Besluit van 29 december 2008 houdende vaststelling van een nieuw Mediabesluit (Mediabesluit 2008)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 18 november 2008, nr. WJZ/75071 (8238), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.23, tweede lid, 2.35, tweede lid, 2.70, onderdeel b, 2.71, vierde lid, 2.89, tweede lid, 2.93, 2.95, eerste lid, onderdeel a, 2.123, 2.136, eerste lid, 3.25, 5.1, eerste lid, 5.2, 6.24, tweede en derde lid, 6.27 en 8.20 van de Mediawet 2008;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2008, nr. 08.003330);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 17 december 2008, nr. WJZ/88447 (8238), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet:

Mediawet 2008

HOOFDSTUK 2. PUBLIEKE MEDIADIENSTEN

AFDELING 1. LANDELIJKE PUBLIEKE MEDIADIENST

§ 1. Media-aanbod Nederlandse Omroep Stichting
Artikel 2

De Stichting verzorgt in ieder geval het volgende media-aanbod:

  • a. de dagelijkse nieuwsvoorziening;

  • b. de verslaggeving over Nederlandse en Europese parlementaire aangelegenheden;

  • c. de verslaggeving van nationale feest- en gedenkdagen;

  • d. de actuele sportverslaggeving, waaronder in ieder geval de competitie- en bekerwedstrijden en internationale evenementen;

  • e. de verslaglegging van andere nationale en internationale gebeurtenissen van bijzondere aard, waaronder staatsbezoeken;

  • f. de nieuwsvoorziening ten behoeve van de jeugd;

  • g. de nieuwsvoorziening ten behoeve van personen met een auditieve beperking; en

  • h. aanbod van dienstverlenende aard, zoals informatie ten behoeve van scheepvaart, verkeer, visserij, en land- en tuinbouw.

§ 2. Media-aanbod Nederlandse Programma Stichting
Artikel 3

De Programmastichting verzorgt in ieder geval het volgende media-aanbod:

  • a. achtergrondinformatie en beschouwingen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, onder meer op het gebied van economie, wetenschap en techniek;

  • b. aanbod ten behoeve van maatschappelijke doelgroepen die elders niet of niet voldoende tot hun recht komen;

  • c. aanbod dat betrekking heeft op etnische en culturele minderheden;

  • d. aanbod van educatieve aard ten behoeve van de jeugd; en

  • e. consumentenvoorlichting.

AFDELING 2. REGIONALE EN LOKALE PUBLIEKE MEDIADIENSTEN

§ 1. Media-aanbod
Artikel 4
  • 1. Het programma-aanbod van de regionale en de lokale publieke mediadienst bedoeld in artikel 2.70, aanhef en onderdeel b, van de wet, bestaat voor ten minste vijftig procent uit aanbod dat door de mediainstelling zelf of uitsluitend in haar opdracht is geproduceerd.

  • 2. Als artikel 2.71, derde lid, van de wet op een lokale publieke media-instelling van toepassing is, zijn de gedeelten, bedoeld in artikel 2.71, vierde lid, onderdelen a en b, van de wet, ten minste de helft.

AFDELING 3. NADERE VOORSCHRIFTEN MEDIA-AANBOD PUBLIEKE MEDIADIENSTEN

§ 1. Reclame en telewinkelen
Artikel 5

Het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting, in het programma-aanbod van de publieke mediadiensten bedraagt per programmakanaal niet meer dan tien procent van de totale duur van het programma-aanbod op het programmakanaal per jaar.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop inzicht wordt gegeven in de financiën die betrekking hebben op de verzorging van reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod van de regionale en lokale publieke mediadiensten.

§ 2. Onvermijdbare en vermijdbare uitingen
Artikel 7

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. onvermijdbare uitingen:

onvermijdbare uitingen als bedoeld in artikel 2.89, tweede lid, van de wet;

b. vermijdbare uitingen:

uitingen als bedoeld in artikel 2.89, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 8

Onvermijdbare uitingen zijn uitingen die behoren tot het normale straatbeeld en die zonder opzet en zonder nadruk gedurende enkele seconden in het media-aanbod voorkomen.

Artikel 9
  • 1. In media-aanbod van informatieve of educatieve aard zijn vermijdbare uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van een product of dienst toegestaan, mits:

    • a. de vertoning of vermelding past binnen de context van het media-aanbod;

    • b. de vertoning of vermelding geen afbreuk doet aan de formule of de integriteit van het media-aanbod;

    • c. de vertoning of vermelding niet op een overdreven of overdadige wijze plaatsvindt; en

    • d. er geen sprake is van specifieke aanprijzingen van deze producten of diensten.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ander media-aanbod, met uitzondering van media-aanbod dat in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan twaalf jaar.

Artikel 10
  • 1. Onverminderd artikel 9 mag media-aanbod van informatieve of educatieve aard vermijdbare uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van namen of (beeld)merken van bepaalde producten of diensten of van namen van bedrijven of instellingen bevatten. Op deze uitingen is artikel 9, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel d, mag media-aanbod van informatieve of educatieve aard vermijdbare uitingen bevatten die bestaan uit het aankondigen en recenseren van boeken, video’s, compact discs en soortgelijke culturele uitingen, alsmede van toneel-, muziek- en filmuitvoeringen, tentoonstellingen en soortgelijke evenementen van kunstzinnige aard.

Artikel 11

In media-aanbod zijn vermijdbare uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van de naam van een bedrijf of instelling toegestaan, mits:

  • a. de naam uitsluitend betrekking heeft op de benaming van een sportvereniging of sportwedstrijd;

  • b. de naam niet met nadruk wordt getoond of vermeld; en

  • c. de naamgeving, voor zover het de benaming van een Nederlandse sportvereniging betreft, is erkend door de desbetreffende bij het NOC*NSF aangesloten sportorganisatie.

Artikel 12
  • 1. Media-aanbod dat bestaat uit het verslag of de weergave van een evenement dat in Nederland plaatsvindt of is geproduceerd door of in opdracht van een publieke media-instelling, mag vermijdbare uitingen bevatten als:

    • a. het evenement niet voornamelijk bestemd is om als media-aanbod verspreid te worden; en

    • b. de uitingen niet overheersend zijn.

  • 2. Media-aanbod dat bestaat uit het verslag of de weergave van een evenement dat in het buitenland plaatsvindt en niet is geproduceerd door of in opdracht van een publieke media-instelling, mag vermijdbare uitingen bevatten als:

    • a. het evenement niet voornamelijk bestemd is om als media-aanbod te worden verspreid; en

    • b. de uitingen niet langer of met meer nadruk in het media-aanbod voorkomen dan nodig is voor een evenwichtige registratie en presentatie.

Artikel 13
  • 1. Media-aanbod dat bestaat uit het verslag of de weergave van een evenement dat niet voornamelijk bestemd is om als media-aanbod te worden verspreid, mag vermijdbare uitingen bevatten die bestaan uit vertoning of vermelding van de namen of (beeld)merken van personen, bedrijven of instellingen, die een belangrijke, schriftelijk overeengekomen bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van het evenement.

  • 2. De uitingen:

    • a. vinden plaats aan het begin of het einde van het verslag of de weergave;

    • b. duren ten hoogste vijf seconden;

    • c. bestaan uitsluitend uit stilstaande beelden als het een evenement betreft waarvan het verslag of de weergave is geproduceerd door of in opdracht van een publieke media-instelling; en

    • d. hebben niet de aard van een reclameboodschap.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van personen, bedrijven of instellingen, die:

    • a. zich voornamelijk bezighouden met de productie of verkoop van sigaretten of andere tabaksproducten; of

    • b. gebruik maken van namen of (beeld)merken die tevens worden gebruikt door personen, bedrijven of instellingen als bedoeld onder a, of daarmee een zo sterke gelijkenis vertonen dat het publiek redelijkerwijs de indruk krijgt dat het mede de naam of het (beeld)merk van een persoon, bedrijf of instelling als bedoeld onder a betreft.

Artikel 14
  • 1. Media-aanbod dat bestaat uit een film die voor een zaal publiek is of wordt vertoond, of een bewerking daarvan, mag vermijdbare uitingen bevatten die bestaan uit het tonen of vermelden van namen, (beeld-)merken, producten of diensten van personen, bedrijven of instellingen, als die uitingen in het media-aanbod voorkomen in dezelfde vorm en in ten hoogste dezelfde hoeveelheid als in de voor een zaal publiek bestemde versie van de film.

  • 2. Uit het buitenland aangekocht media-aanbod dat ten behoeve van het buitenlandse publiek als zodanig is verspreid, mag vermijdbare uitingen bevatten die bestaan uit het tonen of vermelden van namen, (beeld-)merken, producten of diensten van personen, bedrijven of instellingen, als die uitingen in het media-aanbod voorkomen in dezelfde vorm en in ten hoogste dezelfde hoeveelheid als in de ten behoeve van het buitenlandse publiek verspreide inhoud van het media-aanbod.

§ 3. Nederlands- en Friestalige producties
Artikel 15
  • 1. Het totale televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke mediadienst dat bestaat uit oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties is voor ten minste de volgende percentages voorzien van ondertiteling:

    • a. ten minste 85 procent met ingang van 1 januari 2009;

    • b. ten minste 90 procent met ingang van 1 januari 2010;

    • c. ten minste 95 procent met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel worden reclame- en telewinkelboodschappen inclusief omlijsting buiten beschouwing gelaten.

AFDELING 4. NEVENACTIVITEITEN

Artikel 16

Inkomsten uit programmabladen van een omroepvereniging kunnen jaarlijks tot ten hoogste het bedrag dat nodig is om een eventueel verlies van de desbetreffende omroepvereniging te dekken, worden besteed aan verenigingsactiviteiten. Bij de bepaling van het resultaat blijven veranderingen in de waarde van materiële vaste activa als gevolg van herwaarderingen buiten beschouwing. De gebruikelijke jaarlijkse afschrijvingen van de materiële vaste activa worden niet als herwaarderingen aangemerkt.

HOOFDSTUK 3. COMMERCIËLE OMROEP

Artikel 17

  • 1. Het totale programma-aanbod op een televisieprogrammakanaal dat bestaat uit oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties is voor ten minste de volgende percentages voorzien van ondertiteling:

    • a. ten minste 25 procent met ingang van 1 januari 2009;

    • b. ten minste 35 procent met ingang van 1 januari 2010;

    • c. ten minste 50 procent met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel worden reclame- en telewinkelboodschappen inclusief omlijsting buiten beschouwing gelaten.

HOOFDSTUK 4. EVENEMENTEN VAN AANZIENLIJK BELANG VOOR DE SAMENLEVING

Artikel 18

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

lijst:

evenementenlijst die is opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 19

  • 1. De evenementen, genoemd in onderdeel A van de bijlage, die als televisieprogramma worden verspreid, worden in ieder geval verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van volledige rechtstreekse verslaggeving.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeven de in dat lid bedoelde evenementen, die geheel of gedeeltelijk plaatsvinden tussen 00.00 uur en 07.00 uur, niet door middel van volledige rechtstreekse verslaggeving te worden verspreid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid behoeven wedstrijden die deel uit maken van de in dat lid bedoelde evenementen en die gelijktijdig plaatsvinden niet allemaal door middel van volledige rechtstreekse verslaggeving te worden verspreid, als:

    • a. ten minste een van deze wedstrijden wordt verspreid door middel van volledige rechtstreekse verslaggeving op een open televisieprogrammakanaal; en

    • b. de andere hiervoor bedoelde wedstrijd of wedstrijden op dezelfde dag wordt of worden verspreid door middel van volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving op een open televisieprogrammakanaal.

Artikel 20

  • 1. De evenementen, genoemd in onderdeel B van de lijst, die als televisieprogramma worden verspreid, worden in ieder geval verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving.

  • 2. De verslaggeving van evenementen, bedoeld in het eerste lid, heeft de in onderdeel B van de lijst vermelde minimumduur.

Artikel 21

  • 1. De evenementen, genoemd in onderdeel C van de lijst, die als televisieprogramma worden verspreid, worden in ieder geval verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeven de in dat lid bedoelde evenementen niet door middel van gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving te worden verspreid, als deze evenementen worden verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van volledige rechtstreekse verslaggeving.

  • 3. De verslaggeving van de evenementen, bedoeld in het eerste lid, heeft de in onderdeel C van de lijst vermelde minimumduur.

  • 4. De verslaggeving van de evenementen, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op de dag van het evenement of een onderdeel daarvan, met dien verstande dat de verslaggeving van de wedstrijden van de hoogste divisie van het nationaal betaald voetbal uiterlijk aanvangt op de in onderdeel C van de lijst vermelde tijdstippen.

HOOFDSTUK 5. GEBRUIK FREQUENTIERUIMTE EN OMROEPDIENSTEN VOOR BUITENLANDSE MILITAIREN

§ 1. Gebruik frequentieruimte

Artikel 22
  • 1. Voor de toepassing van artikel 6.24 van de wet worden twee of meer instellingen als één instelling aangemerkt, als:

    • a. een instelling direct of indirect zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in één of meer instellingen dat deze in belangrijke mate het beleid van die instelling of instellingen kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid; of

    • b. een natuurlijk persoon of groep van natuurlijke personen direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in twee of meer instellingen dat deze in belangrijke mate het beleid van die instellingen kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken worden bepaald dat in afwijking van artikel 6.24, eerste lid, van de wet voor de verspreiding van radioprogramma-aanbod van eenzelfde instelling meer frequentieruimte mag worden gebruikt dan één FM-frequentie of samenstel van FM frequenties.

§ 2. Omroepdiensten voor buitenlandse militairen

Artikel 23
  • 1. Het Commissariaat verleent toestemming voor het verzorgen van een omroepdienst via een omroepzender binnen een gebied van beperkte omvang, welke omroepdienst uitsluitend bestemd is voor in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen.

  • 2. De toestemming wordt verleend aan de bevoegde militaire autoriteiten van een bij de Noord-atlantische verdragsorganisatie (Navo) aangesloten land waarvan strijdkrachten in Nederland zijn gelegerd, voor het gebruik door instellingen of personen van de buitenlandse strijdkrachten die daartoe door hen worden aangewezen.

  • 3. Ten aanzien van het gebruik van de toestemming zijn de artikelen 2.89, 2.90, 2.106 tot en met 2.109, 2.114, 2.124, 2.141, eerste lid, 2.142, 4.1 tot en met 4.6, 7.11, 7.18 en 7.19, eerste lid, onderdeel a, van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

Het Commissariaat kan zonodig de omroepzender of omroepzenders aanwijzen die voor de omroepdienst bedoeld in artikel 23, wordt gebruikt.

Artikel 25
  • 1. Een aanvraag voor de toestemming bedoeld in artikel 23 wordt ingediend bij Onze Minister van Defensie, die deze voorzien van zijn opmerkingen binnen vier weken doorzendt aan het Commissariaat. Het Commissariaat zendt een afschrift van de aanvraag aan Onze Minister van Economische Zaken.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een omschrijving van het doel van de aanvraag;

    • b. een aanduiding van het gebied waarbinnen de omroepdienst zal worden verspreid;

    • c. een verklaring van de auteursrechthebbenden aan de autoriteiten van de desbetreffende Navo-lidstaat waaruit blijkt dat geen auteursrechtelijke toestemming zal worden verleend voor de verspreiding van de mediadienst buiten de in artikel 23 omschreven doelgroep en het aangeduide gebied; en

    • d. een omschrijving van de te gebruiken omroepzender.

Artikel 26
  • 1. Het Commissariaat trekt de toestemming in:

    • a. als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 23, eerste en tweede lid; of

    • b. op gronden ontleend aan de veiligheid van de staat.

  • 2. Het Commissariaat kan de toestemming intrekken als niet wordt voldaan aan artikel 23, derde lid.

  • 3. Het Commissariaat maakt zijn voornemen tot intrekking van de toestemming kenbaar aan Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 27
  • 1. Een beschikking tot intrekking van een verleende toestemming op grond van artikel 26, eerste lid, gaat onmiddellijk in.

  • 2. Een beschikking tot intrekking van een verleende toestemming op grond van artikel 26, tweede lid, gaat niet eerder in dan nadat de bevoegde militaire autoriteit van het voornemen daartoe en de gronden waarop de beschikking berust in kennis is gesteld en deze in de gelegenheid is gesteld binnen een redelijke termijn schriftelijke en desgewenst mondelinge opmerkingen te maken.

Artikel 28
  • 1. De bevoegde militaire autoriteit gebruikt de aan hem verleende toestemming geheel voor de omroepdienst, bedoeld in artikel 23.

  • 2. Aan het begin en aan het eind van het dagelijks verzorgde programma-aanbod wordt vermeld dat het verzorgde programma-aanbod uitsluitend bestemd is voor de in Nederland gelegerde militairen van de strijdkrachten van de desbetreffende Navo-lidstaat en hun gezinnen.

HOOFDSTUK 6. SUBSIDIEVERSTREKKING TEN BEHOEVE VAN PERSORGANEN

Artikel 29

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de nadere voorwaarden voor het verkrijgen van subsidie;

  • b. de verplichtingen die het Stimuleringsfonds aan een subsidieontvanger kan opleggen;

  • c. de indiening en wijze van behandeling van aanvragen;

  • d. de hoogte van subsidies en de wijze van berekening daarvan;

  • e. de wijze waarop de beschikbare financiële middelen voor de verschillende subsidies worden verdeeld als een subsidieplafond is vastgesteld;

  • f. de verlening van voorschotten; en

  • g. de intrekking, wijziging en terugvordering van subsidies.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Het Mediabesluit wordt ingetrokken.

Artikel 31

Het besluit van 31 oktober 1989, houdende regels over de rechtspositie en de bezoldiging van de voorzitter en de leden van het Commissariaat voor de Media en van zijn personeel alsmede van de voorzitter en de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds voor de Pers en zijn personeel (Stb. 1989, 499) wordt ingetrokken.

Artikel 32

De regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 20 juni 2001, nr. MLB/JZ/2001/25.459 (Stcrt. 2001, nr. 119) wordt ingetrokken.

Artikel 33

De regeling van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 februari 1988, houdende overdracht bevoegdheid tot ontheffing verbod reclame-uitingen binnenlandse omroep aan het Commissariaat voor de Media (Stcrt. 1988, nr. 49) wordt ingetrokken.

Artikel 34

Na inwerkingtreding van dit besluit berust artikel 8 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 op artikel 22, tweede lid, van dit besluit.

Artikel 35

  • 1. Voor zover ter zake van het besluit en de regeling, bedoeld in de artikelen 31 en 32, nog sprake is van bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig het besluit en de regeling, bedoeld in de artikelen 31 en 32, plaats.

  • 2. Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van het besluit en de regeling, bedoeld in de artikelen 31 en 32, blijven in stand.

Artikel 36

Dit besluit wordt aangehaald als: Mediabesluit 2008.

Artikel 37

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en de verschillende artikelen of onderdelen daarvan kunnen terugwerken tot en met een bij het koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 29 december 2008

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de dertigste december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage behorende bij het Mediabesluit 2008

Evenementenlijst

A. Volledige rechtstreekse verslaggeving

Sport
  • 1. Voetbal (heren):

    • a. Wereldkampioenschap en Europees kampioenschap: het gehele eindtoernooi;

    • b. Alle interlands van het Nederlands elftal;

    • c. Champions League en UEFA Cup: de wedstrijden van Nederlandse clubs en de finales ongeacht Nederlandse deelname;

    • d. Super Cup en World Cup: indien een Nederlandse club deelneemt;

    • e. Nationale bekerwedstrijden: de halve finales en de finale.

  • 2. Schaatsen (dames en heren):

    • a. Wereldkampioenschap en Europees kampioenschap: allround, sprint en afstanden;

    • b. Elfstedentocht.

  • 3. Tennis (dames en heren):

    Wimbledon en Roland Garros: de wedstrijden enkelspel van de Nederlandse deelnemers in de halve finales en de finale ongeacht Nederlandse deelname.

Cultuur
  • 4. Prinsengrachtconcert.

  • 5. Eurovisie Songfestival.

B. Gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving

Sport

  • 1. Olympische Spelen: zomer- en winterspelen (minimumduur verslaggeving: 6 uur per dag).

  • 2. Wielrennen:

    • a. Tour de France: heren (minimumduur verslaggeving: 2 uur per dag);

    • b. Wereldkampioenschap op de weg dames en heren professionals: het finaleweekend (minimumduur verslaggeving: 2 uur per dag);

    • c. De Nederlandse wielerklassieker: heren (minimumduur verslaggeving: 2 uur).

  • 3. TT Assen (minimumduur verslaggeving: 2 uur per dag).

C. Gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving

Sport

  • 1. Paralympics: zomer- en winterspelen (minimumduur verslaggeving: 10 minuten per dag).

  • 2. Voetbal (heren):

    • a. Alle wedstrijden van de hoogste divisie van het nationaal betaald voetbal;

      • minimumduur verslaggeving onderlinge wedstrijden tussen Ajax, PSV en Feyenoord: 20 minuten per wedstrijd;

      • minimumduur verslaggeving overige wedstrijden: 10 minuten per wedstrijd;

      • aanvangstijd verslaggeving wedstrijden die ’s middags worden gespeeld: uiterlijk 21.00 uur;

      • aanvangstijd verslaggeving wedstrijden die ’s avonds worden gespeeld: uiterlijk twee uur na afloop van de wedstrijd, maar in ieder geval niet later dan 22.30 uur.

    • b. Nationale bekerwedstrijden: de kwartfinales (minimumduur verslaggeving: 15 minuten per wedstrijd).

  • 3. Atletiek (dames en heren):

    Wereldkampioenschap en Europees kampioenschap: outdoor (minimumduur verslaggeving: 10 minuten per dag).

  • 4. Volleybal (heren):

    Wereldkampioenschap en Europees kampioenschap: de wedstrijden van het Nederlandse team (minimumduur verslaggeving: 10 minuten per dag).

  • 5. Hockey (dames en heren):

    Wereldkampioenschap en Europees kampioenschap: de wedstrijden van de Nederlandse teams (minimumduur verslaggeving: 10 minuten per dag).

  • 6. Tennis (dames en heren):

    Wimbledon, Roland Garros, US Open en Australian Open: de wedstrijden enkelspel van de Nederlandse deelnemers (minimumduur verslaggeving: 10 minuten per dag).

Cultuur

  • 7. Pinkpop (minimumduur verslaggeving: 1 uur per dag).

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit strekt er toe het Mediabesluit aan te passen aan de Mediawet 2008. Die wet voorziet in een gemoderniseerde regulering van de publieke en commerciële mediadiensten. De oude Mediawet was technisch hard aan modernisering toe. In de afgelopen decennia zijn veel bepalingen gewijzigd, vervallen, of hebben hun betekenis voor de praktijk verloren. Daardoor zijn de inhoudelijke en technische toegankelijkheid en de samenhang van de onderdelen van de wet verloren gegaan. Door vervanging van de oude Mediawet kan een geheel nieuw en modern begrippenkader en een logische opbouw worden gerealiseerd. De Mediawet 2008 is daarmee klaar voor de toekomst en een goede basis om de vernieuwingen in het medialandschap te begeleiden.

Dit Mediabesluit 2008 is een aanpassing van het huidige Mediabesluit aan de Mediawet 2008. De noodzakelijke wijzigingen zijn technisch van aard. Er worden geen nieuwe inhoudelijke regels gesteld. Ten opzichte van het huidige Mediabesluit kan een flink aantal artikelen geschrapt worden. Redenen hiervoor zijn dat de Mediawet 2008 zelf in de desbetreffende regels voorziet, bepaalde regels voortaan bij ministeriële regeling vastgesteld worden en sommige onderwerpen niet meer in de Mediawet 2008 zijn geregeld.

Ook voor het huidige Mediabesluit geldt dat het door vele wijzigingen een lappendeken is geworden waarin weinig structuur meer te ontdekken valt. Het beste is om het huidige Mediabesluit te vervangen door een nieuw besluit, zodat er weer een ordentelijke en toegankelijke regeling komt. Bovendien leverde dat wetstechnisch gezien het minste aanpassingswerk op.

Het Mediabesluit 2008 zal tegelijk met de Mediawet 2008 in werking treden.

II. Actal

Het vervangen van het huidige Mediabesluit door dit nieuwe besluit brengt geen administratieve lasten met zich mee. Het ontwerpbesluit is daarom niet aan Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voor toetsing voorgelegd. Actal heeft dit besluit wel in ontwerp ontvangen.

III. Uitvoeringstoets

Het ontwerp van dit besluit is aan het Commissariaat voor de Media gestuurd voor een toets op uitvoerings- en handhavingsaspecten. De aanpassingen van de regels in het Mediabesluit aan de Mediawet 2008 zijn technisch. Er worden geen nieuwe inhoudelijke regels gesteld. Er zijn dan ook geen bijzonderheden te vermelden over de uitvoering of handhaving.

Artikelsgewijze toelichting

In het Mediabesluit 2008 is zo veel mogelijk de indeling in hoofdstukken, titels en paragrafen van de Mediawet 2008 gevolgd. Daardoor ontstaat eenzelfde logische samenhang als in de wet.

Zoals gezegd komen veel bepalingen van het huidige Mediabesluit te vervallen. Zo kunnen de artikelen 32c tot en met 32h van het huidige Mediabesluit over neventaken vervallen omdat de Mediawet 2008 geen onderscheid meer kent tussen hoofd- en neventaken. Verder zijn ten opzichte van het huidige Mediabesluit veel artikelen omtrent subsidieverstrekking door het Stimuleringsfonds voor de Pers vervallen. Dit komt omdat de grondslagen voor subsidieverlening naar de Mediawet 2008 zijn verplaatst en omdat de uitvoeringsregels voor subsidieverstrekking in dit besluit naar ministerieel niveau zijn gedelegeerd. En verder delegeert de Mediawet 2008 veel technische uitvoeringsregels naar ministerieel niveau. Dat betreft procedureregels over indiening van (concessie)beleidsplannen, meerjarenbegrotingen, jaarrekeningen, evaluatierapporten, aanvragen voor erkenning en aanwijzing van omroepinstellingen, aanvragen voor toestemmingen voor commerciële omroep en aanvragen voor zendtijd voor politieke partijen en overheid, regels over het verlenen van voorschotten en enkele regels over de wijze van aanvragen voor en de verlening van subsidies voor persorganen. In de tabel die bij deze nota van toelichting is gevoegd, staat welke artikelen van het huidige Mediabesluit zijn vervallen en welke zijn gehandhaafd.

In een transponeringstabel bij deze nota van toelichting staat bij alle bestaande bepalingen van het huidige Mediabesluit wat daarmee gebeurd is.

Artikel 2

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 16. Het artikel is een uitwerking van het media-aanbod waarin de NOS in ieder geval moet voorzien. De basis van het media-aanbod dat de NOS verzorgt, ligt in artikel 2.23, eerste lid, van de wet. Daarin is de taak van de NOS op hoofdlijn geregeld. Het tweede lid van dit artikel uit de wet geeft de delegatiegrondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te leggen welk media-aanbod de NOS in elk geval verzorgt. Inhoudelijk blijft dat ongewijzigd, zij het dat de verplichte ochtendgymnastiek vervalt. Dat voorschrift is verouderd. De publieke omroep verzorgt inmiddels al geruime tijd op andere en modernere manieren bewegingsprogramma’s. Het tweede en derde lid van artikel 16 van het huidige Mediabesluit zijn ingevoegd bij het eerste lid, omdat er in de Mediawet 2008 als hoofdregel geen onderscheid wordt gemaakt naar radio, televisie en andere aanbodkanalen. Dat onderscheid is immers niet meer van deze tijd en dus geldt hetgeen waarin de NOS moet voorzien voor het media-aanbod in het algemeen.

Artikel 3

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 15. Het artikel is een uitwerking van de taakomschrijving van de NPS uit artikel 2.35, eerste lid, van de wet. Dat artikel beschrijft op hoofdlijn het media-aanbod dat de Programmastichting voor de landelijke publieke mediadienst moet verzorgen. Het tweede lid van het genoemde wetsartikel geeft de delegatiegrondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te leggen welk media-aanbod de NPS in elk geval verzorgt. Inhoudelijk blijft dat ongewijzigd. In artikel 15, eerste lid, van het huidige Mediabesluit staat dat de NPS de volgende programmering verzorgt:

  • a. achtergrondinformatie en beschouwingen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, onder meer op het gebied van economie, wetenschap en techniek;

  • b. programma-onderdelen ten behoeve van maatschappelijke doelgroepen die elders niet of niet voldoende tot hun recht komen;

  • c. consumentenvoorlichting; en

  • d. andere programma-onderdelen dan die, bedoeld in de onderdelen a tot en met c en in artikel 51b, derde lid, van de Mediawet, die voorzien in de bevrediging van in het volk levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke behoeften, zodanig dat het programma van de NPS tezamen met de programma's van de andere instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen, een evenwichtig beeld oplevert van de maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke verscheidenheid in Nederland.

Dat blijft zo. In de tekst van artikel 3 van het nieuwe Mediabesluit is onderdeel d echter vervallen. Dat staat namelijk al in artikel 2.35, eerste lid, van de wet. Artikel 3 regelt volgens de aanhef welk media-aanbod de NPS in ieder geval moet verzorgen. Dat kan dus ook ander programma-aanbod zijn dan het aanbod dat is genoemd in de onderdelen a tot en met b. Door de combinatie met artikel 2.35, eerste lid, van de wet, is onderdeel d overbodig geworden.

De leden twee en drie van artikel 15 van het huidige Mediabesluit vervallen. Het betreft enkele programmaverplichtingen gericht op etnische en culturele minderheden en jeugd in de vorm van minimumpercentages. In het kader van de Mediawet 2008 worden echter zulke specifieke voorschriften meer gesteld aan het media-aanbod van de NPS. Die specifieke voorschriften bleken steeds meer een belemmering om op multimediale wijze uitvoering aan de publieke taak te geven. En een multimediale benadering is nu juist nodig om effectief doelgroepen te kunnen bereiken. Bovendien is er het instrument van de prestatieovereenkomst. Dat is een beter en samenhangender kader voor eventuele nadere accenten in het media-aanbod. Daarbij is het niet de overheid/wetgever die de programmering bepaalt, maar de omroep zelf die zich aan bepaalde doelstellingen verbindt.

Artikel 4

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 25. Het artikel regelt op grondslag van artikel 2.70 van de wet het minimumpercentage programma-aanbod van de regionale en lokale omroepinstellingen dat zij zelf maken of dat uitsluitend in hun opdracht geproduceerd moet zijn. Op grond van artikel 2.71 van de Mediawet 2008 kunnen, net als nu, lokale omroepen samenwerkingsovereenkomsten sluiten met regionale omroepen ten behoeve van de productie van programma’s. In dat geval gelden er een paar specifieke eisen voor het programma-aanbod van een lokale omroep die in dit artikel worden vastgesteld. Deze eisen zijn ongewijzigd overgenomen uit het huidige Mediabesluit in het tweede lid van dit artikel. Het gaat hierbij om regels over het gedeelte van de programmering dat betrekking moet hebben op de betreffende gemeente en welk gedeelte door de lokale omroepinstelling zelf of uitsluitend in haar opdracht geproduceerd moet zijn.

Artikel 5

In het huidige Mediabesluit is in artikel 7 de maximale hoeveelheid STER-reclame bij de landelijke publieke omroep bepaald. Artikel 6 van dit besluit handhaaft een maximum van 10 procent per radio- en televisiekanaal. De grondslag voor deze bepaling is artikel 2.95, eerste lid, onderdeel a van de wet. Artikel 2.98 van de wet bepaalt dat dit maximum van overeenkomstige toepassing is op andere aanbodkanalen.

Artikel 6

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 25a. Op basis van artikel 2.91, eerste lid, van de wet mogen publieke mediadiensten in hun aanbod reclame- en telewinkelboodschappen opnemen. Op grond van artikel 2.93 van de wet kunnen voor lokale en regionale publieke mediadiensten bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de manier waarop zij inzicht geven in de financiën met betrekking tot reclame- en telewinkelboodschappen. In artikel 25a van het huidige Mediabesluit waren enkele regels over het voeren van een deugdelijke boekhouding en het opsturen van de jaarrekening opgenomen. Thans worden deze regels gedelegeerd naar ministerieel niveau. Dat zorgt voor de nodige flexibiliteit zodat bijvoorbeeld bij een aanpassing van de accountancyregels wijzigingen snel verwerkt kunnen worden.

Artikelen 8 t/m 14

Net als onder de oude Mediawet bevat ook de Mediawet 2008 de hoofdregel dat het media-aanbod van de publieke mediadiensten geen reclame of telewinkelboodschappen bevat. Dit geldt ook voor vermijdbare andere uitingen die onmiskenbaar tot gevolg hebben dat de afname van producten of diensten wordt bevorderd. Een en ander is geregeld in artikel 2.89 van de wet. In dat artikel staat ook dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld kan worden wanneer vermijdbare uitingen zijn toegestaan en wanneer uitingen onvermijdbaar zijn. Deze regels zijn in het huidige Mediabesluit opgenomen in de artikelen 27 tot en met 32 en worden ongewijzigd overgenomen in de artikelen 7 tot en met 13 van dit besluit. Deze artikelen bepalen welke reclame-uitingen onvermijdbaar zijn en in welke gevallen vermijdbare uitingen zijn toegestaan en zijn daarmee een uitwerking van artikel 2.89 van de wet.

Artikel 15

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 16a. Het artikel regelt vanaf welk tijdstip ten minste een bepaald percentage van de zendtijd van de landelijke publieke mediadienst voorzien moet zijn van ondertiteling. Het gaat hierbij om ondertiteling van Nederlands of Friestalige programma’s, zodat ook personen met een auditieve beperking deze programma’s in volle omvang kunnen volgen. De regeling is inhoudelijk niet gewijzigd. De grondslag voor deze bepaling is artikel 2.123 van de wet.

Artikel 16

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 17. Het artikel regelt dat inkomsten van omroepverenigingen uit programmabladen besteed kunnen worden aan verenigingsactiviteiten om verliezen van de vereniging te dekken. De grondslag voor deze bepaling ligt in artikel 2.136, eerste lid, van de wet. Het betreft een uitzondering op de in artikel 2.135 van de wet opgenomen hoofdregel dat alle inkomsten van de publieke mediainstellingen gebruikt moeten worden voor de uitvoering van de publieke taak. Inhoudelijk is de regeling niet gewijzigd.

Artikel 17

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 34a. Het artikel regelt op grond van artikel 3.25 van de wet welk deel van de televisieprogrammering van commerciële omroepinstellingen ten minste ondertiteld moet zijn. Het gaat hierbij om programmaonderdelen die Nederlands- of Friestalig zijn. De regeling is inhoudelijk niet gewijzigd.

Artikel 18 t/m 21

Dit zijn in het huidige Mediabesluit de artikelen 35 tot en met 38. De artikelen bepalen welke evenementen door middel van volledige rechtstreekse, gedeeltelijke rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving worden verspreid. Dit is de zogenaamde evenementenlijst. De grondslagen voor deze artikelen liggen in de artikelen 5.1 en 5.2 van de wet. De evenementenlijst waarop de betreffende evenementen vermeld staan, is als bijlage bij dit besluit opgenomen. De regeling en de lijst zijn inhoudelijk niet gewijzigd.

Artikel 22

Dit is in het huidige Mediabesluit artikel 53c. Het artikel bepaalt wanneer meerdere instellingen als één instelling worden beschouwd voor de toepassing van artikel 6.24, eerste lid van de wet. Daarin staat als hoofdregel dat eenzelfde commerciële instelling die radioprogramma’s verzorgt niet meer dan één FM-frequentie mag gebruiken. Op grond van artikel 6.24, tweede lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald wanneer twee of meer instellingen als eenzelfde instelling worden gezien. Artikel 22, eerste lid, regelt dat en laat daarbij de regeling van artikel 53c, eerste lid, van het huidige Mediabesluit inhoudelijk intact.

Volgens artikel 2.64, derde lid, van de wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitzonderingen op de hiervoor bedoelde hoofdregel van één FM-frequentie per commerciële radio-instelling worden geregeld. Deze bevoegdheid is in het tweede lid van artikel 53c van het huidige Mediabesluit gedelegeerd aan de minister, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat. Deze delegatie is gehandhaafd, zij het dat inmiddels de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk is op dit terrein.

Artikelen 23 t/m 28

Dit zijn in het huidige Mediabesluit de artikelen 68 tot en met 73. De artikelen zijn een uitwerking van artikel 6.27 van de wet en regelen de omroepdiensten die uitsluitend bestemd zijn voor in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen.

Artikel 23 regelt de toestemmingseis voor het verzorgen van omroepdiensten voor militairen van buitenlandse strijdkrachten en bepaalt welke regels op deze diensten van toepassing zijn.

Artikel 24 bepaalt dat het Commissariaat zonodig de omroepzender kan aanwijzen die gebruikt wordt voor de omroepdiensten voor de militairen en hun gezinnen.

Artikel 25 stelt eisen aan de aanvraag voor de toestemming en artikel 26 geeft de gevallen aan waarin het Commissariaat voor de Media de toestemming intrekt of kan intrekken. De termijn van inwerkingtreding van een beschikking tot intrekking van de toestemming om een omroepdienst te verzorgen is voor de verschillende gevallen geregeld in artikel 27. Tot slot bepaalt artikel 28 dat de toestemming geheel moet worden gebruikt voor programma’s die uitsluitend bestemd zijn voor de in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen. Dit moet via een vermelding aan het begin en eind van de dagelijkse programmering duidelijk kenbaar gemaakt worden.

Al deze bepalingen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven.

Artikel 29

De artikelen 54 tot en met 67 van het huidige Mediabesluit bevatten regels over diverse subsidiemogelijkheden van het Stimuleringsfonds voor de pers. Daar staan ook regels in over de indiening en behandeling van aanvragen, het stellen van nadere voorschriften en voorschotverlening. Bijna al deze regels kunnen uit het Mediabesluit worden geschrapt. De regels van de artikelen 54, 56 tot en met 58, 62 en 65 van het oude Mediabesluit over diverse subsidiemogelijkheden, het inschakelen van adviseurs bij beslissingen en publicatie van subsidietoekenningen zijn in de wet zelf opgenomen. De nadere regels in de artikelen 59, 61, 63, 64, 66 en 67 van het oude Mediabesluit over indiening en behandeling van aanvragen, subsidievoorschriften, voorschotverlening en intrekking en terugvordering worden voortaan bij ministeriële regeling vastgesteld. Het gaat hier immers om meer technische uitvoeringsregels die heel goed op ministerieel niveau geregeld kunnen worden zodat zij eenvoudiger aan de praktijk kunnen worden aangepast wanneer dat nodig is. Artikel 29 bevat daartoe de delegatiegrondslag.

Artikel 30

Het onderhavige besluit vervangt het huidige Mediabesluit. Laatstgenoemd besluit kan dus worden ingetrokken.

Artikelen 31, 32 en 35

Het besluit en de ministeriële regeling die de bezoldiging en rechtspositie van de leden van het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Pers regelen, vervallen. Zowel het Commissariaat voor de Media als het Stimuleringsfonds voor de Pers vallen onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (zie hiervoor de artikelen 7.2 en 8.2 van de wet). De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bepaalt in artikel 14, tweede lid, dat de verantwoordelijke minister de bezoldiging vaststelt. De rechtspositie wordt daarom voortaan bij ministeriële regeling vastgesteld. Het besluit en de regeling, bedoeld in de artikelen 31 en 32, worden samengevoegd in een nieuwe ministeriële regeling die tegelijk met dit besluit en de wet in werking zal treden.

De aanspraken en verplichtingen die bestaan op grond van het bezoldigingsbesluit en de bezoldigingsregeling blijven bestaan. Geschillen die op grond van aanspraken en verplichtingen van het besluit en de regeling ontstaan, worden afgedaan onder het recht van dit ingetrokken besluit en deze ingetrokken regeling. Hieronder vallen ook bezwaar en beroepsprocedures. Op deze geschillen is dus niet een nieuwe ministeriële regeling van toepassing die de bezoldiging van het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de pers regelt.

Artikel 33

De grondslag voor deze ministeriële regeling bestaat niet meer, dit was artikel 52, derde lid, van de Mediawet. De bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van de reclamevoorschriften bestaat niet meer.

Artikel 37

Het doel is de Mediawet 2008 en dit besluit tegelijk in werking te laten treden. De Mediawet 2008 bepaalt dat verschillende artikelen of onderdelen daarvan op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden. Deze bepaling is overgenomen in dit besluit zodat gelijktijdige inwerkingtreding mogelijk is. Verder is in artikel 37 opgenomen dat verschillende artikelen of onderdelen daarvan kunnen terugwerken. Deze bepaling is opgenomen voor het geval dat de Mediawet 2008 eerder in werking treedt en voor de toepassing van bepaalde artikelen uit dit besluit noodzakelijk is dat deze terugwerken tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Mediawet 2008.

Transponeringstabel

Mediabesluit

Mediabesluit 2008

Wat er gebeurt met artikelen die niet in het Mediabesluit 2008 terugkomen

1

ministeriële regeling (art. 2.20, derde lid, van de wet)

2

het tweede lid is al geregeld in de wet en de rest bij ministeriële regeling (art. 2.30, eerste en vierde lid, van de wet)

3

Vervalt, van deze bepaling is nooit gebruik gemaakt. Als personen toch de aanvragen in willen zien, is een beroep op de WOB mogelijk.

7

5

 

8

Volgt uit de wet (artt. 2.44 en 6.5 van de wet)

9

Ministeriële regeling (artt. 2.44 en 6.5 van de wet)

10

Art. 6.5 van de wet

13

Vervalt, voor dit artikel bestaat geen grondslag meer

15

3

 

16

2

 

16a

15

 

17

16

 

18

Eerste en tweede lid staan in de wet (artt. 2.61, eerste lid, en 2.65, eerste lid, van de wet), het derde en vierde lid bij ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

19

Is deels in artikel 2.62 van de wet geregeld en moet deels bij ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

20

Is deels in artikel 2.62 van de wet geregeld en moet deels bij ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

21

Ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

22

Ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

23

Eerste lid vervalt (artt. 2.66, tweede lid, 2.67, tweede lid, 2.68, tweede lid, van de wet), tweede lid bij ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

24

Ministeriële regeling (art. 2.69 van de wet)

25

4

 

25a

6

 

25b

Vervalt, grondslag bestaat niet meer

25c

Vervalt, grondslag bestaat niet meer

25d

Vervalt, grondslag bestaat niet meer

26a

Vervalt, deze bepaling is evident en volgt al uit de systematiek van de wet.

27

8

 

28

9

 

29

10

 

30

11

 

30a

12

 

31

13

 

32

14

 

32a

Ministeriële regeling (artt. 2.148, eerste lid, 2.162, eerste lid, en 2.172, derde lid, van de wet)

32b

Ministeriële regeling (artt. 2.157, eerste lid, en 2.165, eerste lid, van de wet)

32c t/m 32h

Vervallen, het verschil tussen neventaken en hoofdtaken bestaat in de Mediawet 2008 niet meer

33

Ministeriële regeling (art. 3.1, derde lid, van de wet)

34

Ministeriële regeling (art. 3.1, derde lid, en art. 3.2, eerste lid, van de wet)

34a

17

 

35

18

 

36

19

 

37

20

 

38

21

 

53c

22

 

54

Artt. 8.13 tot en met 8.15 van de wet

56

Art. 8.13 van de wet

57

Art. 8.14 van de wet

58

Art. 8.15 van de wet

59

29

 

60

29

 

61

29

 

62

Art. 8.17, tweede en derde lid, van de wet

63

29

 

64

29

 

65

Art. 8.19 van de wet

66

29

 

67

29

 

68

23

 

69

24

 

70

25

 

71

26

 

72

27

 

73

28

 

75

36

 

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven