Besluit van 24 november 2008, houdende periodieke registratie van op grond van artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingeschrevenen (Besluit periodieke registratie Wet BIG)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 juli 2008, kenmerk DWJZ/SWW-2864601;

Gelet op de artikelen 8, 94 en 111 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 5 november 2008, nummer W13.08.0345/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 november 2008, kenmerk DWJZ/SWW-2894566;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

b. het register:

het register, genoemd in artikel 3 van de wet.

Artikel 2

  • 1. Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de wet worden de volgende registers aangewezen:

    • a. het register van verpleegkundigen;

    • b. het register van fysiotherapeuten;

    • c. het register van verloskundigen.

  • 2. De inschrijving van een ingeschrevene in een register, genoemd in het eerste lid, wordt doorgehaald indien na de in artikel 8, tweede lid, van de wet bedoelde datum een periode van vijf jaar is verstreken.

  • 3. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de periode, genoemd in het tweede lid, stelt Onze Minister de geregistreerde schriftelijk op de hoogte van het naderen van het einde van deze periode. Hierbij wordt de geregistreerde erop attent gemaakt dat diens registratie in het register zal worden doorgehaald, indien voor het verstrijken van de periode, genoemd in het tweede lid, in het register geen aantekening wordt gemaakt als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet.

  • 4. Personen van wie de registratie in het register is doorgehaald vanwege het niet voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdelen b of c, en die daaruit niet zijn verwijderd op grond van de artikelen 7, onderdelen c of d, of 42, derde lid, en die niet zijn geschorst op grond van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, mogen hun gewezen titel onder de toevoeging van «niet praktiserend» blijven gebruiken.

Artikel 3

  • 1. De in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedoelde werkzaamheden worden in de in artikel 2 bedoelde periode verricht gedurende minimaal 2080 uren, waarbij de werkzaamheden maximaal voor een periode van twee aaneengesloten jaren kunnen worden onderbroken. Indien de werkzaamheden langer dan twee jaren worden onderbroken, worden de werkzaamheden die zijn verricht voor de onderbreking niet meegeteld bij de vaststelling van het aantal gewerkte uren.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld inzake de werkzaamheden die meetellen bij de berekening van het aantal uren waarbinnen werkzaamheden zijn verricht op het terrein van het desbetreffende beroep.

  • 3. Voor het vaststellen van het aantal uren waarin de werkzaamheden zijn verricht, worden de uren meegerekend waarop de ingeschrevene op grond van een arbeidsovereenkomst dan wel een aanstellingsbesluit werkzaamheden zou hebben verricht, maar deze niet heeft verricht vanwege:

    • a. ziekte, doch dit per jaar tot een maximum van zesmaal de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen dan wel in het aanstellingsbesluit vastgestelde arbeidstijd per week;

    • b. betaald verlof in verband met vakantie zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst dan wel in het aanstellingsbesluit;

    • c. zwangerschaps- en bevallingsverlof;

    • d. adoptieverlof;

    • e. een algemeen erkende feestdag;

    • f. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;

    • g. de uren besteed aan buitengewoon verlof, indien deze worden opgenomen voor invulling van werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden die worden verricht binnen het desbetreffende beroep.

  • 4. Voor het vaststellen van het aantal uren waarin de werkzaamheden zijn verricht door een ingeschrevene, die niet in loondienst werkzaam is, worden de uren meegerekend waarop de ingeschrevene gewoon is werkzaamheden te verrichten maar deze niet heeft verricht vanwege:

    • a. ziekte, doch dit per jaar tot een maximum van zesmaal het aantal uren dat de ingeschrevene gewoon is per week werkzaamheden te verrichten;

    • b. vakantie, doch dit per jaar tot een maximum van zesmaal het aantal uren dat de ingeschrevene gewoon is per week werkzaamheden te verrichten;

    • c. zwangerschaps- en bevallingsverlof;

    • d. adoptieverlof;

    • e. een algemeen erkende feestdag;

    • f. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;

    • g. de uren besteed aan buitengewoon verlof, indien deze worden opgenomen voor invulling van werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden die worden verricht binnen het desbetreffende beroep.

  • 5. Als onderbreking van de werkzaamheden wordt beschouwd de periode die langer duurt dan zes weken waarin de ingeschrevene geen werkzaamheden verricht op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg.

Artikel 4

  • 1. Voor de aanvraag tot opneming van een aantekening in het register van de datum, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet stelt Onze Minister een formulier beschikbaar, dat in ieder geval rubrieken bevat voor de naam, de geboortedatum en het woon- en werkadres van de aanvrager, het nummer van de registratie in het register, en rubrieken voor gegevens over de onderwijsinstelling waar scholing is gevolgd.

  • 2. Bij de indiening van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt het in het eerste lid bedoelde formulier overgelegd dat door de aanvrager is ingevuld en ondertekend alsmede het certificaat waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg de bij ministeriële regeling voorgeschreven scholing heeft afgerond.

Artikel 5

  • 1. Voor de aanvraag tot opneming van een aantekening in het register van de datum, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet stelt Onze Minister een formulier beschikbaar, dat in ieder geval rubrieken bevat voor de naam, de geboortedatum en het woon- en werkadres van de aanvrager, het nummer van de registratie in het register, en rubrieken voor gegevens over de aard, de omvang, de duur en de spreiding van verrichte werkzaamheden.

  • 2. Bij de indiening van een aanvraag tot opneming van een aantekening in het register van de datum, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet wordt het in het eerste lid bedoelde formulier overgelegd dat door de aanvrager is ingevuld en ondertekend.

  • 3. Indien de werkervaring is opgedaan in een land dat:

    • a. geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, noch in Zwitserland; danwel

    • b. partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland, voor zover het een beroep betreft waarop het systeem van automatische erkenning, bedoeld in richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEG L 255) niet van toepassing is,

    gaat het formulier vergezeld van bewijsstukken van aard, omvang, duur, en spreiding van de verrichte werkzaamheden. In alle andere gevallen wordt het formulier onderbouwd met onderliggende bewijsstukken indien Onze Minister daartoe verzoekt.

  • 4. Indien de aanvrager op verzoek van Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, niet tijdig onderbouwt met de onderliggende bewijsstukken, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

  • 5. De bewijsstukken, bedoeld in het derde lid, zijn in het Nederlands, Engels, Frans of Duits gesteld, danwel door een beëdigd vertaler in een van de genoemde talen vertaald. Overgelegde fotokopieën zijn gewaarmerkt door de instelling of werkgever die het desbetreffende bewijsstuk heeft afgegeven, of door een in Nederland gevestigde notaris.

Artikel 6

  • 1. Bij het indienen van een aanvraag tot het opnemen van een aantekening in het register van de datum, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet wordt een bedrag van € 65,-- voldaan.

  • 2. De ingeschrevene is voor het ingeschreven zijn in het register per periode van vijf jaar of een deel daarvan een bedrag van € 20,-- verschuldigd.

  • 3. De beide in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden voldaan binnen één maand na het indienen van de aanvraag. Indien de verschuldigde bedragen niet zijn voldaan, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

  • 4. Indien na de beoordeling van de aanvraag de gevraagde aantekening niet wordt opgenomen in het register, wordt het bedrag, genoemd in tweede lid, gerestitueerd.

Artikel 7

  • 2. De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister van advies te dienen over de vraag of werkervaring als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet, welke is opgedaan buiten het EER-gebied en buiten Zwitserland, kan meetellen bij het vaststellen van het aantal uren waarbinnen de werkzaamheden zijn verricht op het terrein van het desbetreffende beroep binnen de individuele gezondheidszorg.

  • 3. Op verzoek van Onze Minister adviseert de commissie Onze Minister over de vraag of de werkervaring die een fysiotherapeut heeft opgedaan buiten Nederland, doch binnen het EER-gebied of in Zwitserland, kan meetellen bij het vaststellen van het aantal uren waarbinnen de werkzaamheden zijn verricht op het terrein van de fysiotherapie.

Artikel 8

Indien de ingeschrevene beschikt over een getuigschrift dat is behaald vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geldt in afwijking van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de wet, de datum van inwerkingtreding van dit besluit als aanvangsdatum vanaf welke de in dat artikellid bedoelde periode begint te lopen.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 8 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel I, onderdelen A en B en artikel 1A van de Wet van 7 juni 2007 tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie) (Stb. 2007, 237) in werking treden.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit periodieke registratie Wet BIG.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 24 november 2008

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de zestiende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemene toelichting

1. Verantwoording

Het onderhavige besluit strekt tot nadere invulling van artikel 8 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (verder: de Wet BIG). Dit artikel regelt de periodieke registratie van beroepsbeoefenaren in de zorg. De kern van het systeem van periodieke registratie is dat de geldigheid van de inschrijving in het BIG-register1 aan een bepaalde periode wordt gebonden, waarbij getoetst wordt of de ingeschrevene voldoet aan één van de in artikel 8 van de Wet BIG genoemde criteria (werkervaring dan wel scholing). Indien voldaan is aan de eisen die voortvloeien uit artikel 8 van de Wet BIG, kan een aantekening of een hernieuwde inschrijving in het BIG-register plaatsvinden. De inschrijving van beroepsbeoefenaren in één van de in artikel 3 van de Wet BIG genoemde registers wordt doorgehaald, indien zij door een gebrek aan werkervaring of scholing niet meer als deskundig in hun beroep kunnen worden beschouwd. Door de invoering van periodieke registratie kan de patiënt beter worden beschermd tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg.

Bij periodieke registratie gaat het om het handhaven van een minimumnorm waaraan beroepsbeoefenaren ten minste moeten voldoen om hun BIG-registratie te kunnen behouden. De invoering van periodieke registratie is niet bedoeld om kwaliteitseisen te stellen aan de in het BIG-register geregistreerde beroepsbeoefenaren. Er zal dan ook gestart worden met het invoeren van een systeem van periodieke registratie waarbij wordt uitgegaan van een minimumnorm die eruit bestaat dat de deskundigheid van de BIG-geregistreerden ten minste is gelegen op het niveau van de initiële opleiding. Deze norm garandeert het minimale basisniveau dat van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar verlangd mag worden. Een ieder die niet aan deze norm voldoet wordt uit het BIG-register geschrapt. Deze minimumnorm kan behaald worden door het opdoen van werkervaring dan wel door het volgen van scholing.

Bij de wijziging van de Wet BIG (periodieke registratie)2 zijn een aantal aanpassingen in artikel 8 van de wet doorgevoerd. Het betreft onder andere het aanpassen van de in artikel 8 van de Wet BIG opgenomen systematiek van de werkervaringseis en van de scholingseis en het aanbrengen van een koppeling tussen de periodieke registratie in een register genoemd in artikel 3 van de Wet BIG met de periodieke registratie op grond van artikel 15 van de wet. Artikel 8 van de Wet BIG wordt nader uitgewerkt in lagere regelgeving, waaronder dit besluit en de Regeling periodieke registratie Wet BIG. In deze ministeriële regeling wordt onder meer vastgelegd welke eisen worden gesteld aan de aard van de te verrichten werkzaamheden en welke voorwaarden worden gesteld aan de scholing. Ook wordt daarin uitwerking gegeven aan de bepaling met betrekking tot het gelijkstellen van werkzaamheden.

In het onderhavige besluit worden achtereenvolgens nadere regels gesteld met betrekking tot:

  • de aanwijzing van de registers waarvoor de periodieke registratie gaat gelden;

  • de vastlegging van de registratieperiode;

  • de vastlegging van de werkervaringseis;

  • welke stukken kunnen dienen als bewijs van de werkervaring dan wel van de scholing;

  • het tarief dat geldt voor periodieke registratie;

  • de overgangsregeling voor de aanvangsdatum van de eerste registratieperiode.

Tevens regelt dit besluit dat zij die ingeschreven hebben gestaan in het BIG-register en daaruit zijn verwijderd wegens het niet voldoen aan de eisen gesteld in artikel 8 van de wet, hun gewezen titel ook na doorhaling uit het register mogen blijven gebruiken onder vermelding van de toevoeging «niet praktiserend» achter de voormalige titel. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gedane toezegging aan de Eerste Kamer op dit terrein3.

2. Aanwijzing van de registers

Periodieke registratie heeft als doel te waarborgen dat de deskundigheid van de in het BIG-register ingeschreven (titelgerechtigde) beroepsbeoefenaren op peil blijft. In het BIG-register mogen daarom uitsluitend personen staan ingeschreven die beschikken over voldoende recente deskundigheid, verkregen door scholing of praktijkervaring in het betrokken vakgebied. Hierdoor kan de patiënt beter worden beschermd tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg. Beroepsbeoefenaren die door een gebrek aan werkervaring of scholing niet meer als deskundig in hun beroep kunnen worden beschouwd, worden uit het register geschrapt en verliezen daarmee het recht om hun beroepstitel te voeren. Daarmee vervallen tevens andere aan titelvoering verbonden rechten en plichten, zoals de zelfstandige bevoegdheid om voorbehouden handelingen te verrichten en het onderworpen zijn aan tuchtrecht.

De concrete invulling van dit besluit is tot stand gekomen in nauw overleg met de representatieve beroepsorganisaties van de beroepen genoemd in artikel 3 van de wet BIG4. Uit dit overleg en het overleg met de werkgeversorganisaties5 en de werknemersorganisaties6 is gebleken dat niet alle partijen volledig op dezelfde manier denken over de manier waarop artikel 8 van de wet BIG moet worden ingevuld7. Gelet op de doelen die de invoering van periodieke registratie beoogt te bereiken, is zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen vanuit het veld.

3. De registratieperiode

De inschrijving van een geregistreerde in een register, genoemd in artikel 2 van het besluit, wordt doorgehaald indien na de in artikel 8 van de Wet BIG bedoelde datum een bepaalde periode is verstreken. Uit overleg met de representatieve beroepsgroepen is gebleken dat een termijn van vijf jaar het meest voor de hand ligt. Deze termijn wordt algemeen aanvaard als de termijn na welke gesteld kan worden dat de kennis en kunde van een beroepsbeoefenaar, die zijn beroep niet meer (voldoende) uitoefent en zich ook niet schoolt, dusdanig is achteruitgegaan dat het uit het oogpunt van volksgezondheid niet meer verantwoord is deze beroepsbeoefenaar de zorg voor patiënten toe te vertrouwen.

Na vijf jaar zal het volgende toetsingsmoment moeten plaatsvinden. Hierbij zal beoordeeld worden of de beroepsbeoefenaar nog voldoet aan de eisen die artikel 8 van de Wet BIG stelt. Het gebruiken van een kortere termijn zal leiden tot het onnodig vaak moeten indienen van een nieuwe aanvraag tot opneming van een aantekening in het register. Een termijn van vijf jaar is tevens de termijn die wordt gebruikt voor periodieke registratie in de specialistenregelingen op grond van artikel 15 van de Wet BIG. Ook is het de gangbare termijn die wordt gebruikt voor herregistratie in de eigen kwaliteitsregisters van de beroepsgroepen, voor zover zij daarover beschikken. Gelet op de grote overeenstemming over de periode van vijf jaar, zal deze registratietermijn voor alle beroepsgroepen van artikel 3 van de Wet BIG gaan gelden.

Er zal geen onderscheid in de lengte van de termijn worden gemaakt tussen de eerste registratieperiode die direct volgt op de afronding van de opleiding en de daarop volgende perioden. Zowel recent als niet-recent opgeleiden moeten voor de uitoefening van hun beroep immers minimaal beschikken over de competenties die de kern van het beroep betreffen.

Signaleren aflopen registratie

Namens de minister zal het BIG-register de ingeschreven beroepsbeoefenaren uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de datum bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet BIG informeren dat de termijn voor inschrijving binnen afzienbare tijd afloopt. Hierdoor worden ingeschreven beroepsbeoefenaren tijdig in staat gesteld eventueel alsnog te voldoen aan de gestelde eisen en hun aanvraag tot het plaatsen van een aantekening in het register tijdig bij het BIG-register in te dienen. Indien een beroepsbeoefenaar zich niet voor het aflopen van zijn registratietermijn meldt voor het opnemen van deze aantekening in het register, wordt zijn inschrijving in het register automatisch doorgehaald op het moment dat vijf jaar is verstreken na de meest recente datum genoemd in artikel 8, tweede lid, van de wet.

Ook de specialisten moeten tijdig worden geïnformeerd over de gevolgen van doorhaling van hun inschrijving in het specialistenregister voor hun inschrijving in het BIG-register. De specialistenregistratiecommissies zullen verzocht worden aan het herregistratiepakket, dat zij alle specialisten vier maanden voor de expiratiedatum van hun registratie toezenden, een brief van het BIG-register toe te voegen met de mogelijke gevolgen van de doorhaling uit het specialistenregister voor de inschrijving in het BIG-register. Op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet BIG geldt er een koppeling tussen de registratie in het specialistenregister op basis van artikel 15 van de Wet BIG en de registratie in het BIG-register. De inschrijving van een specialist in het BIG-register wordt hierdoor niet doorgehaald zolang deze als specialist is ingeschreven in een wettelijk erkend specialistenregister waarvoor regels gelden betreffende herregistratie.

De toevoeging «niet praktiserend» aan de voormalige titel

De wet BIG is gebaseerd op een systeem van constitutieve registratie, waarbij voor de beroepen genoemd in artikel 3 van de Wet BIG het recht op het voeren van de beroepstitel ontstaat door inschrijving in het BIG-register. Indien iemand niet meer voldoet aan de voorwaarden voor periodieke registratie volgt doorhaling van diens inschrijving in het BIG-register.

Artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG bevat het verbod om een titel of een daarop gelijkende benaming te voeren voor degene die het recht op het voeren van een in deze wet geregelde titel niet toekomt. Het verbod op het gebruiken van een op een titel gelijkende benaming heeft als doel misleiding bij de patiënt over registratie van beroepsbeoefenaren in het register te voorkomen. Voorkomen moet worden dat de patiënt de indruk krijgt dat een persoon bevoegd en bekwaam is, terwijl deze dat juist niet of niet meer is.

De toevoeging «niet praktiserend» aan een beroepstitel hoeft niet misleidend te zijn. Uit de aanduiding «niet praktiserend» blijkt dat het gaat om een beroepsbeoefenaar die zijn praktijk heeft neergelegd en niet meer in dat beroep werkzaam is. Mede gelet op het doel van het verbod om een op een titel gelijkende benaming te gebruiken, kan gesteld worden dat het gebruik van de aanduiding «niet praktiserend» door een persoon waarvan de registratie in het register op grond van artikel 8 van de Wet BIG is doorgehaald, niet in strijd komt met het in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG opgenomen verbod.

Gelet op de in de praktijk sterk gevoelde noodzaak van beroepsbeoefenaren om zich met hun voormalige beroepstitel te mogen blijven profileren8, is bepaald dat personen van wie de registratie in het BIG-register is doorgehaald vanwege het niet voldoen aan de eisen van periodieke registratie, hun voormalige beroepstitel onder de toevoeging van de voluit geschreven term «niet praktiserend» mogen blijven gebruiken. Dit geldt alleen voor beroepsbeoefenaren die in het BIG-register ingeschreven hebben gestaan en daaruit niet zijn verwijderd of zijn geschorst op grond van een tucht- of strafrechtelijke maatregel9.

Het is niet de bedoeling dat de term «niet praktiserend» wordt afgekort tot «n.p.». Dit kan immers gemakkelijk tot misverstanden leiden bij patiënten of anderen over veronderstelde deskundigheid en bevoegdheden van de drager van de voormalige titel met de toevoeging «n.p.». De letters «np» worden in de praktijk immers vaak gebruikt als afkorting van het beroep van de nurse practitioner. Ook kan de afkorting «n.p.» achter de voormalige titel de suggestie wekken dat er sprake is van extra deskundigheid, zoals het geval is bij de afkortingen «mba» (voor master of business administration) of «ba» (voor bachelor). Dat is in strijd met artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG.

Uit de Wet BIG volgt dat slechts degene die een beroepstitel op grond van de Wet BIG mag voeren, bevoegd is de voorbehouden handelingen als bedoeld in artikel 36 van de Wet BIG te verrichten (mits hij daartoe ook bekwaam is). Vanaf het moment van doorhaling uit het BIG-register vervalt de bevoegdheid de voormalige titel te voeren en daarmee ook de bevoegdheid voorbehouden handelingen te verrichten. Artsen, «niet praktiserend», zijn bijvoorbeeld geen dragers meer van de volwaardige titel «arts» met alle daarbij behorende bevoegdheden. Zij zijn niet langer bevoegd tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, noch tot het verrichten van andere voorbehouden handelingen, zoals het voorschrijven van geneesmiddelen10.

4. De werkervaringseis

Uitgangspunt bij het vaststellen van de minimaal vereiste hoeveelheid gewerkte uren is dat er een zodanig aantal uren gewerkt moet zijn, dat in redelijkheid van de beroepsbeoefenaar verwacht kan en mag worden dat deze beschikt over voldoende (kern)competenties om zijn beroep volgens de geldende professionele standaard uit te oefenen. De beroepsorganisaties zijn gevraagd aan te geven hoe naar hun mening deze norm ingevuld zou moeten worden.

Op basis van de voorstellen van de geconsulteerde beroepsorganisaties wordt één dag per week werken als minimum beschouwd voor de vereiste hoeveelheid te werken uren. Met (gemiddeld) één dag werken per week kunnen de kennis en de vaardigheden nog gehouden worden op het vereiste minimale professionele niveau. Dit is overigens wel ook de laagste grens. Meer uren werken biedt een betere waarborg voor het op peil houden van de minimaal vereiste kennis en vaardigheden.

Eén dag werken per week zal worden ingevuld als acht uur werken per week. Door uit te gaan van uren in plaats van dagen wordt het ook mogelijk dat mensen bijvoorbeeld twee halve dagen (van vier uur) per week werken. Daarbij zijn uren ook gewoon uren: uren gewerkt tijdens bijvoorbeeld het weekend of in een nachtdienst tellen niet dubbel. Met in de praktijk minder gewerkte of meer gewerkte overuren wordt geen rekening gehouden, omdat het niet wenselijk, noch doenlijk is dat beroepsbeoefenaren op een zo gedetailleerd niveau verplicht worden hun uren bij te houden.

Onder «werken» wordt verstaan het uitoefenen van het beroep waarvoor men in het BIG-register geregistreerd staat. Dit behelst ook de tijd dat iemand daadwerkelijk beschikbaar is voor het verrichten van waarnemingsdiensten. In artikel 8, zevende lid, onderdeel a, van de Wet BIG11 is bepaald dat de minister eisen kan stellen aan de te verrichten werkzaamheden. Dit wordt nader uitgewerkt in de ministeriële regeling.

De vraag dringt zich op of de ureneis onrechtvaardig uitwerkt voor vrouwen, die veelal in deeltijd werken en die hierdoor mogelijk moeilijker aan de gestelde werkervaringseis van gemiddeld 8 uur per week kunnen voldoen dan mannen, die immers veelal voltijds werken.De gestelde ureneis is echter verdedigbaar, ook als deze wordt bezien vanuit de optiek dat er geen onderscheid mag worden gemaakt op grond van geslacht of arbeidsduur12. Het waarborgen van de veiligheid van patiënten vereist dat beroepsbeoefenaren binnen hun deskundigheidsgebied voldoende werkzaam moeten blijven. Door de geconsulteerde beroepsorganisaties wordt de eis van ten minste een dag per week werken als het minimum beschouwd voor het kunnen behouden van de benodigde kennis en vaardigheden. Het kunnen garanderen van een minimaal basisniveau dat van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar verlangd mag worden rechtvaardigt het maken van een onderscheid tussen beroepsbeoefenaren die wel aan de ureneis voldoen en zij die dat niet doen.

Het vereiste aantal gewerkte (bruto) uren

Bij de berekening van het totaal aantal uren dat iemand in vijf jaar minimaal gewerkt moet hebben, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande omschrijvingen van arbeidstijd, bijvoorbeeld de omschrijving van arbeidstijd in artikel 5:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet en bij het begrip arbeidsduur zoals omschreven in verschillende CAO’s13.

Deze begrippen houden een bruto begrip in, dat wil zeggen dat als arbeidstijd moeten worden meegerekend de uren die de werknemer niet heeft gewerkt vanwege onder meer ziekte en vakantie. Om zo min mogelijk afwijkende bepalingen te hebben, is voor de bepaling van gewerkte uren in dit besluit aangesloten bij het begrip bruto uren.

De gewerkte uren waarvoor iemand echter compensatie in vrije tijd heeft gekregen (de arbeidstijdverkortingsuren) zullen niet meetellen als gewerkte uren. In de praktijk zal dit inhouden dat voor de berekening van het aantal gewerkte uren van de beroepsbeoefenaar in loondienst zijn individuele arbeidsovereenkomst bepalend zal zijn. Hierin is diens contractuele basisarbeidsduur opgenomen op basis waarvan het salaris wordt berekend14. Dit aantal uren dient als uitgangspunt.

Heeft iemand bijvoorbeeld een deeltijdcontract voor 24 uur, maar hij werkt 28 uur per week waardoor hij 4 uur arbeidsduurverkorting per week opbouwt, dan geldt als uitgangspunt voor de berekening van het aantal gewerkte uren bij periodieke registratie het arbeidscontract van 24 uur.

Naast de uren tijdens welke feitelijk niet is gewerkt wegens ziekte en de reguliere vakantie-uren15 tellen nog andere uren als (fictief) gewerkte uren mee bij periodieke registratie16. Dit zijn uren waarop volgens het contract gewerkt zou zijn maar waarop niet is gewerkt in verband met een algemeen erkende feestdag, de uren tijdens welke betaald verlof is genoten volgens de regeling van de van toepassing zijnde CAO, de uren tijdens welke zwangerschaps- en bevallingsverlof of adoptieverlof is genoten, en de uren besteed aan buitengewoon verlof, indien deze worden opgenomen voor invulling van werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden verricht binnen het desbetreffende beroep (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk bij het Rode Kruis of studieverlof in verband met de uitoefening van de functie)17.

Nu al deze uren deel uitmaken van het begrip «gewerkte uren», kan de berekening van het totaal aantal uren plaatsvinden op basis van 52 weken per jaar. Acht uur per week werken gedurende 52 weken is 416 uur per jaar. Dit betekent dat er minimaal 2080 uur per vijf jaar moet zijn gewerkt.

Limitering gewerkte uren tot zes weken (bij ziekte)

Het kan niet zo zijn dat feitelijk niet gewerkte uren als gevolg van langdurige ziekte onbeperkt kunnen blijven meetellen. Aan de ene kant moeten kortdurende ziekteperioden niet leiden tot ingewikkelde urenberekeningen, maar aan de andere kant moet een grens worden gesteld indien een beroepsbeoefenaar langdurig ziek is geweest.

Bepaald is dat de door ziekte verzuimde uren elk jaar tot een maximum van zes maal de overeengekomen arbeidstijd per week meetellen bij berekening van het aantal gewerkte uren.

Indien het ziekteverzuim langer dan zes weken duurt, tellen de uren niet meer mee als gewerkte uren voor periodieke registratie. De grens van zes weken sluit aan bij de grens van zes weken die ingevolge de Wet verbetering poortwachter18 wordt gehanteerd als de grens van het bereiken van langdurig ziekteverzuim, met alle daarbij behorende wettelijke gevolgen van dien. Indien iemand gedeeltelijk zijn werk hervat, wordt dit nog wel aangemerkt als werkonderbreking door ziekte. Pas als iemand zijn functie geheel heeft hervat, is de periode van werkonderbreking als gevolg van ziekte ten einde.

In elk van de vijf jaren van de registratieperiode kan iemand gedurende zes weken ziek zijn, zonder dat dit wordt afgetrokken van de gewerkte uren. Het maakt daarbij niet uit of het zes aaneengesloten weken van ziekte betreft, of zes losse weken niet kunnen werken verspreid over het hele jaar19. Met andere woorden, is iemand langer dan zes weken aaneengesloten ziek of meer dan zes losse weken per jaar, dan zullen de daardoor niet gewerkte uren vanaf het meerdere niet meer mogen meetellen als gewerkte uren.

Door deze regeling hebben (veel) kortdurende periodes van ziekteverzuim geen invloed op het totaal aantal gewerkte uren: er hoeft dus geen compensatie in extra werktijd plaats te vinden, zolang het ziekteverzuim per jaar maar minder bedraagt dan zes maal de overeengekomen arbeidstijd per week (zes weken).

Ook voorafgaand, tijdens of na het zwangerschaps- en bevallingsverlof kan ziekte optreden.Het zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken (met een mogelijke uitloop tot 19 weken bij een late bevalling) zal niet aangemerkt worden als werkonderbreking in verband met het vermijden van elke mogelijke vorm van discriminatie op basis van geslacht20. Vrouwen zijn in deze periode immers feitelijk niet in staat om te werken ook al zouden zij dat wel willen. Ziekte die aan de zwangerschap gerelateerd is en plaatsvindt direct voorafgaand of aansluitend aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof zal echter gelijkgesteld worden aan ziekte zoals hierboven omschreven. Deze aan zwangerschap en bevalling gerelateerde ziekte mag dus op jaarbasis tot maximaal zes maal de arbeidstijd per week meetellen bij het aantal gewerkte uren. Als de aan zwangerschap en bevalling gerelateerde ziekte op jaarbasis totaal langer duurt dan deze zes weken, moeten de niet gewerkte uren worden afgetrokken van het aantal uren waarvoor de beroepsbeoefenaar op grond van de arbeidsovereenkomst is aangesteld.

Niet meetellen als gewerkte uren

Alle andere soorten van verlof of andere omstandigheden waardoor niet gewerkt is, moeten in mindering worden gebracht op het (contractueel overeengekomen) aantal uren dat iemand zou moeten werken. Deze uren waarop niet gewerkt is mogen niet meetellen als uren waarop (fictief) gewerkt is. Voorbeelden zijn:

  • ouderschapsverlof: Ouders mogen voor elk kind tot het achtste jaar ouderschapsverlof opnemen. De standaardregeling is dertien maal de wekelijkse arbeidsduur, op te nemen gedurende zes maanden voor ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. Het verlof kan verspreid maar ook aaneengesloten worden opgenomen. Uren welke feitelijk niet zijn gewerkt door het opnemen van ouderschapsverlof (zowel door verkorting van de werkweek als aaneengesloten) mogen niet meetellen als gewerkte uren.

  • langdurig zorgverlof: In een aaneengesloten periode van twaalf weken mag iemand vanwege de zorg voor een levensbedreigend zieke partner, kind of ouder voor de helft minder werken. Per jaar kan maximaal zes maal de wekelijkse arbeidsduur worden opgenomen (zes weken). Deze uren tellen niet mee als gewerkte uren en moeten worden beschouwd als werkonderbreking.

  • buitengewoon verlof: Indien buitengewoon verlof wordt opgenomen anders dan voor invulling van werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden verricht binnen het desbetreffende beroep, mogen de uren niet meetellen als gewerkte uren.

Compensatie bij veel korte werkonderbrekingen

Het aantal uren dat een beroepsbeoefenaar minimaal gewerkt moet hebben, moet zo gelijk mogelijk verspreid worden over de gehele registratieperiode van vijf jaar. Het kan door allerlei omstandigheden echter voorkomen dat iemand tijdelijk stopt (of moet stoppen) met werken.

Verschillende werkonderbrekingen in de periode van vijf jaar moeten mogelijk zijn om zodoende de regeling flexibel en werkbaar te houden. Verschillende kortere (dat wil zeggen korter dan twee jaar) werkonderbrekingen zijn dus altijd mogelijk. Indien iemand in de wel gewerkte perioden echter slechts een heel beperkt aantal uren heeft gewerkt, moet compensatie in de rest van de registratieperiode van vijf jaar plaats vinden. Hoe meer korte werkonderbrekingen, hoe meer uren in de wel gewerkte periode gewerkt moet zijn om aan de norm van 2080 uren in vijf jaar te kunnen voldoen. Hoe de werkervaring door de beroepsbeoefenaar ingevuld gaat worden, is dus binnen de gestelde grenzen flexibel in te vullen.

De norm van 2080 uur per vijf jaar zal door het grootste deel van de beroepsbeoefenaren ruim gehaald kunnen worden, zelfs bij kleine parttime aanstellingen en verschillende werkonderbrekingen. Beroepsbeoefenaren met een dienstverband van 16 uur per week die gedurende vijf jaar verschillende werkonderbrekingen hebben, zullen de norm al snel kunnen halen. Beroepsbeoefenaren met een aanstelling van slechts 8 uur per week moeten eventuele werkonderbrekingen wel compenseren.

Uit overwegingen van doelmatigheid en kostenbesparing is het niet de bedoeling dat beroepsbeoefenaren vaker dan eens per vijf jaar een aantekening in het register laten plaatsen, bijvoorbeeld als zij zien aankomen dat zij een tijd het werk zullen gaan onderbreken. Om die reden is het niet mogelijk dat iemand na twee jaar werken al een aantekening in het register kan laten plaatsen als hij naar rato van de urennorm gewerkt heeft (dus al na bijvoorbeeld na 832 uur werken, namelijk 2 x 1/5 deel van 2080 uur). Het is echter wel mogelijk een aantekening in het register te laten plaatsen als na twee jaar reeds geheel is voldaan aan de norm van 2080 uur door bijvoorbeeld meer dan drie dagen per week te hebben gewerkt. In een individueel geval kan dit voor de betrokkene handig zijn. Het systeem van artikel 8 van de Wet BIG bevat daartoe echter geen prikkel. Periodieke registratie na vijf jaar is daarom de regel.

Er zal niet de eis worden gesteld dat na een werkonderbreking er eerst weer een bepaalde tijd moet zijn gewerkt, voordat er weer een nieuwe werkonderbreking mag volgen. Het roept namelijk allerlei lastige (uitvoerings)problemen op om te beoordelen of de beroepsbeoefenaar voldoet aan de gestelde eisen van werken na de werkonderbreking.

Aaneengesloten werkonderbrekingen mogen maximaal twee jaar duren

Er wordt wel een maximum van twee jaar gesteld aan de termijn van aaneengesloten werkonderbrekingen om zo de spreiding in de tijd te kunnen waarborgen. Het is namelijk niet de bedoeling dat iemand een jaar fulltime werkt en zo (bijna) aan de urennorm voldoet, dan vier jaar niet (binnen het vakgebied) werkt, dan een aantekening in het BIG-register laat opnemen, wederom vier jaar niet werkt en dan weer één jaar fulltime werkt. Op deze manier zou iemand acht aaneengesloten jaren niet werkzaam kunnen zijn binnen het vakgebied en toch zijn registratie in het BIG-register kunnen behouden. Dit is niet acceptabel. Om deze reden wordt als eis gesteld dat werkonderbrekingen niet langer mogen duren dan twee aaneengesloten jaren. Indien iemand dus gedurende twee jaar aaneengesloten niet heeft gewerkt binnen zijn deskundigheidsgebied, zal hij in de overige drie jaren van de vijfjaarstermijn de 2080 uur binnen zijn vakgebied moeten werken om zijn registratie te behouden.

Indien een aaneengesloten werkonderbreking langer duurt dan twee jaar, heeft dat tot gevolg dat de vóór de werkonderbreking gewerkte uren niet meetellen voor de vaststelling van het totaal aantal gewerkte uren. Om een aantekening in het register te laten plaatsen zal daarom na de werkonderbreking alsnog voldaan moeten worden aan de eis van minimaal 2080 uren werkervaring. Stel iemand werkt in het eerste jaar van de periodieke registratieperiode fulltime, vervolgens onderbreekt hij zijn werkzaamheden met tweeënhalf jaar. Dan zal hij in de resterende anderhalf jaar van de registratieperiode moeten voldoen aan de eis van 2080 uren werkervaring. De voor de werkonderbreking gewerkte uren tellen immers niet mee bij de vaststelling van het totale aantal gewerkte uren in de vijfjaarstermijn. Indien hij hieraan niet kan voldoen, zal hij scholing moeten volgen om zijn inschrijving te kunnen verlengen.

Buitenslands gediplomeerden

Op beroepsbeoefenaren die in het buitenland hun getuigschrift hebben behaald (buitenslands gediplomeerden) zijn de regels van periodieke registratie in gelijke mate van toepassing als op binnenslands gediplomeerden21. De Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties22 bevat regels betreffende de erkenning van buitenlandse beroepskwalificaties voor de toegang tot een beroep. Erkenning van beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die voor eigen onderdanen gelden.

– Gediplomeerden van binnen Europa

Op degenen die op grond van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties in aanmerking komen voor registratie in het BIG-register is artikel 8, zesde lid, van de Wet BIG van overeenkomstige toepassing. Dit betekent voor hen dat ook zij moeten beschikken over recente werkervaring of over recente scholing. Op grond van de overgangsbepaling opgenomen in artikel 8 van dit besluit geldt ook voor personen die beschikken over een buitenlands getuigschrift dat is behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit dat de in artikel 8, tweede lid, van de Wet BIG bedoelde periodes beginnen te lopen vanaf de datum waarop dit besluit in werking treedt. Als gevolg daarvan geldt voor de personen met een buitenlands getuigschrift hetzelfde overgangsregime als voor personen met een Nederlands getuigschrift. Concreet betekent dit dus dat personen met een buitenlands getuigschrift, dat is afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit moeten beschikken over recente werkervaring of recente scholing moeten hebben gevolgd om op basis van het buitenlandse getuigschrift te kunnen worden ingeschreven in het BIG-register.

Na deze vijf jaar zal een getuigschrift dat ouder is dan vijf jaar ondersteund moeten worden door recente werkervaring of scholing. Als de beroepsbeoefenaar daarover niet beschikt dan kan hij niet in het BIG-register worden ingeschreven. Hij zal eerst in zijn eigen land voldoende werkervaring moeten opdoen of zich in Nederland moeten scholen volgens de eisen neergelegd in de ministeriële regeling.

– Gediplomeerden van buiten Europa

Degenen die niet op grond van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties inschrijving in het BIG-register kunnen verkrijgen, kunnen een aanvraag indienen tot inschrijving in het BIG-register op basis van artikel 41, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BIG. De minister kan, gelet op de door de betrokkenen in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem een verklaring van geen bezwaar tegen zijn inschrijving afgeven (ook wel verklaring van vakbekwaamheid genoemd). De Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid kan de minister daarbij van advies dienen23. Zodra de buitenslands gediplomeerde aan de gestelde eisen heeft voldaan, kan hij zich in het BIG-register inschrijven24. De datum waarop de periodieke registratietermijn van vijf jaar aanvangt, is de datum waarop de betrokkene op basis van artikel 41, eerste lid, onderdeel b, van de wet de bovenbedoelde verklaring heeft gekregen.

Werkervaring opgedaan in het buitenland

Het kan ook zo zijn dat een beroepsbeoefenaar die op basis van een in Nederland behaald getuigschrift in het BIG-register staat geregistreerd, enige tijd gedurende zijn registratieperiode in het buitenland gaat werken. Werkervaring die hij in een land binnen de EER25 of in Zwitserland heeft opgedaan, telt gewoon mee voor de beroepen waarvoor op grond van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties de automatische erkenning geldt (bijvoorbeeld het werken als verpleegkundige in Frankrijk). Werkervaring opgedaan in landen van buiten de EER of binnen de EER voor zover het een beroep betreft waarop de bovenbedoelde automatische erkenning niet van toepassing is (bijvoorbeeld het werken als fysiotherapeut in Zwitserland) telt in principe ook mee, doch hierop zijn andere regels van toepassing ten aanzien van het aantonen van de aard van de opgedane werkervaring.

5. Bewijsstukken

Eigen verklaring volstaat

Bij de afweging van de vraag of en hoe de aanvraag om periodieke registratie nader onderbouwd moet worden, zijn een aantal factoren tegen elkaar afgewogen: de wens om te komen tot een effectieve bescherming van patiëntenbelangen (door de verleiding tot het onjuist invullen van de aanvraag tot periodieke registratie te minimaliseren), tegenover de noodzaak om de administratieve lasten en financiële belasting voor de beroepsbeoefenaren, de werkgevers en de gemeenschap binnen aanvaardbare grenzen te houden. De geconsulteerde beroepsgroepen hebben aangegeven het niet nodig te vinden dat standaard bewijsstukken moeten worden bijgevoegd bij de aanvraag. Een verplichting hiertoe wordt een te grote (financiële) last gevonden voor de beroepsbeoefenaren, vooral voor de zelfstandig gevestigden. Bovendien mag vertrouwd worden op de eigen verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaren. Gelet ook op de wens om te komen tot een zo min mogelijk bureaucratisch systeem is gekozen voor een systeem van bewijslevering ter onderbouwing van de aanvraag, waarbij de aanvraag bestaat uit een eigen verklaring, dat voldaan is aan de eisen van werkervaring. De eigen verklaring zal de vorm hebben van een (digitaal) standaardformulier opgesteld door het BIG-register met een aantal relevante vragen over het werkverleden, dat moet zijn opgedaan binnen het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening. De beroepsbeoefenaar verklaart door ondertekening van dit formulier dat alle door hem of haar opgegeven gegevens over diens opgedane werkervaring correct zijn en dat hij of zij hiermee voldoet aan de gestelde eisen voor periodieke registratie.

Dit is overigens anders als de aanvraag tot plaatsing van de aantekening in het register gedaan wordt op basis van gevolgde scholing. In dat geval moet het periodieke registratiecertificaat bij de aanvraag worden bijgesloten, aangezien de scholing moet zijn afgerond voor het aflopen van de vijfjaarstermijn van periodieke registratie.

Steekproeven

Om het onjuist of onvolledig invullen van de eigen verklaring zoveel mogelijk te beperken, zal het BIG-register namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport periodiek steekproeven uitvoeren op de ingediende en te behandelen aanvragen, waarbij de grootte van de totale steekproef jaarlijks kan variëren. De frequentie van de steekproef zal zodanig hoog zijn dat beroepsbeoefenaren ook daadwerkelijk een druk voelen om hun aanvraag waarheidsgetrouw in te vullen. Vallen zij immers binnen de steekproef, dan moeten zij de aanvraag alsnog tijdig met bewijsstukken nader onderbouwen, voordat de aanvraag beoordeeld en behandeld kan worden26. Een reële kans om in een steekproef te vallen zal beroepsbeoefenaren ervan weerhouden de eigen verklaring niet naar waarheid in te vullen. Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wet BIG blijft doorhaling in het register overigens achterwege zolang niet is beslist op de aanvraag.

Op het afgeven van onjuiste informatie over het werkverleden kan op twee wijzen controle uitgeoefend worden bij ingediende aanvragen:

  • Willekeurige steekproef. Een bepaald percentage van de indieners moet op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hun aanvraag alsnog met bewijsstukken onderbouwen. Daarbij zal beoordeeld moeten worden of deze bewijsstukken de eigen verklaring voldoende onderbouwen. Zo niet, dan kan de aanvraag worden afgewezen en tot doorhaling van de inschrijving in het register worden overgegaan.

  • Gerichte steekproef. Indien de gegevens uit de eigen verklaring aanleiding geven tot nader onderzoek, kan besloten worden specifieke aanvragen of bepaalde categorieën aanvragen alsnog met nadere bewijsstukken door de aanvrager te laten onderbouwen. Dat kan onder meer het geval zijn indien uit de ingediende aanvraag vragen rijzen, bijvoorbeeld over de duur van werkonderbrekingen, de aard van de werkervaring of de omvang van de arbeidsbetrekking(en).

Het voordeel van dit getrapte systeem is dat de omvang van de steekproef (bijvoorbeeld jaarlijks) in grootte kan variëren waardoor het voor het BIG-register werkbaar kan blijven controle uit te oefenen, terwijl toch het beoogde doel - namelijk het minimaliseren van de prikkel tot fraude - kan worden bereikt27.

Alsnog onderbouwen met bewijsstukken

Het thans gekozen systeem van volstaan met een eigen verklaring en desgevraagd de aanvraag nader onderbouwen met bewijsstukken legt de verantwoordelijkheid neer bij de beroepsbeoefenaar om gedurende zijn of haar periodieke registratieperiode over te gaan tot het verzamelen van de benodigde bewijsstukken. Indien hij of zij immers binnen een steekproef valt, zullen tijdig de juiste stukken moeten kunnen worden overgelegd.

Door de sterke opkomst van de digitalisering hoeft het overleggen van bewijsstukken geen last voor beroepsbeoefenaren dan wel voor werkgevers te zijn. Werkgevers beschikken immers over informatie over de omvang van de aanstelling binnen hun instelling, de soort werkzaamheden die worden verricht en over de duur van eventuele werkonderbrekingen28. Beroepsbeoefenaren kunnen ook zelf overgaan tot het bijhouden van een eigen (digitaal) portfolio. Hierin kan allerlei relevante informatie over de beroepservaring en scholing worden bijgehouden. Op het moment dat de eerste periodieke registraties zullen plaatsvinden is het de verwachting dat het mogelijk zal zijn de bewijsstukken digitaal aan te leveren.

Niet tijdig aanleveren van bewijsstukken

Indien iemand binnen de steekproef valt, zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoeken de aanvraag met nadere bewijsstukken te onderbouwen. Hierbij zal een termijn van zes weken worden aangehouden. Dit is een redelijke termijn om de gevraagde gegevens te kunnen produceren. Na het verstrijken van deze termijn zal het BIG-register nog een rappel toesturen, met hierin duidelijk aangegeven wat de gevolgen zijn van het alsnog niet tijdig aanleveren van de benodigde stukken. Indien daarna de gevraagde stukken niet zijn aangeleverd, zal de aanvraag niet in behandeling genomen kunnen worden wegens onvoldoende onderbouwing van de aanvraag. Hierdoor zal de periodieke registratietermijn van vijf jaar op het daarvoor vaststaande moment van rechtswege verlopen met als gevolg doorhaling in het BIG-register. Het is dus van belang dat beroepsbeoefenaren tijdig hun eigen verantwoordelijkheid nemen door gegevens bij te houden over de duur en de aard van hun opgedane werkervaring.

Fraude met bewijsstukken

Indien op welk moment dan ook blijkt dat de eigen verklaring niet overeenstemt met de werkelijk gewerkte uren, dan wel indien gefraudeerd is met bewijsstukken, zal het BIG-register de aanvraag tot het plaatsen van een aantekening in het register afwijzen dan wel, na een reeds gerealiseerde verlenging van de inschrijving, alsnog kunnen overgaan tot doorhaling van betrokkene in het register29. In het geval van gebleken fraude kan het BIG-register bovendien aangifte doen, hetgeen voor de beroepsbeoefenaar kan leiden tot een strafrechtelijke veroordeling.

6. Tarief voor periodieke registratie

Bij de indiening van een aanvraag (tot het opnemen van een aantekening in het register van de datum, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdelen b, en c van de wet) wordt een bij dit besluit vastgesteld bedrag betaald. Dit tarief is het tarief voor het behandelen van de aanvraag voor het plaatsen van een aantekening in het BIG-register met betrekking tot het voldaan hebben aan de vereiste werkervaring dan wel scholing.

Daarnaast is de ingeschrevene voor het ingeschreven zijn in het in artikel 3 van de Wet BIG bedoelde register per periode van vijf jaar of een gedeelte daarvan een bij dit besluit vastgesteld bedrag verschuldigd: het onderhoudstarief. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

7. Overgangsmaatregelen

Het uitgangspunt is dat artikel 8 van de Wet BIG direct van toepassing is op personen die zich voor het eerst inschrijven met getuigschriften die zijn verkregen na het tijdstip waarop het systeem van periodieke registratie van kracht wordt: hun eerste registratieperiode vangt aan op het moment van verkrijging van het getuigschrift (artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de wet). Hun eerste registratieperiode loopt, conform de bepalingen van artikel 8 van de wet, vijf jaar na het behalen van het getuigschrift af.

BIG-geregistreerden met getuigschriften behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit

Voor personen die hun getuigschrift hebben behaald voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldt in afwijking van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de wet, de datum van inwerkingtreding van dit besluit als aanvangsdatum vanaf welke de bedoelde periode begint te lopen. Deze eerste periode van vijf jaar zal daardoor het karakter van een aanloopperiode hebben, waarin geregistreerden - en ook niet geregistreerden in het bezit van een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register - zich kunnen voorbereiden op de eisen die gelden op grond van artikel 8 van de Wet BIG. Op deze wijze wordt bereikt dat alle personen die beschikken over een getuigschrift dat is behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit op gelijke wijze worden behandeld. Het is nodig deze overgangsmaatregel te treffen voor de aanvang van de eerste registratieperiode, omdat de regels die aan de werkervaring of scholing worden gesteld pas in dit besluit en de hierbij behorende ministeriële regeling worden vastgesteld en bekend worden gemaakt. Indien de uitvoeringsregelgeving direct onverkort van kracht zou worden, dan zouden de beroepsbeoefenaren niet de gelegenheid hebben hierop te anticiperen.

Artikel 8, zesde lid30, pas na vijf jaar van kracht

Naast de overgangsmaatregel voor personen die hun getuigschrift hebben behaald voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, zal bij koninklijk besluit worden bepaald dat artikel 8, zesde lid, van de Wet BIG pas vijf jaar na het van kracht worden van artikel 8 van de Wet BIG in werking zal treden. Dit is speciaal van belang voor beroepsbeoefenaren die zich op het moment dat artikel 8 van de Wet BIG van kracht wordt nog niet in het BIG-register hebben laten registreren en waarvan het onder de Wet BIG erkende getuigschrift ouder is dan vijf jaar op het moment van eerste inschrijving in het BIG-register. Indien artikel 8 van de Wet BIG direct onverkort op hen van toepassing zou worden, zou de termijn van vijf jaar na het verkrijgen van het getuigschrift (artikel 8, tweede lid, onderdeel a) al verstreken zijn, voordat de periodieke registratieperiode begonnen is. Dit zou betekenen dat zij alleen in het BIG-register geregistreerd zouden kunnen worden, indien zij op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wet BIG op het moment van eerste inschrijving31 reeds voldoen aan de eisen van werkervaring en scholing. Omdat die eisen pas bij dit besluit worden vastgesteld en bekendgemaakt, is dat niet mogelijk. Zij vallen ook niet onder de werking van artikel 104, 105 of 106 van de Wet BIG. Zij kunnen dus tot het moment waarop artikel 8 van de Wet BIG vijf jaar van kracht is, zich voor het eerst in het BIG-register laten inschrijven zonder te voldoen aan de eisen van voldoende werkervaring dan wel scholing. Na deze vijf jaar kan dit alleen indien zij aantonen in de vijf voorgaande jaren wel te hebben voldaan aan de eisen van werkervaring of scholing. Dit geldt ook voor oud gediplomeerden die zich op grond van de overgangsbepalingen van de artikelen 104, tweede lid, 105 en 106 van de Wet BIG voor het eerst in het BIG-register willen laten inschrijven met een getuigschrift behaald voor de inwerkingtreding van de Wet BIG.

Vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit moeten gediplomeerden met een buitenslands diploma die zich voor het eerst in Nederland laten registreren en die langer dan vijf jaar geleden hun aangewezen diploma hebben behaald, (net als Nederlands gediplomeerden die zich voor het eerst laten registreren en die langer dan vijf jaar geleden hun diploma hebben behaald) bij de eerste registratie in het BIG-register aantonen dat zij (in de vijf aan de inschrijving voorafgaande jaren) hebben voldaan aan de eisen met betrekking tot periodieke registratie. Op hen is artikel 8, zesde lid, van de Wet BIG van overeenkomstige toepassing. De Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties staat aan het stellen van deze eisen niet in de weg. Het bepaalt dat de lidstaten aan de in de richtlijn genoemde opleidingstitels hetzelfde rechtsgevolg moeten toekennen als aan de door hen zelf afgegeven opleidingstitels.

8. Evaluatie

Het is voorafgaande aan de invoering van het systeem van periodieke registratie niet goed mogelijk om met zekerheid tot een reële kostencalculatie te komen van de werkelijk te maken kosten van het behandelen van de aanvragen en de daarmee samenhangende activiteiten. Niet duidelijk is hoe groot precies de groep beroepsbeoefenaren in werkelijkheid zal zijn die zich periodiek gaat registreren. Naarmate minder beroepsbeoefenaren tot periodieke registratie overgaan, zullen de kosten per aanvraag stijgen. Daarentegen is het ook niet de bedoeling kosten bij beroepsbeoefenaren in rekening te brengen die niet gemaakt zijn. Het is daarom aangewezen om op termijn te komen tot een evaluatie van de mate waarin de tarieven genoemd in artikel 6 al dan niet kostendekkend zijn.

Daarnaast zal geëvalueerd moeten worden of de eisen die in dit besluit en in de bijbehorende ministeriële regeling aan periodieke registratie zijn gesteld, bijstelling behoeven. Met name het aantal uren werkervaring is op een minimaal niveau vastgesteld. Onderzocht moet worden of de gestelde ureneis voldoende tegemoet komt aan het doel van periodieke registratie, namelijk het voldoende garanderen van het minimale basisniveau dat van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar verlangd mag worden. Datzelfde geldt voor de eisen die in de ministeriële regeling worden gesteld aan de aard van de werkzaamheden. Wanneer en door wie de evaluatie moet worden uitgevoerd is thans nog niet goed aan te geven. Eerst moeten vijf jaar na het van kracht worden van artikel 8 van de Wet BIG en de daarop gebaseerde regelgeving verstreken zijn, voordat de eerste aantekeningen in de registers van verpleegkundigen, verloskundigen en fysiotherapeuten kunnen worden gemaakt dan wel daarin op grond van artikel 8 van de Wet BIG doorhalingen kunnen plaatsvinden. De overige beroepsgroepen zullen later onder de werking van artikel 8 van de Wet BIG komen te vallen.

9. Administratieve lasten

De wijziging van artikel 8 van de Wet BIG brengt administratieve lasten met zich mee voor beroepsbeoefenaren. Hierop is ingegaan in de Memorie van toelichting32 bij de wijziging van de Wet BIG (periodieke registratie)33. Er zijn drie keuzes uitgewerkt voor de invoering van een systeem voor periodieke registratie, namelijk een systeem met alleen kwantitatieve criteria, een systeem op basis van zowel kwantitatieve als kwalitatieve criteria en een systeem waarbij werkervaring kan worden aangetoond door gebruik te maken van de Unieke Zorgverleners Identificatie pas (UZI-pas).

De systemen zouden respectievelijk op jaarbasis € 3.150.670,--, € 5.403.750,-- dan wel € 1.518.000,-- aan administratieve lasten kosten. Gekozen is voor het eerste systeem waarbij alleen kwantitatieve eisen aan de periodieke registratie zouden worden gesteld.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft in haar advies van 14 oktober 200434 de minister geadviseerd het wetsvoorstel in te dienen bij de Ministerraad. Zij heeft hierbij echter als voorwaarde gesteld dat de met dit wetsvoorstel samenhangende lagere regelgeving voor advies aan Actal moet worden voorgelegd, omdat de nadere uitwerking in de lagere regelgeving bepalend is voor de feitelijke toename van de administratieve lasten. Zij heeft hierbij aangegeven te bekijken of de administratieve lasten via het gebruik van ICT-toepassingen beperkt kunnen worden.

Oorspronkelijke berekening

Invoering van artikel 8 van de Wet BIG betekent dat een groot deel van de 300.000 BIG-geregistreerden35 vanaf het moment van invoering van de periodieke registratie eens in de vijf jaar een formulier bij het BIG-register zal moeten aanvragen, invullen, ondertekenen en terugsturen (al dan niet via de digitale weg). Er was van uitgegaan dat bij dit formulier bewijsstukken ten aanzien van werkervaring dan wel scholing moesten worden bijgevoegd.

Voor de berekening van de administratieve lasten was gebruik gemaakt van het standaard kostenmodel administratieve lasten VWS en is aangesloten bij de uitgangspunten van de nulmeting. Zo is een uurtarief van € 30,-- voor alle beroepsgroepen gebruikt, zowel voor de basisberoepsbeoefenaren als voor de specialisten. In dit model was de periodieke registratie bemeten op een tijdsbesteding van 1,5 uur voor het invullen van het formulier en het aanleveren van de bewijsstukken. In de onderstaande lastenberekening werd voor het afgeven van de werkgeversverklaring een kwartier per werkgever gerekend. Omdat het aantal beroepsbeoefenaren in loondienst werd geschat op ongeveer 241.000 professionals36 (de Q), en de frequentie van het wisselen van werkgever gemiddeld hoger ligt dan eens per 5 jaar (als frequentie werd ¼ genomen), komen de totale lasten uit op € 3.150.670,–.

Tabel 1. Administratieve lasten met periodieke registratiesysteem met alleen kwantitatieve criteria met standaard bewijsstukken (uitgaande van alle 8 de basisberoepen)

Handeling

Berichten

Doelgroep

Uur

Tijd

Freq

P

Q

Totaal

Periodieke registratie

aanvragen, invullen

en versturen formulier, incl. bijlagen

BIG-geregistreerden die hun registratie willen behouden

€ 30

1,5

1/5

9

300.000

2.700.000

Periodieke registratie

Afgeven werkgeversverklaring

Werkgevers van BIG-geregistreerden in loondienst

€ 30

0,25

1/4

1,87

241.000

  450.670

Totaal

       

3.150.670

Nieuwe berekening

In de uitwerking van de lagere regelgeving is zoveel mogelijk rekening gehouden met het beperken van de administratieve lasten voor beroepsbeoefenaren en voor derden (bijvoorbeeld de werkgevers). Een ondertekende eigen verklaring over de werkervaring opgedaan in de voorgaande vijf jaar volstaat. De eigen verklaring zal bestaan uit een (digitaal) standaardformulier, opgesteld door het BIG-register. Het formulier zal eenvoudig via de website van het BIG-register opgehaald kunnen worden en na invulling digitaal teruggestuurd kunnen worden. In tegenstelling tot de eerdere uitgangspunten is afgezien van een verplichting tot overleggen van bewijsstukken direct bij het indienen van de aanvraag tot periodieke registratie.

Bij beroepsbeoefenaren in loondienst zal niet meer standaard een werkgeversverklaring worden verlangd. De frequentie dat een werkgever zal worden gevraagd een dergelijke verklaring af te geven zal dan ook aanzienlijk dalen. Ook zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaren hoeven niet allerlei bewijsstukken over de opgedane werkervaring standaard in te sturen.

Bij het aanvraagformulier hoeven alleen bewijsstukken ten aanzien van werkervaring te worden overgelegd als de werkervaring is opgedaan in een land buiten het gebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is en Zwitserland37 en als verlenging van de inschrijving plaatsvindt op basis van een behaald periodiek registratiecertificaat van gevolgde scholing.

Als de aanvraag tot opneming in het register van een aantekening omtrent scholing wordt ingediend, moet bij de aanvraag wel direct het periodieke registratiecertificaat worden bijgesloten. Alleen met dit bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van de scholing kan immers de aantekening in het register van de scholing plaatsvinden. Op basis van het rapport van het NIVEL wordt de aanname gedaan dat 60.000 mensen een dergelijke aantekening in het register zullen willen laten opnemen38.

Er zullen eisen worden gesteld aan de eenduidigheid en uniformiteit van het periodiek registratiecertificaat. Dit bevordert het eenvoudig door het BIG-register kunnen beoordelen van de aanvragen voor periodieke registratie op basis van met succes gevolgde scholing. De erkende onderwijsinstellingen zullen worden gevraagd de namen van de personen aan wie zij een periodiek registratiecertificaat hebben uitgereikt aan het BIG-register te verstrekken. Op die manier kan fraude met certificaten zoveel mogelijk vermeden worden.

Eerder was in de Memorie van toelichting aangegeven dat een systeem zonder het direct moeten overleggen van bewijsstukken het systeem van periodieke registratie zou kunnen uithollen. Hoewel dit argument op zich valide is, wordt dit zoveel mogelijk ondervangen door naar gebleken behoefte een steekproef te houden. Als controlemiddel is gekozen voor een systeem van jaarlijkse gerichte en willekeurige steekproeven. Alleen indien een aanvraag binnen de controlegroep valt, moet de aanvrager alsnog bewijsstukken overleggen alvorens de aanvraag in behandeling kan worden genomen. De grootte van de steekproef kan jaarlijks variëren. Zo wordt de prikkel om de eigen verklaring niet naar juistheid in te vullen zoveel mogelijk ondervangen ten gunste van het bereiken van zo min mogelijk administratieve lasten.

In de berekening is gemakshalve uitgegaan van een totale steekproef van 5.000 aanvragen per jaar. Deze personen zullen, omdat zij in de steekproef zitten, de aanvraag moeten onderbouwen met bewijsstukken. Een werkgeversverklaring kan daar onderdeel van uitmaken. De beroepsbeoefenaar wordt geacht over de meeste andere bewijsstukken te beschikken zonder daar speciaal tijd in te hoeven investeren (bijvoorbeeld een salarisstrook of boekhoudgegevens).

Uit zorgvuldigheidsoverwegingen is thans in de berekening wel opgenomen dat het BIG-register een half jaar voor het aflopen van de periode van registratie elke ingeschreven beroepsbeoefenaar attendeert op het verlopen van diens periode van inschrijving. Dit komt neer op één aanschrijving per beroepsbeoefenaar per periode van vijf jaar. De beroepsbeoefenaren moeten deze brief doorlezen, hetgeen ongeveer 10 minuten per beroepsbeoefenaar kost.

Het thans voorgestelde systeem zal een aanzienlijke besparing opleveren op de administratieve lasten. In het oorspronkelijke model was de periodieke registratie aanvankelijk bemeten op een tijdsbesteding van 1,5 uur voor het invullen van het formulier en het aanleveren van de bewijsstukken. Dit kan zeker met een uur worden teruggebracht, nu niet meer standaard bewijsstukken hoeven te worden aangeleverd. Dit opent tevens de mogelijkheid de aanvraag digitaal bij het BIG-register aan te leveren. Alleen in de gevallen waarbij vooraf bewijsstukken moeten worden bijgeleverd, blijft een schriftelijke aanvraag aangewezen. De overige veronderstellingen uit de oorspronkelijke berekening blijven zoveel mogelijk gehandhaafd.

Bovengaande uitgangspunten leiden tot de volgende berekening39 van administratieve lasten in het thans gekozen systeem van alleen kwantitatieve criteria zonder het standaard moeten overleggen van bewijsstukken.

Tabel 2. Administratieve lasten op jaarbasis met periodieke registratiesysteem met alleen kwantitatieve criteria zonder standaard bewijsstukken (uitgaande van alle 8 de basisberoepen)

Handeling

Berichten

Doelgroep

Uur

Tijd

Freq

P

Q

Totaal

1. Periodieke registratie op basis van werkervaring

invullen en digitaal versturen aanvraagformulier

BIG-geregistreerden die hun registratie willen behouden

€ 30

0,5

1/5

3

240.000

  720.000

2. Periodieke registratie op basis van scholing

Kopiëren van periodiek registratiecertificaat

BIG-geregistreerden die hun registratie willen behouden

€ 30

0,25

1/5

1,5

 60.000

   90.000

 

en plakken postzegel

(60.000 x € 0,44 = € 26.400)

op basis van scholing

     

   26.400

3. Periodieke registratie op basis van werkervaring

Afgeven (werkgevers)verklaring dan wel andere bewijsstukken

als de aanvraag binnen een steekproef valt en

BIG-geregistreerden zelf, hun werkgevers in geval van loondienst of accountants bij zelfstandigen

€ 30

0,5

 

1

  5.000

   78.7501

 

kosten van verzenden

(5.000 x € 0,44 = € 2.200)

      

    2.200

4. Rappel door het BIG-register

Informeren en attenderen op verlopen registratie

alle ingeschrevenen

in het BIG-register

30

0,10

1/5

1

300.000

  300.000

2200

Totaal

       

1.217.350

XNoot
1

De 'directe' lasten bedragen (€30 x 15/60 : 10 x 5.000 =) € 3.750. Deze personen zullen, omdat zij in de steekproef zitten, dezelfde handelingen moeten uitvoeren als onder punt 1 is berekend. Ervan uitgaande dat de steekproef er ieder jaar hetzelfde uitziet, levert dit de volgende lasten op: €30 x 30/60 x 5000 = €75.000. Hierbij komen de kosten van verzending (5000 x €0,44 = €2.200).

De administratieve lasten zullen dus jaarlijks uitkomen op € 1.217.350,--. Dit is een daling van € 1.933.320,– op jaarbasis ten opzichte van de oorspronkelijke berekening41.

Het onderhavige besluit en nota van toelichting zijn op verzoek van het Adviescollege toetsing administratieve lasten aan het college voorgelegd. Het college constateerde dat de administratieve lasten zijn gedaald naar € 1.217.350,-- op jaarbasis. De lasten zijn in dit besluit bovendien goed kwantitatief en kwalitatief in beeld gebracht en op een juiste wijze meegewogen. Daarom heeft het college het besluit niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten42.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Periodieke registratie zal in de eerste fase van kracht worden voor de beroepsgroepen van de verpleegkundigen, de verloskundigen en de fysiotherapeuten. Zij zijn het meest gevorderd in het denken over periodieke registratie en het opzetten van eigen kwaliteitsregisters. Deze drie beroepen vormen in aantal tevens de grootste groep geregistreerde beroepsbeoefenaren.

Daarna volgen in de tweede fase de beroepsgroepen tandarts, apotheker en arts, al dan niet gezamenlijk met de gezondheidszorgpsychologen en de psychotherapeuten. Nu bij de totstandkoming van dit besluit alle beroepsgroepen genoemd in artikel 3 van de Wet BIG betrokken zijn geweest, zal als uitgangspunt gelden dat dit besluit zoveel mogelijk ook op hen van toepassing zal worden. Afwijkingen zijn echter mogelijk, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de omvang van het aantal uren werkervaring. Hierover zullen in de toekomst met hen nieuwe consultatiegesprekken plaatsvinden.

Artikel 3

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar het algemene deel.

Artikelen 4 en 5 Bewijsstukken

Bij de aanvraag tot het plaatsen van de aantekening in het register op grond van het voldaan hebben aan de vereiste werkervaring moet een door de minister beschikbaar te stellen formulier worden ingediend waarop de werkervaring van de afgelopen periode is ingevuld43. Op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de ingevulde werkervaring moeten worden onderbouwd met onderliggende bewijsstukken. Echter indien de werkervaring is opgedaan in een land dat geen partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is en niet in Zwitserland44, dan zal direct bij de aanvraag de onderliggende bewijsstukken van de werkervaring moeten worden ingediend. Indien de werkervaring is opgedaan binnen het EER-gebied of in Zwitserland in een beroep waarop niet de in de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties bedoelde automatische erkenning van toepassing is, moet ook direct bij de aanvraag tot plaatsing van de aantekening in het register worden onderbouwd.

Bewijsstukken beroepsbeoefenaren in loondienst

Welke stukken voldoende zijn voor het onderbouwen van een individuele aanvraag voor periodieke registratie is afhankelijk van de situatie. De beroepsbeoefenaar kan het beste zelf beoordelen welke stukken zijn of haar aanvraag voldoende kunnen onderbouwen. Als bewijsstukken voor beroepsbeoefenaren in loondienst komen in aanmerking:

  • de individuele arbeidsovereenkomst of aanstellingsbesluit, waarin is opgenomen de hoeveelheid uren per week waarbinnen werkzaamheden worden verricht die vallen binnen de deskundigheidsomschrijving van het betreffende beroep;

  • een kopie van een recente loonstrook;

  • een verklaring van de werkgever over de aard van het arbeidsverleden in de voorgaande vijf jaar (met antwoord op de vraag of de werkzaamheden zijn verricht binnen het betreffende beroepsgebied). Het BIG-register zal namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervoor een formulier opstellen dat door de werkgever – in principe eens per vijf jaar – ingevuld en ondertekend kan worden. Wisselt de beroepsbeoefenaar ondertussen van werkgever, dan is het de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar zelf om de benodigde informatie vast te leggen dan wel over te dragen aan de nieuwe werkgever, zodat de nieuwe werkgever in staat is de verklaring af te geven over de gehele voorgaande periode van vijf jaar. Van een werkgever mag redelijkerwijs verwacht worden dat deze het verzoek van de beroepsbeoefenaar om het afgeven van een werkgeversverklaring tijdig inwilligt, dan wel dat hij behulpzaam is om een beroepsbeoefenaar tijdig aan de benodigde bescheiden voor periodieke registratie te helpen;

  • een verklaring van het uitzendbureau of een vergelijkbare instelling omtrent het aantal uren dat iemand in de voorgaande vijf jaar heeft gewerkt binnen het betreffende beroepsgebied. Indien een beroepsbeoefenaar verschillende arbeidscontracten (al dan niet via het uitzendbureau) heeft gehad, moet hij of zij per werkgever een verklaring van de omvang van het verrichtte dienstverband en de aard van de werkzaamheden bijvoegen;

  • schriftelijke bescheiden van werkgevers dan wel instanties met nadere informatie over de duur van werkonderbrekingen in geval van ziekte, bijzonder verlof of andere omstandigheden;

  • het bewijs van inschrijving in het Kwaliteitsregister van de betreffende beroepsgroep, mits de eisen die in het betreffende Kwaliteitsregister aan werkervaring worden gesteld gelijk aan dan wel hoger zijn dan de eisen zoals opgenomen in dit besluit;

  • andere schriftelijke stukken waarvan de beroepsbeoefenaar van oordeel is dat zij de aanvraag kunnen onderbouwen.

Bewijsstukken zelfstandige beroepsbeoefenaren

Ook zelfstandige dan wel vrijgevestigde beroepsbeoefenaren moeten zelf beoordelen welke stukken in aanmerking komen voor onderbouwing van de aanvraag, indien daarnaar door het BIG-register namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt gevraagd. Zij hebben jegens de Belastingdienst een plicht tot het bijhouden van bepaalde informatie (bijvoorbeeld het voeren van een deugdelijke administratie). Het aanleveren van bewijs over inkomsten en daaruit gerelateerd de gewerkte uren, zou in veel gevallen geen grote, extra belasting hoeven op te leveren. De volgende bewijsstukken komen in aanmerking voor nadere onderbouwing van de aanvraag:

  • een accountantsverklaring waarin wordt gemeld dat het aannemelijk is dat de beroepsbeoefenaar in de voorgaande vijf jaar een bepaald aantal uren werkervaring heeft opgedaan. Dit kan de accountant afleiden uit omzet (na verdiscontering met vervuilende factoren) uitgezet tegen het gehanteerde uurtarief, doorgefactureerde uren aan patiënten, dan wel het aantal verrichtingen. Ook kan deze inzicht geven in eventuele werkonderbrekingen.

  • de accountantsverklaring kan onderbouwd worden met een afschrift van de bladzijde uit de voorgaande vijf jaarverslagen van de winst- en verliesrekening waaruit de omzet uit die betreffende jaren blijkt.

  • afschriften van belastingaangiften, indien deze een indicatie vormen voor het aantal gewerkte uren binnen het deskundigheidsgebied.

  • een kopie van inschrijving in Kamer van Koophandel met omschrijving van de onderneming of praktijk.

  • bij (tijdelijke) waarneming in een andere praktijk een kopie van de schriftelijke waarnemingsovereenkomst (waaruit kan blijken voor hoeveel uren de waarneming is aangegaan) dan wel een verklaring van de verantwoordelijke van die praktijk over het aantal uren dat de beroepsbeoefenaar binnen die praktijk heeft gewerkt.

  • het bewijs van inschrijving in het Kwaliteitsregister van de betreffende beroepsgroep, mits de eisen die in het betreffende Kwaliteitsregister aan werkervaring worden gesteld gelijk aan dan wel hoger zijn dan de eisen zoals opgenomen in artikel 3 van het besluit.

  • andere schriftelijke stukken waarvan de beroepsbeoefenaar van oordeel is dat zij de aanvraag kunnen onderbouwen.

Omdat de te overleggen accountantsverklaring slechts hoeft te worden overgelegd indien een beroepsbeoefenaar binnen de steekproef valt (dus niet standaard elke vijf jaar), zullen de kosten van het opstellen van deze accountantsverklaring voor de zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaren beperkt kunnen blijven. Het is hierbij de keuze van de beroepsbeoefenaar zelf of hij of zij voorafgaande aan het indienen van zijn of haar aanvraag om periodieke registratie de accountantsverklaring al laat opstellen. Dit heeft als voordeel dat, wanneer hij of zij binnen de steekproef valt, hij of zij tijdig de verklaring naar het BIG-register kan sturen.

Bewijsstukken van werkervaring opgedaan in landen buiten het EER-gebied

Aan iemand die in het buitenland heeft gewerkt worden dezelfde eisen gesteld ten aanzien van duur, spreiding en aard van de werkzaamheden als die aan werkervaring opgedaan in Nederland worden gesteld. Voor het vaststellen van de werkervaring opgedaan in een land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en in Zwitserland gelden voor de beroepen, waarop op grond van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties de automatische erkenning van toepassing is, dezelfde regels met betrekking tot bewijslast als ten aanzien van werkervaring opgedaan in Nederland. Werkervaring opgedaan binnen het EER-gebied maar in een beroep waarop de automatische erkenning niet van toepassing is of in een land dat geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan ook meetellen.Het niveau van de beroepsuitoefening kan in de laatst genoemde gevallen wezenlijk verschillen met het niveau in Nederland. Omdat in deze gevallen er een gerede kans bestaat op verschillen in werkervaring, zal direct bij de aanvraag tot plaatsing van de aantekening in het register door de beroepsbeoefenaar meer informatie moeten worden gegeven over de omvang, duur en aard van de daar verrichte werkzaamheden. Betrokkene zal hiertoe direct bij de aanvraag de benodigde bewijsstukken moeten bijvoegen. Dit is dus niet afhankelijk van de kans dat betrokkene binnen de steekproef valt. In zoverre is dit een uitzondering op de hoofdregel dat een eigen verklaring volstaat.

Artikel 6 Tarief voor periodieke registratie
Basistarief

Voor de behandeling van de aanvraag tot plaatsing van een aantekening in het register is de aanvrager een bedrag van € 65,-- verschuldigd. Uit dit tarief worden de kosten betaald van behandeling van de aanvraag, het innen van de verschuldigde bedragen, het verrichten van de steekproefsgewijze controle op de juistheid van de ingediende aanvragen, het beoordelen van bewijsstukken en het aanschrijven van alle ingeschrevenen een half jaar voor het aflopen van de registratieperiode45.

Onderhoudstarief

Daarnaast is voor het ingeschreven zijn in het in artikel 3 van de Wet BIG bedoelde register een bedrag van € 20,-- verschuldigd. Dit dient ter dekking van kosten voor het bijhouden van mutaties in het register, voor het verstrekken van informatie aan derden over de ingeschrevenen, het beantwoorden van vragen van de ingeschrevenen zelf en het actueel houden van voorlichtingsmateriaal en de informatie op de website. Beide bedragen moeten tegelijkertijd worden betaald alvorens de aanvraag in behandeling kan worden genomen.

Het onderhoudstarief is verschuldigd onafhankelijk van de uiteindelijke duur van de werkelijke verlenging van de inschrijving. Mocht de aantekening uiteindelijk betrekking hebben op een kortere periode - om wat voor reden dan ook -, dan vindt geen restitutie van (een gedeelte) van het onderhoudstarief plaats. Als de beoordeling van de aanvraag er uiteindelijk toe leidt dat de aantekening in het register niet wordt gemaakt, dan is het onderhoudstarief niet verschuldigd en wordt dit terugbetaald.

Het onderhoudstarief zal ook in rekening worden gebracht bij de specialisten, wier registratie in het BIG-register vanwege de in artikel 8, derde lid, van de Wet BIG aangebrachte koppeling «automatisch» wordt verlengd op het moment van verlenging van hun inschrijving in een specialistenregister.

Door deze koppeling hoeven zij niet elke vijf jaar bij het BIG-register een aanvraag voor periodieke registratie in te dienen, doch zij blijven wel in het BIG-register geregistreerd staan. Het zou niet redelijk zijn de kosten die hiervoor gemaakt worden niet ook aan hen door te berekenen. Door derden wordt immers ook over hen informatie ingewonnen bij het BIG-register. De specialistenregistratiecommissies zullen verzocht worden het onderhoudstarief elke vijf jaar op het moment van herregistratie in het specialistenregister in rekening te brengen bij de specialisten en vervolgens af te dragen aan het BIG-register.

Tijdige betaling

De bedragen moeten binnen één maand na de indiening van de aanvraag zijn betaald. Pas na ontvangst van de betaling wordt de aanvraag in behandeling genomen. Is niet binnen deze maand betaald, dan volgt een rappel tot betaling. Is binnen een maand na verzending van deze rappelbrief alsnog niet betaald, dan zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Hierdoor kan geen nieuwe aantekening in het register worden opgenomen, waardoor doorhaling in het register zal plaatsvinden na verloop van de geldende periodieke registratieperiode.

Het is noodzakelijk om een termijn voor betaling in de regeling op te nemen, omdat iemand, die wel tijdig zijn aanvraag heeft ingediend, doch die niet tot betaling van de aanvraag overgaat, zo anders zijn doorhaling uit het BIG-register kan frustreren. Artikel 8, vijfde lid, van de wet bepaalt immers dat er geen doorhaling plaatsvindt tijdens de behandeling van de aanvraag.

Artikel 7. Aanpassing besluit buitenslands gediplomeerden

Bij het beoordelen van aanvragen voor periodieke registratie kan – ondanks vooraf meegestuurde bewijsstukken – het niet duidelijk zijn of de in buiten de EER-landen opgedane werkervaring voldoende gelijkwaardig is aan de in Nederland opgedane werkervaring. De Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (CBGV) zal na invoering van de periodieke registratie daarom een nieuwe taak krijgen, namelijk het adviseren van de minister of de in die landen opgedane werkervaring al dan niet kan meetellen voor periodieke registratie in een artikel 3 beroep46. Hiertoe wordt het Besluit buitenslands gediplomeerden mede aangepast. Op grond van deze wijziging krijgt de commissie ook een taak bij het beoordelen van de werkervaring die fysiotherapeuten buiten Nederland, doch binnen het EER-gebied, hebben opgedaan, omdat het daarvan ook niet op voorhand duidelijk zal zijn of de opgedane ervaring van voldoende gelijkwaardig niveau is in relatie tot de in Nederland door fysiotherapeuten verrichte werkzaamheden47.

Artikel 8. Overgangsbepaling

Dit artikel zorgt ervoor dat in de eerste periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur geen inschrijvingen worden doorgehaald uit het BIG-register. Dit zal worden bereikt door de eerste registratieperiode te fixeren voor diegene die beschikken over een getuigschrift dat is behaald vóór de inwerkingtreding van de maatregel. Voor hen zal de eerste registratieperiode lopen tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de maatregel. Pas op dat moment zullen zij worden getoetst aan de eisen van werkervaring of scholing.

Het is nodig een overgangsmaatregel te treffen voor de eerste registratieperiode, omdat de regels die aan de werkervaring of scholing worden gesteld pas in deze maatregel en de bijbehorende ministeriële regeling worden vastgesteld en bekend gemaakt. Als gevolg hiervan kunnen geregistreerden niet direct na het inwerkingtreden van artikel 8 van de Wet BIG voldoen aan de werkervarings- dan wel scholingseisen. De eerste periode zal daardoor het karakter van een aanloopperiode hebben waarin een ieder zich kan voorbereiden op de eisen die gelden op grond van artikel 8 van de wet. Op deze wijze wordt bereikt dat alle personen die beschikken over een getuigschrift dat is behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit op gelijke wijze worden behandeld.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit besluit zal in werking treden tegelijkertijd met artikel 8 van de Wet BIG en met artikel I, onderdelen A en B en artikel IA van de Wet van 7 juni 2007 tot wijziging van artikel 8 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 2007, 237).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Bedoeld wordt de inschrijving in de registers genoemd in artikel 3 van de wet BIG. Dit wordt door het RIBIZ (het Registratie en Informatiepunt Beroepensbeoefenaren in de Zorg) uitgevoerd namens de Minister van VWS.

XNoot
2

Wet van 7 juni 2007 tot wijziging van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie) (Stbl. 237).

XNoot
3

Kamerstukken I, 2006/07, 30 463, J.

XNoot
4

AVVV (V&VN), KNOV, KNGF, KNMG, NMT/ANT, KNMP, NVO/NIP en de NVP.

XNoot
5

Arcares, GGD Nederland, GGZ Nederland, NFU, NVZ, VGN, Z-org.

XNoot
6

Unie Zorg en Welzijn, AbvaKabo FNV, Nieuwe Unie ’91, CNV Publieke Zaak.

XNoot
7

Zie paragraaf 9 van de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie), Kamerstukken II, 2005/06, 30 363, nr. 3.

XNoot
8

In het zakelijke en ook het persoonlijke leven bestaat de behoefte om met de titel aan te geven welke opleiding men genoten heeft.

XNoot
9

Dit geldt ook voor personen tijdens hun schorsing in de uitoefening van hun beroep op grond van artikel 48, eerste lid onderdeel d, en voor personen wier inschrijving is doorgehaald omdat een in het buitenland opgelegde maatregel bekend is geworden waarvan hij zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, heeft verloren.

XNoot
10

Als gevolg van het in werking treden van de Geneesmiddelenwet op 1 juli 2007 (Staatsblad 2007, 227) is artikel 36 van de wet BIG gewijzigd, waardoor het voorschrijven van UR-geneesmiddelen expliciet is benoemd als een voorbehouden handeling voor onder andere artsen.

XNoot
11

Oude zesde lid van artikel 8, zie de wet BIG van 7 juni 2007 tot wijziging van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie) (Stb. 237).

XNoot
12

Artikel 7:646 en 7:648 Burgerlijk Wetboek.

XNoot
13

In de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen 2004 is in nr 27 van de begripsbepalingen bijvoorbeeld bepaald dat onder arbeidsduurwordt verstaan de som van de feitelijk gewerkte uren en van die in de werktijdenregeling vastgelegde uren, waarop niet is gewerkt wegens ziekte, feestdagen, vakantie, betaald verlof en/of compensatie in vrije tijd op basis van een van de regelingen in die cao.

XNoot
14

De contractuele basisarbeidsduur kan hierbij voor de verschillende beroepen overigens wel anders zijn, afhankelijk of in de branche wordt uitgegaan van een basiswerkweek van 36, 38 of 40 uur. Dit is nu niet meer belangrijk, aangezien het gaat om de uren waarover het salaris wordt berekend.

XNoot
15

Dit recht zal vaak zijn neergelegd in de van toepassing zijnde cao en het individuele arbeidscontract of aanstellingsbesluit. De reguliere vakantie-uren vallen binnen de norm van 2080 gewerkte uren. Als een beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld verlofrechten heeft opgebouwd door lange tijd verlof op te sparen (en bijvoorbeeld op te nemen voor een sabbatical), zal dit geen invloed hebben op de urenberekening. Zelfstandige ondernemers bepalen zelf hun vakantieduur. Er wordt van uit gegaan dat van een professionele beroepsbeoefenaar verondersteld mag worden dat deze zijn vakantieduur vaststelt binnen redelijke grenzen. Toch wordt een maximum vastgesteld van de vakantie-uren die mee mogen tellen als gewerkte uren om te voorkomen dat vakantie-uren van zelfstandig ondernemers ongelimiteerd kunnen meetellen en dat daarmee de regels van periodieke registratie kunnen worden ontdoken.

XNoot
16

Tijd besteed aan medezeggenschapswerk mag niet meegerekend worden: voorkomen moet worden dat mensen met bv kleine arbeidscontracten die veel medezeggenschapswerk verrichten, op basis van die uren hun registratie zouden kunnen behouden.

XNoot
17

De opsomming is het duidelijkst toe te passen op beroepsbeoefenaren in loondienst. Het is echter de bedoeling dat het ook zoveel mogelijk toegepast zal worden op beroepsbeoefenaren die zelfstandig gevestigd zijn.

XNoot
18

Wet van 29 november 2001, Stb. 2001, 628. Deze wet regelt aanpassing van artikel 71a van de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze laatste wet is uitgewerkt in de ministeriele regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar. In artikel 2 van deze regeling is zes weken genoemd als termijn waarna sprake is van langdurig ziekteverzuim.

XNoot
19

Zes keer de arbeidstijd per week per jaar betekent praktisch gezien dat iemand met een arbeidscontract van 16 uur per week, maximaal 6 x 16 = 96 uren per jaar ziek kan zijn terwijl deze uren wel meetellen in de urenberekening. Iemand met een arbeidscontract van 36 uur kan dus 216 uur per jaar ziek zijn zonder het ziek zijn te hoeven aanmerken als werkonderbreking.

XNoot
20

Er mag geen onderscheid worden gemaakt op grond van geslacht, aldus de wet op de gelijke behandeling. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in een zaak (AWB 04/2115 BESLU, 20 okt. 2004) aangaande herregistratie in het specialistenregister besloten dat er sprake is van indirect onderscheid naar geslacht doordat het vereiste – dat iemand binnen een vaste periode aan een aantal uren deskundigheidsbevordering moet voldoen – leidt tot een nadelige positie uitsluitend voor vrouwen in geval van zwangerschap, bevalling en moederschap: onder deze omstandigheden kunnen zij immers niet in staat worden geacht om deel te nemen aan deskundigheidsbevordering. Dit wordt ook niet gerechtvaardigd door objectieve gronden zoals het belang gelegen in de kwaliteit van de gezondheidszorg, omdat het indirecte onderscheid niet noodzakelijk is ter bereiking van het met het besluit (om niet te herregistreren) beoogde doel.

XNoot
21

Zie artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wet BIG. Dit artikel verwijst naar de datum waarop de ingeschrevene een bij of krachtens hoofdstuk III of VI aangewezen getuigschrift heeft verkregen; de datum waarop hij een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BIG heeft verkregen en de datum van verkrijgen van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (artikel 41, eerste lid, onderdeel c, van de Wet BIG).

XNoot
22

Richtlijn van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties nr. 2005/36/EG, PbEG 255.

XNoot
23

Zie het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid.

XNoot
24

In artikel 3a van het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid is geregeld dat de buitenslands gediplomeerde die beschikt over een getuigschrift dat is afgegeven door de autoriteiten van een staat die is gelegen buiten het EER-gebied, een kennis – en vaardighedentoets dient af te leggen, als de commissie buitenslands gediplomeerde dat nodig acht.

XNoot
25

De Europese Economische Ruimte (EER) bestaat uit de landen die lid zijn van de EU en de drie EER landen (IJsland, Noorwegen en Liechtenstein).

XNoot
26

Steekproefsgewijze controle zal alleen relevant zijn bij aanvragen op grond van opgedane werkervaring en niet op grond van scholing. Indien iemand zich registreert op basis van gevolgde scholing volstaat het overleggen van een «periodiek registratiecertificaat», afgegeven door een erkende opleidingsinstelling.

XNoot
27

Dit systeem van periodieke willekeurige en gerichte steekproeven wordt ook door de specialistenregistratie-commissies gehanteerd bij de controle van aanvragen voor periodieke registratie in de specialistenregisters ex artikel 15 van de Wet BIG.

XNoot
28

Volgens artikel 4.3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet zijn zij verplicht een registratie bij te houden van de arbeidstijden.

XNoot
29

De aantekening kan ongedaan gemaakt worden als blijkt dat de aantekening op onterechte gronden is opgenomen in het register.

XNoot
30

Het voormalige vijfde lid van artikel 8. Zie de wet van 7 juni 2007 tot wijziging van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie) (Stb. 237).

XNoot
31

Zij kunnen zich op grond van artikel 6 van de Wet BIG alsnog voor het eerst in het BIG-register laten inschrijven.

XNoot
32

Kamerstukken II 2005/06, 30 463, nr. 3.

XNoot
33

Wet van 7 juni 2007, Staatsblad 2007, 237.

XNoot
34

Actal, 14 oktober 2004, kenmerk RL/PL/2004/231.

XNoot
35

Dit is zonder de specialisten, nu voor hen de eisen betreffende periodieke registratie niet gelden zolang zij zijn geregistreerd in een specialistenregister waarvoor herregistratie-eisen gelden.

XNoot
36

Er is gemakshalve van uitgegaan dat de artsen (niet tevens zijnde ook specialist) en verpleegkundigen in loondienst werkzaam zijn (totaal 241.000) en de overige beroepsgroepen (apothekers, fysiotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, tandartsen en verloskundigen) zelfstandigen zijn (59.000).

XNoot
37

Dit aantal is zodanig laag, dat dit niet in de berekening is meegenomen.

XNoot
38

Herregistratie in het BIG-register: een eerste inventarisatie, NIVEL 2004.

XNoot
39

Hierbij is dezelfde berekenmethode gebruikt als voor de berekening van de administratieve lasten in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel 30 463, dat meer in detail is uitgewerkt in de brief IBE/BO-2517368, d.d. 28 september 2004, gericht aan Actal.

XNoot
41

Namelijk € 3.150.670 – € 1.217.350 = € 1.933.320,–.

XNoot
42

Brief Actal d.d. 14 februari 2008, kenmerk RL/AZ/2008/021.

XNoot
43

Ook zal worden gevraagd naar het meest recente werkadres (dit kan uiteraard samenvallen met het woonadres).

XNoot
44

Werkervaring opgedaan in Zwitserland wordt aangemerkt als werkervaring opgedaan binnen de Europese Economische Ruimte en hoeft dus niet direct te worden onderbouwd met nadere bewijsstukken.

XNoot
45

De ingeschrevene wordt op het aflopen van diens registratietermijn gewezen en wat hij kan doen om zijn registratie te behouden.

XNoot
46

Er moet rekening mee gehouden worden dat de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid de werkervaring opgedaan buiten de EER over het algemeen niet van gelijkwaardig niveau beoordeelt, aangezien de opleiding tot het beroep gevolgd buiten de EER vaak niet gelijkwaardig wordt geacht aan de opleiding tot het beroep gevolgd binnen de EER.

XNoot
47

Ditzelfde geldt overigens voor de beroepen van gezondheidszorgpsycholoog en de psychotherapeut, waarop dit besluit nu nog geen betrekking heeft.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven