Wet van 18 december 2008 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de adviesverplichting van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij aanvragen om een monumentenvergunning voor beschermde gebouwde monumenten te beperken, als gevolg waarvan de administratieve en bestuurlijke lasten voor het Rijk, de provincies, de gemeenten en de burgers zullen verminderen;

dat het gelet op het bestand aan beschermde gebouwde monumenten wenselijk is zeer terughoudend te zijn met aanwijzing als beschermd monument van monumenten op verzoek van belanghebbenden;

dat het wenselijk is andere procedurele vereenvoudigingen door te voeren;

dat in verband daarmee de Monumentenwet 1988 dient te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Monumentenwet 1988 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot het derde tot en met zevende lid.

2. Het eerste lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 1. Onze minister kan ambtshalve onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument.

  • 2. Onze minister kan op aanvraag onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument, indien het betreft:

    • a. monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1, die zijn vervaardigd na 31 december 1939, en

    • b. monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2.

3. In het nieuwe vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid» en vervalt de zinsnede «aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers».

4. In het nieuwe zesde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

B

In artikel 5 wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid» en wordt «11 tot en met 33» vervangen door: 11 tot en met 31.

C

In artikel 7, eerste lid, wordt «tweede tot en met zesde lid» vervangen door: derde tot en met zevende lid.

D

Vervallen

E

In artikel 9, eerste lid, vervalt de zinsnede «de in artikel 48, tweede lid, onder b en k, van de Kadasterwet bedoelde gegevens of».

F

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de adviezen, bedoeld in artikel 16, tweede lid» vervangen door: «het advies of de adviezen, bedoeld in artikel 16, derde lid.

2. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 6. In de gevallen dat burgemeester en wethouders beslissen over de aanvraag, delen dezen Onze minister mee dat zij het ontwerp van een besluit ter inzage hebben gelegd.

G

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11. Van de commissie maken geen deel uit leden van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

H

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot het vierde tot en met zevende lid.

2. Het eerste en tweede lid worden vervangen door drie nieuwe leden, luidende:

  • 1. In bij ministeriële regeling te bepalen gevallen leggen burgemeester en wethouders een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 voor advies voor aan Onze minister. In de gevallen, bedoeld in de eerste volzin, zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag om vergunning aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. De gevallen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen onder meer betreffen het afbreken van een beschermd monument, het reconstrueren van een beschermd monument en het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument.

  • 2. Indien de aanvraag een beschermd monument betreft dat buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt, zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag om vergunning aan gedeputeerde staten.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, adviseert Onze minister schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift. Indien gedeputeerde staten advies uitbrengen, gebeurt dat schriftelijk binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

3. In het nieuwe vierde lid wordt «het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid» vervangen door: het advies of het laatste van de adviezen, bedoeld in het derde lid.

4. In het nieuwe vijfde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

5. Aan het nieuwe zesde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Daarbij geven burgemeester en wethouders een omschrijving van de aard van de werkzaamheden.

I

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de derde volzin.

2. In het tweede lid wordt in de eerste volzin «vierde lid» vervangen door «vijfde lid» en wordt in de tweede volzin «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

J

In artikel 18 vervallen de woorden «dan wel Onze minister» en wordt «artikel 16 of 17» vervangen door: artikel 16.

K

In artikel 37, tweede lid, wordt «artikel 1a» vervangen door: de artikelen 1a.

L

Artikel 64 vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Verzoeken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die bepaling op 31 december 2008 luidde, betreffende voor 1 januari 1940 vervaardigde monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1, van die wet die voor 1 januari 2009 zijn ingediend, worden afgehandeld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Monumentenwet 1988, zoals die wet op 31 december 2008 luidde.

  • 2. Bezwaar- en beroepschriften tegen een besluit met betrekking tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid worden afgehandeld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Monumentenwet 1988, zoals die wet op 31 december 2008 luidde.

ARTIKEL III

In artikel 1, onderdeel b, ten 3°, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door: artikel 3, vierde lid.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

’s-Gravenhage, 18 december 2008

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 345

Naar boven