Besluit van 9 februari 2008, houdende regels omtrent het verlenen van instemming met wijzigingen ten aanzien van rechten op aandelen in een netbeheerder als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 en in de Gaswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 1 oktober 2007, nr. WJZ 7108815;

Gelet op de artikelen 93, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, vierde lid, van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 november 2007, nr. W10.07.0352/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 5 februari 2008, nr. WJZ 8008862;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Tot de kring van de overheid, bedoeld in dit besluit, behoren uitsluitend:

a. de Staat, de provincies en de gemeenten;

b. de volgende rechtspersonen, mits alle aandelen in de desbetreffende rechtspersoon direct of indirect worden gehouden door de Staat, een provincie of een gemeente:

1. N.V. Nederlandse Gasunie;

2. TenneT Holding B.V.;

3. Essent N.V.;

4. N.V. Nuon;

5. Eneco Holding N.V.;

6. Delta N.V.;

7. NRE Group B.V.;

8. Centraal Overijsselse Nutsbedrijven N.V.;

9. N.V. ONS Houdstermaatschappij;

10. N.V. Rendo Holding;

11. N.V. Holding Nutsbedrijf Westland;

12. Intergas Holding B.V.;

c. rechtspersonen die een volledige dochtermaatschappij zijn van een rechtspersoon als bedoeld onder b;

d. rechtspersonen die ten doel hebben direct of indirect een net te beheren, mits alle aandelen in de desbetreffende rechtspersoon direct of indirect worden gehouden door een rechtspersoon als bedoeld onder a, b of c.

Artikel 2

  • 1. Dit besluit is van toepassing op besluiten omtrent het verlenen van instemming met een wijziging van de rechten op aandelen in een netbeheerder als bedoeld in artikel 93, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85, vierde lid, van de Gaswet.

  • 2. Wijzigingen van rechten op aandelen in een netbeheerder betreffen in ieder geval:

    a. de verkrijging, onder bijzondere dan wel onder algemene titel, van aandelen in een netbeheerder of van een rechtspersoon die, direct of indirect, aandelen houdt in een netbeheerder, al dan niet ten gevolge van de executie van zekerheidsrechten;

    b. het uitoefenen van het stemrecht dat is verbonden aan aandelen in een netbeheerder, of het stemrecht dat is verbonden aan aandelen van een rechtspersoon die, direct of indirect, aandelen houdt in een netbeheerder;

    c. het door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet behoort tot de kring van de overheid uitoefenen van een instemmingsrecht, goedkeuringsrecht of recht van vaststelling, dat op grond van de wet of statuten is verbonden aan het aandeelhouderschap van een netbeheerder of aan het aandeelhouderschap van een rechtspersoon die, direct of indirect, aandelen houdt in een netbeheerder.

  • 3. Aan een instemming als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden. Instemming kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 3

Onze Minister onthoudt in ieder geval zijn instemming indien een wijziging van rechten op aandelen in een netbeheerder er toe leidt dat:

a. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet behoort tot de kring van de overheid aandelen verkrijgt in een netbeheerder of aandelen in een rechtspersoon die, direct of indirect, aandelen houdt in een netbeheerder;

b. ingevolge een daartoe strekkende overeenkomst, niet zijnde een akte van pandrecht, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet behoort tot de kring van de overheid het stemrecht op aandelen in een netbeheerder of op aandelen in een rechtspersoon die, direct of indirect, aandelen houdt in een netbeheerder, kan uitoefenen;

c. ingevolge vestiging van zekerheidsrechten op aandelen in een netbeheerder een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet behoort tot de kring van de overheid het stemrecht op die aandelen kan uitoefenen.

Artikel 4

In afwijking van artikel 3, onderdeel c, kan Onze Minister een niet tot de kring van de overheid behorende natuurlijke persoon of rechtspersoon instemming verlenen stemrecht uit te oefenen ingevolge een pandrecht dat, direct of indirect, is gevestigd op een aandeel in een netbeheerder, mits dat pandrecht is gevestigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit. Aan deze instemming kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2008.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aandelen netbeheerders.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 februari 2008

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de achtentwintigste februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

De artikelen 93, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, tweede lid, van de Gaswet bepalen dat iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder de instemming behoeft van de Minister van Economische Zaken. In het vierde lid van deze artikelen werden voorheen nadere regels gesteld omtrent het verlenen van instemming met wijzigingen van de eigendom van de aandelen in een netbeheerder.

Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan het gewijzigde vierde lid van artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet (wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer, Stb. 614, hierna: de Wet onafhankelijk netbeheer). Daarin is thans bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het verlenen van instemming met wijzigingen van de rechten op aandelen in een netbeheerder. Zolang deze algemene maatregel van bestuur niet is vastgesteld, wordt instemming niet verleend. Dit besluit beoogt ruimte te bieden voor overdracht van aandelen in netbeheerders en hun moedermaatschappijen, althans in zoverre dat die aandelen overgedragen kunnen worden aan iedere partij die kwalificeert als geschikte partij om deel te nemen in een netbeheerder. In paragraaf 2 wordt daarop nader ingegaan. De definitie van de hier vastgestelde kring van de overheid strekt evenwel niet zo ver, dat hiertoe private partijen behoren. Met andere woorden: dit besluit voorziet uitdrukkelijk niet in de mogelijkheid tot privatisering van aandelen in een netbeheerder. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit besluit alleen ziet op beschikkingen omtrent instemming die worden genomen na haar inwerkingtreding.

In de artikelen 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet, worden regels gegeven over de eigendom van het net. Daarin is bepaald dat de Minister van Economische Zaken instemming weigert indien de eigendom van het net buiten de kring van de overheid zou geraken. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent die kring. De Regeling eigendom energienetten verduidelijkt welke rechtspersonen tot de kring van de overheid behoren. Het in dit besluit gebruikte begrip «kring van de overheid» is gelijk aan de kring van de overheid van de Regeling eigendom energienetten.

2. Reikwijdte

2.1. Kring van de overheid

Dit besluit bevat een verruiming ten aanzien van de kring van de overheid zoals die voor de inwerkingtreding van dit besluit gold. Voor de in paragraaf 1 genoemde wijziging van artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet, was in die artikelen namelijk bepaald dat instemming moest worden geweigerd indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in een netbeheerder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder toebehoren, rechten op een net of op aandelen in een netbeheerder zou krijgen. Hiermee werden publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld die op 1 juli 1996 direct of indirect aandeelhouder waren van een netbeheerder, te weten de Staat, bijna alle provincies en ongeveer 80% van de gemeenten. In dit besluit wordt de «kring» verruimd in die zin, dat de Staat en alle provincies en gemeenten gerechtigd zijn om aandelen in netbeheerders te houden. Er is geen reden om ten aanzien van het aandeelhouderschap in netbeheerders onderscheid tussen verschillende provincies en gemeenten te maken. Bovendien valt te voorzien dat ten gevolge van de Wet onafhankelijk netbeheer de netbeheerders aan reorganisatie onderworpen zullen worden. Ook overdracht van aandelen in netbeheerders aan andere (uiteindelijk publieke) aandeelhouders komt daarbij voor. Met het oog daarop is het wenselijk om te kring van potentiële aandeelhouders zo ruim mogelijk te maken, evenwel zonder dat hiermee privatisering mogelijk wordt.

2.2. Instemming

Zoals hierboven is vermeld, vereist de wet in het tweede lid van artikel 93 Elektriciteitswet 1998 en 85 van de Gaswet instemming met iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder. Het vierde lid bepaalt dat regels worden gesteld omtrent het verlenen van instemming met een wijziging van de rechten op aandelen in een netbeheerder. In dit besluit wordt verduidelijkt welke rechten dit betreffen en wanneer de instemming in ieder geval wordt onthouden. Voor de vraag of instemming is vereist voor een rechtshandeling die voortvloeit uit een vóór 14 juli 2004 afgesloten cross border lease-overeenkomst, wordt gewezen op het overgangsrecht van de artikelen V en verder van de Wet onafhankelijk netbeheer. Op die gevallen is dit besluit niet van toepassing. Naast overdracht van aandelen in een netbeheerder of in een moedermaatschappij van een netbeheerder, wordt onder wijzigingen met betrekking tot de eigendom van de aandelen in een netbeheerder mede verstaan overgang van het stemrecht op die aandelen, het uitoefenen van rechten die aandeelhoudersbevoegdheden beperken en overdracht ten gevolge van de executie van die rechten, alsmede de uitoefening van zeggenschapsbevoegdheden ten aanzien van aandelen. In al deze gevallen gaat het om het uitoefenen van invloed op de netbeheerder (direct of indirect) via het aandeelhouderschap. Een en ander is vervat in artikel 2, tweede lid. De topaandeelhouders van een groep waartoe een netbeheerder behoort, zijn altijd overheden. Het publieke aandeelhouderschap mag niet worden verzwakt doordat, bijvoorbeeld ten behoeve van het aangaan van financieringsconstructies, rechten op aandelen worden verworven door derde partijen, waardoor aandelen buiten de kring van de overheid terecht zouden komen of waardoor derden zeggenschapsrechten die verbonden zijn aan een aandeel, uit zouden kunnen oefenen. Het doel is dat de publieke aandeelhouders niet alleen in naam aandeelhouder zijn van een netbeheerder, maar ook hun rechten verbonden aan het aandeelhouderschap daadwerkelijk zelf (doen) uitoefenen. Bijvoorbeeld een stemovereenkomst met een of meer aandeelhouders of verpanding van aandelen mag daar geen afbreuk aan doen.

Voor het verrichten van bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen zoals de levering van aandelen in een netbeheerder of aandelen in een moedermaatschappij van een netbeheerder, is dus instemming van de Minister vereist. Het instemmingsvereiste is dwingend van karakter. Hier zij erop gewezen dat op grond van artikel 40, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek rechtshandelingen die in strijd met een dwingende wetsbepaling worden verricht, nietig zijn.

Voor de goede orde wordt er nog op gewezen dat het vestigen van zekerheidsrechten ten aanzien van het net zelf, op grond van het derde lid van artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet, er niet toe kan leiden dat het net (bij uitwinning) in handen zou komen van een partij die niet tot de kring van de overheid behoort. Zie voor het vestigen van zekerheidsrechten op het net of door een netbeheerder de beperkingen ten gevolge van artikel 17, tweede en derde lid, en 93b van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 10b, tweede en derde lid, en 85b van de Gaswet.

3. Positie decentrale overheden

De Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet fido), beoogt een solide financieringswijze bij openbare lichamen, waaronder provincies en gemeenten worden begrepen, te bevorderen. Artikel 2 van de Wet fido bepaalt dat onder meer «middelen» door openbare lichamen uitsluitend ter uitoefening van de publieke taak worden uitgezet. Hoewel deelnemingen als die in de energiebedrijven niet direct in de Wet fido worden genoemd, is het houden van aandelen wel te beschouwen als uitzetting van financiële middelen in de zin van artikel 2 van de Wet fido en valt dit onder de toets of de financieringswijze bij het betreffende openbare lichaam afdoende solide is. Ook bij een onderlinge aandelenoverdracht tussen overheden, kan er sprake zijn van uitzetten van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Wet fido.

Voorts zullen aandelentransacties en met name de financieringsconstructies en zekerheidstellingen die daarmee gepaard gaan, geoorloofd moeten zijn uit hoofde van andere wet- en regelgeving die ziet op het financieel beheer van overheden, waaronder bijvoorbeeld het deelnemingenbeheer in artikel 158 van de Provinciewet of artikel 160 van de Gemeentewet.

4. Verhouding tot Europese regelgeving

De oude regeling met betrekking tot de eigendom van netbeheerders in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet hield in dat de vervreemding van aandelen in een netbeheerder buiten de kring van overheden die reeds aandeelhouder zijn van een netbeheerder, niet was toegestaan. Dit besluit verruimt weliswaar die kring, maar niet tot buiten de sfeer van de overheid. In dit verband is van belang dat artikel 295 van het EG-Verdrag de regeling van de eigendom in de lidstaten onverlet laat. Een wettelijke regeling die de eigendom van aandelen van bepaalde ondernemingen geheel voorbehoudt aan de overheid, valt onder de werking van artikel 295 EG. De bij dit besluit gecreëerde mogelijkheden tot vervreemding van aandelen in netbeheerders heeft tot gevolg dat de eigendom van die aandelen hooguit kan worden herverkaveld tussen overheden.

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 27 december 2006, L 376, blz. 36 e.v., hierna: de Dienstenrichtlijn) is op 28 december 2006 in werking getreden. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn van de lidstaten wordt gevraagd met betrekking tot het vaststellen van wet- en regelgeving, moet worden nagegaan of dit besluit onder de Dienstenrichtlijn valt. De Dienstenrichtlijn is voor dit besluit niet van toepassing, omdat de inhoud van dit besluit buiten de reikwijdte deze richtlijn valt. Het gaat hier namelijk om regels die zien op vervreemding van aandelen tussen overheden. Vervreemding van aandelen valt niet onder het vrij verkeer van diensten.

5. Uitvoerings- en handhavingslasten

Bij dit besluit wordt het aantal gevallen waarin instemming moet worden gevraagd en ook het aantal vereisten op grond waarvan instemming kan worden verleend, niet uitgebreid ten opzichte van het oude recht. Aangenomen mag worden dat, evenals voorheen het geval was, de betrokkenen (energiebedrijven en de betrokken overheden) de gestelde normen zullen naleven. Dit betekent dat er geen handhavingslasten hoeven te worden verwacht en evenmin gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht.

Wat betreft de administratieve lasten betreft dit uitsluitend een potentiële uitbreiding van de kring van huidige aandeelhouders van netbeheerders. Aangezien de nieuwe regels uitsluitend gevolgen hebben voor overdrachten van aandelen en daarmee verbonden rechten tussen overheden onderling, leidt dit besluit niet tot een toename van administratieve lasten voor burgers of het bedrijfsleven.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

In artikel 1 is bepaald dat uitsluitend de Staat, provincies en gemeenten, alsmede de genoemde energiebedrijven zolang deze voor 100% deelneming zijn van de Staat, provincies of gemeenten, en volledige dochtermaatschappijen van die energiebedrijven kwalificeren als aandeelhouder van een netbeheerder. De privaatrechtelijke rechtspersonen die tot de kring van de overheid behoren, kunnen derhalve uitsluitend bestaan uit naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen waarvan alle aandelen, alleen of gezamenlijk, in handen zijn van de Staat, provincies of gemeenten dan wel in handen van een naamloze of besloten holdingvennootschap waarvan de aandelen voor 100% in handen zijn van de Staat, provincies of gemeenten. Aangezien er niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen provincies en gemeenten die al deelnemen in een netbeheerder of niet, kunnen provincies en gemeenten die afstand hebben gedaan van hun energiebelangen, desgewenst weer aandeelhouder van een netbeheerder worden. Ook gemeenten en provincies die tot dusverre geen belangen hadden in een net, kunnen nu toetreden als aandeelhouder. Zo wordt bevorderd dat meer overheden dan voorheen aandelen in netbeheerders kunnen nemen en dat overheden die hun aandelen willen vervreemden, een ruimere keuze van kopers hebben, terwijl tegelijkertijd wordt uitgesloten dat niet-overheidsorganisaties tot die keuze komen te behoren. Zoals opgemerkt in paragraaf 2.1., wordt hierbij rekening gehouden met reorganisatie waar veel netbeheerders aan onderworpen zullen worden. Mede met het oog daarop is het wenselijk om te kring van potentiële aandeelhouders zo ruim mogelijk te maken.

De opsomming van artikel 1 is limitatief; tot de kring van de overheid behoren slechts de hier genoemde rechtspersonen. Wat betreft de genoemde overheidsbedrijven gaat het om deelnemingen waarbij de Staat, een provincie, een gemeente of meerdere van deze overheden gezamenlijk alle stemrechten in de algemene vergadering van aandeelhouders kunnen uitoefenen. Voor de goede orde zij hier opgemerkt dat is aangesloten is bij het taalgebruik van het Burgerlijk Wetboek. Zo wordt in artikel 1, onderdeel b met «alle aandelen (...) worden gehouden» de eigendom van de betreffende aandelen bedoeld, en niet houderschap. Zo wordt ook met de term «dochtermaatschappij» bedoeld wat artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek daaronder verstaat. «Kleindochters» zijn daarbij aan te merken als dochtermaatschappij. Onderdeel d is met name opgenomen om herstructurering binnen de energiebedrijven mogelijk te maken. Onder de daar genoemde rechtspersonen vallen mede rechtspersonen die in het kader van een fusie of splitsing van onder b genoemde rechtspersonen zijn opgericht en als zodanig rechtsopvolger zijn van (een van) die rechtspersonen. Deze rechtsopvolgers moeten dan ook gerekend worden tot de kring van de overheid, althans zolang zij direct of indirect een netbeheerder onder zich hebben.

Overheidsorganen van algemeen bestuur, zoals de Staat, provincies en gemeenten, staat het vrij die besluiten te nemen of activiteiten te verrichten, die naar hun oordeel in het algemeen belang wenselijk zijn. Daartoe kan mede behoren het belang van een goede energievoorziening in hun regio. Het behouden of verwerven van aandelen in een netbeheerder kan daarvan onderdeel uitmaken. Dit ligt anders voor zogenaamde organen van functioneel bestuur. Deze hebben uitsluitend tot taak hetgeen hun bij de (instellings-)wet is opgedragen. Voorbeelden van organen van functioneel bestuur zijn waterschappen en zelfstandige bestuursorganen. Het behartigen van het belang van een goede energievoorziening behoort niet tot hun taak, daarom worden zij ook niet aangewezen als mogelijke aandeelhouders in een netbeheerder. Daarnaast zijn ook 100%-overheidsdeelnemingen die niet het behartigen van belangen in de energiesector als primaire taak hebben, uitgesloten van de mogelijkheid om deel te nemen in een netbeheerder. Als uitzondering op de laatste categorie, zal de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), met het oog op de versterking van de aandeelhouderrol in de energiebedrijven, later worden opgenomen in de kring van de overheid wanneer er meer duidelijkheid bestaat over haar missie en strategie. Alsdan kan de BNG, zijnde vaste financier van provincies en gemeenten die in publieke handen verkeert, ook zelf als (indirect) aandeelhouder van netbeheerders optreden indien dit wenselijk voorkomt.

Artikel 2

Bij het aangaan van financieringsconstructies door het concern waartoe een netbeheerder behoort, vinden over het algemeen rechtshandelingen plaats, zoals concerninterne overdracht van aandelen en het vestigen van zekerheden, die instemming uit hoofde van artikel 93, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 dan wel artikel 85, tweede lid, van de Gaswet vereisen. Gedacht kan worden aan constructies waarbij de aandelen van een netbeheerder worden ingebracht in een speciale rechtspersoon en de aandelen van die rechtspersoon worden beleend. De mogelijkheden tot financieringsconstructies worden beperkt door het tweede en derde lid van artikel 17 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10b van de Gaswet, welke zijn ingevoerd bij de Wet onafhankelijk netbeheer. Binnen de grenzen van deze artikelen kunnen netbeheerders leningen ter financiering van netbeheersactiviteiten aangaan of (persoonlijke of zakelijke) zekerheden verstrekken of anderszins aansprakelijkheid aanvaarden ten behoeve van het net of het netbeheer. Ook andere financieringsconstructies die verband houden met het netbeheer blijven mogelijk. Een voorbeeld daarvan is het optimaliseren van de financiële structuur van de netbeheerder of van de netbeheerders voor zover deze tot dezelfde groep horen, inclusief de daarmee gepaard gaande transactiekosten. De artikelen 17 en 10b staan tevens toe dat aansprakelijkheden worden aangegaan binnen groepen waartoe netbeheerders behoren, zoals bijvoorbeeld het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 403, eerste lid, onderdeel f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met het oog op consolidatie van jaarrekeningen. Het enkele aangaan van aansprakelijkheden leidt er niet toe dat instemming vereist is. Wanneer rechten voortvloeiend uit het aangaan van financieringsconstructies onder het instemmingsvereiste vallen, wordt verduidelijkt doordat de onderdelen van het tweede lid expliciet aangeven welke rechtshandelingen voor instemming aan de Minister moeten worden voorgelegd. De zeggenschapsbevoegdheden genoemd in onderdelen b en c (stemrecht en eventuele goedkeuringsrechten, instemmingsrechten of vaststellingsrechten), zijn normaal gesproken aan een aandeel in een netbeheerder verbonden. Deze rechten komen toe aan (uiteindelijk de publieke) aandeelhouders. Dergelijke bevoegdheden mogen niet zonder instemming van de Minister door een aandeelhouder worden verzwakt door middel van het uitvoeren van een recht toegekend aan een partij die niet behoort tot de kring van de overheid. Zo kan het afstand doen van een statutair goedkeuringsrecht ten gunste van een partij buiten de kring van de overheid bezwaarlijk zijn omdat daarmee de facto het zeggenschap verbonden aan het aandeel teniet wordt gedaan. Niet het vestigen van een dergelijk recht hoeft voor instemming te worden voorgelegd, maar ieder voornemen tot uitoefenen ervan. Het tweede lid dient ter verduidelijking wanneer in ieder geval instemming is vereist is. De term «in ieder geval» is toegevoegd om te vermijden dat zeggenschapsrechten die met een andere term worden aangeduid, maar inhoudelijk op hetzelfde neerkomen als een goedkeuringsrecht of iets dergelijks, buiten het instemmingsvereiste zouden vallen. De opsomming is daarmee niet limitatief, maar de uitwerking van instemmingsplichtige handelingen brengt tot uitdrukking dat zij beperkt is tot rechten die normaal gesproken aan de eigendom van een aandeel in een netbeheerder verbonden zijn.

Het derde lid maakt het mogelijk dat de Minister voorschriften of beperkingen verbindt aan de instemming. Bij de verlening van de instemming en het al dan niet daaraan verbinden van voorschriften of beperkingen, staat het belang van de netbeheerder centraal alsmede de mate waarin hij in staat is en blijft om aan de wettelijke taken te voldoen. De bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften of beperkingen zou met name ingezet kunnen worden bij het uitoefenen van rechten die zijn toegekend aan derden bij het aangaan van financieringsconstructies. Dergelijke constructies zijn in beginsel geoorloofd zolang zij, ook wat betreft de zeggenschap, in overeenstemming zijn met de wet, waarbij ook gelet dient te worden op de bijzondere bepalingen ten aanzien van financiering van netbeheerders in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, en in de Provinciewet en de Gemeentewet ten aanzien van de decentrale overheden.

Artikel 3

Dit artikel noemt weigeringsgronden voor besluiten omtrent het al dan niet verlenen van instemming met wijzigingen met betrekking tot de rechten op aandelen in een netbeheerder. Deze weigeringsgronden zijn niet limitatief, de beleidsvrijheid van de Minister strekt zich verder uit dan de hier genoemde gronden. Bij die instemmingen toetst de Minister telkens weer welke rechten ten aanzien van aandelen in een netbeheerder worden verstrekt aan personen of rechtspersonen buiten de kring van de overheid. Indien de eigendom van de aandelen buiten de kring van de overheid terecht zal komen (ongeacht onder welke titel dat gebeurt, zie artikel 2, tweede lid, onderdeel a), weigert de Minister zonder meer zijn instemming, zie onderdeel a van artikel 3. In de onderdelen b en c van artikel 3 komt de reikwijdte van artikel 2 tot uitdrukking: het gaat niet alleen om wie aandeelhouder van een netbeheerder is, maar ook wie de zeggenschap met betrekking tot die aandelen kan uitoefenen, zoals degene die het stemrecht op de aandelen kan uitoefenen. Verzwakking van rechten van de publieke aandeelhouders kan afbreuk doen aan de eigendom en is daarom niet zonder meer toegestaan.

De wet staat aan het vestigen van rechten op aandelen in netbeheerders ten behoeve van een partij die niet behoort tot de kring van de overheid, niet in de weg. Met name verpanding van aandelen in een netbeheerder (of aandelen van een moedervennootschap van een netbeheerder) aan een financier is op zichzelf geoorloofd, mits verzekerd is dat de aandelen zelf, en in beginsel ook de daaraan verbonden zeggenschap, niet buiten de kring van de overheid terecht komt. Verpanding van aandelen aan een financier betekent dat deze het recht krijgt op executie. Dat het recht op executie van de aandelen in een netbeheerder toekomt aan een partij, meestal een bank, die niet behoort tot de kring van de overheid is geen bezwaar. In het kader van het pandrecht kan de pandnemer, wanneer hij gerechtigd wordt de verpande aandelen onder zich te nemen, deze immers niet zelf houden, maar dient hij ze te verkopen. Dat de pandnemer de aandelen vervolgens slechts kan verkopen binnen de hier gedefinieerde kring van de overheid, moet tot uitdrukking komen in de overeenkomst(en) op basis waarvan de zekerheid wordt gesteld. Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst dient instemming te worden gevraagd wanneer er overdracht in het kader van de executie plaats vindt, wanneer het stemrecht overgaat naar de pandnemer en door hem zal worden uitgeoefend of wanneer er gebruik wordt gemaakt van andere beperkingen van aandeelhoudersrechten.

Artikel 4

Met het oog op het privatiseringsverbod is het uitoefenen van stemrecht op aandelen in een netbeheerder door of vanwege een ander dan een overheidspartij, onwenselijk. Ingevolge artikel 3 onthoudt de Minister instemming indien het stemrecht op aandelen in een netbeheerder over kan gaan op een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van de overheid. Om tegemoet te komen aan in het verleden gevestigde pandrechten waarbij een clausule van overgang van stemrecht is opgenomen, wordt ten behoeve van bestaande verpandingen in artikel 4 een overgangsvoorziening getroffen die ziet op het verbod op het beperken of het afstand doen van zeggenschapsrechten. Dit artikel regelt dat de Minister in een voorkomend geval toch instemming kan verlenen op het uitoefenen van stemrecht door partijen buiten de kring van de overheid. Ook aan deze instemming kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Hierbij staat het belang van de netbeheerder centraal alsmede de mate waarin hij in staat is en blijft om aan de wettelijke taken te voldoen. Zie hierover ook hetgeen is opgemerkt bij de toelichting op artikel 2, derde lid. De Minister kan bij het verlenen van een dergelijke instemming voorts in overweging nemen of het gebruik maken van een stemrechtclausule de uitoefening van gebruikelijke voorwaarden in de financieringspraktijk betreft.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 maart 2008, nr. 50.

Naar boven