Besluit van 12 maart 2008 tot wijziging van onder meer het Besluit bekostiging WEC in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij de leerlinggebonden financiering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sharon A.M. Dijksma, van 21 december 2007, nr. WJZ/2007/50494(2637), directie Wetgeving en Juridische Zaken; gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 2, vijfde lid, 8a, derde lid, onderdeel a, 24, tweede lid, 28b, zevende lid, 28c, tweede, vierde en achtste lid, 70, tweede lid, 71a, eerste lid, 76a, zevende lid, 117, zesde, achtste, elfde en dertiende lid, en 131, derde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 120, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 15 februari 2008, nr. W05.08.0011/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sharon A.M. Dijksma, van 6 maart 2008, nr. WJZ/2008/6525(2637), directie Wetgeving en Juridische Zaken; uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bekostiging WPO wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 23, eerste lid, wordt «het personeel» vervangen door: de leraren.

B

De inhoudsopgave vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit bekostiging WEC wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de begripsbepaling van «inspecteur» vervalt: , bedoeld in artikel 5 van de wet.

2. De begripsbepaling van «leerling» komt te luiden:

leerling: tenzij anders is bepaald een leerling:

a. die toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd,

b. die toelaatbaar is verklaard tot een andere onderwijssoort dan de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd en die met toepassing van artikel 76a van de wet bij de school is ingeschreven, of

c. van een residentiële instelling waarmee het bevoegd gezag een overeenkomst als bedoeld in artikel 71c van de wet heeft gesloten;.

B

In artikel 5, eerste lid, onderdeel f, vervalt: binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet,.

C

In artikel 10a, eerste lid, wordt «als» vervangen door: van de commissie,.

D

In artikel 30, eerste lid, wordt «vergoeding» vervangen door: bekostiging.

E

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In onderdeel j van de tabel wordt «0,1598» vervangen door «0,1649» en wordt aan het slot van de tabel de volgende regel toegevoegd:

a + blind

0,6027

0,6003

0,6003

F

Artikel 34 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. Aan het slot van de tabel wordt de volgende regel toegevoegd:

a + blind

0,2309

0,0847

0,0847

G

Artikel 35, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede volzin vervalt.

2. In de tabel wordt «of f+j» vervangen door: f+j of a+blind.

H

De artikelen 36 en 41, vijfde lid, vervallen.

I

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a. Berekening bekostiging preventieve ambulante begeleiding

  • 1. Voor de bekostiging van preventieve ambulante begeleiding, bedoeld in artikel 8a, derde lid, onderdeel a, van de wet wordt aan het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, een basisbedrag toegekend per leerling. Dit basisbedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt het aantal leerlingen van de school op de teldatum of op 16 januari indien toepassing is gegeven aan artikel 37.

  • 3. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt de formatie bepaald op de hoeveelheid formatie als aangegeven in onderstaande tabel:

    Onderwijssoort

    Speciaal onderwijs

    Voortgezet speciaal onderwijs

    a. dove kinderen

    0,0000

    0,0122

    b. slechthorende kinderen

    0,0114

    0,0000

    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen

    0,0115

    0,0000

    f. lichamelijk gehandicapte kinderen

    0,0494

    0,0107

    h.

    1°. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    0,0005

    0,0000

    2°. langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap

    0,0030

    0,0051

    j. zeer moeilijk lerende kinderen

    0,0012

    0,0000

    k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen

    0,0030

    0,0051

    m. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten

    0,0030

    0,0051

    n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie:

    a + j

    0,0000

    0,0000

    b + j

    0,0000

    0,0000

    f + j

    0,0000

    0,0000

    a + blind

    0,0000

    0,0000

J

Aan het slot van de tabel van artikel 39, derde lid, wordt de volgende regel toegevoegd:

a + blind

0,0851

0,0570

K

In artikel 40 vervalt: binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet.

L

In artikel 56a, eerste lid, wordt «als» vervangen door: van de commissie,.

M

De inhoudsopgave vervalt.

ARTIKEL III

Het Besluit leerlinggebonden financiering wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De begripsbepaling van «onderwijskundig rapport» komt te luiden:

onderwijskundig rapport: onderwijskundig rapport als bedoeld in artikel 43 van de wet en de artikelen 42 en 43 van de Wet op het primair onderwijs.

2. De begripsbepaling van «landelijke commissie toezicht indicatiestelling» vervalt.

B

Artikel 3, onderdeel b, komt te luiden:

b. ten aanzien van cluster 2:

1°. het onderwijs aan dove kinderen die tevens zeer moeilijk lerend zijn,

2°. het onderwijs aan slechthorende kinderen die tevens zeer moeilijk lerend zijn, en

3°. het onderwijs aan doofblinde kinderen; en.

C

In artikel 4, derde lid, wordt na «of tweede lid, derde volzin, van de wet,» ingevoegd: artikel 70b van de Wet op het primair onderwijs en artikel 77b van de Wet op het voortgezet onderwijs,.

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Gegevens en verklaringen

  • 1. De gegevens en verklaringen die bij het aanmeldingsformulier, bedoeld in artikel 28c, vierde lid, van de wet, worden gevoegd zijn de toepasselijke onderzoeksgegevens en het onderwijskundig rapport, bedoeld in de afzonderlijke artikelen 13 tot en met 23.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de ouders van een leerling toestemming geven aan de commissie voor de indicatiestelling of de instantie binnen het regionaal expertisecentrum die de ouders bij de aanmelding begeleidt de gegevens en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, op te vragen bij degene die het onderzoek heeft verricht of het rapport heeft opgesteld.

E

De artikelen 5 tot en met 10 vervallen.

F

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien het de toelaatbaarheid van een kind met het syndroom van Down betreft voor de onderwijssoort zeer moeilijk lerende kinderen, ziet het oordeel van de commissie voor de indicatiestelling in afwijking van het eerste lid op de schooljaren waarvoor het kind ingeschreven staat bij een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de wet en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en op de studiejaren waarvoor het betreffende kind deelnemer is als bedoeld in artikel 2.2.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 3. Indien het de toelaatbaarheid van een jongere afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting betreft en deze jongere toelaatbaar is op grond van artikel 23, derde lid, ziet het oordeel van de commissie voor de indicatiestelling in afwijking van het eerste lid op een periode van één schooljaar aansluitend op de periode dat deze jongere in een justitiële jeugdinrichting heeft gezeten. Indien het oordeel in de loop van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode.

G

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel g komt te luiden:

g. het ontbreken van algemene voorwaarden wat betreft het leer- of werkgedrag van de leerling blijkend uit gegevens van een psychodiagnostisch onderzoek niet ouder dan een jaar en uit het onderwijskundig rapport zodanig dat er sprake is van:

1°. ernstige tekortkomingen in verband met het gedrag op het gebied van het leer- en taakgedrag zoals werkhouding, taakgerichtheid, aandacht en motivatie;

2°. ernstige problemen in de interactie met het onderwijsgevend personeel; of

3°. ernstig storend gedrag in het onderwijsleerproces van medeleerlingen, waarbij de genoemde problemen manifest zijn gedurende ten minste een jaar, zich niet beperken tot een bepaalde situatie en weinig of niet worden beïnvloed door op de problemen gerichte aanpak en afspraken, of.

2. In onderdeel h wordt «extreem gedrag» vervangen door «extreem agressief gedrag of extreem impulsief gedrag» en vervalt: , de leerling zelfverwondend of suïcidaal gedrag vertoont, lijdt aan ernstige depressie.

H

Onder vernummering van het tweede tot het derde lid van artikel 14 wordt het eerste lid vervangen door:

1. Onder zorg als bedoeld in de artikelen 16, 17, 19, 20, 21, 23 en 27 wordt de extra zorg verstaan die is geboden of zal kunnen worden geboden door de reguliere school en door het samenwerkingsverband waarvan deze school deel uitmaakt, om het onderwijs aan te passen aan de onderwijsbeperking van de leerling, bedoeld in artikel 13, die samenhangt met de handicap of de stoornis van de leerling.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt beschreven in het onderwijskundig rapport. Indien deze zorg na een half jaar onvoldoende effect heeft gehad of zal kunnen hebben, wordt in het onderwijskundig rapport tevens beschreven:

a. de evaluatie waar dit uit blijkt, of

b. indien de leerling nog geen school bezoekt, de gegevens van de zorginstantie waar dit uit blijkt.

I

Het tweede lid van artikel 15 wordt vervangen door:

  • 2. Een leerling met een cochleair implantaat is toelaatbaar tot het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, indien is vastgesteld:

    a. dat de leerling, met gebruikmaking van het cochleair implantaat dat ten minste twee jaar eerder is aangebracht, kennelijk dooffunctionerend is; en

    b. dat er sprake is van een zeer geringe verbale communicatieve redzaamheid, zodanig dat bij de leerling betekenisverlening aan geluid niet of nauwelijks tot stand komt en dat de leerling niet of nauwelijks in staat is om door middel van gesproken taal te reageren.

  • 3. De vaststelling op grond van het tweede lid, onderdelen a en b, geschiedt op basis van een audiologisch onderzoek aangevuld met een logopedisch onderzoek of een door een gedragsdeskundige gemaakte beschrijving van de wijze waarop de leerling het cochleair implantaat gebruikt.

J

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. op basis van audiologisch onderzoek een gehoorstoornis, niet zijnde een gehoorstoornis als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, is vastgesteld tussen 35 decibel en 80 decibel bij het beste oor zonder gehoortoestel;.

2. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een leerling met een cochleair implantaat dat ten minste 2 jaar eerder is aangebracht met dien verstande dat:

    a. het audiologische onderzoek is aangevuld met een logopedisch onderzoek of met een door een gedragsdeskundige gemaakte beschrijving van de wijze waarop de leerling het cochleair implantaat gebruikt; en

    b. de leerling wat betreft de communicatie is aangewezen op het gesproken Nederlands aangevuld met gebaren.

K

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a. Indicatiecriteria doofblinde kinderen

  • 1. Een leerling is toelaatbaar tot het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs aan doofblinde kinderen, indien deze leerling geen diepe of ernstige stoornis in de intellectuele ontwikkeling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, heeft, waarbij rekening is gehouden met leerlingkenmerken en:

    a. op basis van multidisciplinair onderzoek is vastgesteld dat deze leerling:

    1°. een gehoorstoornis heeft van 35 decibel of meer bij het beste oor zonder gehoortoestel of indien van toepassing met gebruik van het cochleair implantaat; en

    2°. een visuele beperking heeft van ten minste 0.3 gezichtsscherpte of een diameter gezichtsveld heeft van minder dan 30 graden gemeten bij het beste oog, waarbij het gezichtsvermogen gecorrigeerd is;

    b. op basis van medisch onderzoek een syndroom bij deze leerling is vastgesteld dat:

    1°. bekend is met gehoorverlies of verlies van het gezichtsvermogen al dan niet progressief; en

    2°. leidt tot een ernstige beperking om deel te nemen aan het onderwijs; of

    c. op basis van medisch onderzoek een syndroom of een neurologisch deficit bij deze leerling is vastgesteld dat leidt tot een beperking in de onderwijsparticipatie en waardoor op neurologische basis:

    1°. problemen aan het gezichtsvermogen ontstaan;

    2°. gehoorproblemen ontstaan; of

    3°. ernstige problemen in de auditieve en visuele verwerking.

  • 2. Van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien naast een psychologisch of orthopedagogisch onderzoek in ieder geval is uitgevoerd:

    a. een audiologisch onderzoek;

    b. een visueel onderzoek; en

    c. een medisch onderzoek naar neurologische stoornissen.

L

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «60» vervangen door: 55.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «59» vervangen door: 54.

M

Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «die» vervangen door «de stoornis, bedoeld onder a,», wordt «, en hetzij thuis, hetzij bij vrijetijdsbesteding» vervangen door «en thuis of tijdens vrijetijdsbesteding» en wordt «verleend wordt» vervangen door: is verleend of wordt verleend.

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. sprake is van een beperking in de onderwijsparticipatie die blijkt uit twee in dit onderdeel bedoelde subonderdelen:

1°. leerachterstanden als bedoeld in artikel 13, onder a, die niet toe te schrijven zijn aan een beperkt niveau van cognitief functioneren;

2°. ernstige tekortkomingen in verband met het gedrag als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 1°;

3°. ernstige problemen in de interactie met het onderwijzend personeel als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 2°;

4°. ernstig storend gedrag in het onderwijsleerproces van medeleerlingen als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 3°; of

5°. extreem agressief gedrag of extreem impulsief gedrag als bedoeld in artikel 13, onder h, en.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «, en hetzij thuis, hetzij bij vrijetijdsbesteding» vervangen door «en thuis of tijdens vrijetijdsbesteding» en wordt «verleend wordt» vervangen door: is verleend of wordt verleend.

4. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. sprake is van een beperking in de onderwijsparticipatie die blijkt uit twee in dit onderdeel bedoelde subonderdelen:

1°. leerachterstanden als bedoeld in artikel 13, onder a, die niet toe te schrijven zijn aan een beperkt niveau van cognitief functioneren;

2°. ernstige tekortkomingen in verband met het gedrag als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 1°;

3°. ernstige problemen in de interactie met het onderwijzend personeel als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 2°;

4°. ernstig storend gedrag in het onderwijsleerproces van medeleerlingen als bedoeld in artikel 13, onder g, sub 3°; of

5°. extreem agressief gedrag of extreem impulsief gedrag als bedoeld in artikel 13, onder h, en.

5. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een jongere afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting is toelaatbaar tot cluster 4, indien de ouders het bewijs van inschrijving bij de school in de justitiële jeugdinrichting overleggen aan de commissie voor de indicatiestelling.

N

Onder verlettering van de onderdelen b en c van artikel 24, eerste lid, tot de onderdelen c en d, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. indien het in ieder geval betreft onderwijs aan doofblinde kinderen: dan wordt de leerling toelaatbaar verklaard tot het onderwijs aan doofblinde kinderen.

O

In artikel 26, eerste lid, tweede volzin, wordt «en de mate waarin de leerling beperkt wordt bij het volgen van onderwijs» vervangen door: , de mate waarin de leerling beperkt wordt bij het volgen van onderwijs en die waar van toepassing geclassificeerd zijn op basis van de classificatiesystemen DSM-IV of ICD-10.

ARTIKEL IV

In artikel 12, eerste lid, van het Onderwijskundig besluit WEC, wordt «een school of inrichting voor voortgezet onderwijs» vervangen door: een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling voor educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL V

1. Onverminderd de artikelen 39, derde en vierde lid, en 40, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra blijft een leerling die op de dag van inwerkingtreding van dit besluit is ingeschreven op de Rafaëlschool in Sint-Michielsgestel aan deze school ingeschreven tot en met vier schooljaren na inwerkingtreding van dit besluit indien de ouders van de leerling dat wensen.

2. Vanaf de datum waarop de in het eerste lid bedoelde periode is verstreken, kan de inschrijving aan die school uitsluitend gehandhaafd blijven indien een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra heeft bepaald dat die leerling toelaatbaar is tot een onderwijssoort, die binnen die school wordt verzorgd dan wel dat die leerling toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van laatstgenoemde wet.

ARTIKEL VI

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en bij dat koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikelen of onderdelen daarvan terugwerken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 maart 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1 Inleiding

Dit besluit, dat mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit wordt ondertekend, strekt ertoe de Wet van 27 september 2007 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (Stb.445) uit te werken (hierna: Wijzigingswet). Daarnaast voegt dit besluit een combinatie toe aan de onderwijssoort meervoudig gehandicapte kinderen, te weten het onderwijs aan doofblinde kinderen.

Relevante onderdelen van een ontwerp van dit besluit zijn voorgelegd aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. De inbreng van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling heeft erin geresulteerd dat het Besluit leerlinggebonden financiering hier en daar is aangepast, bijvoorbeeld het onderdeel «beperking onderwijsparticipatie» (zie ook paragraaf 1.3 en de toelichting op artikel III, onderdeel M).

Tot slot worden enkele redactionele verbeteringen aangebracht.

1.1 Wegnemen knelpunten bij leerlinggebonden financiering

Op 1 augustus 2003 zijn de wijzigingen in de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) van kracht geworden waarmee een leerlinggebonden financiering is geïntroduceerd in het onderwijs. Tevens is met deze wetswijziging een geobjectiveerde vorm van indicatiestelling ingevoerd en zijn scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs gaan samenwerken in regionale expertisecentra. Parallel aan de invoering van deze nieuwe wetgeving is een evaluatietraject van start gegaan op grond waarvan vanaf het begin de ontwikkelingen en effecten van de invoering van de nieuwe wetgeving konden worden gevolgd. Op basis van de evaluaties en de ervaringen in de eerste twee jaar past de Wijzigingswet de WEC en de Wet op het onderwijstoezicht op een aantal noodzakelijke punten aan. In het kort gaat het om de volgende aanpassingen:

• het format voor het aanmeldingsformulier voor de indicatiestelling is niet meer verplicht;

• voor het bevoegd gezag van een reguliere school is de mogelijkheid gecreëerd voor een leerling een indicatieverzoek voor cluster 4 in te dienen;

• het variëren in de indicatietermijnen op basis van leerlingkenmerken wordt mogelijk;

• de bekostigingssystematiek voor leerlingen afkomstig uit een residentiële instelling sluit aan bij de reguliere bekostigingssystematiek van scholen;

• het toezicht op de indicatiestelling is belegd bij de Inspectie voor het onderwijs.

1.1.1 Format aanmeldingsformulier voor de indicatiestelling niet meer voorgeschreven

In de memorie van toelichting bij de Wijzigingswet is al aangegeven dat de uitvoering van de indicatiestelling op onderdelen erg bureaucratisch is en veel administratieve lasten met zich meebrengt (Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 3, blz. 1–2; zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 7, blz. 1–5). Het niet meer bij ministeriële regeling voorschrijven van het aanmeldingsformulier is een van de wijzigingen ter vermindering hiervan.

1.1.2 Indiening indicatieverzoek door bevoegd gezag van een school

De Wijzigingswet maakt het mogelijk dat het bevoegd gezag verzoeken tot indicatiestelling van leerlingen voor cluster 4 kan indienen bij een commissie voor de indicatiestelling. Het aanvragen van een indicatie door het bevoegd gezag is pas aan de orde wanneer ouders de (ernst van de) problematiek niet (willen) inzien en daardoor het aanvragen van een indicatie voor hun kind weigeren (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 3, blz. 3 en Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 7, blz. 9–11).

1.1.3 Variatie in indicatietermijnen op basis van leerlingkenmerken

De mogelijkheid om te kunnen variëren in de indicatietermijn, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, van de WEC, komt in dit besluit tot uiting (zie artikel III, onderdeel F). Zo hoeven ouders van kinderen met het syndroom van Down slechts eenmalig een indicatie aan te vragen voor de indicatie zeer moeilijk lerende kinderen (hierna: ZMLK) voor de gehele schoolloopbaan. Herindicatie is dan niet meer nodig (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 3, blz. 2 en Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 7, blz. 7). Het oordeel van de commissie voor de indicatiestelling zal duidelijk maken dat het gaat om een indicatie van een leerling met leerlingkenmerken zoals genoemd in het Besluit leerlinggebonden financiering.

Leerlingen met het syndroom van Down met een aflopende indicatie voor ZMLK, zullen zich echter bij inwerkingtreding van dit besluit nog eenmaal moeten laten herindiceren. Deze herindicatie geldt dan vervolgens voor de gehele schoolloopbaan. Een herindicatie is noodzakelijk om vast te stellen dat het daadwerkelijk om een leerling gaat met het syndroom van Down. Uitvoeringstechnisch is het nu niet haalbaar om deze informatie uit de dossiers op te maken.

Artikel 28c, tweede lid, van de WEC biedt ook de basis voor jongeren afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting om een cluster 4 indicatie te krijgen voor een periode van één jaar. Doel hiervan is te voorkomen dat jongeren na plaatsing in een justitiële jeugdinrichting niet terecht kunnen op een school. Jongeren die afkomstig zijn uit een justitiële jeugdinrichting, zijn vaak moeilijk terug te plaatsen in het regulier onderwijs. De problematiek van deze leerlingen is complex. Bovendien hebben veel van deze jongeren een problematische schoolcarrière achter de rug, waardoor reguliere scholen problemen hebben met de opvang van deze jongeren. Een indicatie voor één jaar komt hieraan tegemoet. Het bewijs van inschrijving bij de school in de justitiële jeugdinrichting is voldoende voor de ouders om een beschikking bij de commissie voor de indicatiestelling aan te vragen voor één jaar (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 7, blz. 7 en 8). Indien de ouders van de jongere uit beeld zijn, kan gelet op artikel 1 van de WEC de voogd of de verzorger van de jongere dit bewijs overleggen.

1.1.4 Gewijzigde bekostigingssystematiek voor leerlingen afkomstig uit een residentiële instelling

Voor leerlingen afkomstig uit een residentiële instelling gold een zogenoemde plaatsbekostiging. Het bevoegd gezag van een school moest een schatting maken van de benodigde plaatsen in een volgend jaar voor deze leerlingen. Naast het feit dat het lastig is om dit vooraf aan te geven – waardoor een aantal plaatsen onterecht werden bekostigd – week deze manier van bekostiging af van de reguliere bekostiging van ingeschreven leerlingen. Daarom is in de Wijzigingswet de bekostigingssystematiek voor de leerlingen afkomstig uit een residentiële instelling en de ingeschreven leerlingen geüniformeerd (zie ook Kamerstukken II 2006/07 30 956, nr. 3, blz. 4–5 en 8 en Kamerstukken II 2006/07 30 956, nr. 7, blz. 12–13).

1.1.5 Toezicht op de indicatiestelling door Inspectie van het onderwijs

Het toezicht op de indicatiestelling door de landelijke commissie toezicht indicatiestelling werd door het onderwijsveld als erg bureaucratisch ervaren en heeft geleid tot een motie van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 21 860, nr. 80). Hierin wordt verzocht de landelijke commissie toezicht indicatiestelling op te heffen. In reactie op de motie is deze commissie opgeheven en is het toezicht op de indicatiestelling bij de Inspectie van het onderwijs belegd. Uitgangspunt voor toezicht van de Inspectie van het onderwijs is het stimulerend toezicht en proportioneel toezicht. Die werkwijze maakt, anders dan onder het toezicht van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling, dat niet alle commissies voor de indicatiestelling en de regionale expertisecentra gelijkelijk intensief zullen worden gecontroleerd, maar dat die intensiteit afhangt van de mate waarin dat nodig blijkt (Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 3, blz. 2 en Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 7, blz. 5–6).

Artikel 28e van de WEC regelde de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Dit artikel is vervallen als ook artikel 40a van de WEC. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling is daarmee opgeheven. In het Besluit leerlinggebonden financiering zijn daarom de definitiebepaling in artikel 1 en de artikelen 5 tot en met 10 vervallen (zie artikel III, onderdelen A, onder 2, en E).

1.2 Extra combinatie voor onderwijs aan meervoudig gehandicapte kinderen

Bij de invoering van de Wet van 28 november 2002 (Regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 631) is het aantal combinaties van onderwijssoorten dat als onderwijs aan meervoudig gehandicapten werd gedefinieerd, teruggebracht. Destijds is in overleg met instellingen voor dove kinderen ook de combinatie van de onderwijssoorten «doof en blind» komen te vervallen, omdat het slechts een beperkte doelgroep betreft, waarvoor de expertise maar beperkt aanwezig is in Nederland. De minister kende in plaats daarvan de zogenoemde expertisebekostiging toe. De Rafaëlschool in Sint-Michielsgestel – de enige school die deze combinatie aanbiedt – bepaalde zelf welke leerlingen werden toegelaten tot het onderwijs. Omdat dit niet ten goede kwam aan de rechtszekerheid, is in lijn met de wens van het betreffende onderwijsveld de combinatie «doof en blind» geformaliseerd (zie artikel III, onderdelen B en K).

De combinatie van de onderwijssoorten «doof en blind» valt onder onderwijs aan meervoudig gehandicapten. Dit betekent dat de indicatietermijn voor doofblinde leerlingen vier jaar is (zie artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 8°, van het Besluit leerlinggebonden financiering). Voor de zittende doofblinde leerlingen op de Rafaëlschool – waarvoor artikel 12 van het Besluit leerlinggebonden financiering destijds niet van toepassing was – geldt dat zij gedurende vier jaar na inwerkingtreding van onderhavig besluit niet geïndiceerd hoeven te zijn (zie artikel V).

1.3 Concretisering ontoereikende zorg

Op basis van het advies van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling verduidelijkt onderhavig besluit het criterium «ontoereikende zorg», bedoeld in artikel 14 van het Besluit leerlinggebonden financiering. Dit criterium geldt voor de indicatiestelling van:

• slechthorende kinderen,

• kinderen met ernstige spraak- of taalmoeilijkheden,

• ZMLK,

• lichamelijk gehandicapte kinderen,

• langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, en

• cluster 4-kinderen.

Uit de ervaringen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling met de toepassing van het criterium ontoereikende zorg blijkt dat de onderbouwing hiervan door het bevoegd gezag van een school vaak onvoldoende is. Onderhavig besluit beoogt het criterium «ontoereikende zorg» te verduidelijken door aan te geven wanneer hiervan sprake is en op welke wijze dat kan worden aangetoond. Het gaat erom dat ook kan worden aangetoond dat inspanningen van bijvoorbeeld een basisschool gedurende minimaal een half jaar om het onderwijs aan te passen aan de handicap van een leerling onvoldoende effect hebben gehad. Zo moet de directeur van de school in het onderwijskundig rapport beschrijven welke zorg vanuit de school en het samenwerkingsverband is geboden en wat de effecten daarvan zijn. Pas wanneer ten minste een half jaar op de problemen gerichte zorg geboden is vanuit de school en het samenwerkingsverband en deze zorg blijkt niet of nauwelijks effect te hebben gesorteerd, is een aanvraag voor een indicatie voor het betreffende kind ontvankelijk.

2 Uitvoeringsgevolgen en handhaving

De Centrale Financiën Instellingen – de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – heeft een uitvoeringsanalyse gemaakt van de voorgenomen wijzigingen in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij de leerlinggebonden financiering. Uit deze uitvoeringsanalyse blijkt dat het onderliggende besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is.

In de uitvoeringsanalyse wijst de Centrale Financiën Instellingen erop dat het besluit drie wijzigingen in indicaties regelt wat effect heeft op de informatiebehoefte van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het onderwijsnummer. De betreffende wijzigingen leiden dan ook tot wijziging van de Regeling structurele gegevenslevering WPO/WEC.

3 Administratieve lasten

Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan Actal. Het college heeft het voorstel als hamerstuk afgedaan, wat inhoudt dat er een geringe of geen wijziging is in de administratieve lasten, die lasten goed in beeld zijn gebracht en er is gekozen voor minst belastende alternatieven.

Onderhavig besluit maakt een begin met het variëren in indicatietermijnen op basis van leerling-kenmerken. Zoals de memorie van toelichting bij de Wijzigingswet aangeeft, kan dit leiden tot een vermindering van de administratieve lasten (Kamerstukken II 2006/07, 30 956, nr. 3). Zo hoeven leerlingen met syndroom van Down met een ZMLK-indicatie niet geherindiceerd te worden.

Ook de tweede variatie in indicatietermijnen, voor leerlingen afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting, leidt in beginsel tot een vermindering van administratieve lasten. De leerling krijgt immers een indicatie voor één jaar als de ouders, de voogden of de verzorgers het bewijs van inschrijving bij de school overleggen aan de commissie voor de indicatiestelling. Indien de (gedrags)problematiek van de leerling na dat jaar nog steeds ernstig is, moet de leerling wel het reguliere indicatietraject doorlopen. De melding van de inschrijving van de leerling bij de commissie voor de indicatiestelling door de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs lijkt een verzwaring van de administratieve last. Echter, daar staat tegenover dat voor de leerlingen geen indicatiedossier hoeft te worden voorbereid. Daarnaast is het de verwachting dat het bevoegd gezag van de school in een justitiële jeugdinrichting minder tijd en energie kwijt zal zijn met het vinden van een school die bereid is de leerling na het verblijf in deze jeugdinrichting in te schrijven.

Het model aanmeldingsformulier wordt niet langer voorgeschreven. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verschillende indicatieaanvragen voor leerlingen met een handicap, stoornis of beperking in een keer te doen. Doel van de indicatiestelling is te beoordelen of een jongere in aanmerking komt voor bijvoorbeeld leerlinggebonden financiering of voor extra (jeugd)zorg. Een indicatiecommissie – of dat nu gaat om onderwijs of (jeugd)zorg – mag alleen die gegevens gebruiken en inzien die noodzakelijk zijn voor de betreffende indicatie. Waar een onderwijsindicatie overeenkomt met een (jeugd)zorgindicatie kan de aanvraag hiervoor dus worden gecombineerd. Dit zal vooral het geval zijn voor jongeren met ernstige gedragsproblemen die zowel extra ondersteuning in onderwijs als in jeugdzorg nodig hebben. Indien het laten vervallen van het verplichte aanmeldformulier voor indicatiestelling onderwijs leidt tot geïntegreerde indicatieaanvragen, leidt dit tot een vermindering van de administratieve lasten voor ouders.

4 Financiële gevolgen

De verwachting is dat de aanpassing van het begrip van de ontoereikende zorg leidt tot een beheersing van het aantal leerlingen dat een indicatie krijgt, vooral in cluster 4. Dit betekent dat de middelen voor de zorgleerlingen binnen het meerjarige budgettaire kader blijven dat in OCW-begroting 2008 voor zorgleerlingen is opgenomen.

De wijzigingen in voorliggend Besluit hebben geen budgettaire consequenties, met uitzondering van de toekenning van een indicatie voor één jaar voor jongeren afkomstig uit een Justitiële jeugdinrichting. Hiervoor is binnen de begroting van OCW binnen het budget voor de zorgleerlingen € 2 miljoen gereserveerd.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Deze wijziging betreft een redactionele verbetering. De bekostiging van het personeel, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs geschiedt onder meer op basis van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren en niet op basis van de gewogen gemiddelde leeftijd van het personeel.

Onderdeel B

De inhoudsopgave van het Besluit bekostiging WPO vervalt, omdat ingevolge aanwijzing 192 van de Aanwijzingen voor de regelgeving een inhoudsopgave geen onderdeel van een wettelijke regeling kan zijn.

Artikel II

Onderdeel A, onder 1

Onderhavige wijziging is het gevolg van het vervallen van artikel 5 van de WEC. De verwijzing naar dit wetsartikel in de begripsbepaling van «inspecteur» in artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC is daarom geschrapt.

Onderdelen A, onder 2, E, onder 1, F, onder 1, G, onder 1, en H

Zie paragraaf 1.1.4 voor de toelichting op deze onderdelen.

Onderdelen B en K

In het oude artikel 76a van de WEC zat een discrepantie tussen het eerste lid enerzijds en het tweede en zesde lid anderzijds (thans het derde en zevende lid). Deze laatste twee leden waren onterecht beperkt tot leerlingen die toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het cluster, waartoe de onderwijssoort behoort. Het eerste lid daarentegen ziet op leerlingen die toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het regionaal expertisecentra. Dit betekent dat de leerling toegang kan krijgen tot een school binnen het regionaal expertisecentrum die onderwijssoorten aanbiedt die niet per se onder het cluster vallen van de geïndiceerde leerling. De Wijzigingswet heeft bovenbedoelde omissie hersteld. De definitie van het begrip «leerling» in artikel 1 en de artikelen 5 en 40 van het Besluit bekostiging WEC zijn in lijn met de Wijzigingswet aangepast.

Onderdelen C en L

De Wijzigingswet maakte het aanvragen van een indicatiestelling door het bevoegd gezag van een school mogelijk (zie ook paragraaf 1.1.2). Deze wet wijzigde onder meer artikel 71a, tweede lid, van de WEC dat de grondslag biedt voor de bekostiging van een regionaal expertisecentrum. Ook de leerlingen voor wie een indicatiestelling is aangevraagd door het bevoegd gezag en die een bevestigend oordeel hebben gekregen van een commissie voor de indicatiestelling, tellen mee voor de bekostiging. De artikelen 10a en 56a van het Besluit bekostiging WEC zijn conform artikel 71a van de WEC aangepast; het betreft het verstrekken van een opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat een dergelijk bevestigend oordeel heeft gekregen respectievelijk de vergoeding voor een regionaal expertisecentrum op basis van dit aantal leerlingen.

Onderdeel D

Onderhavige wijziging betreft een redactionele verbetering.

Onderdelen E, onder 2, F, onder 2, G, onder 2, en J

Zie paragraaf 1.2 voor de toelichting op deze onderdelen.

Onderdeel I

Preventieve ambulante begeleiding als bedoeld in artikel 8a, derde lid, onderdeel a, van de WEC werd als bijzondere bekostiging verstrekt op grond van overgangsrecht: artikel XV van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (Stb. 631). Onderhavige wijziging voorziet er in dat de bekostiging voor deze vorm van begeleiding van leerlingen geschiedt op grond van het Besluit bekostiging WEC. Met de invoering van de leerlinggebonden financiering is voorzien in bekostiging voor de begeleiding als bedoeld in artikel 8a, derde lid, onder b, namelijk de begeleiding van leerlingen die in het voorafgaande jaar nog onderwijs volgden in het (voortgezet) speciaal onderwijs. De begeleiding is bedoeld om de overgang van het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs soepel te laten verlopen. De begeleiding, bedoeld in artikel 8a, derde lid, onder a, is echter bedoeld om te voorkomen dat leerlingen aangewezen worden op een vorm van (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze twee verschillende vormen van begeleiding kennen elk, vanwege hun verschillende aard, een eigen bekostigingssystematiek. De verschillende formuleringen van de artikelen 38a en 39 van het Besluit bekostiging WEC houden hiermee verband.

Artikel 38a moet in combinatie worden gelezen met de artikelen 1 en 31 van het Besluit bekostiging WEC, waaruit onder meer blijkt op basis van welke formule het basisbedrag en het leeftijdsbedrag tot stand komen. Onderdeel van die formule is de hoeveelheid formatie die is opgenomen in de tabel van artikel 38a.

Onderdeel M

De inhoudsopgave van het Besluit bekostiging WEC vervalt, omdat ingevolge aanwijzing 192 van de Aanwijzingen voor de regelgeving een inhoudsopgave geen onderdeel van een wettelijke regeling kan zijn.

Artikel III

Onderdeel A, onder 1

De definitie van het begrip onderwijskundig rapport zag onterecht niet op de situatie dat de ouders van een leerling een indicatieverzoek indienen bij de commissie voor de indicatiestelling. Het bevoegd gezag dient in die situatie ook een onderwijskundig rapport te overleggen (zie artikel 43, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs). Deze omissie wordt door de nieuwe definitie hersteld.

Onderdelen A, onder 2, en E

Zie paragraaf 1.1.5 voor de toelichting op deze onderdelen.

Onderdeel B

Zie paragraaf 1.2 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdeel C

De Wijzigingswet wijzigde onder meer artikel 70b van de Wet op het primair onderwijs en artikel 77b van de Wet op het voortgezet onderwijs. In deze artikelen is geregeld dat het bevoegd gezag van een school de mogelijkheid krijgt om over te gaan tot een verzoek tot indicatiestelling. De wijziging van artikel 4, derde lid, van het Besluit leerlinggebonden financiering vloeit hieruit voort. Zie verder paragraaf 1.1.2 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdeel D

Het door de Wijzigingswet aangepaste artikel 28c, vierde lid, van de WEC geeft aan dat de gegevens en verklaringen die met het aanmeldingsformulier moeten worden meegestuurd, in een algemene maatregel van bestuur worden genoemd. Voorheen werd dit bepaald in een ministeriële regeling: de Regeling indicatiecriteria en aanmeldingsformulier leerlinggebonden financiering. Deze regeling is van rechtswege vervallen door de eerdergenoemde wijziging van de WEC. De inhoud van artikel 19 van deze regeling is overgeheveld naar artikel 4a van het Besluit leerlinggebonden financiering. Zie verder paragraaf 1.1.1 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdeel F

Artikel 28c, tweede lid, van de WEC biedt de mogelijkheid om te variëren in de indicatietermijnen. Onderhavige wijziging werkt deze mogelijkheid uit voor kinderen met het syndroom van Down en jongeren afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting. Zie verder paragraaf 1.1.3 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdeel G

Onderhavige wijziging betreft een verduidelijking van het begrip «het ontbreken van algemene voorwaarden» wat betreft het leer- en werkgedrag van de leerling.

Extreem agressief gedrag als bedoeld in artikel 13, onderdeel h, van het besluit leerlinggebonden financiering slaat zowel op fysiek als verbaal geweld. Bij fysiek agressief gedrag kan worden gedacht aan schoppen, slaan, gooien met objecten en bedreiging met een wapen. Verbaal agressief gedrag blijkt bijvoorbeeld uit bedreigingen, manipuleren en chanteren en extreem impulsief gedrag uit gedrag waarbij de leerling niet leeftijdadequaat nadenkt over de mogelijke consequenties van zijn of haar acties. Hierdoor kan de leerling een gevaar vormen voor zichzelf of anderen.

Onderdeel H

Artikel 14 van het Besluit leerlinggebonden financiering beoogt het criterium «ontoereikende zorg» te verduidelijken door aan te geven wanneer hiervan sprake is en op welke wijze dat kan worden aangetoond. Zo moet het bevoegd gezag van de school in het onderwijskundig rapport beschrijven welke zorg vanuit de school en het samenwerkingsverband is geboden en wat de effecten daarvan zijn. Daarna kan pas een indicatie voor het betreffende kind worden aangevraagd. Bij de zorg geboden in de reguliere school kan onderscheid worden gemaakt in de extra ondersteuning die is geboden door de leerkracht in de klas en ondersteuning door andere begeleiders binnen de school. Voorbeelden van de zorg geboden door de reguliere school zijn: scholing van de groepsleerkracht, inzet van een interne begeleider, (motor) remedial teaching, leerling in andere groep plaatsen of aanpassing van de pedagogische aanpak in de groep. Voorbeelden van zorg door het samenwerkingsverband zijn: bespreking van de leerling in de permanente commissie leerlingenzorg, ambulante begeleiding vanuit het samenwerkingsverband, plaatsing bij andere reguliere school met een specifieke deskundigheid van het samenwerkingsverband of plaatsing binnen het speciaal basis onderwijs. Zie verder paragraaf 1.3 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdelen I en J

In de artikelen 15 en 16 van het Besluit leerlinggebonden financiering worden de criteria voor leerlingen met een cochleair implantaat aangepast. Het gaat om een verfijning van de criteria waardoor indicering van de best passende onderwijssoort binnen cluster 2 mogelijk wordt. Belangrijkste verschil is dat niet slechts wordt gekeken naar de resultaten van de gehoortest, waaruit het aantal decibel gehoorverlies blijkt, maar dat moet worden aangetoond dat de leerling doof dan wel slechthorend functioneert. Onderzoek waarin dit wordt aangetoond wordt ten minste twee jaar nadat het cochleair implantaat is aangebracht, uitgevoerd.

Onderdeel K

In artikel 18a van het Besluit leerlinggebonden financiering staan criteria voor leerlingen die doofblind zijn. Uit de criteria volgt dat ook leerlingen met een ernstige stoornis in de auditieve verwerking als gevolg van een neurologisch deficit en een ernstige stoornis in het verwerken van visuele informatie als gevolg van een neurologisch deficit kunnen worden toegelaten tot het onderwijs aan doofblinde kinderen. Het gaat om leerlingen waarbij de effecten van de gecombineerde neurologische stoornissen van gelijke zwaarte zijn als doofblinde leerlingen. De specialistische zorg die deze leerlingen behoeven, is niet beschikbaar in het onderwijs voor langdurig somatische zieke kinderen. Op grond van onderzoek moet worden aangetoond dat de leerling functioneert als een doofblinde leerling en derhalve geen baat heeft bij onderwijs voor langdurig somatische zieke kinderen.

Onderdeel L

Onderhavige wijziging past de intelligentiequotiënt aan. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling heeft onderzoek gedaan naar de onderwijsmogelijkheden voor leerlingen met een beperkte cognitief vermogen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een IQ lager dan 60, maar hoger dan 54 nog onvoldoende de ontwikkelingsbeperking van de leerling voorspelt. Voor een deel van deze leerlingen is speciaal basisonderwijs of praktijkonderwijs mogelijk. Op grond hiervan heeft de landelijke commissie toezicht indicatiestelling voorgesteld om de criteria voor ZMLK te wijzigen. Bij een IQ lager dan 55 is een leerling op basis van het IQ alleen, toelaatbaar tot het (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij een IQ vanaf 55 tot 70 daarentegen moeten bij de leerlingen aanvullende beperkingen zijn vastgesteld. Met de wijziging wordt gestimuleerd dat beter naar de mogelijkheden van deze leerlingen wordt gekeken.

Onderdeel M

De wijzigingen in artikel 23, eerste en tweede lid, van het Besluit leerlinggebonden financiering betreffen redactionele verbeteringen.

Naar aanleiding van het advies van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling wordt verder verduidelijkt wat onder de beperking in de onderwijsparticipatie moet worden verstaan en wordt aangegeven dat aan ten minste twee van de vijf voorwaarden moet zijn voldaan. Deze voorwaarden variëren van leerachterstanden, niet zijnde cognitieve leerachterstanden, tot ernstig storend gedrag in het onderwijsleerproces van medeleerlingen.

Zie paragraaf 1.1.3 voor de toelichting op het vijfde lid van dit onderdeel.

Onderdeel N

Zie paragraaf 1.2 voor de toelichting op dit onderdeel.

Onderdeel O

Abusievelijk was de zinsnede «die waar van toepassing geclassificeerd zijn op basis van de classificatiesystemen DSM-IV of ICD-10» niet opgenomen in artikel 26, eerste lid, van het Besluit leerlinggebonden financiering. Onderhavig onderdeel herstelt deze omissie.

Artikel IV

Onderhavige wijziging betreft een redactionele verbetering. De terminologie in artikel 12, eerste lid, van het Onderwijskundig besluit WEC is aangepast aan artikel 24, eerste lid, van de WEC.

Artikel V

Zie paragraaf 1.2 voor de toelichting op dit onderdeel.

Artikel VI

De inwerkingtredingsmomenten van het besluit zullen aansluiten op de momenten van inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van de Wijzigingswet.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 april 2008, nr. 68.

Naar boven