Besluit van 26 november 2008 tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Voertuigreglement in verband met het gebruik van optische en geluidssignalen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 15 juli 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/937 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 13, tweede lid, 22, 26 en 71 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 10, vierde lid, van de Ontgrondingenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 augustus 2008, nr. W09.08.0294/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 november 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/1491 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder verlettering van onderdeel l1 tot l2, na onderdeel l een onderdeel ingevoegd luidende:

  • l1. diensten voor spoedeisende medische hulpverlening: de ambulancediensten waaraan krachtens de Wet ambulancevervoer vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer, alsmede daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van een centrale post als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambulancevervoer bezighouden met het verlenen van eerstelijns spoedeisende hulpverlening;.

B

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

  • 1. Bestuurders van motorvoertuigen in gebruik bij politie en brandweer, motorvoertuigen in gebruik bij diensten voor spoedeisende medische hulpverlening, en motorvoertuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten voeren blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde bestuurders mogen aanvullend op de in dat lid bedoelde verlichting overdag knipperende koplampen voeren.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht en de knipperende koplampen.

C

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bestuurders van motorvoertuigen die voor nader aan te geven werkzaamheden worden gebruikt, voeren onder nader aan te geven omstandigheden geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht. De in artikel 29, eerste lid, genoemde bestuurders voeren in die gevallen geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht in plaats van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht. De bestuurder van het motorvoertuig die als eerste of enige de plek bereikt om de daar aan hem opgedragen taak uit te voeren, mag in plaats van dat licht, blauw zwaai-, flits- of knipperlicht voeren.

2. In het tweede lid wordt «geel zwaai- of knipperlicht» vervangen door: geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

D

Na artikel 30 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 30a

  • 1. Bestuurders van de in artikel 29, eerste lid, bedoelde motorvoertuigen mogen onder nader aan te geven omstandigheden extra richtingaanwijzers voeren.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde richtingaanwijzers en de omstandigheden waarin deze worden gebruikt.

Artikel 30b

De artikelen 29 tot en met 30a zijn niet van toepassing op Belgische en Duitse motorvoertuigen in gebruik bij politie en brandweer, in gebruik bij diensten voor eerstelijns spoedeisende hulpverlening alsmede motorvoertuigen van Belgische en Duitse hulpverleningsdiensten, aangewezen bij of krachtens artikel 29, eerste lid, mits deze voertuigen elk de signalen voeren overeenkomstig de voor hen in hun eigen land geldende wettelijke regels.

E

In artikel 31 wordt «dan in deze paragraaf is toegestaan» vervangen door: dan de bij of krachtens de in deze paragraaf opgenomen artikelen vastgestelde regels is toegestaan.

F

Artikel 41a wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel 8, wordt «artikel 4, eerst lid»” vervangen door: artikel 4, eerste lid.

2. in het tweede lid wordt «ingevolgde» vervangen door: ingevolge.

G

In artikel 82a wordt «artikel 47a» vervangen door: artikel 41a.

ARTIKEL II

Het Voertuigreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.3.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en met achtste lid.

2. Na het eerste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is wat betreft retroreflecterende voorzieningen en extra richtingaanwijzers als bedoeld in artikel 30a, van het RVV 1990, niet van toepassing op bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, of artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de retroreflecterende striping en de extra richtingaanwijzers, bedoeld in het tweede lid.

B

Artikel 3.3.41 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing op bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

C

Artikel 3.3.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, of artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

3. Na het zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten mogen zijn voorzien van retroreflecterende striping.

D

Artikel 3.3.51 komt te luiden:

Artikel 3.3.51

Bedrijfsauto’s mogen, onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai,- flits- of knipperlichten of extra richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 3.3.41 en 3.3.46 dan wel bij of krachtens artikel 3.3.40, zevende lid is voorgeschreven of toegestaan.

E

In artikel 3.4.51 wordt «onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten» vervangen door: onverminderd het in de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten of extra richtingaanwijzers.

F

In artikel 3.7.40 worden, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is wat retroreflecterende voorzieningen betreft niet van toepassing op aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, of artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de retroreflecterende voorzieningen bedoeld in het tweede lid.

G

Artikel 3.7.41 wordt als volgt gewijzigd:

1. het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

H

Artikel 3.7.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

3. Na het zevende lid wordt twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. Aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten mogen zijn voorzien van retroreflecterende striping.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de retroreflecterende striping, bedoeld in het achtste lid.

I

Na artikel 5.2.51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2.51a

  • 1. Personenauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de auto herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de vormgeving en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of lichten.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor personenauto’s gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en personenauto’s in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

J

Artikel 5.2.57, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig. Personenauto’s, in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, mogen ook zijn voorzien van twee extra richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig.

K

Na artikel 5.2.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2.58

  • 1. Personenauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.

L

In artikel 5.2.64 wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op personenauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

M

Artikel 5.2.65 komt te luiden:

Artikel 5.2.65

Personenauto’s mogen, onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten of extra richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.2.51, 5.2.52, 5.2.57 en in of krachtens artikel 5.2.58 is voorgeschreven of toegestaan.

N

Artikel 5.2.71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Personenauto’s mogen, onverminderd het in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake tweetonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de tweetonige hoorn.

O

Na artikel 5.3.51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3.51a

  • 1. Bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de auto herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de vormgeving en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of licht.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor bedrijfsauto’s gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

P

Artikel 5.3.57, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig. Bedrijfsauto’s, in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, mogen ook zijn voorzien van twee extra richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig.

Q

Na artikel 5.3.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3.58

  • 1. Bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.

R

Artikel 5.3.65 komt te luiden:

Artikel 5.3.65

Bedrijfsauto’s mogen onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten of extra richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.3.51 en 5.3.57 dan wel bij of krachtens artikel 5.3.51a is voorgeschreven of toegestaan.

S

Artikel 5.3.71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt als volgt te luiden:

  • 3. Bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van een tweetonige hoorn.

2. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op bedrijfsauto’s in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de tweetonige hoorn.

  • 6. Bedrijfsauto’s mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid.

T

Na artikel 5.4.51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4.51a

  • 1. Motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de motorfiets herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of lichten.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor motorfietsen gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

U

Na artikel 5.4.52 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4.52a

  • 1. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar bedoelde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die het zijspan herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of lichten.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor zijspanwagens gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en zijspanwagens in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

V

Na artikel 5.4.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4.57a

  • 1. Motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar bedoelde signalen mogen voeren, zijn voorzien van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.

W

Na artikel 5.4.58 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4.58a

  • 1. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op zijspanwagens in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.

X

Artikel 5.4.65 komt te luiden:

Artikel 5.4.65

Motorfietsen mogen, onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.4.51, 5.4.52, 5.4.57 of 5.4.58 dan wel bij of krachtens, de artikelen 5.4.51a, 5.4.52a, 5.4.57a of 5.5.58a is voorgeschreven of toestaan.

Y

Artikel 5.4.71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van een tweetonige hoorn.

2. Na het derde lid worden drie toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de tweetonige hoorn.

  • 6. Motorfietsen mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tot en met het vijfde lid.

Z

Na artikel 5.5.51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.5.51a

  • 1. Driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar bedoelde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die het motorrijtuig herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of licht.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor driewielige motorrijtuigen gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

AA

Artikel 5.5.57, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig. Driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar bedoelde signalen mogen voeren, mogen zijn voorzien van één extra zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig.

AB

Na artikel 5.5.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.5.58

  • 1. Driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, zijn voorzien van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.

AC

Artikel 5.5.65 komt te luiden:

Artikel 5.5.65

Driewielige motorrijtuigen mogen, onverminderd het in de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai,- flits- of knipperlichten of extra richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.5.51 of 5.5.57 dan wel bij of krachtens de artikelen 5.5.51a of 5.5.58 is voorgeschreven of toegestaan.

AD

Artikel 5.5.71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt als volgt te luiden:

  • 3. Driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, zijn voorzien van een tweetonige hoorn.

2. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op driewielige motorrijtuigen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de tweetonige hoorn.

  • 6. Driewielige motorrijtuigen mogen niet zijn voorzien van andere geluidsignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid.

AE

Na artikel 5.12.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.12.57a

  • 1. Aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de aanhangwagen herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers of tekens.

AF

Artikel 5.12.65 komt te luiden:

Artikel 5.12.65

Aanhangwagens mogen, onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.12.51 of 5.12.57 dan wel bij of krachtens artikel 5.12.57a is voorgeschreven of toegestaan.

AG

Na artikel 15.13.57, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.13.57a

  • 1. Aanhangwagens in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de aanhangwagen herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens.

AH

Artikel 5.13.65 komt te luiden:

Artikel 5.13.65

Aanhangwagens mogen, onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.13.51 of 5.13.57 dan wel bij of krachtens artikel 5.13.57a is voorgeschreven of toegestaan

ARTIKEL III

  • 1. Artikelen 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens is 1990 wat de tweetonige hoorn betreft tot 1 maart 2014 niet van toepassing op motorvoertuigen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit alleen van een drietonige hoorn zijn voorzien.

  • 2. De artikelen 30, eerste lid, tweede volzin, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en 5.2.51a, eerste lid, tweede volzin, 5.3.51a, eerste lid, tweede volzin, 5.4.51, eerste lid, tweede volzin, 5.4.52a, eerste lid, tweede volzin, en 5.5.51a, eerste lid, tweede volzin, van het Voertuigreglement zijn tot 1 maart 2014 niet van toepassing op motorvoertuigen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit alleen van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht zijn voorzien.

ARTIKEL IV

In artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit ontgrondingen in rijkswateren wordt «artikel 2, eerste lid» vervangen door: artikel 2, tweede lid.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 november 2008

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de zestiende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit bevat een aantal wijzigingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en het Voertuigreglement (Vtr) die verband houden met het gebruik van optische en geluidssignalen (voorrangssignalen), en retroreflecterende voorzieningen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een drietal ondergeschikte redactionele wijzigingen in het RVV 1990 aan te brengen. Bij de artikelsgewijze toelichting, artikel I, onderdelen F en G, worden deze toegelicht. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel IV een onjuiste verwijzing in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit ontgrondingen in rijkswateren te verbeteren.

De wijzigingen met betrekking tot de voorrangssignalen zijn een gevolg van de aanbevelingen in het door de Werkgroep optische en geluidssignalen uitgebrachte eindrapport «Voorrangssignalen tegen het licht gehouden». De werkgroep is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat in het leven geroepen op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, directies Rampenbeheersing en Brandweer en Politie. De opdracht van de werkgroep was het inventariseren van de knelpunten met betrekking tot de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van voorrangssignalen en het doen van voorstellen voor het wegnemen van deze knelpunten. In de werkgroep waren de ministeries van Verkeer en Waterstaat, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en van Justitie, alsmede de brandweer, de politie, de ambulancesector en het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd.

Artikel 91 RVV 1990 bepaalt dat bestuurders van een voorrangsvoertuig mogen afwijken van de voorschriften van dat besluit voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. Verder bepaalt artikel 50 RVV 1990 dat weggebruikers bestuurders van een voorrangsvoertuig voor moeten laten gaan. In artikel 1, aanhef en onderdeel an, RVV 1990 is een voorrangsvoertuig gedefinieerd als een motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert, bedoeld in artikel 29 RVV 1990. In artikel 29 RVV 1990 zijn bestuurders van motorvoertuigen ten dienste van politie en brandweer, ambulances en motorvoertuigen van andere door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten bevoegd gemaakt optische en geluidssignalen te voeren. De bedoelde aanwijzing was geregeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling optische en geluidssignalen. Deze regeling dateert uit 1991. Vanuit de praktijk zijn signalen afgegeven dat de regeling op punten als verouderd, onduidelijk en onvolledig werd beschouwd. De werkgroep heeft de gesignaleerde problemen geïnventariseerd en geanalyseerd en heeft naar aanleiding daarvan een aantal aanbevelingen gedaan.

Het voorgaande heeft de werkgroep geleid tot aanbevelingen in drie categorieën:

  • 1. het gedrag van bestuurders. De aanbevelingen betreffen:

    • branchespecifieke richtlijnen ten behoeve van gebruikersgroepen;

    • algemene voorwaarden voor het gebruik van voorrangssignalen in regelgeving;

    • traceerbaarheid van het gebruik van de signalen.

  • 2. toelating van voertuigen tot het gebruik op de weg. De bijbehorende aanbevelingen betreffen:

    • verbeterde definitie van de voorrangssignalen;

    • controle op de aanwezigheid van deze signalen;

    • herkenbaarheid van voertuigen door middel van de huisstijlen van de hulpverleningsdiensten OOV (Openbare Orde en Veiligheid);

  • 3. handhaving. De aanbevelingen betreffen specifiek:

    • een verbod op de aanwezigheid van voorrangssignalen bij derden;

    • periodieke keuring;

    • het terugdringen van het overaanbod van afleidende signalen op de weg door controle door de politie.

Met uitzondering van de aanbeveling ten aanzien van de keuring tot eerste toelating tot de weg en de periodieke keuring heeft ondergetekende deze aanbevelingen overgenomen. De eerstgenoemde aanbevelingen worden niet overgenomen gelet op de extra administratieve lasten die van die keuringen het gevolg zouden zijn en de kosten die gemoeid gaan met het aanpassen van de systemen van de Dienst Wegverkeer (RDW) om voorrangsvoertuigen als zodanig op het kenteken herkenbaar te maken.

In de navolgende artikelsgewijze toelichting worden de overgenomen aanbevelingen nader uiteengezet.

2. Administratieve lasten

Het onderhavige besluit leidt niet tot een stijging van de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven. Het besluit is daarom niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

3. Voorhang

Het ontwerp besluit is overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 op 23 juni 2008 overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal. Dit heeft niet geleid tot enige reactie.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Het feit dat er op meerdere plaatsen in het RVV 1990 ten aanzien van het gebruik van optische en geluidssignalen wordt gesproken van «diensten voor spoedeisende medische hulpverlening» maakt het wenselijk deze te definiëren. Voor de definitie is aansluiting gezocht bij hetgeen daarover is bepaald in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling optische en geluidssignalen. Door de nieuwe definitie wordt dit onderdeel in de regeling overbodig.

Artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdelen K, Q, T, V, W en AB

In artikel 29, eerste lid, RVV 1990 wordt het voeren van optische en geluidssignalen toegestaan aan bestuurders van motorvoertuigen ten dienste van politie, brandweer, diensten voor spoedeisende medische hulpverlening, en andere door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningdiensten. In de praktijk heeft het gebruik van de terminologie «ten dienste van» geleid tot ongewenst gebruik van die signalen. Zo werden bijvoorbeeld optische en geluidssignalen gevoerd door brandweerpersoneel in eigen auto onderweg naar de brandweerkazerne, door een huisarts en een verloskundige in niet als ambulance herkenbare voertuigen. Om die reden is de terminologie veranderd in: in gebruik bij. Alleen bestuurders van motorvoertuigen in gebruik bij politie, brandweer, diensten voor spoedeisende medische hulpverlening of aangewezen hulpverleningsdiensten mogen optische en geluidssignalen voeren.

Bewust uitgesloten wordt dat anderen, zowel profit- als non-profitorganisaties, zelfstandig werkzaamheden ten behoeve van die diensten gaan verrichten en daarmee dan bevoegd zouden zijn optische en geluidssignalen te voeren en langs andere weg de status van voorrangsvoertuig zouden verkrijgen. Als voorbeeld: taxibedrijven mogen niet zelfstandig met optische en geluidssignalen gaan rijden om bijvoorbeeld organen te gaan vervoeren. Een in de regeling aangewezen dienst mag wel gebruik maken van taxi's (met optische en geluidssignalen) om bijvoorbeeld organen te gaan vervoeren. De voertuigen dienen dan wel als voertuig van die aangewezen dienst herkenbaar te zijn. De chauffeurs vallen volledig onder de betreffende brancherichtlijn. De aangewezen dienst blijft verantwoordelijk voor het transport.

Het RVV 1990 regelt het voeren van de signaalverlichting. De nieuwe artikelen 5.2.58, 5.3.58, 5.4.57a, 5.4.58a en 5.5.58 van het Vtr regelen dat de betrokken motorvoertuigen zijn voorzien van de blauwe signaalverlichting.

De betrokken bestuurders mogen overdag, aanvullend op de blauwe signaalverlichting, knipperende koplampen voeren. De koplampen moeten tegelijkertijd aan en uit gaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat knipperende koplampen een goede bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van voorrangsvoertuigen, mede doordat zij de aandacht trekken van voorliggers. Deze herkenbaarheid is het grootst wanneer de koplampen tegelijkertijd aan en uit gaan. De knipperende koplampen mogen alleen overdag, ter ondersteuning en in combinatie met de blauwe signaallichten en de sirene gebruikt worden. In het donker zijn de knipperende koplampen te fel en verblindend.

Artikel I, onderdelen C, Artikel II, onderdelen I, O, T, U, Z, en artikel III

Het is in de praktijk gebruikelijk dat groene signaalverlichting wordt gebruikt om het commando voerende voorrangsvoertuig herkenbaar te maken. Tot de inwerkingtreding van dit besluit is het voeren van groene signaalverlichting op grond van artikel 31 RVV 1990 formeel niet toegestaan. Gelet op een zo efficiënt mogelijk verloop van een hulpverleningsoperatie en de positieve gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid is het wenselijk het gebruik van het groene zwaai- of knipperlicht toe te staan. De onderhavige wijziging van artikel 30, eerste lid, RVV 1990 voorziet hierin. De eisen ten aanzien van de werkzaamheden en omstandigheden waarin dit groene licht mag worden gevoerd, zullen worden geregeld in de nieuwe Regeling optische en geluidssignalen 2009 die de tot inwerkingtreding van dit besluit geldende Regeling optische en geluidssignalen zal vervangen.

Tot het moment van inwerkingtreding van dit besluit mogen bestuurders van voorrangsvoertuigen, genoemd in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 zoals dit luidde tot de inwerkingtreding van dit besluit, op grond van artikel 30, eerste lid, RVV 1990 blauwe signaalverlichting voeren in die situaties waarin het voeren van gele signaalverlichting verplicht is, in plaats van deze gele signaalverlichting. Dit is destijds toegestaan omdat niet alle voorrangsvoertuigen uitgerust zijn met een geel zwaailicht. Vanaf de datum van inwerkingtreding (1 maart 2009) moeten alle na die datum nieuw in gebruik genomen voorrangsvoertuigen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 die zijn uitgerust met blauwe signaalverlichting ook zijn uitgerust met gele signaalverlichting. Voorrangsvoertuigen die al in gebruik zijn op de datum van inwerkingtreding dienen uiterlijk met ingang van 1 maart 2014 van gele signaalverlichting en een tweetonige hoorn te zijn voorzien (artikel III).

Vanaf de inwerkingtreding moeten alle voorrangsvoertuigen die zijn uitgerust met blauwe signaalverlichting ook zijn uitgerust met een set gele of groene signaalverlichting. Het is ongewenst dat hulpverleningsvoertuigen, op de plaats van bestemming aangekomen, de blauwe signaalverlichting blijven voeren, zeker als er meerdere hulpverleningsvoertuigen ter plekke aanwezig zijn. Door het afleidende effect wordt het risico op verkeersongevallen verhoogd. Het heeft daarom sterk de voorkeur om, afhankelijk van de situatie, bij stilstand géén of enkel geel zwaailicht te voeren of de waarschuwingsknipperlichten te gebruiken. Bij een stilstaand voertuig bestaat immers geen noodzaak om de dringende taak als bedoeld in artikel 30, eerste lid, RVV 1990 kenbaar te maken en kan in een dergelijke situatie worden volstaan met het voeren van gele signaalverlichting. Dit lijdt uitzondering voor het eerste of enige motorvoertuig dat de plek van het incident aankomt (bijvoorbeeld ’s nachts in een polder). In dat geval heeft de blauwe signaalverlichting een hogere attentiewaarde om voor de overige verkeersdeelnemers aan te duiden dat het een situatie betreft waarin een dringende taak wordt vervuld.

De artikelen 5.2.51a, eerste lid, 5.3.51a, eerste lid, 5.4.51a, eerste lid, 5.4.52a, eerste lid, en 5.5.51a, eerste lid, Vtr regelen dat de betrokken motorvoertuigen zijn voorzien van de gele of groene signaalverlichting.

Artikel I, onderdeel D, en artikel II, onderdelen A tot en met, C, F, G, I tot en met L, O, P, S tot en met W, Y, Z, AA, AB en AD

De lichtsterkte en plaatsing van normale richtingaanwijzers op voorrangsvoertuigen is in combinatie met het gebruik van blauwe signaalverlichting soms onvoldoende om een richtingverandering aan andere weggebruikers kenbaar te maken. Vooral aan de voorzijde van een voertuig, waar ook nog andere secundaire blauwe signaalverlichting kan zijn gemonteerd, is een goede informatie aan tegenliggers van groot belang. In de praktijk wordt daarom soms een extra richtingaanwijzer met grotere lichtsterkte gemonteerd. Het nieuwe artikel 30a RVV 1990 staat daarom toe dat op hulpverleningsvoertuigen op grotere afstand van de blauwe signaalverlichting een extra set richtingaanwijzers worden gevoerd. Deze extra sets mogen onder normale omstandigheden echter niet werken. Het is niet nodig deze voorziening ook bij het gebruik van gele signaalverlichting toe te staan. Dergelijke voertuigen staan immers stil of bewegen met ten hoogste de snelheid van het andere verkeer. Een voertuig dat enkel gele signaalverlichting voert, is geen voorrangsvoertuig. Dit blijkt uit de artikelen 1, onderdeel an, en 29, eerste lid, RVV 1990.

Het RVV 1990 regelt dat de extra richtingaanwijzers mogen worden gevoerd. De artikelen 5.2.57, eerste lid, 5.3.57, eerste lid, en 5.5.57, eerste lid, van het Vtr regelen dat de betrokken motorvoertuigen van de extra richtingaanwijzers mogen zijn voorzien.

In de Regeling optische en geluidssignalen 2009 zullen nadere voorschriften worden vastgesteld betreffende de extra richtingaanwijzers en de omstandigheden waarin deze worden gebruikt.

Bij besluit van 19 mei 2000, nr. DGP/VI/U.00.01675 (Stcrt. 103) heeft de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat een aantal daar genoemde Belgische en Duitse hulpverleningsdiensten krachtens artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 vrijgesteld van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 en de artikelen 3, 4 en 5 van de Regeling optische en geluidssignalen. Een en ander onder de voorwaarde dat zij optische en geluidssignalen voeren overeenkomstig de voor hen in hun eigen land geldende wettelijke regels. Er is toen spoedshalve gekozen voor het instrument van de vrijstelling omdat een en ander met spoed tot stand moest worden gebracht in verband met de Europese voetbalkampioenschappen voor landenteams in dat jaar. Gelet daarop is er van uit gegaan dat de gekozen oplossing tijdelijk zou zijn in afwachting van een meer permanente regeling. Artikel 30b RVV 1990 voorziet hierin.

De artikelen 3.3.40, tweede lid, 3.3.41, vijfde lid, 3.3.46, vijfde lid, 3.7.40, tweede lid, 3.7.41, vijfde lid, 5.2.51a, derde lid, 5.2.64, derde lid, 5.3.51a, derde lid, 5.3.71, vierde lid, 5.4.51a, derde lid, 5.4.52a, derde lid, 5.4.57a, tweede lid, 5.4.58a, tweede lid, 5.4.71, vierde lid, 5.5.51a, derde lid, 5.5.58, tweede lid, en 5.5.71, derde lid, Vtr regelen dat de motorvoertuigen in gebruik bij de in artikel 30b RVV 1990 bedoelde Belgische en Duitse hulpverleningsdiensten niet hoeven te zijn voorzien van de blauwe signaalverlichting of de tweetonige hoorn. Wel moeten de voertuigen krachtens artikel 30b RVV 1990 elk de signalen voeren overeenkomstig de voor hen in hun land geldende wettelijke regels.

Artikel I, onderdeel E

De artikelen 29, derde lid (nieuw), 30, tweede lid, en 30a, tweede lid (nieuw), RVV 1990 regelen de bevoegdheid bij ministeriële regeling voorschriften vast te stellen betreffende de betrokken voorzieningen. Als gevolg van die bevoegdheid is artikel 31 RVV 1990 zodanig gewijzigd dat het ook verboden is andere dan de bij die ministeriële regeling toegestane signalen te geven.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 41a bevatte in het eerste en het tweede lid een drukfout. Die fouten zijn nu verbeterd.

Artikel I, onderdeel G

In artikel 82a RVV 1990 werd abusievelijk verwezen naar artikel 47a RVV 1990. Die verkeerde verwijzing is nu ongedaan gemaakt.

Artikel II, onderdelen I, O, T, Z en AG

De betrokken voertuigen mogen zijn voorzien van gele zwaai-, flits- of knipperlicht. Bij de toelichting op artikel I, onderdeel C, en artikel III is het voeren van deze lichten hierop al uitgebreider toegelicht.

Tenslotte is het voor de handhaving van belang dat de betrokken voertuigen door middel van daarop aangebrachte striping (lijn- en contourmarkering) en markering door middel van letters, cijfers of tekens (logo’s) herkenbaar zijn als voertuig dat in gebruik is bij een aangewezen hulpverleningsdienst die de optische en geluidssignalen mag voeren. De artikelen 5.2.51a, 5.3.51a, 5.4.51a, 5.5.51a en 5.13.57a Vtr bepalen dat de betrokken voertuigen van die retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens zijn voorzien.

In de Regeling optische en geluidssignalen 2009 worden nadere eisen gesteld aan deze voorzieningen.

De eis met betrekking tot de herkenbaarheid geldt niet voor voertuigen gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en voor de voertuigen in gebruik bij Belgische en Duitse hulpverleningsdiensten genoemd in artikel 30b RVV 1990.

Artikel II, onderdelen D, M, N, R, S, X, Y, AC, AD, AF en AH

De artikelen 3.3.51, 5.2.65, 5.2.71, 5.3.65, 5.3.71, 5.4.65, 5.4.71, 5.5.65, 5.5.71, 5.12.65 en 5.13.65 van het Vtr regelen dat de betrokken voertuigen in gebruik bij hulpverleningsdiensten niet mogen zijn voorzien van meer specifieke lichten, hoorns en retroreflecterende voorzieningen dan die door of krachtens de betrokken bepalingen uit het Vtr mogen worden gevoerd.

Artikel IV

Artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit ontgrondingen in rijkswateren bevatte een onjuiste verwijzing. Die fout is door de onderhavige wijziging hersteld. Om die reden is het onderhavige besluit mede op artikel 10, vierde lid, van de Ontgrondingenwet gebaseerd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven