Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften bepaald bij gemeentelijke verordening betreffende overlast in de openbare ruimte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gemeenten de mogelijkheid te geven over te gaan tot de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van voorschriften uit de gemeentelijke verordening betreffende bepaalde gedragingen die kunnen leiden tot overlast in de openbare ruimte;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 154 worden de volgende leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

  • 6. Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing op gedragingen, bedoeld in het eerste lid.

B

Na artikel 154a worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 154b

  • 1. De raad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van:

    a. voorschriften uit zijn verordeningen betreffende gedragingen die kunnen leiden tot overlast in de openbare ruimte en die tevens krachtens artikel 154 strafbaar zijn gesteld, met uitzondering van de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften, en

    b. de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften die op grond van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer zijn vastgesteld in een verordening en die strafbaar zijn gesteld.

    De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 2. De verordening, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing op alle overtredingen, genoemd in het eerste lid.

  • 3. Een besluit van de raad tot intrekking van de verordening, bedoeld in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit.

  • 4. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend door het college. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

  • 5. Tot het uitreiken van een aankondiging van de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd, kan slechts een ondergeschikte die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is, worden gemachtigd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen gesteld worden aan de ondergeschikte.

  • 6. In het overleg, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993, vindt afstemming plaats over de inzet en werkwijze met betrekking tot de aanpak van overlast in de openbare ruimte door de politie en de ondergeschikten, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden de verschillende boetecategorieën en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald. Voor zover voor een voorschrift de boetecategorie en de hoogte van de boete niet bij algemene maatregel van bestuur zijn bepaald, stelt de raad deze vast in de verordening, bedoeld in het eerste lid. De bestuurlijke boete kan voor natuurlijke personen niet hoger zijn dan € 340 per gedraging en voor rechtspersonen niet hoger zijn dan € 2250 per gedraging.

  • 8. Indien de overtreder aannemelijk maakt dat de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is, wordt een lagere bestuurlijke boete opgelegd.

  • 9. Een bestuurlijke boete kan slechts worden opgelegd aan personen die ten tijde van de overtreding 12 jaar of ouder waren. De bestuurlijke boete wordt voor personen die ten tijde van de overtreding nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.

Artikel 154c

  • 1. De bestuurlijke boete wordt opgelegd bij gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de verordening, van de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Voorts bevat zij het verschuldigde bedrag van de bestuurlijke boete.

  • 2. Zo mogelijk wordt door de ondergeschikte, bedoeld in artikel 154b, vijfde lid, terstond na constatering van de overtreding aan de overtreder een rapport uitgereikt, waarin de beschikking wordt aangekondigd. Dit rapport is gedagtekend en vermeldt:

    a. de naam van de overtreder;

    b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

    c. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

    d. de hoogte van de op de overtreding gestelde boete, en

    e. het bestuursorgaan dat de bestuurlijke boete zal opleggen.

  • 3. De beschikking wordt binnen acht weken nadat de overtreding is geconstateerd aan de overtreder gezonden.

  • 4. De beschikking vermeldt de wijze van betaling en de dag waarop de bestuurlijke boete uiterlijk moet zijn voldaan.

  • 5. De beschikking wordt gezonden naar het adres dat de betrokkene heeft opgegeven. Indien de beschikking onbestelbaar blijkt te zijn, wordt deze gezonden naar het in de basisregistratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als het opgegeven adres. Indien de beschikking op het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

Artikel 154d

  • 1. Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.

  • 2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Artikel 154e

  • 1. Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

  • 2. Het bestuursorgaan legt geen sanctie op voorzover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

Artikel 154f

  • 1. Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is overleden.

  • 2. Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

Artikel 154g

Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 154h

  • 1. Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging:

    a. een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of

    b. het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging vervalt indien het bestuursorgaan wegens dezelfde gedraging reeds een bestuurlijke boete heeft opgelegd.

Artikel 154i

  • 1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 154j

  • 1. Het bestuursorgaan stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2. Voorzover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt het bestuursorgaan er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 154k

  • 1. Tegen een op grond van artikel 154c opgelegde beschikking kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Het beroep wordt behandeld en beslist door de kantonrechter. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 2. De artikelen 6, tweede lid, 10 en 12 tot en met 20d van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat telkens voor «officier van justitie» wordt gelezen: de burgemeester of het college.

Artikel 154l

De bestuurlijke boete wordt betaald aan het bestuursorgaan binnen zes weken nadat deze onherroepelijk is geworden.

Artikel 154m

  • 1. De invordering vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de wettelijke bepalingen inzake invordering van gemeentelijke belastingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid:

    a. vindt kwijtschelding wegens onvermogen tot betalen niet plaats; en

    b. verjaart de bevoegdheid tot invordering van de geldsom twee jaren nadat de bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 154n

  • 1. De behandeling van het beroep vindt plaats binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie, ter hoogte van het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.

  • 2. Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de in het eerste lid bedoelde termijn zonodig met vier weken worden verlengd.

  • 3. De zekerheid wordt door de indiener gesteld bij het bestuursorgaan dat de bestuurlijke boete heeft opgelegd, hetzij door middel van een aan betrokkene toegezonden acceptgiro, hetzij anderszins door storting op de rekening van de het bestuursorgaan. De griffie van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidsstelling en deelt hem mee dat de zekerheidsstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van zijn mededeling. Indien de zekerheidsstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 4. De verplichting tot zekerheidsstelling vervalt nadat ten aanzien van de opgelegde bestuurlijke boete een onherroepelijke beslissing is genomen.

  • 5. Indien de in het vierde lid bedoelde beslissing inhoudt dat de opgelegde bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk blijft gehandhaafd, wordt de verschuldigde bestuurlijke boete op de zekerheidsstelling verhaald.

C

In artikel 177, tweede lid, vervalt de zinsnede «en tot uitvoering van beslissingen van de raad».

ARTIKEL II

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 71 wordt na «vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» ingevoegd: en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet.

B

In artikel 78, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt na «in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» ingevoegd: en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet.

ARTIKEL IIA

Indien artikel VB van de Wet OM-afdoening in werking treedt op een eerder tijdstip dan deze wet, worden in artikel I, onderdeel A, van deze wet het vijfde en zesde lid vernummerd tot het vierde en vijfde lid.

ARTIKEL IIB

Indien artikel VB van de Wet OM-afdoening in werking treedt op een later tijdstip dan deze wet komt artikel VB van de Wet OM-afdoening te luiden:

ARTIKEL VB

In artikel 154 van de Gemeentewet vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met het vijfde lid.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet is verheven en in werking is getreden voordat deze wet in werking treedt, wordt in artikel II, onderdeel A, van deze wet de zinsnede «en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet» vervangen door: «, op basis van artikel 154b van de Gemeentewet» en wordt in artikel II, onderdeel B, van deze wet de zinsnede «en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet» vervangen door: , in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet wordt verheven en in werking treedt op hetzelfde tijdstip als deze wet, vervalt artikel V van die wet en wordt artikel II van deze wet vervangen door:

ARTIKEL II

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 71 komt te luiden als volgt:

Artikel 71

Het bestuur van het gerechtshof te Leeuwarden vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994, en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

B

Artikel 78, derde lid, komt te luiden als volgt:

  • 3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de rechtbanken en van het gerechtshof te Leeuwarden in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994 en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet, met dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 april 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften betreffende het laten stilstaan en parkeren van voertuigen, en voor andere lichte verkeersovertredingen (Wet bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen) (30 098) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een later tijdstip dan deze wet, wordt in artikel V, onderdeel A, van die wet de zinsnede «en op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door: «, op basis van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» en wordt in artikel V, onderdeel B, van die wet de zinsnede «en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door: , in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 184a van de Wegenverkeerswet 1994.

ARTIKEL VI

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, binnen drie respectievelijk zes jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL VIII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2007

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de negentiende februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 101

Naar boven