Besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het Besluit inburgering (vaststelling rijksbijdrage nieuwe inburgeringsplichtigen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 15 januari 2008 nr. DJZ2008002034, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 16, eerste lid, 18, eerste lid, en 52, derde lid, van de Wet inburgering;

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2008, nr. W08.08.0018/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 11 februari 2008, nr. DJZ2008012331, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1.1, onderdeel m, 7.1, derde lid, onderdelen a, c, e, g en i, 7.5, eerste lid, en 9.5, tweede lid, wordt «tenzij die lening» telkens vervangen door: hetzij ten behoeve van wie die lening.

B

Aan artikel 1.1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

q. persoonsvolgend budget: budget dat wordt verstrekt ten behoeve van de inburgering van een persoon als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2007, 111), die inburgeringsplichtig is op grond van de artikelen 3 tot en met 6 van de wet en die op 1 januari 2008 in een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft.

C

Aan artikel 4.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De lening wordt niet verstrekt indien aan de inburgeringsplichtige een persoonsvolgend budget is verstrekt.

D

Aan artikel 4.21, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. degene aan wie een persoonsvolgend budget is verstrekt.

E

Na het opschrift van hoofdstuk 7 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

AFDELING 1. VASTSTELLING RIJKSBIJDRAGE

F

Na artikel 7.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.1a

De inburgeringsplichtigen, bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, worden voor de berekening van de rijksbijdrage in deze afdeling niet meegerekend.

G

Na artikel 7.10 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2. VASTSTELLING RIJKSBIJDRAGE TEN BEHOEVE VAN INBURGERINGSPLICHTIGEN ALS BEDOELD IN HET BESLUIT VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE VAN 12 JUNI 2007, NR. 2007/11, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE VREEMDELINGENCIRCULAIRE 2000, AAN WIE GEEN PERSOONSVOLGEND BUDGET IS VERSTREKT

Artikel 7.11

In deze afdeling wordt verstaan onder:

nieuwe inburgeringsplichtigen: inburgeringsplichtigen als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt.

Artikel 7.12
  • 1. Op de vaststelling van de rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen zijn de artikelen 7.1 tot en met 7.7 niet van toepassing.

  • 2. Op de vaststelling van de rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen zijn de artikelen 7.8 tot en met 7.10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.13

De rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen wordt berekend op de grondslag van:

a. het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen, ten behoeve van wie het college voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie die lening in zijn geheel is terugbetaald;

b. het aantal in onderdeel a bedoelde nieuwe inburgeringsplichtigen dat binnen drie kalenderjaren nadat voor hen de inburgeringsvoorziening is vastgesteld, heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen.

Artikel 7.14
  • 1. Het college dient voor 15 december ten behoeve van het komende kalenderjaar een aanvraag tot verlening van de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen in bij Onze Minister. De aanvraag gaat vergezeld van een prognose met betrekking tot de door de gemeente in het voornoemde kalenderjaar vast te stellen inburgeringsvoorzieningen, bedoeld in artikel 7.13, onderdeel a.

  • 2. Aan de hand van de aanvraag verleent Onze Minister een voorschot. Het voorschot wordt verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de beschikbare middelen door de begrotingswetgever.

  • 3. Onze Minister stelt de hoogte van het voorschot op de rijksbijdrage voor een gemeente voor 1 maart van het jaar waarop de prognose betrekking heeft vast. Het voorschot wordt binnen 6 maanden na de vaststelling betaald.

Artikel 7.15
  • 1. De rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van de nieuwe inburgeringsplichtigen wordt berekend met de formule:

    A = [ B x C ] + [ D x E]

    waarin wordt voorgesteld:

    – met de letter A: de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen;

    – met de letter B: het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen ten behoeve van wie het college voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie die lening in zijn geheel is terugbetaald;

    – met de letter C: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen;

    – met de letter D: het aantal in de letter B bedoelde nieuwe inburgeringsplichtigen dat binnen drie kalenderjaren nadat voor hen de inburgeringsvoorziening is vastgesteld, heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

    – met de letter E: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen.

  • 2. Het college verstrekt de gegevens, bedoeld in de letters B en D van het eerste lid, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, welke betrekking heeft op het tweede jaar, volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft. De jaarrekening is voorzien van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet. Het college vergewist zich ervan dat de gegevens zijn opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering.

  • 3. Indien Onze Minister de gegevens en de accountantsverklaring niet voor 1 september van het derde jaar, volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft ontvangen, stelt Onze Minister de rijksbijdrage vast op nul.

  • 4. Onze Minister stelt de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen uiterlijk 1 oktober van het derde jaar volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft, vast.

  • 5. De rijksbijdrage wordt vastgesteld onder voorbehoud van goedkeuring van de beschikbare middelen door de begrotingswetgever en kan worden verlaagd in verband met wijzigingen van de rijksbegroting voor het derde jaar volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft.

  • 6. De rijksbijdrage wordt verrekend met het voorschot dat is verleend ten behoeve van het jaar waarop de prognose betrekking heeft. Het uit de verrekening resulterende positieve of negatieve saldo wordt uiterlijk zes maanden na de vaststelling ervan aan een gemeente betaald, waarbij Onze Minister kan besluiten tot verrekening met het eerstvolgende te verlenen voorschot.

Artikel 7.16
  • 1. Onze Minister stelt ten behoeve van de verlening en de vaststelling van de rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen jaarlijks de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 7.15, vast.

  • 2. Onze Minister maakt de hoogte van de voorschotvergoedingen en van de bijdragevergoedingen jaarlijks voor 15 november bekend.

ARTIKEL II

Het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel q wordt «tenzij die lening is terugbetaald» vervangen door: hetzij ten behoeve van wie die lening is terugbetaald, en die niet behoort tot de inburgeringsplichtigen, bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan wie een persoonsvolgend budget is verstrekt.

2. De aanhef van onderdeel s komt te luiden:

inburgeraar: de Nederlander of de rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, het rechtmatig in Nederland verblijvende familielid van voornoemde vreemdeling of de rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die onderdaan is van een staat wiens onderdanen op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld van artikel 7 van de Wet inburgering kan worden opgelegd, en die

3. In onderdeel s, onder 4°, wordt «volledig leerplichtig» vervangen door: leerplichtig of kwalificatieplichtig.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel y door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

z. persoonsvolgend budget: budget dat ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de inburgering van een persoon als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2007, 111), die inburgeringsplichtig is op grond van de artikelen 3 tot en met 6 van de Wet inburgering en die op 1 januari 2008 in een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft.

B

1. Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. De formule komt te luiden:

A x I + B x J + C x K + D x L + E x M + F x N + G x O + H x P + Q + R

b. Onderdeel Q komt te luiden:

Q: het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering ten behoeve van inburgeringsplichtigen, niet bedoeld in artikel 7.1a van het Besluit inburgering, en die gedurende 2007, 2008 en 2009 vanuit hoofdstuk XI, respectievelijk hoofdstuk XVIII van de Rijksbegroting voor de uitkering ter beschikking worden gesteld;

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

R: het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering ten behoeve van inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 7.1a van het Besluit inburgering, aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt, en die gedurende 2008 en 2009 vanuit hoofdstuk XVIII van de Rijksbegroting voor de uitkering ter beschikking worden gesteld.

2. Aan artikel 4, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. het aandeel van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, onder letter R, wordt bepaald, met dien verstande dat dit aandeel wordt berekend op de grondslag van door de gemeente gerealiseerde prestaties, vermenigvuldigd met de bijbehorende bijdragevergoedingen, waarvan de hoogte per kalenderjaar kan verschillen.

C

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders dient voor 15 december van het komende kalenderjaar een aanvraag in tot verlening van het aandeel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel R. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

D

Aan artikel 7, eerste lid, onderdeel o, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

5º. het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt, ten behoeve van wie voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening zal worden vastgesteld in het komende kalenderjaar, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «onderdeel Q» vervangen door: de onderdelen Q respectievelijk R,.

2. In het vierde lid wordt voor de zin «Voor het bepalen van de hoogte van onderdeel Q, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de uitkering wordt met betrekking tot:» de aanduiding «5.» geplaatst.

3. Het vijfde lid (oud) wordt vernummerd tot zevende lid.

4. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Voor het bepalen van de hoogte van onderdeel R, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de uitkering wordt uitgegaan van voorschotvergoedingen, waarvan de hoogte wordt bepaald volgens bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

F

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stelt het programmadeel overeenkomstig de verlening vast, met dien verstande dat:

    a. bij het vaststellen van onderdeel Q, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de door de gemeente behaalde resultaten worden betrokken met inachtneming van de bij regeling van Onze Minister vast te stellen berekeningswijze en de voorschotvergoedingen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, worden vervangen door de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b, onder 2º;

    b. bij het vaststellen van onderdeel R, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de door de gemeente behaalde resultaten worden betrokken met inachtneming van de bij regeling van Onze Minister vast te stellen berekeningwijze en de voorschotvergoedingen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, worden vervangen door de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c.

2. In het vijfde en zevende lid wordt «onderdeel Q, bedoeld in artikel 4, eerste lid» vervangen door: de onderdelen Q en R, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 15 juni 2007 met uitzondering van artikel II, onderdeel A, punt 2, dat terugwerkt tot en met 1 januari 2008 en artikel II, onderdeel A, punt 3, dat terugwerkt tot en met 1 augustus 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 februari 2008

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 15 juni 2007 is het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2007, 111) (verder: besluit van de Staatssecretaris van Justitie) in werking getreden. Dit besluit is bedoeld voor vreemdelingen die onder de oude Vreemdelingenwet (dus vóór 1 april 2001) een asielaanvraag hebben ingediend en nog altijd in Nederland zijn. Het besluit verleent hen onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning zoals genoemd in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie. In het bezit van deze verblijfsvergunning wordt deze groep tevens inburgeringsplichtig op grond van de Wet inburgering. Deze groep valt te onderscheiden in twee delen. Een deel van deze inburgeringsplichtigen verblijft in een opvangvoorziening van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Zij kunnen deelnemen aan een inburgeringsprogramma op grond van de Regeling persoonsgebonden budget voor inburgering in de opvang. Voor dit deel van de groep geldt dat zij een aanvraag kunnen doen voor een persoonsvolgend budget. Daarmee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat dit deel – vooruitlopend op uitstroom naar de gemeente – in de opvang reeds kan starten met inburgering.

Inburgeringsplichtigen als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie kunnen gedurende hun verblijf in de opvang gebruik maken van het aanbod dat al bestaat. Dit houdt in dat zij in afwachting van uitplaatsing naar een gemeente op vrijwillige basis deel kunnen nemen aan een inburgeringsprogramma op A1 min niveau.

Een ander deel van deze inburgeringsplichtigen verblijft reeds in een gemeente. Voor het volgen van een inburgeringsprogramma vallen zij onder de bepalingen van de Wet, het Besluit en de Regeling inburgering. Dit deel van de groep komt in aanmerking voor een aanbod door de gemeente. Omdat dit deel van de groep inburgeringsplichtigen een specifieke en nieuwe groep betreft, is het Besluit inburgering op een aantal onderdelen voor dit deel van de groep gewijzigd. De wijzigingen hebben met name betrekking op de vaststelling van de rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke taken in het kader van de inburgering. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in vaststelling van een reguliere rijksbijdrage voor de inburgering en vaststelling van een rijksbijdrage voor inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie.

Financiële aspecten en administratieve lasten

Ten behoeve van de inburgering van inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie is voor de jaren 2008 en 2009 in totaal € 56 mln uitgetrokken. Deze middelen zijn bestemd voor inburgering in de opvang via de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang en voor personen die vallen onder de onderhavige wijziging van het Besluit inburgering. Omdat onbekend is waar de doelgroep zich vanaf 1 januari 2008 precies bevindt (deze mensen wachten voor een deel immers op uitplaatsing) is een nadere verdeling van het budget over het Besluit inburgering en de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang niet mogelijk. Voor de G31-gemeenten vindt de bekostiging plaats via de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid in het kader van het Grotestedenbeleid. Voor de inburgering van de onderhavige doelgroep in deze gemeenten wordt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid en de bijbehorende gelijknamige Uitvoeringsregeling gewijzigd.

Deze middelen maken deel uit van het bedrag geraamd op artikel 4 Integratie minderheden op de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII).

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel bevat een tekstuele aanpassing ter verduidelijking.

Onderdeel B

Aan artikel 1.1 wordt een begripsomschrijving van een persoonsvolgend budget toegevoegd dat specifiek van belang is voor de groep inburgeringsplichtigen die valt onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en die op 1 januari 2008 in een opvangvoorziening verblijft.

Onderdeel C

In artikel 4.1 van het Besluit inburgering zijn de voorwaarden opgenomen voor de verstrekking van een lening. Inburgeringsplichtigen ten aanzien van wie een persoonsvolgend budget op basis van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang is vastgesteld, worden al voldoende financieel ondersteund. In het toegevoegde vijfde lid wordt bepaald dat deze inburgeringsplichtigen daarom niet in aanmerking komen voor een lening.

Onderdeel D

De inburgeringsplichtige die op een andere wijze dan door middel van een lening financieel ondersteund wordt ten behoeve van de inburgering komt niet in aanmerking voor een vergoeding bij het behalen van het inburgeringsexamen, zoals bepaald in artikel 18, eerste lid, van de Wet inburgering jo. artikel 4.21 van het Besluit inburgering. Vanwege het feit dat de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een persoonsvolgend budget op basis van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang is vastgesteld, geen gebruik kan maken van een lening bestaat er ook geen recht op een vergoeding. Aan artikel 4.21 is daarom een onderdeel toegevoegd waarin dit is geregeld.

Onderdelen F en G

Hoofdstuk 7 van het Besluit inburgering bevat de financiële bepalingen over de vaststelling van de rijksbijdrage aan gemeenten voor de uitvoering van diverse wettelijke taken in het kader van de inburgering.

De bekostiging van de inburgering van inburgeringsplichtigen die vallen onder het genoemd besluit van de Staatssecretaris van Justitie wijkt op een aantal onderdelen af van het reguliere bekostigingsstelsel. Omdat de voornoemde inburgeringsplichtigen zich waarschijnlijk niet in alle gemeenten bevinden, wordt er door de minister vooraf geen indicatief budget per gemeente bekend gemaakt. Gemeenten die het betreft kunnen direct een aanvraag indienen onder opgaaf van het aantal inburgeringsplichtigen aan wie zij het komende jaar een inburgeringsvoorziening denken aan te bieden.

In onderhavig besluit is dit onderscheid aangegeven door de bepalingen onder te brengen in twee afzonderlijke afdelingen. Afdeling 1 betreft de huidige bekostigingssystematiek. De nieuwe afdeling 2 betreft de bekostiging van de inburgering van personen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt op basis van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang.

In artikel 7.1a is aangegeven dat voor de berekening van de rijksbijdrage inburgeringsplichtigen als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, niet worden meegerekend. Afdeling 1 is uitsluitend van toepassing op de berekening van de reguliere rijksbijdrage aan gemeenten voor de inburgering.

In afdeling 2 zijn de financiële bepalingen opgenomen voor de vaststelling van de rijksbijdrage voor gemeenten ten behoeve van inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt. Deze bepalingen zijn zoveel mogelijk conform de bepalingen uit afdeling 1 vormgegeven.

Artikel 7.11

In artikel 7.11 wordt een begripsomschrijving van een nieuwe inburgeringsplichtige gedefinieerd die alleen van toepassing is op afdeling 2. Dit betreft de inburgeringsplichtige die valt onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt. Het begrip inburgeringsplichtige in de overige bepalingen van het Besluit inburgering is gedefinieerd in de Wet inburgering.

Artikel 7.13 bevat de grondslag voor de bekostiging van de gemeenten en benoemt de onderdelen aan de hand waarvan de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie wordt vastgesteld en aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt. Dit zijn het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders van een gemeente voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen dat binnen drie kalenderjaren na vaststelling van de inburgeringsvoorzieningen heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen. De bepalingen van dit artikel zijn opgesteld conform artikel 7.1 van het onderhavige besluit.

In artikel 7.14 is geregeld dat gemeenten prognoses kunnen indienen zodat het macrobudget dat beschikbaar is voor de rijksbijdrage kan worden verdeeld over de gemeenten en kunnen de voorschotten berekend en bekend gemaakt worden. Artikel 7.14 wijkt qua datum af van de reguliere prognoses van gemeenten voor de inburgering. Gemeenten wordt namelijk gevraagd om in de prognose voor het jaar 2008 rekening te houden met het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen uit de onderhavige doelgroep dat zich reeds bij de inwerking treding van het besluit van de Staatssecretaris van Justitie (15 juni 2007) in de gemeente heeft gevestigd. Om de gemeente de gelegenheid te bieden alle nieuwe inburgeringsplichtigen uit deze doelgroep op te voeren die naar de mening van de gemeente een inburgeringsvoorziening moet worden aangeboden, is er voor gekozen om de uitvraag zo laat mogelijk in 2007 te laten plaats vinden, namelijk per 15 december. De gemeente heeft op dat moment het beste inzicht in de omvang van de doelgroep. Dat biedt de gemeente de grootste zekerheid. Voorts is besloten om alle gemeenten ook in 2008 weer een prognose te laten aanleveren van de nieuwe inburgeringsplichtigen die zich in de loop van 2008 vanuit de opvang hebben gevestigd. De nieuwe inburgeringsplichtigen die zich op 1 januari 2008 in de opvang bevinden en die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, kunnen een persoonsvolgend budget aanvragen op grond van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang. Indien zij dat doen, dan komen zij niet meer in aanmerking voor een aanbod van de gemeente. Hebben zij echter afgezien van het indienen van de aanvraag, dan mag de gemeente hen nog wel een aanbod doen (indien zij ook overigens hiervoor in aanmerking komen) en kan de gemeente hen opvoeren in de prognose voor het jaar 2009. Daarmee wordt verzekerd dat de volledige doelgroep een voorziening kan ontvangen.

De gemeenten worden via de brief waarin hun om de prognose wordt gevraagd, geïnformeerd over de hoogte van de beschikbare bijdragevergoeding.

Conform artikel 7.5 wordt in artikel 7.15 de vaststelling en de betaling van de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie geregeld. Door middel van prestatie-indicatoren wordt met een formule de hoogte van deze rijksbijdrage berekend. Voor de vaststelling van de rijksbijdrage ten behoeve van nieuwe inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie worden die nieuwe inburgeringsplichtigen aan wie een lening is verstrekt, niet voor de berekening meegenomen tenzij die lening in zijn geheel is terugbetaald.

Bij de toepassing van de formule in artikel 7.15 worden verschillende bijdragevergoedingen gehanteerd. Artikel 7.16 regelt dat deze bijdragevergoedingen jaarlijks worden vastgesteld.

Op grond van de afspraken die in het bestuurlijk overleg tussen de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn gemaakt, is het niet noodzakelijk een correctiefactor toe te passen. De hoogte van het beschikbare budget is gebaseerd op een raming van het aantal in te burgeren personen in de doelgroep van het besluit van de Staatssecretaris van Justitie. Mocht deze raming worden overschreden, dan is dat aanleiding om de hoogte van het budget te heroverwegen.

Artikel II

Onderdeel A

Aan het ontwikkelingsprogramma dienen de resultaten van de steden te worden toegevoegd op het gebied van inburgering van inburgeringsplichtigen die vallen onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, en aan wie geen persoonsvolgend budget als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang is verstrekt. Daartoe is in de definitiebepaling van artikel 1, onderdeel q, een onderscheid gemaakt tussen de «gewone» inburgeringsplichtigen en de inburgeringsplichtigen die onder het besluit van de Staatssecretaris van Justitie vallen.

Het tweede lid breidt de doelgroep van de vrijwillige inburgering enigszins uit. In artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inburgering is onder meer aangegeven dat het familielid van – kort gezegd – de vreemdeling die EU-onderdaan dan wel EER-onderdaan is niet inburgeringsplichtig is. Deze doelgroep moet evenwel wel vrijwillig kunnen inburgeren.

Het derde lid is noodzakelijk in verband met de invoering van een kwalificatieplicht (Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet inburgering in verband met onder meer de invoering van een kwalificatieplicht, Stb. 2007, 203) en bewerkstelligt dat de omschrijving van de doelgroep van de vrijwillige inburgering aansluit bij de criteria van artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inburgering.

Onderdelen B, C, D, E en F

Deze onderdelen bevatten een aantal procedurele aanpassingen. De inburgering van voornoemde groep inburgeringsplichtigen wordt toegevoegd aan de formule aan de hand waarvan de uitkering wordt berekend en aan het meerjarenontwikkelingsprogramma. Voorts worden de bepalingen met betrekking tot de verlening van de uitkering en vaststelling van het programmadeel gewijzigd.

Artikel III

Dit besluit werkt terug tot en met 15 juni 2007, zijnde de datum, waarop het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 111) in werking is getreden, met uitzondering van artikel II, onderdeel A, punt 2, dat terugwerkt tot en met 1 januari 2008, en artikel II, onderdeel A, punt 3, dat terugwerkt tot en met 1 augustus 2007. De terugwerkende kracht van artikel II, onderdeel A, punt 2 houdt verband met de inwerkingtreding van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007, te weten 1 januari 2008. De terugwerkende kracht van artikel II, onderdeel A, punt 3 houdt verband met de datum van inwerkingtreding van de wet van 25 mei 2007 (Stb. 2007, 203), te weten 1 augustus 2007.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven