Besluit van 24 december 2007, houdende wijziging van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen in verband met de flexibilisering van artikel 29 daarvan, het herstel van enkele omissies en de aanwijzing van het Golfgebied als gebied ten aanzien waarvan strengere lozingsvoorschriften gelden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 25 oktober 2007, nr. HDJZ/SCH/2007-1352, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147) met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag (Trb. 1978, 188) en artikel 5 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 22 november 2007, nr. W09.07.0405/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 19 december 2007, nr. HDJZ/SCH/2007-1692, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 29 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het is verboden vanaf een schip olie of oliehoudende mengsels als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage I van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften, met dien verstande dat:

    a. in het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het gebied van de Zwarte Zee, het Golfgebied, de Noordwest-Europese wateren, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, en het Antarctisch gebied de voorschriften 15 en 34 van die Bijlage wat betreft lozingen in bijzondere gebieden van toepassing zijn;

    b. in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, de voorschriften 15 en 34 van die Bijlage wat betreft lozingen buiten bijzondere gebieden van toepassing zijn, en in deze gebieden de voorschriften 15 en 34 wat betreft lozingen in bijzondere gebieden van toepassing worden op een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5 Het is verboden vanaf een schip vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften, met dien verstande dat:

    a. in het gebied van de Oostzee, het Golfgebied, het gebied van de Noordzee, bedoeld in voorschrift 5 van die Bijlage, en in het Antarctisch gebied voorschrift 5 van die Bijlage van toepassing is;

    b. in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 5 van die Bijlage, voorschrift 3 van die Bijlage van toepassing is, en in deze gebieden voorschrift 5 van die Bijlage van toepassing wordt op een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

ARTIKEL II

  • 1. In afwijking van artikel 29, eerste lid, zijn tot 1 augustus 2008 ten aanzien van lozingen in het Golfgebied de voorschriften 15 en 34 van Bijlage I wat betreft lozingen buiten bijzondere gebieden van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 29, vijfde lid, is tot 1 augustus 2008 ten aanzien van lozingen in het Golfgebied voorschrift 5 van bijlage V van toepassing.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II vervalt met ingang van 1 augustus 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 december 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de twaalfde februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2007 is het nieuwe Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Bvvs) grotendeels in werking getreden. Een aantal bepalingen zijn met ingang van 2 januari 2007 in werking getreden. Met het nieuwe Bvvs is een nieuw en modern kader tot stand gekomen voor de ter uitvoering van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen te stellen regels, met bijzondere aandacht voor de implementatie van internationale en Europese regelgeving. Naar nu blijkt is artikel 29 van het Bvvs niet voldoende flexibel vorm gegeven. Met de onderhavige wijziging wordt dit alsnog gedaan. Daarmee wordt tevens een omissie in artikel 29, eerste lid en artikel 29, vijfde lid, hersteld en wordt het Golfgebied aangewezen als gebied ten aanzien waarvan met ingang van 1 augustus 2008 strengere lozingsvoorschriften gelden.

Artikel 29 van het Bvvs heeft betrekking op de voorschriften die gelden ten aanzien van lozingen onder het MARPOL-verdrag (het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188)). Op grond van dit verdrag gelden strengere voorschriften met betrekking tot lozingen van olie en oliehoudende mengsels (Bijlage I) en vuilnis (Bijlage V) in zogenoemde bijzondere gebieden. Ingevolge voorschrift 38.6 van Bijlage I, zoals dat luidt na wijziging door de Mariene Milieucommissie (MEPC) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) bij resolutie MEPC.117(52) (Trb. 2006, 260), worden de strengere lozingsvoorschriften die gelden ten aanzien van vier van deze bijzondere gebieden (de Rode Zee, het Golfgebied, de Golf van Aden en Oman van de Arabische Zee), eerst van kracht op een datum die door de IMO wordt vastgesteld op het moment dat toereikende havenontvangstvoorzieningen in deze gebieden aanwezig zijn voor de ontvangst van (restanten van) olie of oliehoudende mengsels. Met het nieuwe Bvvs is per abuis geen uitvoering gegeven aan voorschrift 38.6 van Bijlage I, zodat niet duidelijk is met betrekking tot welke van deze vier gebieden de strengere voorschriften reeds gelden en met betrekking tot welke gebieden dit nog niet het geval is. Met de onderhavige wijziging van het Bvvs wordt deze omissie hersteld.

Op grond van het met artikel I gewijzigde eerste lid, van artikel 29 van het Bvvs gelden de strengere voorschriften met betrekking tot het lozen van olie en oliehoudende mengsels vooralsnog niet met betrekking tot drie van de bovengenoemde vier bijzondere gebieden. Met betrekking tot deze drie gebieden (de Rode Zee, de Golf van Aden en Oman van de Arabische Zee) is nog geen sprake van toereikende havenontvangstvoorzieningen. Met betrekking tot het Golfgebied is hiervan inmiddels wel sprake en om die reden is tijdens de 56ebijeenkomst van de MEPC van de IMO die plaatsvond van 9 juli tot en met 13 juli 2007 een resolutie aangenomen op grond waarvan de strengere voorschriften voor lozing van olie en vuilnis met betrekking tot het Golfgebied zullen gaan gelden met ingang van 1 augustus 2008. Om die reden is het Golfgebied een van de gebieden, die met de onderhavige wijziging van het Bvvs worden genoemd in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, en ten aanzien waarvan de strengere lozingsvoorschriften gelden. Gelet op laatstgenoemde datum echter, bepaalt artikel II van het onderhavige besluit dat de strengere lozingsvoorschriften met betrekking tot het Golfgebied tot 1 augustus 2008 niet zullen gelden.

Voorschrift 5 van Bijlage V, zoals dat luidt na wijziging bij MEPC.36(28) (Trb. 1992, 29), MEPC.42(30) (Trb. 1992, 29), 48(31) (Trb. 1993, 53) en MEPC.89(45) (Trb. 2003, 116), bepaalt dat de strengere voorschriften die gelden ten aanzien van lozingen in de in die Bijlage nader aangeduide bijzondere gebieden, eerst van kracht worden op een datum die door de IMO wordt vastgesteld op het moment dat toereikende havenontvangstvoorzieningen in deze gebieden aanwezig zijn voor de ontvangst van vuilnis. Met artikel 29, vijfde lid, van het Bvvs was reeds uitvoering gegeven aan voorschrift 5 van Bijlage V. Omdat, zoals hierboven aangegeven dat de strengere voorschriften voor lozing van vuilnis met ingang van 1 augustus 2008 ook gaan gelden met betrekking tot het Golfgebied, wordt dit gebied toegevoegd aan de in artikel 29, vijfde lid, onderdeel a genoemde gebieden ten aanzien waarvan strengere lozingsvoorschriften gelden.

Tot slot wordt met de onderhavige wijziging van het Bvvs de foutieve verwijzing in het vijfde lid naar voorschrift 4 van Bijlage V bij het MARPOL-verdrag in plaats van naar voorschrift 3 van die Bijlage hersteld.

Omdat zowel onderdeel a als onderdeel b van artikel 29, vijfde lid, wordt gewijzigd, is een nieuwe integrale tekst van dit artikellid vastgesteld.

Gekozen is voor een redactie van artikel 29, eerste lid, waarbij in onderdeel a de gebieden ten aanzien waarvan de strengere voorschriften gelden met name worden aangeduid en in onderdeel b wordt aangegeven dat ten aanzien van de overige bijzondere gebieden de strengere voorschriften vooralsnog niet gelden. Op deze wijze is de uitzondering van onderdeel b niet alleen van toepassing op het gebied van de Rode Zee, de Golf van Aden, Oman van de Arabische Zee en – tot 1 augustus 2008 – het Golfgebied, maar tevens op de bijzondere gebieden die in de toekomst als zodanig worden aangewezen. Wijziging van het Bvvs is daarvoor dan niet vereist. Om dezelfde reden wordt met de onderhavige wijziging ook in artikel 29, vijfde lid, dat betrekking heeft op lozing van vuilnis, de bijzondere gebieden ten aanzien waarvan de strengere voorschriften vooralsnog niet gelden, niet meer met name aangeduid.

Het tijdstip waarop de strengere voorschriften van toepassing worden, zal bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat worden vastgesteld en in de Staatscourant bekend worden gemaakt. Het met ingang van 1 januari 2007 vervallen Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen bevatte een vergelijkbare voorziening.

Artikel I van dit besluit is een wijziging van het BVVS en vervalt van rechtswege, zodra de wijziging in werking is getreden. Omdat artikel II geen wijziging van het besluit betreft, wordt in artikel III voorzien in de intrekking ervan.

De onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven.

In verband met artikel 39 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen is in dit besluit voorzien in mede-ondertekening door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven