Besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het Inkomensbesluit IOAW, het Inkomensbesluit Toeslagenwet en het Inkomens- en samenloopbesluit Anw in verband met het buiten beschouwing laten van stamrechtuitkeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 21 december 2007, Directie SV/WV/2007/40986, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 6, tweede lid, van de Toeslagenwet en 10, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 januari 2008, nr. W12.08.0002/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 februari 2008, Directie SV/WV/2008/2932, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. INKOMENSBESLUIT IOAW

Het Inkomensbesluit IOAW wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

b. een stamrecht: een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

B

Aan artikel 7, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

C

Na artikel 9a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9b

  • 1. Op een besluit omtrent het recht op uitkering genomen met toepassing van artikel 7, tweede lid, zoals dat artikellid luidde op 31 maart 2008, wordt op aanvraag door burgemeester en wethouders artikel 7, tweede lid, onderdeel j, toegepast met ingang van 1 april 2005 of indien de periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel j, op een later tijdstip zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip, mits deze aanvraag om toepassing leidt tot een hoger bedrag aan uitkering dan de vaststelling van het recht op uitkering zonder toepassing van artikel 7, tweede lid, onderdeel j.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend tot 1 april 2009.

ARTIKEL II. INKOMENSBESLUIT TOESLAGENWET

Het Inkomensbesluit Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Toeslagenwet;

b. een stamrecht: een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

B

Aan artikel 7, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

ARTIKEL III. INKOMENS- EN SAMENLOOPBESLUIT ANW

Het Inkomens- en samenloopbesluit Anw wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een stamrecht: een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

B

Aan artikel 5a, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 februari 2008

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Uitgegeven de elfde maart 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit wijzigt de Inkomensbesluiten van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Toeslagenwet (TW) en het Inkomens- en samenloopbesluit van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De onderhavige wijziging geldt ook voor het Inkomensbesluit IOAZ. Dat laatste vloeit voort uit artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van dit Inkomensbesluit IOAZ. Dit artikel bepaalt dat voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), onder inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven wordt verstaan het inkomen, als bedoeld in artikel 7 van het Inkomensbesluit IOAW. De ministeriële regeling het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt eveneens, inhoudelijk op identieke wijze, gewijzigd bij separate ministeriële regeling.

De wijziging houdt in dat periodieke uitkeringen uit een stamrecht (een recht dat periodieke uitkeringen genereert) dat met een eenmalige ontslagvergoeding (door de werkgever) ten behoeve van een werknemer is aangekocht, niet als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd voor uitkeringen op grond van de IOAW, TW en Anw. Deze periodieke uitkeringen worden niet gekort op de toeslag of de IOAW- of Anw-uitkering.

In de inkomensbesluiten krachtens de IOAW, IOAZ, Toeslagenwet, Anw en AOW is thans niets geregeld over periodieke uitkeringen uit een stamrecht dat met een eenmalige ontslagvergoeding is aangekocht. In de inkomensbesluiten geldt als hoofdregel dat alle voordelen die een werknemer uit de vroegere dienstbetrekking geniet, als inkomen worden beschouwd. Met dat inkomen wordt vervolgens rekening gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering. Voor een éénmalige ontslaguitkering die door de werkgever aan de werknemer wordt verstrekt, heeft de wetgever een uitzondering gemaakt op de hoofdregel: die wordt niet aangemerkt als inkomen en wordt dus buiten beschouwing gelaten. Het staat de werknemer vrij de eenmalige ontslaguitkering te besteden zoals hem goeddunkt. Hij kan daarvan desgewenst zelf een stamrecht aankopen; de periodieke uitkeringen uit dat stamrecht worden dan buiten beschouwing gelaten omdat deze als inkomsten uit vermogen wordt gezien en niet als inkomsten uit vroegere arbeid. De uitzondering op de hoofdregel geldt niet voor uitkeringen uit hoofde van een stamrecht dat door de werkgever bij een verzekeraar is aangekocht, dat is op dit moment niet geregeld in de genoemde Inkomensbesluiten. Deze uitkeringen uit een stamrecht zijn daarom op grond van de huidige inkomensbesluiten krachtens de IOAW, IOAZ, Toeslagenwet, Anw en AOW aan te merken als inkomen uit vroegere arbeid.

Gedurende 20 jaar is echter in de uitvoeringspraktijk van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten het beleid gevoerd dat ook uitkeringen uit hoofde van een door de werkgever aangekocht stamrecht niet als inkomen worden aangemerkt, mits de werknemer kan aantonen dat hij een vrije keuze heeft gehad bij de besteding van de eenmalige ontslagvergoeding. In deze uitvoeringspraktijk is onderscheid gemaakt tussen periodieke uitkeringen uit een stamrecht dat met een eenmalige ontslagvergoeding door de werkgever ten behoeve van de werknemer is aangekocht, waarbij 1) de werknemer een vrije keuze had ten aanzien van de besteding van de eenmalige uitkering en waarbij 2) de werknemer die vrije keuze niet had. In de eerste situatie worden de uitkeringen niet beschouwd als inkomsten in verband met arbeid. In de tweede situatie worden de uitkeringen wel beschouwd als inkomsten in verband met vroegere arbeid en dus tot het inkomen gerekend en in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering. In het beleid in het kader van de inkomensbesluiten wordt daarom een eenmalige ontslaguitkering, die de werknemer geheel naar eigen inzicht kan besteden, tot het vermogen van de werknemer gerekend. Wanneer de vrij besteedbare eenmalige ontslaguitkering gebruikt wordt voor het kopen van een stamrecht om daaruit een periodieke uitkering te bedingen, blijft die periodieke uitkering ook buiten beschouwing bij de bepaling van het inkomen in verband met arbeid. Deze uitkering is immers het resultaat van een eigen keuze tot besteding van buiten beschouwing gelaten vermogen.

Met betrekking tot dit langjarige beleid geldt tevens als voorwaarde dat de middelen die zijn aangewend voor het stamrecht uitsluitend uit de ontslagvergoeding bestaan. Als de aankoop van het stamrecht uitsluitend voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is er geen sprake van een vrije keuze en wordt (de uitkering uit) het stamrecht niet buiten beschouwing gelaten.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter op 19 april 2005 (CRvB d.d. 19 april 2005, nr. 02/4792 IOAW, gepubliceerd in Rechtspraak Sociale Verzekering 2005/199) geoordeeld dat indien de bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan een betrokkene toegekende eenmalige vergoeding door de werkgever niet aan de betrokkene zelf, maar rechtstreeks aan een levensverzekeringsmaatschappij is overgemaakt, de uit hoofde hiervan toegekende stamrechtuitkering dient te worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid als bedoeld in de IOAW. De CRvB overwoog dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Inkomenbesluit IOAW niet kan worden afgeleid dat de besluitgever een ruimere uitzondering heeft willen maken dan in de tekst van de uitzonderingsbepaling tot uitdrukking is gebracht.

Deze uitspraak van de CRvB heeft tot onduidelijkheid geleid voor de uitvoeringspraktijk van de gemeenten, de SVB en het UWV. Dit wijzigingsbesluit maakt een einde aan die onduidelijkheid en bevestigt de bestaande uitvoeringspraktijk. De wijziging leidt daarom niet tot een toename van de administratieve lasten.

Met de wijzigingen in het Inkomensbesluit IOAW wordt beoogd het beleid ten aanzien van het Inkomensbesluit IOAW te codificeren dat bijna 20 jaar is toegepast door gemeenten. De voorwaarde dat het stamrecht moet zijn aangekocht voor aanvang van de WW, heeft gedurende die 20 jaar deel uitgemaakt van dit beleid. Blijkens de reacties van een aantal gemeenten op de beantwoording d.d. 11 september 2007 van Kamervragen van het lid Heerts is deze voorwaarde voor gemeenten niet goed uitvoerbaar. Omdat ontslagzaken door de rechter vaak snel worden afgedaan is het in veel gevallen niet mogelijk de aankoop van het stamrecht voor aanvang van de WW-periode te doen plaatsvinden. De onderhavige voorwaarde wordt om die reden door gemeenten en belanghebbenden als beperkend ervaren. Omdat de overige voorwaarden voldoende garanderen dat alleen periodieke uitkeringen uit stamrechten buiten beschouwing worden gelaten die zijn aangekocht met een eenmalige ontslagvergoeding waarbij de werknemer aantoonbaar de vrije keus had bij de besteding van die ontslagvergoeding, wordt de voorwaarde dat het stamrecht voor aanvang van de WW-periode moet zijn aangekocht niet opgenomen in het Inkomensbesluit IOAW, het Inkomensbesluit TW en het Inkomens- en samenloopbesluit Anw.

Overgangsrecht

Omdat niet alle gemeenten sinds de genoemde uitspraak van de CRvB hetzelfde beleid hebben gevoerd, is het noodzakelijk overgangsrecht te treffen voor de onderhavige wijziging van het Inkomensbesluit IOAW, om te bewerkstelligen dat uitkeringsgerechtigden op dezelfde wijze worden behandeld. Het is niet noodzakelijk om overgangsrecht te treffen voor de wijzigingen in het Inkomensbesluit Toeslagenwet of het Inkomens- en samenloopbesluit Anw, omdat het UWV en de SVB hun beleid in dit opzicht ongewijzigd hebben voortgezet.

In de verzamelbrief van 22 december 2005 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten gewezen op de genoemde uitspraak van de CRvB. Hij heeft daarbij aangegeven dat het gezien de interpretatie die gedurende 20 jaar is uitgedragen voorstelbaar was dat bij gemeenten een bestendige uitvoeringspraktijk was ontstaan die afweek van de door de CRvB gegeven uitleg. Hij heeft gemeenten verzocht hun beleid en uitvoeringspraktijk ten aanzien van de verrekening van stamrechtuitkeringen voort te zetten in afwachting van een wijziging van de regelgeving op dit gebied. Er zijn signalen dat een aantal gemeenten na de uitspraak van de CRvB het beleid heeft gewijzigd, in die zin dat ze periodieke uitkeringen uit stamrechten in mindering zijn gaan brengen op de uitkering. Het wordt ongewenst geacht dat belanghebbenden met een IOAW-uitkering hiervan financieel nadelige gevolgen ondervinden over de periode vanaf de uitspraak van de CRvB. Om deze reden is overgangsrecht getroffen, waarbij aansluiting is gezocht bij de datum van de uitspraak van de CRvB.

Het overgangsrecht heeft betrekking op alle op en na 1 april 2005 lopende IOAW-uitkeringen.

Belanghebbenden kunnen een aanvraag doen bij burgemeester en wethouders van de gemeenten om alsnog toepassing te geven aan vrijstelling van stamrechtuitkeringen, zoals dat ingaande op 1 april 2008 is geregeld. Voor alle zekerheid is vastgelegd dat uitsluitend in het geval dat dit verzoek leidt tot een hoger bedrag aan uitkering de IOAW-uitkering wordt herzien (of verleend). De herziening van de uitkering gaat in per 1 april 2005 voor op dat moment lopende uitkeringen. In het geval de periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht eerst na 1 april 2005 zijn ingegaan wordt vanaf de ingangsdatum het recht op uitkering herzien (of verleend).

Het overgangsrecht geldt tevens voor belanghebbenden die op of na 1 april 2005 aan de voorwaarden voor een IOAW-uitkering voldeden, maar aan wie geen recht op uitkering is toegekend vanwege te hoge inkomsten uit een periodieke uitkering uit een stamrecht. Uiteraard kunnen deze belanghebbenden alleen recht doen gelden op uitkering voor zover zij ook aan de overige in de IOAW gestelde voorwaarden voldoen.

Om administratief-technische redenen is gekozen voor de datum van de eerste dag van de maand waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan. Daarnaast is tevens geregeld dat een aanvraag om herziening vanwege de onderhavige wijziging van de inkomensbesluiten slechts tot en met 31 maart 2009 kan worden ingediend, om te vermijden dat de gemeenten na jaren nog herzieningsverzoeken in behandeling dienen te nemen.

Het financiële effect van het overgangsregime met ingang van 1 april 2005 blijft beperkt tot extra lasten voor de IOAW. Het ontbreken van kwantitatieve informatie over een aantal relevante variabelen betekent dat een raming van deze lasten als ongewis moet worden beschouwd. Uit deze calculaties blijkt dat de kosten maximaal € 3 miljoen bedragen (eenmalig in 2008).

Het Uitvoeringspanel van de gemeenten heeft laten weten geen opmerkingen te hebben over het overgangsrecht in dit besluit. Voor de gemeenten, de SVB en het UWV geldt dat met dit besluit de bestaande uitvoeringspraktijk wordt bevestigd. De tekst van het besluit sluit aan bij het beleid dat de SVB en het UWV reeds 20 jaar voeren.

Artikelsgewijs

Artikelen I, II en III, onderdelen A Het stamrecht

In dit onderdeel wordt aangegeven wat verstaan wordt onder een stamrecht, namelijk een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Aansluiting is in dit kader gezocht bij de Wet op de loonbelasting 1964 waar dit begrip onder meer wordt gehanteerd in (de aanhef van) artikel 11, eerste lid, onderdeel g.

Artikelen I, II en III, onderdelen B Periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht

Met de nieuwe onderdelen van artikel 7, tweede lid, van het Inkomensbesluit IOAW en van het Inkomensbesluit Toeslagenwet en artikel 5a van het Inkomens- en samenloopbesluit Anw wordt bereikt dat stamrechten aangekocht uit de eenmalige uitkering wegens de beëindiging van de dienstbetrekking, en ook de periodieke opbrengsten daaruit, in het vermogen van de werknemer vloeien. Dergelijke inkomsten worden hiermee niet langer beschouwd als inkomen in verband met arbeid in de zin van het Inkomensbesluit IOAW en het Inkomensbesluit Toeslagenwet. In artikel 5a, tweede lid, onderdeel b, van het Inkomens- en samenloopbesluit Anw, wordt een eenmalige uitkering die na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging is betaald, niet gerekend tot de opbrengsten van arbeid. Om die reden is het nieuwe onderdeel van artikel 5a, tweede lid, toegevoegd aan dit artikellid, in plaats van aan artikel 7, tweede lid (inkomen in verband met arbeid). Beoogd is in elk geval om voor de toepassing van het Inkomens- en samenloopbesluit Anw, op dezelfde wijze als voor de inkomensbesluiten krachtens de IOAW en de TW, de periodieke uitkeringen uit een stamrecht buiten beschouwing te laten voor de bepaling van het inkomen.

Aan het stamrecht worden de volgende voorwaarden gesteld, willen de periodieke uitkeringen niet worden gerekend tot inkomen in verband met arbeid, namelijk dat (1) het stamrecht moet zijn aangekocht uit een eenmalige uitkering wegens de beëindiging van de dienstbetrekking, (2) de werknemer dient aan te tonen dat hij deze eenmalige uitkering naar eigen goeddunken kan besteden.

Uitsluitend stamrechten die zijn aangekocht uit een eenmalige (ontslag- of beëindigings)uitkering worden buiten beschouwing gelaten. Indien de aankoop van het stamrecht uitsluitend voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een CAO is er geen sprake van een vrije keuze voor de besteding en wordt (de uitkering uit) het stamrecht niet buiten beschouwing gelaten.

Om voor het buiten beschouwing laten in aanmerking te komen is vereist dat de werknemer aantoont dat deze eenmalige uitkering aan hem ter vrije beschikking is gesteld door de werkgever. Het doet in dit verband niet ter zake dat de werkgever het bedrag van die eenmalige uitkering niet rechtstreeks aan de werknemer overmaakt. Zeer wel denkbaar is dat de werkgever alvorens tot uitbetaling over te gaan, op verzoek van de werknemer het bedrag betaalt aan een verzekeraar ter aankoop van het stamrecht. Door de eenmalige uitkering aldus op verzoek van de werknemer te betalen aan de verzekeraar, is voldaan aan het vereiste dat de werknemer de eenmalige ontslaguitkering naar eigen goeddunken kan besteden. De betrokken werknemer moet aantonen (aannemelijk maken) dat hij daadwerkelijk kon kiezen, en dient daarvan bij voorkeur schriftelijke bewijsstukken over te leggen. De werknemer kan dit doen aan de hand van geschriften van zijn vroegere werkgever. De vereiste keuzevrijheid zou ook kunnen blijken uit de omstandigheid dat andere vergelijkbare werknemers van de werkgever voor de eenmalige uitkering hebben gekozen. Ook daarvan dienen bij voorkeur schriftelijke bewijsstukken te worden overgelegd.

Artikel I, onderdeel C Overgangsrecht Inkomensbesluit IOAW

Dit onderdeel is toegelicht in het algemene deel van deze nota.

Artikel IV Inwerkingtreding

De wijziging treedt in werking per 1 april 2008. Er is gekozen voor een vaste datum om deze wijziging tegelijkertijd in werking te laten treden met een identieke wijziging in de ministeriële regeling Inkomensbesluit AOW 1996.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven