Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 586 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 586 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in het kader van deregulering het wenselijk is de Invoeringswet Wet werk en bijstand in te trekken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:
i. Algemene bijstandswet: Algemene bijstandswet zoals deze luidde op 31 december 2003;
j. Wet inschakeling werkzoekenden: Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op 31 december 2003;
k. Besluit in- en doorstroombanen: Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op 31 december 2003;
l. Invoeringswet Wet werk en bijstand: Invoeringswet Wet werk en bijstand zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586).
B
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, vervalt in artikel 46 het derde lid.
C
Paragraaf 6.5 komt te luiden:
Kosten van bijstand kunnen door het college worden verhaald in de gevallen en naar de regels aangegeven in deze paragraaf.
Kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhaald:
a. op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
b. op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;
c. op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht, bedoeld in artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62, en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.
2. De betaling van het verschuldigde geschiedt binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid.
3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard.
4. Het college is bevoegd, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen.
1. Indien degene, die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag verschuldigd op grond van artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62 is vastgesteld, zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op het college van de andere gemeente over.
2. Het college van de vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden ter zake van verhaal van bijstand die door dat college is verleend.
1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag verschuldigd op grond van artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62 wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het op grond van artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen percentage.
2. De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.
1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van het college of van degene op wie verhaal wordt uitgeoefend door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden.
2. Het college kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:
a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;
b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.
Kosten van bijstand kunnen door het college worden verhaald op:
a. degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
b. de nalatenschap van de persoon indien:
1°. aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;
2°. bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.
1. Het besluit tot verhaal op grond van deze paragraaf, anders dan met toepassing van artikel 62b, wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
2. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.
1. Verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte op grond van deze paragraaf, alsmede verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, worden ingediend bij de rechtbank.
2. Op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op de procedure in hoger beroep, zijn de artikelen 799, tweede lid, en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
3. Het college kan op grond van deze paragraaf in rechte optreden zonder procureur.
De artikelen 58, vierde lid, en artikel 60, eerste en vierde tot en met zesde lid, zijn met betrekking tot het verhaal van kosten van bijstand van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.
D
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het vijfde lid wordt «het eerste en het derde lid» vervangen door: het eerste en het vierde lid.
2. In het zesde lid wordt «het eerste lid en het derde lid» vervangen door: het eerste lid en het vierde lid.
3. In het achtste lid wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid» en «het zesde lid» vervangen door: het zevende lid.
4. In het negende lid wordt «Het tweede lid» vervangen door: Het derde lid.
5. In het tiende lid wordt «het derde lid» vervangen door »het vierde lid» en «zevende lid» vervangen door: achtste lid.
6. In het elfde lid wordt «het negende lid» vervangen door: het tiende lid.
E
Na artikel 78 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
De verordening, bedoeld in artikel 38 van de Algemene bijstandswet, geldt als de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c.
1. Door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.
2. In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
3. Door het college of Onze Minister op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluiten gelden met ingang van de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) als door het college of Onze Minister genomen besluiten op grond van deze wet.
Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste zin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, zoals die luidde op 31 december 2003, blijven van toepassing op bijstand die op 31 december 2003 werd verleend met toepassing van die artikelen.
1. Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet en een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
2. Op dienstbetrekkingen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden blijft titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de artikelen 4, tweede, zesde en zevende lid, en 11, aanhef en onderdeel a, van de Wet inschakeling werkzoekenden van toepassing. Op deze dienstbetrekkingen is artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing.
1. Op een bezwaar- of beroepschrift dat:
a. vóór of op 31 december 2003 is ingediend tegen een door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;
b. na 31 december 2003 is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, na 31 december 2003 genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;
c. na 31 december 2003 is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop op grond van artikel 12, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand de Algemene bijstandswet van toepassing is;
wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 140 van de Algemene bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Op een bezwaar- of beroepschrift dat voor of op de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) is ingediend tegen een door het college of Onze Minister op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist wordt beslist met toepassing van deze wet.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
1. De artikelen 18, tweede en derde lid, en 53a, treden, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. De artikelen 14 tot en met 14f, 66 en142a van de Algemene bijstandswet, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f, vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
3. Waar in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet wordt verwezen naar de artikelen 8, zesde lid, onderdeel b, en 112 van die wet, wordt in plaats van die artikelen gelezen: artikel 2, derde lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 38 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
1. De Sociale verzekeringsbank kan de verlening van bijstand aan een Nederlander die zich in het buitenland bevindt voortzetten ten aanzien van:
a. degene die in december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 of artikel 95 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand niet is geëindigd;
b. degene die op enig moment in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand in die periode is geëindigd, indien belanghebbende binnen 26 weken na die datum opnieuw bijstand aanvraagt.
2. De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, rekening houdend met het niveau van de noodzakelijke kosten van het bestaan ter plaatse.
3. De artikelen van deze wet zijn niet van toepassing, voor zover de omstandigheden het toelaten, met uitzondering van hoofdstuk 2 en de paragrafen 6.1 tot en met 6.5, met dien verstande dat de Sociale verzekeringsbank in de plaats treedt van het college.
4. Zodra ten minste 26 weken zijn verstreken nadat de bijstand die werd verleend op grond van het eerste lid werd beëindigd, is dat lid ten aanzien van het desbetreffende geval niet langer van toepassing.
5. In de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan de uitvoering van dit artikel wordt voorzien door een rijksbijdrage aan de Sociale verzekeringsbank.
6. Op de uitgaven, bedoeld in het vijfde lid, komen in mindering de bedragen die door de Sociale verzekeringsbank op grond van deze wet zijn ontvangen door terugvordering.
7. Een nog niet afgehandeld en tot Onze Minister gericht verzoek om op grond van artikel 6 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand een besluit te nemen, wordt vanaf 1 januari 2009 beschouwd als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.
8. Bezwaren en beroepen die zijn of worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 6 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand gelden vanaf 1 januari 2009 als bezwaren en beroepen gericht tot de Sociale verzekeringsbank.
De Invoeringswet Wet werk en bijstand wordt ingetrokken.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 op artikel 78f van de Wet werk en bijstand.
In artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand» vervangen door: paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
In artikel 33, vierde lid, van de Faillissementswet wordt «artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand» vervangen door: paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
In artikel 6.3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand» vervangen door: paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
In artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging wordt «artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand» vervangen door: paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
In onderdeel F, ten tweede, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt «artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand» vervangen door: paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand.
Het besluit van 10 oktober 2003, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand en van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 386) wordt ingetrokken.
De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, onderdeel b, vervalt: volgens bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden.
B
In artikel 11, eerste lid, onderdeel c, vervalt: op grond van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31 441) tot wet wordt verheven, komt artikel I, onderdeel E, van die wet te luiden:
E
Artikel 36 komt te luiden:
1. Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
2. Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.
3. Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.
4. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
5. De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing.
6. De artikelen 5, 36 en 39, zoals die luidden op 31 december 2008, blijven van toepassing op een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag in 2009, indien:
a. die aanvraag ziet op een recht op een langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan,
b. in 2008 een recht op een langdurigheidstoeslag is ontstaan en een aanvraag daarvoor in 2008 is ingediend, en
c. door toepassing van dit lid de hoogte van een langdurigheidstoeslag niet lager uitvalt dan zonder toepassing van dit lid het geval zou zijn.
Tot het tijdstip waarop artikel 23 van hoofdstuk 10 van het bij koninklijke boodschap van 24 augustus 2007 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (Kamerstukken 31 124) tot wet is verheven en in werking treedt, worden de in artikel I, onderdeel C, van deze wet voorgestelde artikelen 62b, 62g en 62i als volgt gelezen:
1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.
2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.
3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn van het tweede lid tegen het besluit in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard.
4. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven is het college, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, bevoegd tot invordering van het verschuldigde over te gaan.
5. Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
1. Het besluit tot verhaal op grond van deze paragraaf, anders dan met toepassing van artikel 62b, wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of worden de bedragen genoemd waarvan, alsmede de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
2. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.
De artikelen 58, vierde lid, en 60, tweede, vierde en vijfde lid, zijn met betrekking tot het verhaal van kosten van bijstand van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is; en
b. artikel 60, vierde lid, niet van toepassing is indien degene op wie verhaal wordt gezocht zijn verplichting, bedoeld in artikel 60, tweede lid, niet nakomt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te
’s-Gravenhage, 29 december 2008
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
Uitgegeven de dertigste december 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-586.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.