Besluit van 25 februari 2008, houdende wijziging van het Frequentiebesluit ten aanzien van vergunningvrij frequentiegebruik

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 oktober 2007, nr. WJZ 7117152;

Gelet op de artikelen 3.4, tweede lid, en 3.5, derde lid, van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 oktober 2007, nr. W10.07.0372/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 21 februari 2008, nr. WJZ 8017863;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Frequentiebesluit wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 16, eerste lid, onderdeel h, wordt vervangen door twee nieuwe onderdelen luidende:

h. de naleving van verdragen of besluiten van een volkenrechtelijke organisatie aangaande het gebruik van frequentieruimte;

i. de identificatie van het zendapparaat door middel van een daartoe bij de vergunningverlening toe te kennen combinatie van letters of cijfers.

B

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

Hoofdstuk 4. Gebruik van frequentieruimte zonder dat daarvoor een vergunning is vereist

Artikel 18

Bij ministeriële regeling kunnen ter zake van het gebruik van frequentieruimte waarvoor geen vergunning is vereist, regels worden gesteld inzake:

a. de doelmatigheid van het gebruik;

b. de aard van de radiozendapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichtingen alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden;

c. het door de gebruiker beschikbaar houden van bescheiden;

d. het veroorzaken van belemmeringen in radiozend- of ontvangapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen door het gewenste signaal van een radiozendapparaat;

e. de naleving van verdragen of besluiten van een volkenrechtelijke organisatie aangaande het gebruik van frequentieruimte.

Artikel 19

De aanwijzing van categorieën radiozendapparaten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van de wet, kan uitsluitend geschieden voor zover het radiozendapparaten betreft, die geen of vrijwel geen storing of belemmering veroorzaken in elektrische of elektronische apparaten, die geen radiozendapparaten zijn.

Artikel 20
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld waaraan een natuurlijke persoon moet voldoen voor het gebruik van de frequentieruimte, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet. Deze eisen kunnen slechts inhouden dat:

    a. de gebruiker een bepaalde leeftijd heeft bereikt;

    b. de gebruiker met goed gevolg een voor het gebruik van de gevraagde frequentieruimte, in samenhang met het doel waarvoor die frequentieruimte wordt gebruikt, vereist examen heeft afgelegd, of

    c. de gebruiker in het bezit is van een certificaat van bediening.

  • 2. Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het gebruik door rechtspersonen van frequentieruimte, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een personenvennootschap gelijk gesteld met een rechtspersoon.

Artikel 20a
  • 1. Degene die voornemens is frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet, te gebruiken, doet hiervan melding aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister registreert het in de melding bedoelde frequentiegebruik tenzij niet wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels.

  • 3. De frequentieruimte, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet, wordt slechts gebruikt indien het gebruik is geregistreerd overeenkomstig het tweede lid.

  • 4. Met het oog op de identificatie van het radiozendapparaat kent Onze Minister in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen aan degene die de melding heeft gedaan een combinatie van letters of cijfers toe.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter zake van de melding, de registratie en de toekenning van de combinatie van letters of cijfers.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 februari 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Uitgegeven de achtentwintigste februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Deze wijziging van het Frequentiebesluit houdt verband met een wijziging van artikel 3.4 van de Telecommunicatiewet, gericht op een uitbreiding van het vergunningvrije regime. Terwijl deze bepaling tot nu toe alleen ruimte liet voor frequentiegebruik zonder vergunning in gevallen met een gering storingsrisico (met toepassing van apparaten met een beperkt bereik) en ten behoeve van vitale overheidstaken, wordt nu ook in andere gevallen vergunningvrijheid mogelijk gemaakt. De bedoelde wetswijziging maakt deel uit van de Wet tot rijksbrede aanpassing van regels omtrent de reductie en vereenvoudiging van vergunningen teneinde de regeldruk te verminderen (Verzamelwet vereenvoudiging vergunningen). Deze wet vloeit voort uit het kabinetsbeleid op dit punt, zoals aangekondigd in de Meibrief Vereenvoudiging Vergunningen van 28 april 2006 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 140). Het verminderen van de vergunninglast maakt deel uit van een groot pakket maatregelen van het kabinet om de regeldruk terug te dringen en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren.

Het gewijzigde artikel 3.4 van de Telecommunicatiewet maakt het mogelijk om voor bepaald frequentiegebruik te volstaan met algemene regels in de vorm van voorwaarden en gebruiksvoorschriften. De voorwaarden betreffen in het bijzonder een melding- en registratieverplichting en eisen ten aanzien van de gebruikers. De kern van de algemene regels is opgenomen in het Frequentiebesluit, terwijl voorzien is in een uitwerking hiervan in een ministeriële regeling voor gebruik van frequentieruimte zonder vergunning, met bijkomende wijzigingen van enkele andere op het besluit gebaseerde regelingen en van het Nationaal Frequentieplan 2005.

Voorzien is dat dit nieuwe vergunningvrije regime zal gaan gelden voor maritiemmobiele communicatie en voor radiozendamateurs. Maritiemmobiele communicatie omvat mobiel frequentiegebruik met radiozendapparaten op of tussen schepen of tussen schepen en de wal, bijvoorbeeld met een marifoon, een portofoon of een noodbaken. De voor de amateurdienst gereserveerde frequentieruimte wordt gebruikt door radiozendamateurs, al dan niet in georganiseerd verband, en in het kader van onderwijs waarbij onderzoekingen met radiozendapparaten worden gedaan.

De eisen die worden gesteld aan vergunningvrij gebruik vloeien hoofdzakelijk voort uit de internationale verplichtingen die Nederland heeft aangegaan in het kader van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU), een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties. In het Radioreglement 1979, laatstelijk gewijzigd in 2004, zijn afspraken vastgelegd over de wereldwijde indeling van het frequentiespectrum in frequentiebanden, de bestemmingen die aan die banden worden gegeven, de gebruiksvoorwaarden en de procedures die moeten worden gevolgd om het gebruik van frequenties met omringende landen af te stemmen. In aanvulling op het Radioreglement 1979 zijn ook regionale ITU-verdragen gesloten over het gebruik van de frequentieruimte, waaronder de Regionale regeling betreffende het radiotelefonieverkeer op de binnenwateren (Basel 6 april 2000). De belangrijkste voorwaarden in dit kader zijn dat gebruik van frequentieruimte in beginsel slechts is toegestaan voor wie beschikt over een «license» (artikel 18 Radioreglement; verder: licentie) en dat degene die een radiozendapparaat bedient, daarvoor de nodige deskundigheid heeft (artikelen 25 en 47). Het begrip licentie impliceert een expliciete machtiging van de overheid tot het beoogde frequentiegebruik, bijvoorbeeld door de afgifte van een vergunning. Ook indien de overheid in het kader van een melding- en registratieprocedure vaststelt dat een voorgenomen frequentiegebruik valt binnen de randvoorwaarden, kan men spreken van een licentie.

2. Hoofdlijnen van het nieuwe vergunningvrije regime

Gebaseerd op artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt het vergunningvrije regime voor maritiemmobiele communicatie en de amateurdienst in grote lijnen als volgt vormgegeven. In het Nationaal Frequentieplan 2005 wordt voor de desbetreffende frequentieband in de kolom «Beleid» aangegeven dat het frequentiegebruik voor een bepaalde bestemming «onder voorwaarden vergunningvrij met meldingplicht» mag geschieden. Deze voorwaarden impliceren dat frequentiegebruikers aan de algemene regels voor meldingplichtig gebruik moeten voldoen. Deze regels bieden ruimte voor het gangbare gebruik van de frequentiebanden. Het komt echter voor dat er bijzondere toepassingen zijn in dezelfde frequentiebanden die wel frequentieplanning en -coördinatie vergen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij frequentiegebruik door radiozendamateurs ten aanzien van onbemande amateurstations en bij maritiemmobiele communicatie ten aanzien van baggerwerkzaamheden. Deze toepassingen dienen derhalve vergunningplichtig te blijven; de ministeriële regeling die de algemene regels zal bevatten, zal zodanig worden vormgegeven dat dergelijke toepassingen worden uitgesloten. Om deze reden blijft het thans geldende regime voor vergunningverlening op volgorde van binnenkomst, opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 3, van het Frequentiebesluit, grotendeels ongewijzigd. Overigens blijft ook de vergunningplicht bestaan voor vitale overheidstaken waarvoor een vergunning bij voorrang wordt verleend, zoals voor het loodswezen.

De melding- en registratieprocedure zal als volgt worden ingericht. Een gebruiker meldt zich elektronisch bij Agentschap Telecom, dat toetst of hij voldoet aan de eisen inzake de hoedanigheid als gebruiker en de bekwaamheid. Voor frequentiegebruik in de amateurdienst door anderen dan natuurlijke personen, gelden bepaalde randvoorwaarden. Het bekwaamheidsvereiste houdt, evenals thans, in dat men met goed gevolg een bepaald examen heeft afgelegd. Indien de betrokkene voldoet aan de eisen wordt het beoogde gebruik geregistreerd, waarbij een code wordt toegekend voor de identificatie van het radiozendapparaat. De betrokkene krijgt van Agentschap Telecom een bewijs van de registratie dat desgevraagd kan worden overgelegd aan toezichthouders, zowel binnen als buiten Nederland. Bij het gebruik dient hij te voldoen aan verscheidene voorwaarden, in het bijzonder met het oog op een doelmatig gebruik van frequentieruimte en om storingen te voorkomen.

De facto komt de onderhavige wijziging er op neer dat de regels die thans zijn neergelegd in de aan de individuele vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, kunnen worden omgezet in algemene regels voor het gebruik van de betreffende frequenties. Agentschap Telecom zal toezien op de naleving hiervan. In zoverre zal er derhalve weinig voor de frequentiegebruikers veranderen.

De omzetting zal vooral leiden tot een verlichting van de administratieve en uitvoeringslasten van respectievelijk de gebruiker en de overheid, omdat ten hoogste een eenmalige registratie is vereist. Terwijl tot nu toe de vergunning op aanvraag telkens verlengd moet worden, zal een registratie voor onbeperkte tijd gelden. Het is niettemin onverminderd van belang dat de registratie van gebruikers actuele gegevens bevat. Voor maritiemmobiele communicatie is dat essentieel voor een goede rampen- en incidentenbestrijding op het water, Search en Rescue (SAR) operaties, security en, in de toekomst, voor Vessel Traffic Services en Vessel Traffic Management. Agentschap Telecom zal door middel van communicatie met de gebruikers en door toezicht op de naleving de nodige aandacht aan de actualiteit van de registratiebestanden besteden.

De invoering van het nieuwe vergunningvrije regime vindt plaats in aanvulling op het bestaande vergunningvrije regime. Dit regime, dat vergunningvrij gebruik toestaat voor gebruik van bepaalde apparaten, zoals bijvoorbeeld afstandsbedieningen, garagedeuropeners, draadloos internet e.d., blijft ongewijzigd. Hoofdstuk 4 van het Frequentiebesluit dat regels stelt voor vergunningvrij gebruik, heeft ingevolge deze wijziging bijgevolg betrekking op zowel het bestaande als het nieuwe vergunningvrije regime, gebaseerd op artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel c, van de Telecommunicatiewet.

3. Administratieve lasten en bedrijfseffectentoets

In de zogeheten nulmeting uit 2002 was in totaal voor € 2,8 miljoen aan administratieve lasten opgenomen voor vergunningen voor frequentiegebruik voor binnenvaart- en zeevaartbedrijven (marifonie). Nieuwe bedrijven hadden te maken met administratieve lasten met betrekking tot de aanvraag van vergunningen; bestaande vergunninghouders met administratieve lasten voortvloeiend uit werkzaamheden in verband met intrekking, verlenging, overdracht en naleving. De nulmeting is gebaseerd op gemiddelde jaargegevens van ongeveer 600 nieuwe aanvragen, ongeveer 2.400 wijzigings- en verlengingsverzoeken, ongeveer 9.000 keer medewerking aan nalevingsverzoeken en de daarmee gemoeide tijdsbesteding van enkele uren per jaar voor de betreffende bedrijven.

De invoering van het nieuwe vergunningvrije regime leidt er toe dat voor de binnenvaart en zeevaartbedrijven kan worden volstaan met een enkele melding (via een internettoepassing), waarmee een kwartier tot hooguit een half uur per handeling gemoeid is. De totale administratieve lasten daarvan worden becijferd op € 0,2 miljoen, waarmee derhalve een reductie van € 2,6 miljoen ten opzichte van de nulmeting wordt bereikt.

Voor zendamateurs en pleziervaarders is tevens sprake van een reductie van de administratieve lasten. Administratieve lasten voor burgers worden uitgedrukt in uren tijdsbesteding en zogeheten directe kosten. In dit geval is voor de administratieve lasten van burgers berekend dat door de vereenvoudiging de totale tijdsbesteding terugloopt van 23.000 uren naar 12.000 uren. Directe kosten spelen nauwelijks een rol (hooguit portokosten).

De verschuldigde leges worden niet als administratieve lasten aangemerkt. Dat neemt niet weg dat de voorgestelde wijzigingen leiden tot een verlaging van de legesverplichtingen van bedrijven en burgers. In totaal gaat het om een kostenreductie voor deze doelgroepen van € 3.852.000,–.

4. Europese verplichtingen

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU van 27 december 2006, nr. L 376, blz. 36 e.v., hierna: de Dienstenrichtlijn) is op 28 december 2006 in werking getreden. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn voor de lidstaten gelden bij het vaststellen van wet- en regelgeving, moet worden nagegaan of deze regeling onder het bereik van de Dienstenrichtlijn valt.

In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Dienstenrichtlijn zijn elektronische-communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten voor zover vallend onder het zogenaamde regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector, uitgezonderd van de werking van de Dienstenrichtlijn. Blijkens overweging 20 betreft het hier niet alleen de zaken die specifiek in het regelgevende kader worden geregeld, maar ook op zaken waarvoor de lidstaten expliciet de mogelijkheid wordt gelaten bepaalde maatregelen op nationaal niveau te nemen. Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (de Machtigingsrichtlijn) laat in artikel 6 en de op dat artikel gebaseerde bijlagen uitdrukkelijk ruimte aan de lidstaten voor het stellen van voorwaarden ten aanzien van gebruiksrechten voor radiofrequenties. Bijgevolg valt deze regeling niet onder het bereik van de Dienstenrichtlijn.

5. Consultatie

Een ontwerp van dit besluit is geplaatst op de website van het Ministerie van Economische Zaken (www.ez.nl). Hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant. Tevens zijn de deelnemers aan het Overlegplatform Telecommunicatie (OPT), het Nationaal Frequentiebeleidsoverleg (NFO) en vertegenwoordigers van de relevante doelgroepen (zendamateurs, beroeps- en pleziervaart) in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over een ontwerp van dit besluit. Bij deze consultatie zijn ook de voorgenomen wijzigingen van het Nationaal Frequentieplan en van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning betrokken met het oog op de samenhang met dit wijzigingsbesluit.

II ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A

Op grond van het Radioreglement dienen bepaalde uitzendingen een identificerende code te bevatten met het oog op het tegengaan van storingen en om bij calamiteiten effectief te kunnen optreden. Daartoe verkrijgen vergunninghouders een dergelijke code van Agentschap Telecom. De afgifte van codes wordt bij deze gelegenheid in de wetgeving verankerd.

De code bestaat uit een combinatie van letters of cijfers. Dit omvat een combinatie van alleen letters, een combinatie van alleen cijfers en een combinatie van een of meer letters met een of meer cijfers. Daarnaast is onderdeel h geherformuleerd door de meer gebruikelijke term «verdragen of besluiten van een volkenrechtelijke organisatie» te hanteren.

Onderdeel B

Dit onderdeel bevat een gewijzigd hoofdstuk 4 betreffende het vergunningvrije gebruik van frequentieruimte, op grond van artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c van de wet.

Artikel 18

Het bestaande artikel 18 betreffende de bij ministeriële regeling te bepalen gebruiksregels is aangevuld in lijn met artikel 16 van het besluit. De voorschriften en beperkingen die tot nu toe op grond van artikel 16 aan vergunningen worden verbonden, zullen worden omgezet in algemene gebruiksregels. Dit artikel biedt hiervoor de basis.

De nieuwe elementen van artikel 18 betreffen de onderdelen c, d en e, die overeenkomen met de onderdelen c, e en h van artikel 16, eerste lid.

Onderdeel c betreffende het beschikbaar houden van bescheiden is van belang voor het toezicht. Uit artikel 49 van het Radioreglement vloeit onder meer voort dat bij maritiemmobiele communicatie een gebruiker zijn licentie en zijn certificaat van deskundigheid moet kunnen tonen aan toezichthouders.

Anders dan bij het bestaande vergunningvrije regime valt niet uit te sluiten dat frequentiegebruik onder het nieuwe regime storing van het gebruik van andere radiozendapparaten oplevert. De gebruiksregels strekken ertoe deze storingen tot een minimum te beperken.

De ITU-verdragen bevatten tal van verplichtingen die op grond van artikel 18.4 van de wet door frequentiegebruikers moeten worden nageleefd. Onderdeel e biedt een grondslag voor zover inzake deze verplichtingen nadere regels noodzakelijk zijn.

Artikel 19

Deze bepaling betreft louter het reeds bestaande regime voor vergunningvrij frequentiegebruik dat op grond van artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, is beperkt tot radiozendapparaten die naar hun aard geen of vrijwel geen storing of belemmering in andere apparaten veroorzaken. Deze radiozendapparaten worden bij ministeriële regeling aangewezen, overeenkomstig de situatie die tot nu toe gold. Artikel 19 komt qua strekking overeen met artikel 20 zoals dat tot nu toe luidde. Verduidelijkt is dat de voorwaarde betreffende storingseffecten alleen betrekking heeft op storingen in elektrische en elektronische apparaten die geen radiozendapparaten zijn. Radiozendapparaten kunnen immers in beginsel altijd onderling storing veroorzaken. Door middel van gebruiksvoorwaarden wordt bewerkstelligd dat dit beperkt blijft tot een aanvaardbaar niveau.

Artikel 20

Overeenkomstig artikel 3.4, tweede lid, onderdeel c, van de wet kunnen in het kader van het nieuwe vergunningvrije regime eisen worden gesteld aan gebruikers van frequentieruimte. Deze eisen betreffen ten eerste de bekwaamheid en, daarmee verband houdend, de leeftijd, van de betrokkene (eerste en tweede lid). Anderzijds betreffen zij randvoorwaarden voor gebruikers die geen natuurlijke personen zijn (derde lid).

Het eerste lid komt goeddeels overeen met artikel 11 van het besluit op grond waarvan eisen aan aanvragers van een vergunning kunnen worden gesteld. Alleen het vereiste dat de aanvrager een redelijk belang heeft bij het voorgenomen gebruik onderdeel is in het kader van een vergunningvrij regime niet relevant. De vereisten van onderdelen b en c vloeien direct voort uit de eerder bedoelde internationale ITU-verplichtingen. Voor radiozendamateurs geldt dat zij met goed gevolg een examen moeten afleggen; voor maritiemmobiele communicatie geldt dat de betrokkenen moeten beschikken over een certificaat van bediening dat wordt verstrekt indien een desbetreffend examen met goed gevolg is afgelegd.

Frequentiegebruik vindt soms plaats door een rechtspersoon in de zin dat de rechtspersoon van de overheid een vergunning heeft gekregen voor gebruik van bepaalde frequentieruimte. Het kan bijvoorbeeld gaan om een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een rederij drijft of een vereniging van radiozendamateurs. Het derde lid biedt de grondslag om hiervoor ook binnen het vergunningvrije regime regels te kunnen stellen. Voorzien is dat gebruik van frequentieruimte met de bestemming radiozendamateurs alleen wordt toegestaan aan verenigingen en onderwijsinstellingen, mits zij aan bepaalde criteria voldoen. Verder is de voorwaarde voorzien dat ten minste één persoon die voldoet aan de eerder bedoelde bekwaamheidsvereisten, beschikbaar is voor de feitelijke bediening van radiozendapparaten.

In de praktijk maken ook personenvennootschappen, zoals maatschappen en vennootschappen onder firma, gebruik van frequentieruimte. Voor deze vennootschappen geldt evenals bij rechtspersonen dat het feitelijke gebruik en de bediening van radiozendapparaten plaats vindt door anderen dan de geregistreerde vennootschap. Om die reden geldt voor personenvennootschappen hetzelfde, bij ministeriële regeling uitgewerkte, regime als voor rechtspersonen.

In dit kader verdient aandacht dat wordt voorzien dat het recht voor personenvennootschappen wordt gewijzigd. Het nieuwe regime dat wordt opgenomen in titel 13 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, biedt de mogelijkheid voor personenvennootschappen rechtspersoonlijkheid te verkrijgen. Ingevolge het derde en het vierde lid van artikel 20 gelden hoe dan ook dezelfde regels voor frequentiegebruik. In die zin heeft de wijziging van het recht voor personenvennootschappen geen gevolgen voor de regels voor frequentiegebruik.

Artikel 20a

In deze bepaling is de kern van de melding- en registratieprocedure vastgelegd. Op grond van het tweede lid wordt van een melding beoordeeld of de betrokkene voldoet aan de krachtens artikel 20 gestelde voorwaarden en, meer in het algemeen, het voorgenomen gebruik valt binnen de algemene kaders voor vergunningvrij gebruik – indien bijvoorbeeld de melding niet betrekking heeft op maritiemmobiele communicatie is vergunningvrij gebruik om die reden niet aan de orde. Indien de melding voldoet aan de hiervoor bedoelde voorwaarden wordt het beoogde frequentiegebruik geregistreerd. Eerst daarna is het toegestaan de frequentieruimte te gebruiken, overeenkomstig hetgeen in de melding en de registratie is opgenomen. Degene die de melding heeft gedaan, ontvangt hiervan een bewijs, die als internationale licentie geldt. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, ontvangt de betrokkene daarvan bericht. De betrokkene kan bezwaar en beroep instellen tegen de beslissing niet over te gaan tot registratie omdat deze beslissing kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

De meldingplicht geldt niet voor andere dan Nederlandse schepen waarvoor in een ander land een internationale licentie is afgegeven. Dit vloeit voort uit artikel 10.9, tweede lid, onderdeel c, van de Telecommunicatiewet.

Het vierde lid betreft de toekenning van een identificatiecode die ook in de registratie wordt opgenomen, terwijl het vijfde lid een basis biedt voor het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling.

Artikel II

Dit besluit ter wijziging van het Frequentiebesluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip omdat dit besluit samenhangt met een wijziging van de Telecommunicatiewet en beide wijzigingen gelijktijdig in werking dienen te treden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven