Besluit van 10 maart 2008, houdende vaststelling van het Besluit Patentreglement Rijn

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 februari 2008, nr. HDJZ-SCH-2008-43, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955, 161, en 1964, 83), de resolutie van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 31 mei 2007 (protocol 2007-I-10), artikel 26a van de Binnenschepenwet, artikel 5 van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart en de artikelen 4, 9, 10, tweede lid, en 18 van de Scheepvaartverkeerswet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 februari 2008, nr. W09.08.0063/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 4 maart 2008, nr. HDJZ/SCH/2008-255, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. PATENTREGLEMENT RIJN

Artikel 1

  • 1. Voor de Rijn in Nederland met inbegrip van de Waal en de Lek is van kracht het Patentreglement Rijn met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen, dat is gevoegd bij dit besluit en dat kan worden aangehaald als: Patentreglement Rijn.

  • 2. Onverminderd het eerste lid zijn de bepalingen met betrekking tot de radarpatenten van het Patentreglement Rijn van toepassing op alle binnenwateren in Nederland.

Artikel 2

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bepaalt wie de bevoegde autoriteit is, of de bevoegde autoriteiten zijn, bedoeld in het Patentreglement Rijn. Van de desbetreffende beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 3

Bij ministeriële regeling worden richtlijnen vastgesteld voor de bevoegde autoriteit, overeenkomstig de door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart aangenomen resoluties.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot de procedure voor het examen, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3 en hoofdstuk 3 van het Patentreglement Rijn.

Artikel 5

Bij ministeriële regeling kunnen andere radardiploma’s als gelijkwaardig aan het radarpatent, bedoeld in het Patentreglement Rijn, worden erkend, waarbij de erkenning beperkt kan worden tot nader te bepalen scheepvaartwegen.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling worden de kosten, bedoeld in artikel 2.18 en artikel 3.08 van het Patentreglement Rijn, vastgesteld.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGING VAN BESLUITEN

Artikel 7

De bijlage bij het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.01 onderdeel a, onder 9º, wordt «Reglement rijnpatenten 1998» telkens vervangen door: Patentreglement Rijn;

2. In artikel 1.10 wordt «Reglement radarpatenten» en wordt «Reglement Rijnpatenten 1998» telkens vervangen door: Patentreglement Rijn;

3. In artikel 4.06, eerste lid, onder b, wordt «Reglement radarpatenten» vervangen door: Patentreglement Rijn;

4. In artikel 6.32, eerste lid, wordt «Reglement radarpatenten» vervangen door: Patentreglement Rijn.

Artikel 8

Het Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 6, onder b, wordt de zinsnede «die gelet op artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.04, eerste lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998» vervangen door: die gelet op artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.05, eerste lid, van het Patentreglement Rijn.

2. In artikel 7, onder b, wordt de zinsnede «ingevolge artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.04, eerste lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998» vervangen door: ingevolge artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.05, eerste lid, van het Patentreglement Rijn.

Artikel 9

In artikel 18, eerste lid, onder a, onder 1º, van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart wordt «Reglement Rijnpatenten 1998» steeds vervangen door: Patentreglement Rijn.

Artikel 10

In artikel 20, tweede lid, van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet wordt «Reglement Rijnpatenten 1998» steeds vervangen door: Patentreglement Rijn.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Het Besluit Reglement radarpatenten en het Besluit Reglement Rijnpatenten 1998 worden ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2008

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Patentreglement Rijn.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 maart 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) heeft besloten het reglement Rijnpatenten 1998 en het Reglement radarpatenten samen te voegen tot één nieuw reglement, namelijk het Patentreglement Rijn. Dit besluit is vastgelegd in protocol 2007-I-10, en wordt middels deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in de Nederlandse rechtsorde geïmplementeerd. Dit besluit regelt de inwerkingtreding van dit nieuwe reglement en de intrekking van het Reglement Rijnpatenten 1998 en het Reglement radarpatenten.

In 2006 hebben de ministers van de verdragsstaten van de CCR te Basel1 onder meer verklaard «er waarde aan te hechten dat de Rijnscheepvaart onder zo eenvoudig, duidelijk en geharmoniseerd mogelijke juridische randvoorwaarden kan opereren». Bovendien hebben de ministers in die verklaring de CCR opdracht gegeven «de doelmatigheid en noodzakelijkheid van bestaande en toekomstige regelingen, met behoud van de hoge veiligheids- en milieustandaarden van de binnenscheepvaart, te onderzoeken». Uitvloeisel hiervan is onder meer dat twee apart van elkaar bestaande reglementen, namelijk het Reglement Rijnpatenten 1998 (RRP) en het Reglement radarpatenten, zijn samengevoegd tot één reglement, hetgeen is ingegeven door de overlap tussen die twee reglementen.

Doordat het Reglement Rijnpatenten 1998 en het Reglement radarpatenten worden ingetrokken en vervangen door het Patentreglement Rijn moeten enkele andere AMvB’s, genoemd in Hoofdstuk 2, worden gewijzigd. Die wijzigingen betreffen het vervangen van de verwijzingen naar het Reglement Rijnpatenten 1998 en het Reglement radarpatenten door verwijzingen naar het Patentreglement Rijn.

Omdat het reglement dat als bijlage bij dit besluit gaat een samenvoeging is van het Reglement Rijnpatenten 1998 en het Reglement radarpatenten komt dit daar dan ook sterk mee overeen. Er is echter wel een nieuw element toegevoegd, namelijk de bevoegdheid tot het erkennen van vaarbevoegdheidsbewijzen en bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart uitgegeven in andere landen dan de Rijnoeverstaten en België. De bevoegdheid tot het erkennen van bedoelde documenten ontleent de CCR aan het Aanvullend protocol nr. 7 bij de Herziene Rijnvaartakte.

Ter uitvoering van artikel 52 van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 5 van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart met betrekking tot de artikelen 7, 8 en 10 van het onderhavige besluit is een voorontwerp daarvan bekendgemaakt in de Staatscourant van 10 december 2007, nr. 239, en overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. Er zijn gedurende de termijn die daartoe vanaf de bekendmaking van het ontwerp in de Staatscourant ter beschikking heeft gestaan geen opmerkingen met betrekking tot het ontwerpbesluit ontvangen die aanpassing van de tekst daarvan noodzakelijk maken, noch is door of namens een der Kamers, en ook niet door een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers van de Staten-Generaal, de wens te kennen gegeven, dat het in het ontwerpbesluit geregelde onderwerp bij wet zou moeten worden geregeld.

Administratieve lasten en nalevingskosten

Het onderhavige besluit leidt niet tot nieuwe informatieverplichtingen voor burgers of bedrijven; het ontwerpbesluit is derhalve niet voorgelegd aan het Adviescollege voor de toetsing van administratieve lasten.

Uit het onderhavige besluit vloeien eveneens geen nieuwe nalevingskosten voor burgers of bedrijven voort.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Ter uitvoering van de resolutie der Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 31 mei 2007 (protocol 2007-I-10) waarbij het Patentreglement Rijn werd aangenomen, regelt dit artikel het van kracht zijn voor de Rijn, met inbegrip van de Waal en de Lek, in Nederland van dit nieuwe reglement. Het artikel bevat tevens de citeertitel van het vernieuwde reglement.

In het tweede lid wordt geregeld dat in tegenstelling tot de bepalingen met betrekking tot de Rijnpatenten de bepalingen aangaande het radarpatent niet alleen op de Rijn, met inbegrip van de Waal en de Lek, maar ook in de rest van Nederland van toepassing zijn. Dit was namelijk reeds zo in het Besluit reglement radarpatenten en dit wordt uit het oogpunt van harmonisatie van de Nederlandse regelgeving met de CCR-reglementen voortgezet.

Artikel 2

In de reglementen die door de CCR worden aangenomen worden veelal, ter nadere uitvoering van bepaalde artikelen daarvan, bevoegdheden toegekend aan de nationale autoriteiten van de Rijnoeverstaten. Wie deze autoriteiten zijn wordt door elk der Rijnoeverstaten bepaald bij de nationale regeling waarbij het reglement in die staat wordt ingevoerd. Het onderhavige artikel van het besluit regelt het bepalen van de in het Patentreglement Rijn bedoelde bevoegde autoriteiten. Een regeling die de bevoegde autoriteiten aanwijst die in de reglementen van de CCR worden genoemd, bestaat reeds (Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten reglementen CCR, Stcrt. 2005, 238). Die regeling zal wat betreft de aanwijzing van bevoegde autoriteiten aangaande de Rijnpatenten en de radarpatenten worden aangepast als gevolg van de intrekking van de oude reglementen en de inwerkingtreding van het nieuwe reglement.

Artikel 3

Artikel 1.06 van het Patentreglement Rijn bevat de basis voor het door de CCR vaststellen van richtlijnen voor de nationale bevoegde autoriteiten. Deze richtlijnen kunnen ook de werkwijze van de examencommissies betreffen. De bevoegde autoriteit dient er derhalve op toe te zien dat de laatstbedoelde richtlijnen aan de examencommissies bekend zijn en dat die commissies zich daaraan houden. In Nederland zullen deze richtlijnen van kracht worden verklaard bij regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 4

Op grond van het onderhavige artikel kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de procedure voor het examen, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3 en hoofdstuk 3 van het Patentreglement Rijn. Die regeling zal inhoudelijk overeenstemmen met de Regeling uitwerking examenprocedure radarpatent (Stcrt. 2000, nr. 232) en met het Goedkeuringsbesluit examenreglementen en examenprogramma’s CBR voor de binnenvaart (Stcrt. 2005, 189).

Artikel 5

Dit artikel geeft de bevoegdheid om radardiploma’s als gelijkwaardig aan het radarpatent te erkennen. Onder dit besluit zal derhalve een regeling komen waarin die erkenning wordt geregeld, welke inhoudelijk zal overeenstemmen met de Regeling Erkenning gelijkwaardige radardiploma’s Reglement radarpatenten (Stcrt. 1998, 77).

Artikel 6

De artikelen 2.18 en 3.08 van het Patentreglement Rijn bepalen dat de kosten die de aanvrager van een Rijnpatent of Radarpatent moet voldoen, door de bevoegde autoriteit binnen redelijke grenzen worden vastgesteld. In Nederland worden die redelijke grenzen bepaald door het toetsingskader van het rapport «Maat houden» (Stcrt. 2000,90). De vaststelling van de kosten zal bij ministeriële regeling geschieden.

Artikelen 7, 8, 9 en 10

Deze artikelen bevatten aanpassingen in andere AMvB’s in verband met de afstemming op de citeertitel van het Reglement Rijnpatenten en het Reglement radarpatenten.

Artikel 11

In resolutie van de CCR van 31 mei 2007 (protocol 2007-I-10), waarbij het Patentreglement Rijn werd aangenomen, wordt tevens het oude Reglement Rijnpatenten 1998, dat was vastgesteld bij protocol 1996-I-31, en het Reglement radarpatenten, dat was vastgesteld bij protocol 1998-II-28, ingetrokken. In overeenstemming daarmede bepaalt het onderhavige artikel dat het besluit, houdende het van kracht verklaren van het oude Reglement radarpatenten en het oude Reglement Rijnpatenten 1998, wordt ingetrokken.

Artikel 12

De datum van inwerkingtreding van het Patentreglement Rijn is in de hierboven genoemde resolutie van de CCR bepaald op 1 april 2008.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

BIJLAGE BIJ DE NOTA VAN TOELICHTING

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN VAN HET PATENTREGLEMENT RIJN

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.01 Begripsbepalingen

Bij de formulering van de begrippen heeft de CCR aansluiting gezocht bij overeenkomstige begripsbepalingen van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 en het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. Het merendeel van de begrippen was al opgenomen in het oude Reglement Rijnpatenten 1998 en het oude Reglement radarpatenten, daarnaast zijn een aantal nieuwe begrippen toegevoegd die in het onderhavige reglement wel worden gebruikt maar nog niet eerder in de oude reglementen werden omschreven. Deze begrippen zijn veerpont, radarvaart, Rijnpatent, radarpatent en bewijs voor riviergedeelten. Het begrip veerpont komt overeen met het overeenkomstige begrip uit het Rijnvaartpolitiereglement. Het begrip radarvaart is geïntroduceerd om duidelijk aan te geven wat hieronder wordt verstaan hetgeen het gebruik in het reglement vereenvoudigt. De begripsomschrijving van de drie soorten patenten geven de verschillen aan waardoor het gebruik in het reglement wordt vereenvoudigd.

Ten slotte is het nieuw begrip bewijs voor riviergedeelten geïntroduceerd. Dit wordt reeds direct vermeld onder andere op het Groot Patent waardoor zo’n bewijs niet nodig is, maar bij erkende vaarbevoegdheidsbewijzen is dit niet mogelijk. Om de betreffende kennis aan te kunnen tonen is bedoeld bewijs voor die laatste categorie nodig.

Artikel 1.02 Toepasselijkheid van het reglement

Het onderhavige artikel geeft aan dat het reglement ertoe strekt de verplichting te regelen tot het hebben van een Rijnpatent voor de verschillende typen schepen, het riviergedeelte dat wordt bevaren alsmede de voorwaarden betreffende het verkrijgen van de verschillende Rijnpatenten.

Artikel 1.03 Verplichting tot het hebben van een patent

In het eerste lid van dit artikel is de algemene verplichting neergelegd dat degene die op de Rijn of een gedeelte daarvan een schip wil voeren in het bezit moet zijn van een Rijnpatent voor het betreffende schip en het te bevaren gedeelte van de Rijn, dan wel een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs met de eventueel daaraan verbonden aanvullende voorwaarden.

In het tweede lid is vastgelegd dat het Rijnpatent wordt verleend voor de gehele Rijn, of voor afzonderlijke gedeelten daarvan. Het patent dat wordt afgegeven voor slechts een afzonderlijk gedeelte is tevens geldig voor het gedeelte benedenstrooms van het Spijksche Veer, met inbegrip van de Waal en de Lek, en het gedeelte tussen Bazel en de sluizen te Iffezheim. Het als gelijkwaardig erkend patent is op de afzonderlijke gedeelten van de Rijn slechts geldig indien men tevens in het bezit is van een bewijs voor het bedoelde riviergedeelte.

In het derde lid is voor de Rijn benedenstrooms van het Spijksche Veer en het gedeelte tussen Bazel en de sluizen te Iffezheim bepaald, dat schippers van schepen die de Nederlands-Duitse grens niet passeren (Rijnkruisend verkeer) of niet benedenstrooms van de sluizen te Iffezheim varen, niet in het bezit behoeven te zijn van het grote patent, maar kunnen volstaan met een nationaal vaarbewijs zoals genoemd in Bijlage I van de richtlijn nr. 91/672/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 16 december 1991 (PbEG L 373/29) inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer, dan wel een communautair vaarbewijs afgegeven ingevolge richtlijn nr. 96/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 (PbEG L 235) tot harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden.

Voor wat betreft de overige Rijnpatenten (het kleine patent, het sportpatent en het overheidspatent), geldt dat deze patenten wel zijn voorgeschreven op de bedoelde gebieden. Voor deze patenten biedt de regeling echter de mogelijkheid van erkenning door de bevoegde autoriteit van andere bewijzen van vaarbekwaamheid, zoals bijvoorbeeld het Nederlandse klein vaarbewijs, die in plaats daarvan mogen worden gebruikt.

Het vierde lid regelt dat op de Rijn varende schepen met een lengte van minder dan 15 m kunnen volstaan met een bewijs van vaarbekwaamheid dat in overeenstemming is met de nationale voorschriften. Voor Nederland betekent dit dat de schippers van deze categorie schepen, die ingevolge het Binnenschepenbesluit moeten zijn voorzien van een klein vaarbewijs (o.a. snelle motorboten), kunnen volstaan met dat klein vaarbewijs voor het bevaren van de gehele Rijn. De schippers van de overige schepen met een lengte van minder dan 15 m, die ingevolge het Binnenschepenwet niet in het bezit behoeven te zijn van enig vaarbewijs, zijn hiervan eveneens vrijgesteld op de Rijn benedenstrooms van het Spijksche Veer. Indien deze schepen echter bovenstrooms van de Nederlands-Duitse grens willen varen moeten ze ingevolge het Patentreglement Rijn in het bezit zijn van ofwel het klein vaarbewijs ofwel een sportpatent.

Het vijfde lid bepaalt dat op veerponten en bepaalde categorieën van schepen met een lengte van minder dan 15 m (roei- en zeilboten en schepen met een motorvermogen van minder dan 3,68 kW (ca 5 pk)) uitsluitend de nationale voorschriften van de desbetreffende Rijnoeverstaat van toepassing zijn. Alleen voor veerponten geeft Nederland hier invulling aan.

Artikel 1.04 Verplichting tot het hebben van een radarpatent

Degene die bij slecht zicht vaart en daarbij voor het voeren van het schip gebruik maakt van radar, dient op de Rijn, met inbegrip van de Waal en de Lek, in bezit te zijn van een radarpatent of een ander door de CCR als gelijkwaardig erkend radardiploma.

Op grond van het tweede lid kan de bevoegde autoriteit voor schippers van veerponten afwijken van de bepalingen betreffende het examen, bedoeld in artikel 3.04 van reglement. Het voor het voeren van een veerpont af te geven radarpatent kan onder bepaalde voorwaarden worden afgegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van het traject waarop de veerpont vaart.

Artikel 1.05 Soorten patenten

In het eerste lid worden de verschillende vaarbevoegdheidsbewijzen (patenten) aangehaald met daarbij aangegeven voor welk type schepen het betreffende patent bestemd is. Tevens wordt bepaald dat de hier bedoelde patenten kunnen worden gebruikt voor schepen als bedoeld in artikel 1.03, vierde lid.

In het tweede lid wordt het radarpatent voor de radarvaart geregeld.

Artikel 1.06 Richtlijnen

Dit artikel regelt het vaststellen van richtlijnen. De CCR kan voor de uniforme toepassing van dit reglement richtlijnen vaststellen. In deze richtlijnen wordt de bevoegde autoriteit een nadere uitwerking van de voorschriften aangereikt met als doel dat in de verschillende Rijnoeverstaten en België op uniforme wijze met een bepaald voorschrift wordt omgegaan. Tevens is duidelijk gesteld dat de bevoegde autoriteiten aan de richtlijnen zijn gebonden.

Artikel 1.07 Wijzigingen van voorschriften van tijdelijke aard

Evenals dit het geval is voor de andere CCR-reglementen is ten aanzien van het onderhavige reglement ook een vereenvoudigde procedure opgenomen voor het invoeren van wijzigingen, die dermate urgent zijn dat niet kan worden gewacht op de totstandkoming van de desbetreffende nationale reglementen of de wijzigingen daarvan volgens de diverse in de Rijnoeverstaten en België daarvoor geldende procedures. Hetzelfde geldt voor voorschriften die het karakter van een proef hebben en waarvoor de noodzaak tot het definitief opnemen in de voorschriften nog niet is vastgesteld.

Door deze bepaling kan in elk van de staten worden volstaan met een afkondiging van de resolutie bij een bekendmaking van de nationale bevoegde autoriteit. In de afkondiging wordt aangegeven vanaf welk tijdstip en voor welke periode de voorschriften gelden.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN BETREFFENDE RIJNPATENTEN

VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN RIJNPATENT

Artikel 2.01 Groot Patent

In het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat om in aanmerking te komen voor het grote patent de gegadigde ten minste 21 jaar oud moet zijn en dat de gegadigde ingevolge het tweede lid in het bezit moet zijn van het marifoonbedieningscertificaat.

De Regionale regeling betreffende de marifoondienst in de Binnenvaart (Overeenkomst van Bazel van 6 april 2000) is een door 15 Europese landen vastgestelde regeling, waarin, gebaseerd op artikel S6 van het Internationale Radioreglement, behorend bij het Internationale Telecommunicatieverdrag (Trb. 1993, 138), op Europees niveau afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de toelating en certificering van marifoons voor de binnenvaart. Deze landen hebben zich verplicht het gebruik van de marifoon en de daarbij behorende marifoonkanalen te harmoniseren en daarmee de veiligheid van de scheepvaart te bevorderen. Een van de hiermee verbonden verplichtingen is het bezit van een marifoonbedieningscertificaat. De CCR heeft de verplichting tot het hebben van een marifoonbedieningscertificaat bij het verkrijgen van een Rijnpatent ingevoerd, omdat op de Rijn een uitrustingsplicht met twee marifoons geldt. Het bedienen van een marifoon is niet toegestaan zonder het in bezit hebben van een bedieningscertificaat.

In het derde lid zijn de kwalificatie-eisen opgenomen. Voor het gekwalificeerd zijn moet allereerst de lichamelijke en geestelijke geschiktheid worden aangetoond door middel van een door een bevoegd arts afgegeven medische verklaring. Verder moet de aanvrager aantonen van onberispelijk gedrag te zijn, dat wil zeggen dat hij geen feiten heeft begaan waardoor de geschiktheid voor het voeren van een schip en het leiding geven aan opvarenden in twijfel zou kunnen worden getrokken. Ten slotte moet de aanvrager over voldoende kennis en vaardigheden op nautisch gebied beschikken, hetgeen door het afleggen van een examen moet worden aangetoond.

In het vierde lid is vier jaar vaartijd voorgeschreven. De aanvrager moet over voldoende vaartijd beschikken, waarmee een bepaalde praktische kennis kan worden aangetoond. De vaartijd die moet worden aangetoond moet zijn gemaakt als lid van een dekbemanning. Dit laatste betekent dat een lid van de bemanning praktijkervaring dient op te doen aan boord van schepen om te komen tot voldoende vaartijd benodigd voor het verkrijgen van een patent. De praktijk dient echter wel gericht te zijn op de nautische aspecten, zoals navigatie, ligplaats nemen en laden en lossen. De vaartijd van een machinist die uitsluitend werkzaam is in de machinekamer telt derhalve niet mee, terwijl de vaartijd van een matroos-motordrijver wel meetelt. De berekening van de vaartijd wordt op de in artikel 2.08 beschreven wijze verricht.

Artikel 2.02 Klein Patent

De voorwaarden voor het verkrijgen van het kleine patent komen overeen met die voor het verkrijgen van het grote patent, met uitzondering van de duur van de verplichte vaartijd en de wijze waarop die vaartijd wordt verkregen.

Artikel 2.03 Sportpatent

In het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat om in aanmerking te komen voor een sportpatent de gegadigde tenminste 18 jaar moet zijn. In het tweede lid wordt vereist dat de gegadigde tevens de nodige kwalificaties moet bezitten. De kwalificatie-eisen komen in grote lijnen overeen met de eisen gesteld voor het verkrijgen van het grote en het kleine patent met uitzondering van eisen betreffende de minimum vaartijd en het examenprogramma zoals opgenomen in bijlage D, kolom 6.

Artikel 2.04 Overheidspatent

De eisen voor het overheidspatent zijn dezelfde als die welke waren opgenomen in het oude reglement. In een verklaring moet de dienst waar de aanvrager werkt aangeven dat hij voldoet aan de gestelde eisen.

Artikel 2.05 Bedoeld riviergedeelte

In dit artikel wordt vastgelegd dat er specifieke kennis benodigd is tussen de sluizen te Iffezheim en het Spijksche Veer, ongeacht het patent dat men bezit.

Artikel 2.06 Verkrijging van de kennis van riviergedeelten

Dit artikel regelt de praktische ervaring met de vaart op de Rijn dan wel van een bepaald gedeelte van de Rijn, waarvoor het patent wordt aangevraagd. Aangetoond moet worden dat binnen een bepaalde periode het betreffende gedeelte van de Rijn dan wel de gehele Rijn zowel in opvaart als in afvaart in de laatste tien jaar ten minste zestien maal is bevaren, waarvan in de laatste drie jaar ten minste drie maal in elke richting. Deze praktische ervaring is voor het gedeelte tussen de sluizen te Iffezheim en het Spijksche Veer niet vereist.

Voor het grote patent, het kleine patent en een bewijs voor riviergedeelten moeten bedoelde reizen gemaakt zijn als matroos, matroos-motordrijver, volmatroos of stuurman en aan boord van het soort schepen waar voor het patent dan wel het bewijs voor riviergedeelten wordt aangevraagd.

Voor zowel het sportpatent als het overheidspatent wordt verder bepaald dat vanaf de leeftijd van 15 jaar de gemaakte reizen in aanmerking kunnen worden genomen voor het aantonen van de benodigde reizen ter verkrijging van het sportpatent. Hierbij is er van uitgegaan dat er vanaf deze leeftijd een voldoende verantwoordelijkheidsbesef voor wat betreft de verkeersdeelname bestaat. In afwijking daarvan kan, indien de opleiding voor het sportpatent is gevolgd bij een opleidingsinstituut dat zowel de theoretische als de praktische opleiding verzorgt, het aantal op- en afvaarten worden beperkt tot telkens vier in het laatste jaar voorafgaand aan de aanvraag. In een afzonderlijke richtlijn zullen de eisen aan de opleidingsinstituten en de opleiding worden vastgesteld. De reizen moeten zijn gemaakt aan boord van schepen met een lengte van meer dan 15 m.

Artikel 2.07 Bewijs voor riviergedeelten

Kennis van de riviergedeelten tussen de sluizen te Iffezheim en het Spijksche Veer moeten worden aangetoond. Als bewijs van deze kennis wordt dit aangetekend op de patentkaart dan wel in het bewijs voor riviergedeelte, dat separaat wordt afgegeven aan bezitters van als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen.

Artikel 2.08 Berekening van de vaartijd

Als één jaar vaartijd tellen 180 vaardagen, waarbij moet worden aangetoond dat daadwerkelijk is gevaren op een schip in de binnenvaart. In één kalenderjaar kan niet meer dan 1 jaar vaartijd worden behaald. Bij het vaststellen van deze norm van 180 dagen is rekening gehouden met de dagelijkse praktijk van verlof, vrije weekeinden, overligdagen en dergelijke. In de berekening van de benodigde vier jaar vaartijd mag de tijd van opleiding, die moet bestaan uit een theoretische beroepsopleiding met praktijkgedeelten op het gebied van de binnenvaart, tot een maximum van drie jaar worden meegerekend. De desbetreffende beroepsopleidingen zullen in een richtlijn aan de verschillende autoriteiten worden vastgesteld. Tevens kunnen de vaardagen die zijn gemaakt als lid van de dekbemanning aan boord van een zeeschip met een maximum van twee jaar worden meegerekend. Hierbij geldt, conform hoofdstuk 23 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn, dat 250 zeedagen als één jaar vaartijd gelden. Het aantal zeedagen kan worden aangetoond met behulp van het monsterboekje.

Artikel 2.09 Bewijs van vaartijd en reizen op bepaalde riviergedeelten

In dit artikel wordt uiteengezet op welke wijze de vaartijd dan wel de reizen op bepaalde riviergedeelten moeten worden aangetoond. Dit kan met behulp van een dienstboekje, dat ingevolge het Reglement onderzoek schepen op de Rijn voor personen werkzaam aan boord van schepen die de Rijn bevaren verplicht is gesteld, dan wel met behulp van een door de CCR erkend dienstboekje. Indien het dienstboekje ingevolge nationale voorschriften buiten de Rijn niet is voorgeschreven, kunnen de reizen en de vaartijd worden aangetoond met behulp van andere officiële documenten waarin de voorgeschreven gegevens zijn opgenomen. De vaartijd kan eveneens worden aangetoond indien de aanvrager in het bezit is van een vaarbewijs of bewijs van vaarbekwaamheid afgegeven door één der Rijnoeverstaten of België dan wel een door de CCR op basis van artikel 2.15, derde lid, als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid.

Daarbij wordt de voor dat vaarbewijs verplichte minimum vaartijd in mindering gebracht op de verplichte vaartijd voor het aangevraagde Rijnpatent.

In Nederland is het dienstboekje eveneens voorgeschreven. In de praktijk zullen derhalve bemanningsleden van Nederlandse schepen hun vaartijd moeten aantonen met hetzij een dienstboekje, hetzij een erkend vaarbewijs. Voor wat betreft de verrekening van de vaartijd voor het grote patent van vaartijd op zee, of de doorgebrachte tijd op een opleidingsschool voor de binnenvaart, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.08.

Geldige overheidsdocumenten waarmee de vaartijd dan wel de reizen op bepaalde riviergedeelten worden aangetoond, dienen in één van de drie officiële talen van de CCR te zijn opgesteld. Indien dit niet het geval is moeten deze ambtelijke documenten vergezeld gaan van een officiële vertaling in de Duitse, Franse of Nederlandse taal.

Artikel 2.10 Examencommissie

In dit artikel is de benoeming per land van één of meer examencommissies voorgeschreven. De bevoegde autoriteit stelt de examencommissie zó samen dat de overheid van de betreffende Rijnoeverstaat of België daarin is vertegenwoordigd, naast tenminste twee ter zake kundige bijzitters. Deze kundigheid wordt geacht aanwezig te zijn indien ten minste één van deze examinatoren het patent, waarvoor examen wordt gedaan dan wel het grote patent bezit en deze of een andere examinator houder is van het patent voor het betreffende riviergedeelte.

Artikel 2.11 Aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een Rijnpatent

In dit artikel wordt de aanvraag voor toelating tot het examen en de afgifte van een Rijnpatent geregeld. De benodigde vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten worden aangetoond door middel van het dienstboekje dan wel een ander document als bedoeld in artikel 2.09. Vaartijd gemaakt buiten de Rijn telt ook mee als vaartijd ter verkrijging van een groot, klein of overheidspatent.

Bij de aanvraag dienen een aantal gegevens dan wel bewijsstukken te worden overgelegd, zo ook een medische verklaring. Deze medische verklaring kan worden vervangen door een geldig vaarbevoegdheidsbewijs indien voor het afgeven hiervan dezelfde eisen gelden als bedoeld in de bijlage B1 en B2.

Een uittreksel uit het strafregister wordt in Nederland niet afgegeven. Hiervoor treedt in de plaats het bewijs van goed gedrag dat als een gelijkwaardig document wordt aangemerkt. Aanvragers die reeds in het bezit zijn van een patent en dit willen uitbreiden tot een ander riviergedeelte, dan wel die een ander type Rijnpatent willen verkrijgen, kunnen volstaan met het overleggen van een beperkter aantal gegevens.

Artikel 2.12 Aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een bewijs voor riviergedeelten

Aanvragers voor het verkrijgen van een bewijs voor riviergedeelten dan wel deze willen uitbreiden moeten eveneens een aantal gegevens en documenten aan de bevoegde autoriteit overleggen.

Artikel 2.13 Toelating tot het examen

Aanvragers die voldoen aan de eisen worden toegelaten tot het examen. In de medische verklaring kunnen echter bepaalde beperkingen van de geschiktheid, zijn opgenomen. Deze beperkingen kunnen aanleiding geven tot het stellen van voorwaarden (zoals het gebruik van hulpmiddelen voor ogen en oren). Die voorwaarden worden aangetekend in het patent dat wordt aangevraagd. Een aanvraag die niet voldoet aan het gestelde in artikel 2.11 kan door de bevoegde autoriteit worden afgewezen, onder vermelding van de redenen van afwijzing.

De bevoegde autoriteit kan een uitsluitingstermijn voor deelname aan het examen opleggen aan personen die niet voldoen aan het gestelde in het derde lid, onderdeel b, van de artikelen 2.01 en 2.02 en tweede lid onderdeel b van artikel 2.03.

Hetzelfde geldt voor de aanvragers voor uitbreiding van het Rijnpatent of het verkrijgen van een ander type Rijnpatent en voor het verkrijgen dan wel uitbreiden van het bewijs voor riviergedeelten.

Artikel 2.14 Examen

In de bijlage D1 bij dit reglement is het examenprogramma opgenomen. Dit programma geeft aan in welke theoretische en praktische kennis een kandidaat wordt geëxamineerd. De kandidaten voor het grote en het kleine patent worden slechts theoretisch geëxamineerd, aangezien het praktisch gedeelte reeds ruimschoots aan de orde is gekomen gedurende de vaartijd die de kandidaat heeft moeten maken. Anders is dit voor het sportpatent en het overheidspatent. Ter verkrijging van deze patenten is, buiten het aantal malen dat het riviergedeelte waarvoor een dergelijk patent wordt aangevraagd is bevaren, geen vaartijd vereist. Ter verkrijging van deze patenten moet dan ook een theoretisch en een praktisch examen worden afgelegd.

Artikel 2.15 Vrijstellingen en verlaging van de eisen bij het examen

In dit artikel worden de vrijstellingen van gedeelten van een examen geregeld. De CCR zal in een richtlijn de examens erkennen die als gelijkwaardig worden beschouwd aan delen van het examen voor een Rijnpatent. Uitbreiding van een patent tot een ander riviergedeelte kan worden verkregen zonder dat opnieuw examen moet worden gedaan voor die onderdelen waarvoor reeds ten behoeve van het huidige patent examen is gedaan. In de praktijk komt het erop neer dat bij uitbreiding van een patent tot een ander riviergedeelte naast het bezit van kennis van dat riviergedeelte, slechts behoeft te worden aangetoond dat het nieuwe riviergedeelte het voorgeschreven aantal malen is bevaren.

Artikel 2.16 Afgifte en uitbreiding van patenten

In dit artikel wordt de afgifte van het Rijnpatent geregeld. Tevens wordt vastgesteld van welke opdrukken het patent moet zijn voorzien en welke voorwaarden dan wel beperkingen moeten worden opgenomen. In het geval dat er geen mogelijkheid bestaat tot directe afgifte van een patent volgens het model van bijlage A1, moet een voorlopig Rijnpatent volgens het model van bijlage A2 worden afgegeven. Afgifte van een Rijnpatent bij uitbreiding van het patent geschiedt altijd door de autoriteit die het eerste patent heeft afgegeven. Indien het aanvullende examen en de aanvraag voor de uitbreiding van het patent niet is geschied bij de autoriteit die dat patent heeft afgegeven, dient voor het uitbreidingsgedeelte eveneens een voorlopig Rijnpatent te worden afgegeven en die autoriteit daarvan op de hoogte te worden gesteld.

Ingeval een Rijnpatent onbruikbaar is geworden, verloren is gegaan of anderszins in het ongerede is geraakt moet bij de autoriteit die het Rijnpatent heeft afgegeven een vervangend patent worden aangevraagd, waarbij het verlies aannemelijk moet worden gemaakt.

Artikel 2.17 Afgifte van een bewijs voor riviergedeelten

In dit artikel wordt de afgifte van een bewijs voor riviergedeelten geregeld. Nadat een examen met goed gevolg is afgelegd wordt een bewijs voor riviergedeelten volgens model van de bijlage A3 afgegeven.

Artikel 2.18 Kosten

Kosten voor examen, afgifte, uitbreiden en verstrekken van een Rijnpatent of een bewijs voor riviergedeelten dienen door de aanvrager te worden voldaan. De hoogte van de kosten worden door de bevoegde autoriteit binnen redelijke grenzen vastgesteld.

Artikel 2.19 Regelmatige controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid

In dit artikel wordt het periodiek opnieuw aantonen van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid geregeld. Vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar moet dit iedere 5 jaar worden gedaan. Dat wil zeggen dat dit voor de eerste maal bij het bereiken van het 50e levensjaar moet geschieden, daarna bij het 55e levensjaar, het 60e levensjaar en ten slotte het 65e levensjaar. Na het 65e levensjaar dient de controle van de lichamelijke en de geestelijke geschiktheid elk jaar plaats te vinden.

Ingevolge één van de eisen voor erkenning moeten ook erkende vaarbewijzen aan deze eisen voldoen. Ook een als gelijkwaardig erkende medische verklaring kan worden overgelegd bij de autoriteit die het Rijnpatent afgeeft.

Artikel 2.20 Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid door houders van een Rijnpatent vanaf de leeftijd van 50 jaar

Het voldoen aan de medische eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid kan (bij het bereiken van de leeftijd van 50 of 65 jaar) worden aangetoond met behulp van een nieuwe patentkaart. Daarnaast kan dit worden aangetoond bij het bereiken van de leeftijd van 55 of 60 jaar of door een nieuwe patentkaart, maar dit kan eveneens door een bewijs als bedoeld in de bijlage B3. Dit laatste is in bepaalde Rijnoeverstaten goedkoper dan de afgifte van een nieuwe patentkaart. Het bewijs als bedoeld in bijlage B3 is voorzien van een vervaldatum en wordt samen met de patentkaart getoond.

Ook de medische verklaring gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit mag voor dit doel worden gebruikt. Het is echter altijd zo dat men in het bezit moet zijn van een patentkaart in combinatie met een bewijs als bedoeld in de Bijlage B3 dan wel een gewaarmerkte medische verklaring.

Artikel 2.21 Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid door houders van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs vanaf de leeftijd van 50 jaar

Voor de erkende vaarbevoegdheidsbewijzen is dezelfde werkwijze van toepassing als voor de Rijnpatenten. Zie ook de toelichting bij artikel 2.20.

Artikel 2.22 Opschorten van de geldigheid van het patent

De geldigheid van het patent wordt opgeschort wanneer de bevoegde autoriteit twijfelt aan de bekwaamheid van de houder dan wel wanneer de houder niet tijdig als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, heeft aangetoond dat hij lichamelijk en geestelijk geschikt is. Deze opschorting wordt beëindigd zodra de twijfel wordt weggenomen dan wel een medische verklaring wordt overgelegd.

Bij twijfel kan de bevoegde autoriteit die het patent heeft afgegeven echter ook tussentijds een controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid verlangen. De afgifte van het aangepaste patent dient eveneens door deze autoriteit te geschieden.

Artikel 2.23 Opschorten van de geldigheid van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

Een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs verliest zijn geldigheid indien de houder zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid niet opnieuw kan aantonen.

Artikel 2.24 Intrekken van het patent

Indien de houder van een Rijnpatent niet meer bekwaam blijkt te zijn moet de bevoegde autoriteit die het heeft afgegeven dat patent intrekken. Daarnaast kan het patent worden ingetrokken indien de houder de daaraan verbonden voorwaarden of beperkingen niet nakomt. Hierbij kan worden bepaald dat binnen een bepaalde termijn geen nieuw patent mag worden afgegeven, dan wel dat voor het opnieuw afleggen van een examen aan een aantal vastgelegde voorwaarden moet zijn voldaan.

Artikel 2.25 Vaarverbod voor de houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

Aan de bezitters van als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen kan een vaarverbod worden opgelegd indien er twijfel bestaat over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel na veelvuldig overtreden van veiligheids- of gedragsvoorschriften. Met name geldt hier het herhaald overschrijden van het ten hoogste toegestane alcoholpromillage bij het varen van een schip.

Artikel 2.26 Invordering van een Rijnpatent

Artikel 2.26 regelt de mogelijkheid om het Rijnpatent tijdelijk in te vorderen, indien er dringende redenen aanwezig zijn het Rijnpatent in te trekken dan wel de geldigheid daarvan op te schorten.

Hiermee wordt, als tijdelijke maatregel, voorkomen, dat de houder van het patent nog als schipper kan doorvaren. Immers, hij is dan niet meer in het bezit van zijn patent, hetgeen bij opschorting van de geldigheid ervan wel het geval is. Aan deze maatregel is behoefte ontstaan wegens de toename van het aantal overtredingen door de schippers en de daarmee verband houdende aantasting van de veiligheid te water. Met name het varen onder invloed van alcoholhoudende drank wordt als een knelpunt ervaren, waarbij direct optreden dringend geboden kan zijn. In de artikelen 1.02, zevende lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 en artikel 28a van de Scheepvaartverkeerswet is geregeld hoe kan worden geconstateerd, dat iemand die het schip voert onder invloed van alcohol verkeert. Gelet op de koppeling van artikel 2.26, derde lid, met artikel 2.22, eerste lid, onderdeel a, dient de duur van de tijdelijke invordering te worden vastgesteld.

Voor de toepassing van het eerste lid worden opsporingsambtenaren aangewezen als bevoegde autoriteit.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat in Nederland bij de uitvoering van artikel 2.26 van de mogelijkheid om een rol aan de rechtbank toe te kennen geen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 2.27 Invordering van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de afgevende instantie het vaarbevoegdheidsbewijs wil intrekken of opschorten dan wel indien het vermoeden bestaat dat dit document frauduleus is verkregen, wordt het vaarbevoegdheidsbewijs tijdelijk in beslag genomen en vervolgens aan de autoriteit die het heeft afgegeven overgelegd.

HOOFDSTUK 3. VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN RADARPATENT

Artikel 3.01 Algemene bepalingen

In artikel 3.01 is bepaald dat de aanvrager van een radarpatent ten minste 18 jaar moet zijn. Tevens dient men voor het verkrijgen van een radarpatent voorzien te zijn van een Rijnpatent of een ander bewijs van vaarbevoegdheid voor de binnenvaart, alsmede van een marifoonbedieningscertificaat.

Artikel 3.02 Aanvraag en toelating tot het examen

In artikel 3.02, eerste en tweede lid, wordt bepaald welke gegevens en bescheiden de aanvrager van een radarpatent dient over te leggen om voor de toelating tot het examen en voor de afgifte van een radarpatent in aanmerking te komen. Bij de aanvraag mogen kopieën van de bedoelde bescheiden worden overgelegd, terwijl de kandidaat tijdens het examen de originele bescheiden op verzoek dient te overleggen.

Artikel 3.03 Examencommissie

Op grond van artikel 3.03 kan de bevoegde autoriteit één of meer examencommissies benoemen voor het afnemen van examens. De leden van deze examencommissies dienen aan bepaalde voorwaarden te voldoen.

Artikel 3.04 Examen

In artikel 3.04 is bepaald dat de gegadigde voor het examen moet aantonen dat hij beschikt over voldoende kennis en vaardigheden voor het voeren van een schip met behulp van radar. Hierbij wordt verwezen naar het in bijlage D2 opgenomen examenprogramma. Dit programma bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het praktische gedeelte van het examen kan met behulp van een radarsimulator worden geëxamineerd. Indien de gegadigde in het bezit is van een bewijs dat door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig is erkend, behoeft geen examen meer te worden afgelegd.

Tot slot is bepaald dat de kandidaat die het praktische of het theoretische deel van het examen niet heeft gehaald, binnen een jaar voor dit deel herexamen kan doen. Daarna moet hij het gehele examen opnieuw afleggen.

Artikel 3.05 Afgifte van het radarpatent

In dit artikel is bepaald dat indien de gegadigde voor het examen is geslaagd, de bevoegde autoriteit aan hem een radarpatent verstrekt, dat is vastgesteld volgens het model dat is opgenomen in bijlage A.4. Daarnaast bestaat mogelijkheid het bezit van het radarpatent op de schipperspatentkaart met het woord «radar» aan te geven.

Artikel 3.06 Intrekken van het radarpatent

Indien de houder van een radarpatent bij het voeren van een schip met behulp van radar een voor de scheepvaart gevaar veroorzakende onbekwaamheid aan de dag heeft gelegd, kan de bevoegde autoriteit het radarpatent intrekken. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een ernstige overtreding van de voorschriften met betrekking tot het varen bij slecht zicht, die zijn opgenomen in het Rijnvaartpolitiereglement. Het radarpatent kan tijdelijk of permanent worden ingetrokken.

Artikel 3.07 Verbod voor de houder van een als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift voor het voeren van een schip met radar

Indien de houder van een als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift bij het voeren van een schip met behulp van radar een voor de scheepvaart gevaar veroorzakende onbekwaamheid aan de dag heeft gelegd, kan de bevoegde autoriteit of de bevoegde rechter een tijdelijk of definitief verbod opleggen voor het voeren van een schip op de Rijn. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een ernstige overtreding van de voorschriften met betrekking tot het varen bij slecht zicht, die zijn opgenomen in het Rijnvaartpolitiereglement.

Indien er geen urgentie is kan de beslissing na verhoor van de houder worden vastgesteld, terwijl tevens de autoriteit die het radargetuigschrift heeft afgegeven wordt ingelicht.

Artikel 3.08 Kosten

Kosten voor het examen, de afgifte en het verstrekken van een Radarpatent dienen door de aanvrager te worden voldaan. De hoogte van de kosten worden door de bevoegde autoriteit binnen redelijke grenzen vastgesteld.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 4.01

Het uitgangspunt van de overgangsregeling in het onderhavige hoofdstuk is dat patenten die volgens de voormalige regeling werden afgegeven geldig blijven tot de eerste vernieuwing van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid met inachtneming van de daarbij geldende voorschriften. Uitgezonderd daarvan zijn de bepalingen opgenomen in de artikelen 2.22 en 2.24 betreffende het opschorten van de geldigheid en het intrekken van het patent. Voor artikel 2.19, de controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, geldt een specifieke overgangsregeling. Daarbij is bepaald dat de daargenoemde herhalingsonderzoekingen pas zullen plaatsvinden bij de eerstvolgende onderzoeksdatum, die volgt op de leeftijd die men had bij de inwerkingtreding van het reglement. Indien de kandidaat bijvoorbeeld 50 jaar oud was bij de inwerkingtreding, betekent dit dat het eerstvolgende onderzoek pas plaats vindt bij de leeftijd van 55 jaar. Tevens kan desgewenst worden verlangd dat bij het bepalen van het kleuronderscheidingsvermogen wordt uitgegaan van de waarden van het anomaalquotiënt zoals toegepast in de voormalige regeling. Dit heeft betrekking op alle patenten.

Artikel 4.02 Indeling van de verschillende patenten

De patenten afgegeven op grond van het oude Reglement Rijnschipperspatenten waren in Nederland gelijkgesteld met grote vaarbewijzen voor wat betreft de vaarwegen buiten de Rijn. Ingevolge artikel 4.01, eerste lid, van het nieuwe reglement mogen de oude Rijnschipperspatenten eveneens worden aangewend op het Nederlandse gedeelte van de Rijn. Daarnaast wordt aangegeven met welke nieuwe patenten de oude patenten overeenkomen. Indien gewenst kan de houder zijn oude patent direct omwisselen voor een gelijkwaardig nieuw patent.

Artikel 4.03 Berekenen van vaartijd

De vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten die reeds vóór de inwerkingtreding van dit reglement zijn gemaakt worden volgens die normen van de voorafgaande voorschriften berekend en opgeteld bij de nog volgens het nieuwe reglement te maken vaartijd en reizen.

BIJLAGEN A1, A2, A3 en A4

Het model van het Rijnpatent komt overeen met dat uit het Reglement Rijnpatenten 1998 en volgt tevens mutatis mutandis het in richtlijn nr. 96/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PbEG L 235) voorgeschreven model voor het communautair vaarbewijs. Het patent wordt uitgegeven in de vorm van een creditcard en voldoet aan de ISO-norm 7810. Bij uitbreiding met een bepaald riviergedeelte dan wel bij het opnieuw aantonen van de medische geschiktheid moet dit Rijnpatent, worden vernieuwd. Het aanmaken van een dergelijk patent kan enige tijd vergen, in welk geval de afgifte van een voorlopig patent noodzakelijk is. Hiermede kan de tijd tussen het behalen van het diploma en de daadwerkelijke afgifte van het Rijnpatent worden overbrugd. Deze voorlopige Rijnpatenten zijn echter slechts geldig indien zij tezamen worden getoond met een identiteitskaart of paspoort en zijn niet langer geldig dan drie maanden na afgifte. Nieuw is het bewijs voor riviergedeelten dat echter alleen geldig is tezamen met het op dezelfde naam afgegeven schipperspatent. In dit bewijs zijn opgenomen de riviergedeelten waarvoor toestemming heeft om het te bevaren.

Tot slot is opgenomen het model radarpatent. Dit model komt overeen met het model in het Reglement radarpatenten.

BIJLAGEN B1, B2 en B3

In deze bijlagen worden de minimumeisen ten aanzien van de lichamelijke geschiktheid van de gegadigden voor het Rijnpatent opgesomd. Zij komen in zeer overwegende mate overeen met de bestaande eisen. Tevens is aangegeven welke ziekten of lichamelijke gebreken aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de lichamelijke geschiktheid.

Nieuw is het model in bijlage B3. Het betreft hier een beschikking medische geschiktheid die moet worden getoond samen met het Rijnpatent/vaarbevoegdheidsbewijs.

BIJLAGE C1 en C2

In deze bijlagen zijn de erkende vaarbevoegdheidsbewijzen en de erkende radargetuigschriften opgenomen.

BIJLAGE D1 en D2

In deze bijlage worden de examenprogramma’s ter verkrijging van een Rijnpatent en een radarpatent aangegeven. In hoofdlijnen wordt vermeld wat de examenstof moet inhouden, wat de vereiste kennis moet zijn van de gegadigde en voor welk soort patent die examenstof noodzakelijk is. De eisen komen in grote lijnen overeen met het uniforme examenprogramma uit de oude reglementen. Een nadere uitwerking is voorzien in richtlijnen van de CCR.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

BIJLAGE BIJ BESLUIT PATENTREGLEMENT RIJN

PATENTREGLEMENT RIJN

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.01 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

1. schip: een binnenschip, een zeeschip of een drijvend werktuig;

2. binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;

3. zeeschip: een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe bestemd is;

4. drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden (zoals kranen, baggermolens, hei-installaties, drijvende bokken, elevatoren, enz.);

5. veerpont: een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont wordt aangemerkt;

6. passagiersschip: een schip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;

7. pleziervaartuig: een schip dat is bestemd voor sportieve of recreatieve doeleinden en dat geen passagiersschip is;

8. sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;

9. duwboot: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;

10. gekoppeld samenstel: een hecht samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;

11. overheidsvaartuig: een schip waarvan de lengte niet meer dan 25 m bedraagt en dat ter uitvoering van overheidstaken wordt ingezet;

12. brandweerboot: een schip waarvan de lengte 15 m of meer bedraagt en dat ter uitvoering van brandweerdiensten wordt ingezet;

13. lengte: de grootste lengte van de scheepsromp in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen.

14. breedte: de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);

15. dekbemanning: de minimum bemanning met uitzondering van machinisten;

16. matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman: een persoon, die de bekwaamheid bedoeld in de bemanningsvoorschriften van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn bezit;

17. vaartijd: de tijd aan boord van een schip, dat een reis maakt;

18. radarvaart: de vaart bij slecht zicht, waarbij de radar voor het voeren het schip wordt gebruikt;

19. marifoonbedieningscertificaat: een op basis van bijlage 5 van de Regionale regeling betreffende de marifoondienst in de binnenvaart afgegeven certificaat;

20. Rijnpatent: een bevoegdheidsbewijs voor het voeren van schepen op de Rijn;

21. Schipperspatent: een Rijnpatent of een ander bevoegdheidsbewijs voor het voeren van schepen in de binnenvaart;

22. Radarpatent: een bevoegdheidsbewijs voor de radarvaart;

23. bewijs voor riviergedeelten: een aan de houder, van een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven bewijs, waarmee wordt bevestigd, dat de schipper de voor de Rijn vereiste kennis van bepaalde riviergedeelten bezit.

Artikel 1.02 Toepasselijkheid van het reglement

Dit reglement regelt de verplichting tot het hebben van een patent voor de scheepvaart op de Rijn voor het betreffende scheepstype en -afmetingen en voor de te bevaren riviergedeelten alsmede de voorwaarden betreffende het verkrijgen van een patent.

Artikel 1.03 Verplichting tot het hebben van een schipperspatent

1. Degene die op de Rijn een schip wil voeren, moet ingevolge dit reglement zijn voorzien van een Rijnpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor betreffende scheepstype en -afmetingen alsmede voor het te bevaren riviergedeelte; de lijst van de als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen alsmede de eventuele aanvullende voorwaarden voor deze erkenning zijn in de bijlage C1 opgenomen.

2. Het Rijnpatent wordt verleend voor de gehele Rijn of voor afzonderlijke gedeelten daarvan; wordt het voor afzonderlijke riviergedeelten afgegeven, dan geldt het ook voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het gedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke km 166,64) en de sluizen te Iffezheim (km 335,92). De als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen gelden op de in artikel 2.05 beschreven riviergedeelten slechts, als de bezitter een bewijs voor riviergedeelten conform het model van de bijlage A3 bezit.

3. Voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het riviergedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke - km 166,64) en de sluis Iffezheim (km 335,92), kan worden volstaan met:

a. in plaats van het patent bedoeld in artikel 2.01 een vaarbewijs als bedoeld in de bijlage I van de Richtlijn 91/672/EEG, of een vaarbewijs afgegeven ingevolge de Richtlijn 96/50/EG;

b. in plaats van het patent, bedoeld in de artikelen 2.02 tot en met 2.04, een ander door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid.

4. Voor schepen met een lengte van minder dan 15 m, met uitzondering van passagiersschepen, duw- en sleepboten, kan worden volstaan met een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenwateren, dat in overeenstemming is met de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België.

5. De patentverplichting voor veerponten en voorschepen, die slechts door spierkracht worden voortbewogen alsmede voor schepen met een lengte van minder dan 15 m die slechts

a. door middel van zeilen worden voortbewogen, dan wel

b. zijn uitgerust met mechanische middelen tot voortbeweging van niet meer dan 3,68 kW,

wordt de verplichting tot het hebben van een patent uitsluitend geregeld door de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten.

Artikel 1.04 Verplichting tot het hebben van een radarpatent

1. Degene die op radar wil varen moet, naast het voor het te bevaren riviergedeelte benodigde schipperspatent, in het bezit zijn van een radarpatent dat in overeenstemming is met dit reglement of een ander door de CCR als gelijkwaardig erkend radardiploma. De lijst van de als gelijkwaardig erkende radardiploma’s alsmede de eventuele aanvullende voorwaarden voor deze erkenning zijn in de bijlage C2 opgenomen.

2. De bevoegde autoriteit kan, in afwijking van artikel 3.04 voor het voeren van een veerpont binnen het gebied van zijn bevoegdheid een radarpatent onder voorwaarden afgeven, die rekening houden met de bijzonderheden van het traject waarop de veerpont vaart en waarvoor het radarpatent moet gelden.

Artikel 1.05 Soorten patent

Ingevolge dit reglement zijn te onderscheiden

1. vier soorten Rijnpatenten:

a. het grote patent voor het voeren van alle schepen,

b. het kleine patent voor het voeren van een schip met een lengte van minder dan 35 m, mits het geen sleep- of duwboot is dan wel het niet voor het voortbewegen van een gekoppeld samenstel dient, of voor het voeren van een schip, dat bestemd is voor het vervoer van niet meer dan 12 passagiers,

c. het sportpatent voor het voeren van een pleziervaartuig met een lengte van minder dan 25 m,

d. het overheidspatent voor het voeren van overheidsschepen en van brandweerboten.

De hiervoor aangehaalde patenten mogen eveneens worden gebruikt voor het voeren van een schip als bedoeld in artikel 1.03, vierde lid.

2. Een radarpatent voor de radarvaart.

Artikel 1.06 Richtlijnen

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voor de toepassing van dit reglement richtlijnen vaststellen. De bevoegde autoriteiten dienen zich aan deze richtlijnen te houden.

Artikel 1.07 Wijzigingen door voorschriften van tijdelijke aard

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voorschriften van tijdelijke aard vaststellen, wanneer het voor een aanpassing aan de technische ontwikkeling van de binnenscheepvaart noodzakelijk wordt geacht om in dringende gevallen afwijkingen van dit reglement toe te laten dan wel proefnemingen mogelijk te maken, waardoor de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer niet worden benadeeld. Deze voorschriften van tijdelijke aard worden door de bevoegde autoriteit gepubliceerd en hebben een geldigheidsduur van ten hoogste drie jaren. Zij worden in alle Oeverstaten en België op hetzelfde tijdstip in werking gesteld en worden onder dezelfde voorwaarden buiten werking gesteld.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN BETREFFENDE DE RIJNPATENTEN

Paragraaf 1: Voorwaarden voor het verkrijgen van een Rijnpatent

Subparagraaf 1: Algemene eisen

Artikel 2.01 Groot patent

1. Degene die het grote patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud zijn.

2. De gegadigde moet in het bezit zijn van een marifoonbedieningscertificaat.

3. De gegadigde moet de nodige kwalificatie bezitten; gekwalificeerd is degene die:

a. lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren.

De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen;

b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig gevoerd en het bevel over een bemanning uitgeoefend kan worden;

c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

4. De gegadigde moet een vaartijd aantonen van ten minste vier jaar als lid van een dekbemanning, waarvan ten minste twee jaren in de binnenvaart als matroos of matroos-motordrijver dan wel ten minste één jaar als volmatroos. De vaartijd moet op motorschepen zijn volbracht, waarvoor het grote patent of het kleine patent noodzakelijk is. De berekening van de vaartijd wordt gedaan volgens artikel 2.08.

Artikel 2.02 Klein patent

1. Degene die het kleine patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud zijn.

2. De gegadigde moet in het bezit zijn van een marifoonbedieningscertificaat.

3. De gegadigde moet de nodige kwalificatie bezitten; gekwalificeerd is degene die:

a. lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren. De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen;

b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig gevoerd en het bevel over een bemanning uitgeoefend kan worden;

c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

4. De gegadigde moet een vaartijd aantonen van ten minste drie jaar in de binnenvaart als lid van dekpersoneel waarvan tenminste één jaar in de binnenvaart als matroos of matroos-motordrijver. De vaartijd moet op motorschepen zijn volbracht, waarvoor het grote patent of het kleine patent noodzakelijk is. De berekening van de vaartijd wordt gedaan volgens artikel 2.08.

Artikel 2.03 Sportpatent

1. Degene die het sportpatent wil verkrijgen moet ten minste 18 jaar oud zijn.

2. De gegadigde moet de nodige kwalificatie bezitten; gekwalificeerd is degene die:

a. lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren. De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen;

b. geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, terwijl uit voorgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig kan worden gevoerd;

c. bekwaam is, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 2.04 Overheidspatent

1. Degene die het overheidspatent wil verkrijgen moet:

a. ten minste 21 jaar oud zijn;

b. deel uit maken van een politie- of douanedienst, een andere autoriteit dan wel van een erkende brandweerdienst;

c. lichamelijk en geestelijk geschikt zijn om een schip te voeren.De geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlagen B1 en B2, afgegeven door een arts, die door de bevoegde autoriteit is aangewezen;

d. bekwaam zijn, dat wil zeggen beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en van de vaarweg. Aan de eisen wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd;

e. ten minste drie jaren de binnenvaart in de praktijk hebben uitgeoefend, waarvan ten minste drie maanden gedurende het laatste jaar.

2. De dienst waarvan de aanvrager deel uitmaakt moet een verklaring hebben afgegeven, waarin de informatie bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en e en de artikelen 2.05 en 2.06 wordt bevestigd.

Subparagraaf 2: Speciale kennis van riviergedeelten

Artikel 2.05 Bedoeld riviergedeelte

Ongeacht het soort patent is specifieke kennis van riviergedeelten daarenboven verplicht tussen de sluizen te Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40).

Artikel 2.06 Verkrijging van de kennis van riviergedeelten

1. Degene die een Rijnpatent of een bewijs voor riviergedeelten verkrijgen wil, moet het aangevraagde gedeelte, dat zich tussen de sluizen te Iffezheim en het Spijksche Veer bevindt, in de laatste tien jaren ten minste zestien maal hebben bevaren, waarvan binnen de laatste drie jaren ten minste drie maal in elke richting.

a. Degene die een grote patent, een kleine patent of een bewijs voor riviergedeelten verkrijgen wil, moet zijn reizen als matroos, matroos-motordrijver, volmatroos of stuurman aan boord van een motorschip hebben gemaakt, voor het voeren waarvan het aangevraagde patent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs is voorgeschreven.

b. Degene die een sportpatent wil verkrijgen, moet zijn reizen aan boord van een schip met een lengte van 15 m of meer hebben gemaakt; de reizen komen slechts in aanmerking, als de persoon ten minste 15 jaar oud is. Het aantal van de voorgeschreven reizen kan verminderd worden tot vier reizen in elke richting binnen het laatste jaar voorafgaand aan de aanvraag, als de reizen het kader van een vakkundige opleiding zijn gemaakt.

c. Degene die een overheidspatent wil verkrijgen, moet zijn reizen aan boord van een schip met een lengte van 15 m of meer hebben gemaakt; de reizen komen slechts in aanmerking, als de persoon ten minste 15 jaar oud is.

2. Daarenboven wordt een met goed gevolg afgelegd examen voorgeschreven. In dit examen wordt de beschrijving van de vaarweg in de op- en de afvaart evenals de beschrijving van de afmetingen van de scheepvaartweg gevraagd. Daartoe moet de kandidaat ook de politievoorschriften voor die riviergedeelte kunnen toepassen (bijlage D1).

Artikel 2.07 Bewijs voor riviergedeelten

1. De gegadigde voor een patent voor een gedeelte, dat de in artikel 2.05 gedefinieerde riviergedeelte geheel of gedeeltelijk omvat, en de houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs, die de in artikel 2.05 gedefinieerde riviergedeelte geheel of gedeeltelijk willen bevaren, moeten de noodzakelijke kennis van riviergedeelten kunnen aantonen.

2. Als bewijs van de kennis van riviergedeelten wordt op de patentkaart het riviergedeelte aangegeven, waarvoor deze patentkaart van toepassing is. Voor de met het grote patent als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs wordt de kennis van het riviergedeelte door middel van een bewijs voor riviergedeelten bedoeld in bijlage A3 aangetoond.

Paragraaf 2: Vaartijd

Artikel 2.08 Berekening van de vaartijd

1. Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als vaartijd worden meegerekend.

2. Tot de vaartijd wordt meegerekend:

a. de tijd van de opleiding, met een maximum van drie jaren, indien de gegadigde in het bezit is van een door de bevoegde autoriteit erkende verklaring inzake een met goed gevolg afgesloten beroepsopleiding met praktijkgedeelten op het gebied van de binnenvaart,

b. de aangetoonde vaartijd, met een maximum van twee jaren, die op zee als lid van een dekbemanning is doorgebracht, waarbij 250 zeedagen als één jaar vaartijd gelden.

Artikel 2.09 Bewijs van vaartijd en reizen op bepaalde riviergedeelten

1. De vereiste vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten van de Rijn moeten worden aangetoond aan de hand van een behoorlijk ingevuld en gewaarmerkt dienstboekje, als bedoeld in de bijlage F van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn of aan de hand van een door de CCR voor de Rijn als gelijkwaardig erkend dienstboekje. Het dienstboekje moet door de bevoegde autoriteit in ten minste één van de CCR voertalen zijn afgegeven.

2. Voor zover een dienstboekje ingevolge nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België voor de vaarwegen buiten de Rijn niet is voorgeschreven, kan de vaartijd ook worden aangetoond door een geldig ambtelijk document, dat tenminste de volgende gegevens bevat:

a. soort, grootte, aantal passagiers, naam en vermogen van de schepen, waarop de aanvrager heeft gevaren;

b. de naam van de schipper;

c. het tijdstip van het begin en het einde van de reizen;

d. de uitgeoefende functie;

e. de bevaren riviergedeelten (precieze aanduiding met plaatsen van vertrek en aankomst).

Voor het overheidspatent worden de voorgeschreven reizen en vaartijden aan de hand van een certificaat aangetoond, dat door de dienst waarvan de aanvrager deel uitmaakt wordt opgesteld.

3. De vaartijd kan eveneens worden aangetoond met een bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.15, derde lid, tot de omvang die voor het verkrijgen van dit bewijs reeds is aangetoond.

4. De vaartijd op zee moet worden aangetoond door middel van een monsterboekje.

5. De tijd doorgebracht op een vakschool voor schippers moet worden aangetoond door een getuigschrift van die school.

6. Voor zover noodzakelijk, moeten de documenten, als bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid, vergezeld van een officiële vertaling in de Duitse, Franse of Nederlandse taal worden overgelegd.

Paragraaf 3: Toelatings- en examenprocedure

Artikel 2.10 Examencommissie

1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meer examencommissies voor het afnemen van de examens. Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter, die vertegenwoordiger is van de overheid van één der Rijnoeverstaten of België, en ten minste twee bijzitters, die voldoende ter zake kundig zijn.

2. De examencommissie voor het Rijnpatent moet zo zijn samengesteld, dat ten minste één examinator houder is van het patent van het type dat wordt aangevraagd dan wel van het grote patent en deze, of een andere examinator, houder is van het patent voor het aangevraagde riviergedeelte.

Artikel 2.11 Aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een Rijnpatent

1. Degene die een Rijnpatent wil verkrijgen of uitbreiden moet een aanvraag voor toelating tot het examen en afgifte van het patent aan de bevoegde autoriteit richten, onder opgave van het volgende:

a. voor- en achternamen, geboortedatum, geboorteplaats en adres;

b. soort patent dat men wil verkrijgen;

c. gedeelte van de Rijn waarvoor het patent wordt aangevraagd.

2. Bij de aanvraag van een Rijnpatent moeten worden overgelegd:

a. een recente pasfoto;

b. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

c. een medische verklaring als bedoeld in bijlage B2, die niet ouder dan drie maanden mag zijn. Ingeval van twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan de bevoegde autoriteit verlangen dat verklaringen van een arts of een specialist worden overgelegd.

d. een bewijs van de vaartijd en van de reizen op bepaalde riviergedeelten;

e. bij aanvraag van een groot of een klein patent een kopie van het marifoonbedieningscertificaat;

f. een uittreksel uit het strafregister.

3. Een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan in plaats van een medische verklaring als bedoeld in bijlage B2, eveneens worden aangetoond met een door de CCR erkend

a. geldig vaarbevoegdheidsbewijs, waarvoor dezelfde eisen gelden als bedoeld in bijlage B1 en B2 en dat conform artikel 2.17 is vernieuwd, of

b. medische verklaring, die niet ouder dan drie maanden is en voor de afgifte waarvan tenminste dezelfde eisen gelden als bedoeld in bijlage B1 en B2.

4. In plaats van het uittreksel uit het strafregister kan het aantonen ook met een ander, naar het geldende recht van de woonplaats, gelijkwaardig document, worden gedaan. Dit geldige document mag in elk geval niet ouder zijn dan 6 maanden.

5. Indien het patent tot een ander riviergedeelte moet worden uitgebreid moet bij de aanvraag worden bijgevoegd:

a. een recente pasfoto;

b. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

c. een kopie van het geldige Rijnpatent;

d. het bewijs van de reizen op de riviergedeelten.

6. Voor de aanvraag voor een ander type Rijnpatent door een houder van een Rijnpatent moet worden bijgevoegd:

a. een recente pasfoto;

b. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

c. een kopie van het geldige Rijnpatent.

Artikel 2.12 Aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een bewijs voor riviergedeelten

1. Degene die een bewijs voor riviergedeelten verkrijgen of uitbreiden wil, moet een aanvraag voor toelating tot het examen en afgifte van een bewijs voor riviergedeelten met de volgende bijlagen tot de bevoegde autoriteit richten:

a. voor- en achternamen, geboortedatum, geboorteplaats en adres;

b. gedeelte van de Rijn waarvoor het bewijs voor riviergedeelten moet worden verkregen.

2. Bij de aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een bewijs voor riviergdeelten moeten worden gevoegd:

a. een recente pasfoto;

b. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

c. een kopie van het door de CCR, ingevolge artikel 1.03, eerste lid, als gelijkwaardig erkend geldig vaarbevoegdheidsbewijs

d. het bewijs van de reizen op de riviergedeelten.

Artikel 2.13 Toelating tot het examen

1. Na het overleggen van alle bijlagen bij de aanvraag conform artikel 2.11, eerste tot en met vierde lid, wordt tot het examen voor het verkrijgen van een Rijnpatent toegelaten, degene die aan de eisen voldoet, conform artikel 2.01, 2.02 met uitzondering van het derde lid, onder c of artikel 2.03 met uitzondering van het tweede lid, onder c. Indien uit de medische verklaring slechts een beperkte geschiktheid blijkt, wordt de gegadigde toch tot het examen toegelaten. De bevoegde autoriteit kan in dit geval aan het patent voorwaarden verbinden, die bij afgifte in het patent worden aangetekend. Een afwijzing van de aanvraag moet met redenen worden omkleed. De bevoegde autoriteit kan voor een gegadigde, wiens uitreksel uit het strafregister of ander gelijkwaardig document niet voldoende is, bepalen dat deze vóór afloop van een bepaalde termijn niet tot een examen kan worden toegelaten (uitsluitingstermijn).

2. Degene die een Rijnpatent met een ander riviergedeelte wil uitbreiden, wordt na het overleggen van alle bijlagen bij de aanvraag conform artikel 2.11, eerste en vijfde lid, toegelaten.

3. Degene die een Rijnpatent op een ander type Rijnpatent wil verkrijgen, wordt na het overleggen van alle bijlagen bij de aanvraag conform artikel 2.11 eerste en zesde lid toegelaten.

4. Degene die een bewijs voor riviergedeelten wil verkrijgen of uitbreiden, wordt na het overleggen van alle bijlagen bij de aanvraag conform artikel 2.12 voor het examen toegelaten.

Artikel 2.14 Examen

1. De gegadigde moet tijdens het examen voor de examencommissie aantonen dat hij

a. beschikt over voldoende kennis van de voorschriften ter zake van het voeren van schepen en de voor het veilig voeren daarvan vereiste nautische en scheepstechnische kennis, beroepsvaardigheden en kennis van de grondbeginselen van het voorkomen van ongevallen; deze kennis wordt tijdens het examen overeenkomstig het examenprogramma bedoeld in de bijlage D1 nagegaan;

b. beschikt over de vereiste kennis, indien conform artikel 2.05 van het betreffende riviergedeelte een dergelijk examen is vereist.

2. Voor het verkrijgen van het grote patent en het kleine patent is een theoretisch examen, en voor het verkrijgen van het sportpatent en het overheidspatent een theoretisch en een praktisch examen vereist.

3. Indien het examen niet wordt gehaald worden de redenen van afwijzing medegedeeld aan de gegadigde. De examencommissie kan aan het opnieuw deelnemen aan een examen verplichtingen of voorwaarden verbinden dan wel daarvoor vrijstellingen verlenen.

Artikel 2.15 Vrijstellingen en verlaging van de eisen bij het examen

1. Degene die het eindexamen van een beroepsopleiding met goed gevolg heeft afgelegd kan worden vrijgesteld van die gedeelten van het examen, die betrekking hebben op kennis en vaardigheden, die reeds onderwerp van een door de CCR als gelijkwaardig erkend examen waren.

2. De houder van een bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 1.03, vierde lid, kan bij het verwerven van het sportpatent van dat gedeelte van het examen worden vrijgesteld dat betrekking heeft op nautische kennis.

3. De houder van een vaarbewijs van één der Rijnoeverstaten of België dan wel een ander geldig en door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid voor het voeren van een schip op andere vaarwegen moet voor het verkrijgen van een Rijnpatent voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 2.13, doch tijdens het examen slechts de kennis van de op de Rijn van toepassing zijnde reglementen en bepalingen en de kennis van het betreffende riviergedeelte conform artikel 2.05 aantonen.

4. De houder van een overheidspatent verkrijgt op aanvraag een sportpatent voor hetzelfde riviergedeelte zonder daarvoor examen te doen.

5. Voor het verkrijgen van een ander patent als bedoeld in artikel 1.04 of van een uitbreiding tot een ander riviergedeelte kan de houder van een Rijnpatent van dat deel van het examen worden vrijgesteld, dat betrekking heeft op de kennis of de vaardigheden, welke reeds voor het verkrijgen van zijn huidige patent moesten worden aangetoond.

Artikel 2.16 Afgifte en uitbreiding van patenten

1. De bevoegde autoriteit geeft aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd het betreffende Rijnpatent af volgens het model van de bijlage A1.

De patentkaart heeft één der navolgende opdrukken:

«Groot Patent», «Klein Patent», «Sportpatent» of «Overheidspatent».

2. De voorwaarden bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, derde volzin, worden in het patent aangetekend.

3. Voor de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het patent volgens het model van de bijlage A1, verstrekt de autoriteit die het patent afgeeft een voorlopig Rijnpatent volgens het model van de bijlage A2; ook kan de bevoegde autoriteit een voorlopig Rijnpatent verstrekken voor de tijd tussen de vervaldatum voor de vernieuwing van het patent en de afgifte van het nieuwe patent.

4. Ingeval van een uitbreiding kan een bevoegde autoriteit het document als bedoeld in het derde lid ook afgeven ter overbrugging van de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het nieuwe Rijnpatent. In verband met de afgifte van een nieuw Rijnpatent volgens het model van de bijlage A1 wordt de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis gesteld.

5. De autoriteit die het patent heeft afgegeven geeft op verzoek een vervangend patent af indien het Rijnpatent onbruikbaar is geworden, verloren is gegaan of anderszins in het ongerede is geraakt. Dit patent wordt als zodanig gewaarmerkt. Het verlies moet bij de bevoegde autoriteit aannemelijk worden gemaakt. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden patent moet bij de autoriteit die het heeft afgegeven worden ingeleverd of worden overgelegd om ongeldig te worden verklaard.

Artikel 2.17 Afgifte van een bewijs voor riviergedeelten

De bevoegde autoriteit geeft aan degene die het examen voor de riviergedeelten ingevolge artikel 2.06, tweede lid, met goed gevolg heeft afgelegd een bewijs voor riviergedeelten af volgens het model van de bijlage A3.

Artikel 2.18 Kosten

Het examen, de afgifte, de uitbreiding en het verstrekken van het Rijnpatent of een bewijs voor riviergedeelten, evenals het vervangen en het omruilen worden gedaan tegen een redelijke vergoeding van de kosten door de aanvrager. De hoogte van de kosten wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld. Deze kan de kosten geheel of ten dele vanaf het tijdstip van aanvraag vorderen.

Artikel 2.19 Regelmatige controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid

1. De houder van het grote patent, het kleine patent, het sportpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs moet zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid opnieuw aantonen door het overleggen van een medische verklaring, als bedoeld in de bijlage B2 of een als gelijkwaardig erkende medische verklaring, die niet ouder dan drie maanden mag zijn:

a. iedere vijf jaren vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar;

b. ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

2. Het aangehaalde bewijs van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid moet worden overgelegd aan de autoriteit, die het patent heeft afgegeven. Het kan ook bij een andere bevoegde autoriteit worden overgelegd. Deze autoriteit geleidt de bescheiden verder naar de autoriteit die het patent afgeeft en geeft zo nodig een tijdelijke verklaring als vervangend document af.

3. Voor de bezitters van een als gelijkwaardig erkende verklaring moet de medische verklaring worden overgelegd aan de autoriteit, die voor de afgifte van een Rijnpatent gerechtigd is / of die autoriteit te overleggen, die het als gelijkwaardig erkende verklaring heeft afgegeven. De met deze aanvraag belaste autoriteit geeft een document voor de lichamelijke en geestelijke geschiktheid overeenkomstig het model volgens bijlage B3 af.

Artikel 2.20 Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid door houders van een Rijnpatent vanaf de leeftijd van 50 jaar

De autoriteit die het patent afgeeft geeft de houder van een patent op vertoon van een medische verklaring, op basis van deze verklaring de navolgende bescheiden af:

a. een nieuwe patentkaart bij het bereiken van de leeftijd van 50 en 65 jaar;

b. een nieuwe patentkaart of een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3, bij het bereiken van de leeftijd van 55 en 60 jaar;

c. een beschikking over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3, voor de controles die na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zullen plaatsvinden.

Op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3 moet ook een vervaldatum worden aangebracht, die de vervaldatum van de patentkaart vervangt.

2. Het bewijs als bedoeld in het eerste lid onder b en c kan door de bevoegde autoriteit ook op de medische verklaring bedoeld in bijlage B2 worden aangebracht. Deze moet in dit geval ook de datum aangeven, tot wanneer de patentkaart geldig is.

3. Blijkt uit de medische verklaring slechts een beperkte lichamelijke en geestelijke geschiktheid, geeft de autoriteit die het afgeeft op de vernieuwde patentkaart, op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid of de medische verklaring bedoeld in bijlage B2 de aanvullende voorwaarden dan wel de geldigheid van het patent weer.

4. Wordt geen nieuwe patentkaart afgegeven, dan is het Rijnpatent slechts geldig, als de houder van het patent in het bezit is van een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid bedoeld in bijlage B3 of van een door de bevoegde autoriteit gewaarmerkte medische verklaring bedoeld in bijlage B2.

Artikel 2.21 Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid door houders van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs vanaf de leeftijd van 50 jaar

1. De bevoegde autoriteit, zoals deze in artikel 2.19, derde lid wordt gedefinieerd, geeft op vertoon van de medische verklaring, en op basis daarvan, de houder van een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs vanaf de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform het model van de bijlage B3.

2. Blijkt uit de medische verklaring slechts een beperkte lichamelijke en geestelijke geschiktheid, dan vult de bevoegde autoriteit op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid de aanvullende voorwaarden dan wel de geldigheid van het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs op de Rijn in.

3. Het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs, waarvan de houder meer dan 50 jaar is, is op de Rijn alleen geldig, als deze in het bezit is van een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform het model van de bijlage B3.

Paragraaf 4: Opschorten en intrekken

Artikel 2.22 Opschorten van de geldigheid van het patent

1. De geldigheid van een patent wordt opgeschort

a. door een beslissing van de bevoegde autoriteit die daarbij de duur van het opschorten vaststelt. De bevoegde autoriteit kan een dergelijke beslissing tot opschorten nemen wanneer de voorwaarden voor intrekken nog niet zijn vervuld maar er twijfel bestaat over de bekwaamheid van de patenthouder. Indien deze twijfel vóór het einde van de termijn van opschorten wordt weggenomen, dient de beslissing te worden ingetrokken;

b. automatisch zonder dat een dergelijke beslissing is genomen, tot aan de verlenging van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, indien de lichamelijke en geestelijke geschiktheid niet binnen 3 maanden na de verlengingstermijn, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, opnieuw is aangetoond.

2. Heeft de bevoegde autoriteit twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de Rijnpatenthouder,

a. informeert ze de autoriteit die het patent heeft afgegeven. Deze kan verlangen dat een medische verklaring als bedoeld in bijlage B2 of een door de CCR als gelijkwaardig erkend medische verklaring betreffende de huidige staat van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt overgelegd. De kosten hiervoor worden alleen dan gedragen door de houder van het patent indien het vermoeden gegrond blijkt te zijn;

b. kan ze de geldigheid voor een bepaalde tijd opschorten. Deze mag de door de autoriteit die het patent heeft afgegeven vastgestelde datum van de nieuwe medische verklaring niet overschrijden. De CCR en de autoriteit die het patent heeft afgeven wordt daarbij in kennis gesteld van haar beslissing.

3. In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, moet het Rijnpatent bij de bevoegde autoriteit in bewaring worden gegeven.

Artikel 2.23 Opschorten van de geldigheid van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

Het door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs verliest, ook zonder beschikking, of zonder dat daarvoor een bijzondere beslissing nodig is, de geldigheid op de Rijn, wanneer het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 niet wordt getoond, of binnen drie maanden na de in artikel 2.19, eerste lid, bedoelde verlengingstermijn niet wordt voorgelegd of vernieuwd.

Artikel 2.24 Intrekken van het Rijnpatent

1. De autoriteit die het patent heeft afgegeven moet het patent intrekken indien blijkt dat de houder van een Rijnpatent niet bekwaam is tot het voeren van een schip in de zin van de artikelen 2.01, 2.02 en 2.03.

2. De autoriteit die het patent heeft afgegeven kan het patent intrekken indien de houder van een Rijnpatent herhaaldelijk een voorwaarde of een beperking als bedoeld in artikel 2.16, tweede lid, niet nakomt.

3. Bij intrekking verliest het Rijnpatent haar geldigheid. Het ongeldige patent dient onverwijld bij de autoriteit die het patent heeft afgegeven te worden ingeleverd dan wel te worden overgelegd om ongeldig verklaard te worden.

4. De autoriteit die het patent heeft afgegeven kan bij het intrekken bepalen dat

a. vóór het einde van een bepaalde termijn geen nieuw patent mag worden afgegeven, of

b. de kandidaat voor een nieuw patent, teneinde tot een nieuw examen te worden toegelaten, aan bepaalde voorwaarden moet hebben voldaan.

5. Na ontvangst van de aanvraag tot het verstrekken van een nieuw patent kan de bevoegde autoriteit de gegadigde geheel of gedeeltelijk van het examen vrijstelling verlenen.

6. De autoriteit die het patent intrekt deelt dit aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart mede. Indien een bevoegde autoriteit feiten vaststelt, die tot het intrekken van een patent kunnen leiden, stelt hij de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis.

Artikel 2.25 Vaarverbod voor de houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

1. Indien er twijfel is over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de schipper, die houder is van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs, kan de bevoegde autoriteit of de bevoegde rechtbank een tijdelijk vaarverbod op de Rijn opleggen, tot een nieuwe medische verklaring als bedoeld in bijlage B2 of een door de CCR als gelijkwaardig erkend bewijs wordt overgelegd; de bevoegde autoriteit informeert de CCR en de autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft afgegeven over dit besluit. Wordt de twijfel op vertoon van de medische verklaring weggenomen, dan moet het opgelegde vaarverbod worden opgeheven. De kosten voor de afgifte van de nieuwe medische verklaring worden alleen dan gedragen door de houder van het patent indien het vermoeden gegrond blijkt te zijn.

2. De bevoegde autoriteit of de bevoegde rechtbank kan aan een schipper, die houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs is, een tijdelijk of definitief vaarverbod op de Rijn opleggen:

a. bij bewezen lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, of

b. bij veelvuldig overtreden van belangrijke veiligheids- of gedragsvoorschriften, in het bijzonder bij het herhaald voeren van een schip met een alcoholconcentratie in het bloed, die het in het Rijnvaartpolitiereglement vastgelegde promillage overschrijdt.

3. In geval er geen urgentie is, wordt de beschikking na verhoor van de houder van het bedoelde vaarbevoegdheidsbewijs vastgesteld; de autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft afgegeven en de CCR worden van het verhoor en van de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing in kennis gesteld.

Artikel 2.26 Invordering van een Rijnpatent

1. Indien er dringende redenen aanwezig zijn om het patent in te trekken (artikel 2.24) of om de geldigheid daarvan op te schorten (artikel 2.22, eerste lid, onderdeel a) kan de bevoegde autoriteit besluiten dat het patent tijdelijk wordt ingevorderd.

2. Een Rijnpatent dat tijdelijk is ingevorderd wordt onverwijld en onder opgave van redenen bij de autoriteit die het heeft afgegeven of bij de ingevolge de nationale voorschriften bevoegde rechtbank, overgelegd.

3. De autoriteit die het patent heeft afgegeven moet onverwijld, nadat zij van het besluit van de tijdelijke invordering kennis heeft genomen, een beslissing nemen over het opschorten van de geldigheid van het patent of het intrekken daarvan. Indien een rechtbank bevoegd is, wordt besloten overeenkomstig de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of België. Totdat een besluit als bedoeld in eerste en tweede zin is genomen, geldt het besluit van de tijdelijke invordering tevens als een besluit als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, onderdeel a.

4. Het tijdelijk invorderen van het patent moet worden opgeheven en het patent moet aan de houder worden teruggegeven, wanneer de oorzaak daarvan is komen te vervallen, of wanneer een opschorting niet wordt voorgeschreven dan wel het patent niet wordt ingetrokken.

Artikel 2.27 Invordering van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

1. Bestaat een ernstig vermoeden, dat een vaarbevoegdheidsbewijs door de autoriteit die het heeft afgegeven wordt ingetrokken of opgeschort, of bestaat er een ernstige verdenking van een frauduleus verkregen document, dan kan de bevoegde autoriteit gelasten tot het tijdelijk in beslag nemen van het patent.

2. Een tijdelijk in beslag genomen bevoegdheidsbewijs moet onverwijld aan de autoriteit die dit heeft afgegeven worden overgelegd.

3. De autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft afgegeven voert de noodzakelijke controles uit en stelt de bevoegde autoriteit die het bevoegdheidsbewijs in beslag genomen heeft en de CCR onverwijld van de geldigheid van het document in kennis.

HOOFDSTUK 3. VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN RADARPATENT

Artikel 3.01 Algemene bepalingen

Degene die een radarpatent wil verkrijgen moet:

a. ten minste 18 jaar oud,

b. houder van een schipperspatent, en

c. houder van een marifoonbedieningscertificaat zijn.

Artikel 3.02 Aanvraag en toelating tot het examen

1. De gegadigde voor een radarpatent moet een aanvraag voor toelating tot het examen en tot afgifte van een patent richten aan de bevoegde autoriteit, onder opgave van de volgende gegevens:

a. voor- en achternaam;

b. geboortedatum en geboorteplaats;

c. adres.

2. Bij de aanvraag moeten worden overgelegd:

a. een recente pasfoto;

b. een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

c. een kopie van het schipperspatent;

d. een kopie van het marifoonbedieningscertificaat.

Artikel 3.03 Examencommissie

1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meer examencommissies voor het afnemen van de examens. Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter, die vertegenwoordiger is van de bevoegde autoriteit, en ten minste twee examinatoren die voldoende ter zake kundig zijn.

2. De examinator die toeziet op het verloop van het praktische deel van het examen moet houder van het radarpatent zijn.

Artikel 3.04 Examen

1. De gegadigde moet tijdens het examen ten overstaan van een examencommissie als bedoeld in artikel 3.03 aantonen dat hij overeenkomstig het examenprogramma, bedoeld in bijlage D2 (theoretisch en praktisch deel), beschikt over voldoende kennis ter zake van het voeren van een schip met behulp van radar.

2. Het praktische examen kan ook op een door de bevoegde autoriteit hiervoor toegelaten radarsimulator worden afgenomen.

3. Aan het in het eerste lid gestelde vereiste wordt voldaan wanneer de gegadigde een ander bewijs bezit dan voorgeschreven volgens dit reglement, voor zover dit bewijs door de bevoegde autoriteit van één der Rijnoeverstaten of België als gelijkwaardig is erkend.

4. De gegadigde die voor het theoretische of praktische onderdeel van het examen is gezakt, kan voor dit onderdeel binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn, die niet korter dan twee maanden mag zijn, bij dezelfde examencommissie een herexamen doen. Indien de gegadigde niet binnen een jaar voor het herexamen is geslaagd, moet hij opnieuw worden geëxamineerd voor het volledige examenprogramma.

5. De examencommissie deelt aan iedere gegadigde persoonlijk de uitslag van het examen mee. Op verzoek van de gegadigde moet de examencommissie mondeling inlichtingen geven over de door hem gemaakte fouten en kan zij hem tevens het inzien van de examendocumenten toestaan.

Artikel 3.05 Afgifte van het radarpatent

1. Indien de gegadigde voor het examen is geslaagd, geeft de bevoegde autoriteit aan hem het radarpatent af volgens het model van bijlage A4.

2. Het bezit van het radarpatent kan op de schipperspatentkaart met het woord «Radar» worden aangegeven.

3. Op de radarpatenten, bedoeld in artikel 1.04, tweede lid, wordt aangetekend:

«Alleen geldig voor het voeren van een veerpont tussen ........ en ..........».

4. Is een radarpatent onbruikbaar geworden, verloren gegaan of anderszins in het ongerede geraakt, dan geeft de autoriteit die het heeft afgegeven op aanvraag een vervangend patent af, dat als zodanig is gewaarmerkt. De houder moet ten overstaan van de bevoegde autoriteit het verlies aannemelijk maken. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden patent moet bij de autoriteit die het heeft afgegeven worden ingeleverd of worden overgelegd om ongeldig te te worden verklaard.

Artikel 3.06 Intrekken van het radarpatent

Het radarpatent kan door de bevoegde autoriteit worden ingetrokken, wanneer de houder bij het voeren van een schip met behulp van radar een voor de scheepvaart gevaar veroorzakende onbekwaamheid aan de dag heeft gelegd. Het radarpatent kan tijdelijk dan wel permanent worden ingetrokken.

Artikel 3.07 Verbod voor de houder van een als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift voor het voeren van een schip met radar

1. De bevoegde autoriteit of de bevoegde rechter kan de schipper, die houder van een als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift is, een tijdelijk of definitief verbod voor het voeren van een schip met radar op de Rijn opleggen, wanneer de houder bij het voeren van een schip een voor de scheepvaart gevaarzettende onbekwaamheid heeft begaan.

2. In geval er geen urgentie is, wordt de beschikking na verhoor van de houder van het bedoelde radargetuigschrift vastgesteld; de autoriteit die dat getuigschrift heeft afgegeven en de CCR worden van het verhoor en van de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing in kennis gesteld.

Artikel 3.08 Kosten

Het examen, de afgifte, het vervangen en het omruilen van het radarpatent worden gedaan tegen een redelijke vergoeding van de kosten door de aanvrager. De hoogte van de kosten wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld. Deze kan de kosten geheel of ten dele vanaf het tijdstip van aanvraag vorderen.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGSVOORSCHRIFTEN

Artikel 4.01 Geldigheid van bestaande patenten

1. Patenten, afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid volgens die voorschriften is verlengd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot de eerste vernieuwing van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid.

2. Artikel 2.19 betreffende de controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid is van toepassing op het in het eerste lid bedoelde Rijnschipperspatent, kleine patent en sportpatent, waarbij het anomaalquotiënt bij het kleuronderscheidingsvermogen 0,7 tot 3,0 mag bedragen. De houders van een patent die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds de leeftijd, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, hebben bereikt moeten hun lichamelijke en geestelijke geschiktheid bij de eerstvolgende voorgeschreven onderzoeksdatum laten controleren. Bij de eerste verlenging van de gebleken lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aan hun een patent volgens het model van de bijlage A1 afgegeven.

3. De artikelen 2.22 en 2.24 zijn van toepassing op de patenten als bedoeld in het eerste lid.

4. Diploma's voor het voeren van een schip met radar en radarpatenten afgegeven volgens de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften. Zij kunnen door radarpatenten conform dit reglement worden omgewisseld.

Artikel 4.02 Indeling van de verschillende patenten

1. Geldige patenten als bedoeld in artikel 4.01, eerste lid, komen als volgt overeen met de patenten als bedoeld in artikel 1.05, eerste lid:

De volgende geldige patenten als bedoeld in artikel 4.01, eerste lid

komen overeen met

de patenten als bedoeld in artikel 1.05, eerste lid

Rijnschipperspatent

Groot patent

Klein patent

Klein patent

Politiebotenpatent

Overheidspatent

Douanebotenpatent

Overheidspatent

Brandweerbotenpatent

Overheidspatent

Sportpatent

Sportpatent

2. Een geldig patent kan volgens de tabel in het eerste lid worden omgewisseld voor het gelijkwaardige patent voor hetzelfde riviergedeelte.

Artikel 4.03 Berekenen van de vaartijd

De vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten, die vóór de inwerkingtreding van dit reglement zijn gemaakt, worden volgens de normen van de voorafgaande voorschriften berekend.

stb-2008-86-1.gifstb-2008-86-2.gifstb-2008-86-3.gifstb-2008-86-4.gif

Bijlage B1

Minimumeisen ten aanzien van de lichamelijke geschiktheid van gegadigden voor het Rijnpatent

I Gezichtsvermogen:

1. Gezichtsscherpte bij daglicht:

Met of zonder optische hulpmiddelen, ten minste 0,8 met beide ogen gezamenlijk of met het beste oog. Met één oog zien is toegestaan.

2. Nachtblindheid:

Alleen in twijfelgevallen te onderzoeken. Mesotest zonder verblinding bij een helderheidsniveau van 0,032 cd/m2, Resultaat: Contrast 1 : 2,7.

3. Gewenning aan de duisternis:

Alleen in twijfelgevallen te onderzoeken.

Het resultaat mag niet meer dan een log-eenheid van de normaal kromme afwijken.

4. Gezichtsveld:

Afwijkingen in het gezichtsveld van het oog met de beste gezichtsscherpte zijn niet toegestaan. In geval van twijfel dient perimetrisch onderzoek verricht te worden.

5. Kleurenonderscheidingsvermogen:

Het kleurenonderscheidingsvermogen wordt als voldoende beschouwd wanneer de gegadigde voldoet aan de Farnsworth Panel D15 test of een erkende test met kleurplaten. In geval van twijfel onderzoeken met de anomaloscoop, waarbij de Anomaal quotiënt bij een normale trichromasie moet liggen tussen 0,7 en 1,4 of met een andere gelijkwaardige test.

Erkende kleurplatentests zijn:

a. Ishihara volgens de platen 12 tot 14,

b. Stilling/Velhagen,

c. Boström,

d. HRR (resultaat tenminste «mild»),

e. TMC (resultaat tenminste «second degree»),

f. Holmer-Wright B (Resultaat ten hoogte 8 fouten bij «small»).

6. Motiliteit:

Onbelemmerde beweeglijkheid van beide ogen; geen dubbelzien.

II Gehoorvermogen:

Het gehoor is als voldoende te beschouwen, indien het gemiddeld gehoorverlies van beide oren bij de frequenties 500, 1000, 2000 en 3000 Hz de waarde van 40 dB(A) niet overschrijdt. Indien de waarde van 40 dB wordt overschreden, is het gehoorvermogen toch als voldoende aan te merken, als de conversatiespraak met een hoortoestel op 2 m met elk oor afzonderlijk duidelijk wordt verstaan.

III Er mogen geen andere bevindingen uit medische keuring aanwezig zijn die de lichamelijke geschiktheid uitsluiten.

Indien de navolgende ziekten of lichamelijke gebreken voorkomen kan dit aanleiding geven tot twijfel aan de lichamelijke geschiktheid van de gegadigde als schipper:

1. Aandoeningen die gepaard gaan met bewustzijn- of evenwichtsstoornissen;

2. Aandoeningen of laesies van het centrale of perifere zenuwstelsel, gepaard gaande met duidelijke functionele stoornissen; in het bijzonder organische aandoeningen van de hersenen of het ruggenmerg en de daarbij optredende restverschijnselen, functionele stoornissen na schedel- of hersenletsel, cerebrale doorbloedingsstoornissen;

3. Geestesziekten;

4. Suikerziekte met niet goed instelbare, aanzienlijke schommelingen van de bloedglucose-waarden;

5. Manifeste endocriene stoornissen;

6. Ernstige aandoeningen van de bloedvormende orgaansystemen;

7. Astmatische bronchitis met aanvallen;

8. Aandoeningen of veranderingen in het hart of de bloedsomloop resulterend in een verminderde belastbaarheid;

9. Aandoeningen of gevolgen na een ongeval, die leiden tot een aanzienlijke bewegingsbeperking, verlies of sterke vermindering van de kracht in een der ledematen die voor de uit te oefenen arbeid van belang zijn;

10. Chronisch alcoholisme, alsmede verslaving aan verdovende middelen, of andere vormen van verslaving.

Bijlage B2

stb-2008-86-5.gifstb-2008-86-6.gif

Bijlage B3

stb-2008-86-7.gif

Bijlage C1

Als gelijkwaardig erkend Vaarbevoegdheidsbewijs

Bijlage C2

Als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift

Bijlage D1

Examenprogramma

ter verkrijging van een Rijnpatent

Opmerking vooraf:

Soorten patent (kolom 4 tot en met 7)

A - Groot patent

B - Klein patent

C - Sportpatent

D - Overheidspatent

Vereiste kennis (kolom 3)

1 - Gedetailleerde kennis

2 - Basiskennis

1

2

3

4

5

6

7

nr.

Examenstof

 

A

B

C

D

1.

Kennis van de reglementen, gidsen en handboeken

     

1.1

Rijnvaartpolitiereglement 1995

(inclusief de tijdelijke wijzigingen)

     
 

Hoofdstuk 1 tot en met 7, 15

1

x

x

x

x

 

Hoofdstuk 8:

1

x

x

  
 

Hoofdstuk 9, 10, 12, 14 (voor de betreffende riviergedeelten)

1

x

x

x

x

 

Hoofdstuk 11:

1

x

   
       
 

Bijlagen

     
 

3. Optische tekens van schepen

1

x

x

x

x

 

6. Geluidsseinen

1

x

x

x

x

 

7. Verkeerstekens

1

x

x

x

x

 

8. Verkeerstekens ter markering van de vaarweg

1

x

x

x

x

 

10. Olie-afgifteboekje

1

x

x

x

x

       
 

Gidsen/Handboeken

     
 

Marifonie in de binnenvaart

2

x

x

x

x

 

Afvalverwijdering

2

x

x

x

x

       

1.2

Verkeersvoorschriften voor zeescheepvaartwegen als bedoeld in hoofdstuk 10 van het Binnenvaartpolitiereglement

1

x

x

x

 
 

(Optische tekens van schepen, geluidsseinen, verkeerstekens, navigatiehulpmiddelen en betonnings-systemen, vaarregels)

     
       

1.3

Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995

     
 

Opzet en inhoud

2

x

x

x

x

 

Inhoud certificaat van onderzoek

2

x

x

x

x

 

Bemanningsvoorschriften, hoofdstuk 23

1

x

x

 

x

       

1.4

Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR)

     
 

Opzet

2

x

x

 

x

 

Documenten/instructies

2

x

x

 

x

 

Aangeven van de voorgeschreven blauwe kegels/lichten

1

x

x

 

x

 

Opzoeken van operationele voorschriften

2

x

x

 

x

       

1.5

Patentreglement Rijn

     
 

Soorten patent

2

x

x

x

x

 

Criteria voor het intrekken van een patent en voor het opschorten van de geldigheid

1

x

x

x

x

       

1.6

Voorkoming van ongevallen

2

x

x

x

x

       

2.

Nautische kennis en kennis van Riviergedeelten

     
 

(aan de hand van kaarten)

     
       

2.1

Rijn en nevenwateren

2

x

x

x

x

 

(belangrijkste geografische, hydrologische, meteorologische en morfologische kenmerken)

     
       

2.2

Plaatselijke kennis van de gewenste riviergedeelten van de Rijn

     
 

Beschrijving van de vaarweg in de op- en afvaart

1

x

x

x

x

 

Afmetingen van de vaarweg

1

x

x

x

x

       

2.3

Navigatie op zeescheepvaartwegen als bedoeld in hoofdstuk 10 van het Binnenvaartpolitiereglement

2

x

x

x

 
 

(koersbepaling, peilingen en plaatsbepaling, het gebruik van zeekaarten, procedures voor het controleren van het kompas, basiskennis inzake getijdewerking)

     
       

3.

Praktijkkennis

     
 

(Nautische zaken, scheepvaarttechnische zaken, praktische vaardigheden)

     
       

3.1

Voeren van het schip

     
 

Praktijk van het sturen, manoeuvreereigenschappen

2

x

x

x

x

 

Functie van de stuurinrichtingen en de aandrijving

2

x

x

x

x

 

Invloed van stroom, wind en zuiging

2

x

x

x

x

 

Drijfvermogen, stabiliteit en praktisch gebruik daarvan

2

x

x

x

x

 

Ankeren en meren

2

x

x

x

x

       

3.2

Motorenkennis

     
 

Bouw, werking van de motoren, functie van de elektrische inrichtingen

2

x

x

x

x

 

Bediening, bedrijfscontrole

2

x

x

x

x

 

Maatregelen bij bedrijfsstoringen

2

x

x

x

x

       

3.3

Laden en lossen

     
 

Bepalen van het gewicht van de lading aan de hand van de meetbrief

2

x

x

  
 

Gebruik van de diepgangsschaal

2

x

x

  
 

Stuwen van de lading

2

x

x

 

x

       

3.4

Handelen onder bijzondere omstandigheden

     
 

Maatregelen bij schade, eerste hulp, stoppen van lekkage

2

x

x

x

x

 

Bediening van reddingsmiddelen

2

x

x

x

x

 

Bijzonderheden bij schade op zeescheepvaartwegen als bedoeld in hoofdstuk 10 van het Binnenvaartpolitiereglement

2

x

x

x

 
 

Behandeling van afval en voorkomen van verontreiniging van de waterwegen

2

x

x

x

x

 

Informeren van de bevoegde autoriteiten

2

x

x

x

x

 

Brandbestrijding

2

x

x

x

x

Bijlage D2

Examenprogramma ter verkrijging van een radarpatent

DEEL A

– Theoretisch gedeelte

  

1.

Theorie omtrent radar

1.1

Radiogolven, algemeen

1.2

Voortplantingssnelheid van de radiogolven

1.3

Terugkaatsing van de radiogolven (radarreflectoren)

1.4

Beginsel van de werking van radar

1.5

Kengetallen van radarapparatuur voor de binnenvaart

1.5.1

Frequentie

1.5.2

Zendvermogen

1.5.3

Duur van de zendpuls

1.5.4

Omwentelingen van de antenne

1.5.5

Eigenschappen van de antenne

1.5.6

Beeldscherm (indicatie en bediening)

1.5.7

Beeldschermdoorsnede

1.5.8

Ingesteld bereik

1.5.9

Onderscheiding voor dichtbij

1.5.10

Radiale onderscheiding

1.5.11

Azimuthale onderscheiding

  

2.

Interpretatie van het radarbeeld

2.1

Plaats van de antenne op het beeldscherm; koerslijn

2.2

Vaststellen van ligging, koers en draaiing van het eigen schip

2.3

Bepalen van afstanden en bereik

2.4

Onderscheiden van het gedrag van andere verkeersdeelnemers (stilliggende, tegemoetkomende en in dezelfde richting varende schepen)

2.5

Betekenis van hulpmiddelen en interpretatie van het radarbeeld (koerslijn, afstandsringen, nalichtspoor, decentreren)

2.6

Beperking van informatie verkregen door radar

2.7

Verschillen tussen de gebruikelijke en daglicht radarapparatuur

  

3.

Verstoringen van het radarbeeld

3.1

Storingen die vanuit het eigen schip komen en mogelijke maatregelen tot vermindering daarvan

3.1.1

Uiteenvallen van de antennebundel

3.1.2

Schaduwvorming (blinde sektoren)

3.1.3

Meervoudige reflectie (bijv. in het gebied van de laadruimte)

3.2

Storingen die vanuit de omgeving komen en mogelijke maatregelen tot vermindering daarvan

3.2.1

Storingen door regen of golfslag

3.2.2

Strooivelden (bv. bij bruggen)

3.2.3

Meervoudige reflectie

3.2.4

Schijndoelen

3.2.5

Schaduwvorming (blinde sektoren)

3.2.6

Schaduwvorming

3.3

Verschijningsvorm van de van andere radarapparaten uitgaande storingen en maatregelen tegen het opheffen daarvan

  

4.

Bediening van het radarapparaat

4.1

Tijd nodig voor inwerkingstelling, gereedheid

4.2

Basisinstelling, afstemming

4.3

Afstemming van contrast en helderheid

4.4

Afstemming van de versterking

4.5

Afstemming van de verzwakking en filter

4.6

Beoordeling van de beeldkwaliteit

  

5.

Bochtaanwijzer

5.1

Functioneren

5.2

Gebruiksmogelijkheden

  

6.

Bijzondere politievoorschriften

6.1

Gebruik van marifoon, geluidsseinen en koersafspraken

6.2

Materiële minimum uitrusting van het schip voor het varen met behulp van radar

6.3

Personele minimum bezetting en bevoegdheden voor het varen met behulp van radar

  

DEEL B

– Praktisch gedeelte

  

1.

Voor het vertrek te nemen maatregelen

1.1

Inwerkingstelling, afstemming en controle op het functioneren van het apparaat

1.2

Interpretatie van het radarbeeld

1.3

Taakverdeling aan boord

  

2.

Het varen met behulp van radar

2.1

Varen en keren op stilstaand en stromend water

2.2

In- en uitvaren van een haven of van een smal vaarwater, met afspraken via de marifoon en geluidsseinen

2.3

Ontmoeten en oplopen

2.4

Stoppen op een aangewezen plaats

2.5

Toelichten van het radarbeeld

2.6

Geven van commando’s aan de roerganger

2.7

Gedrag in bijzondere situaties (bijvoorbeeld: gevaarlijke verkeerssituaties of uitval van apparaten)


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Verklaring van de ministers van de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnscheepvaart (CCR) Duitsland, België, Frankrijk, Nederland en Zwitserland («Verklaring van Basel») 16 mei 2006.

Naar boven