Besluit van 8 september 2008, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 2008, nr. DB 2008-323 M, gedaan in overeenstemming met Onze Minister voor Jeugd en Gezin en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S.A.M. Dijksma;

Gelet op artikel 46 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2008, no. W06.08.0209/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 3 september 2008, nr. DB 2008-00441 U, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister voor Jeugd en Gezin en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S.A.M. Dijksma;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikelen 38 en 38a» vervangen door: artikelen 38, 38a en 46.

2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. verordening (EEG) nr. 1408/71: verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149);

  • d. verordening (EEG) nr. 574/72: verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 74).

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen

  • 1. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Jeugd en Gezin worden regels gesteld met betrekking tot de samenloop van tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget met naar aard en strekking daarmee overeenkomende tegemoetkomingen op grond van een regeling van een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Jeugd en Gezin worden regels gesteld met betrekking tot de samenloop van tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget met naar aard en strekking daarmee overeenkomende tegemoetkomingen op grond van een regeling van een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, of 14, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Jeugd en Gezin en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, worden regels gesteld met betrekking tot de berekeningswijze van tegemoetkomingen op grond van een inkomensafhankelijke regeling in situaties waarin een of meer Nederlandse gezinsbijslagen als bedoeld in artikel 1, onder u), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 met toepassing van die verordening en verordening (EEG) nr. 574/72 worden uitbetaald in de vorm van een aanvulling op een of meer in dat artikel bedoelde gezinsbijslagen van een andere lidstaat.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, voor zover betrekking hebbend op situaties waarin een of meer Nederlandse gezinsbijslagen als bedoeld in artikel 1, onder u), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 met toepassing van die verordening en verordening (EEG) nr. 574/72 worden uitbetaald in de vorm van een aanvulling op een of meer in dat artikel bedoelde gezinsbijslagen van een andere lidstaat, terug tot en met 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 8 september 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de achttiende september 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsbesluit Awir) is gebaseerd op artikel 46 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze bepaling geeft de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter voorkoming of beperking van samenloop van tegemoetkomingen op grond van de Awir met soortgelijke buitenlandse tegemoetkomingen.

In dit besluit is in de eerste plaats een subdelegatie geregeld met betrekking tot de samenloop van het kindgebonden budget met naar aard en strekking daarmee overeenkomende tegemoetkomingen van een ander land (niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland) dan wel van een volkenrechtelijke organisatie. Het betreft hier samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen in situaties waarin de EEG-verordeningen niet van toepassing zijn en de gerechtigde recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget. Een en ander zal worden uitgewerkt in een gezamenlijke regeling van de betrokken Minister en ondergetekende.

Daarnaast ziet het besluit op de samenloop van een of meer Nederlandse gezinsbijslagen met tegemoetkomingen die worden uitbetaald in de vorm van een aanvulling op gezinsbijslagen van een andere lidstaat die worden beheerst door de prioriteitsregels in de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72. Deze verordeningen bevatten onder meer voorrangsregels voor situaties waarin op grond van de nationale wetgeving van twee lidstaten voor hetzelfde kind over hetzelfde tijdvak recht op gezinsbijslag bestaat1. Dergelijke situaties kunnen zich voordoen indien er ten aanzien van één kind gelijktijdig recht is op gezinsbijslagen in enerzijds het woonland – op grond van ingezetenschap – en anderzijds in het werkland, of indien meer personen voor hetzelfde kind gelijktijdig recht hebben op gezinsbijslagen. Verordening (EEG) nr. 1408/71, verder uitgewerkt in verordening (EEG) nr. 574/72, wijst in deze situaties de wetgeving aan van de lidstaat die bij voorrang de gezinsbijslagen moet betalen (lidstaat A). Het recht op de gezinsbijslagen in de andere lidstaat (lidstaat B) wordt geschorst. Indien het recht op gezinsbijslagen in lidstaat B hoger is dan het recht op gezinsbijslagen in lidstaat A, is er in lidstaat B wel recht op het verschil tussen de gezinsbijslagen in lidstaat B en lidstaat A. Deze samenloop van gezinsbijslagen ziet voor Nederland op de volgende als gezinsbijslag in de zin van de verordeningen kwalificerende tegemoetkomingen:

  • kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet;

  • tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000;

  • tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget (voor 2008 is dit de kindertoeslag);

  • kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang.

Door de rechtstreekse werking van de verordeningen is het niet nodig om de bedoelde samenloopsituaties wettelijk te regelen. Niettemin is het van belang om vast te leggen hoe de samenloopregels in de genoemde situaties dienen te worden toegepast. Zo kan voor degene die aanspraak heeft op meer dan één van de bovenstaande prestaties worden vastgesteld welke van die prestaties als eerste voor uitbetaling in aanmerking komt. Dit zal ook worden geregeld in de gezamenlijke regeling van de betrokken ministers en ondergetekende. Hiertoe is in het derde lid van artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Awir de bevoegdheid gecreëerd om regels te stellen met betrekking tot de berekeningswijze van het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag bij samenloop met een of meer gezinsbijslagen van een andere lidstaat.

Artikel 2a is overigens algemeen geformuleerd, zodat nieuwe tegemoetkomingen op grond van de Awir die als gezinsbijslag in de zin van verordening (EEG) nr. 1408/71 kwalificeren dan wel als kinderbijslag in de zin van de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid, onderscheidenlijk regelingen van volkenrechtelijke organisaties, eveneens in de genoemde ministeriële regeling(en) kunnen worden opgenomen.

Via artikel 46 Awir en het Uitvoeringsbesluit Awir enerzijds en artikel 20 AKW anderzijds kunnen nu in één ministeriële regeling, te weten de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen, alle samenloopsituaties met betrekking tot gezinsbijslagen en andere kindgerelateerde tegemoetkomingen worden geregeld.

Dit besluit bevat geen inhoudelijke bepalingen die tot effecten voor de overheid, bedrijfsleven of burger leiden. Het verlegt slechts de bevoegdheid tot regelgeving. Ook de te treffen ministeriële regeling zal in beginsel geen inhoudelijke effecten meebrengen door het declaratoire karakter van de bepalingen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Met de wijziging van artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Awir is aangegeven dat het Uitvoeringsbesluit Awir voortaan ook uitvoering geeft aan artikel 46 van de Awir.

Verder zijn in het tweede lid de volledige titels van EEG-verordeningen 1408/71 en 574/72 opgenomen zodat in artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Awir hiernaar verwezen kan worden.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

In artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Awir is een drietal bevoegdheden tot uitwerking van artikel 46 van de Awir opgenomen.

In het eerste en tweede lid van artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Awir zijn de delegatiebepalingen opgenomen waarin wordt bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de berekeningswijze van tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget in geval van samenloop met naar aard en strekking daarmee overeenkomende tegemoetkomingen op grond van een buitenlandse regeling (niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland) of een regeling van een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, of 14, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.

Hoewel de kinderbijslag géén inkomensafhankelijke regeling in de zin van de Awir is, heeft deze wel hetzelfde karakter als de tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget, te weten een algemene tegemoetkoming in kindgerelateerde kosten. Om de samenloop met betrekking tot kinderbijslag, kindgebonden budget en daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen op dezelfde wijze te regelen, zal in de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde ministeriële regeling worden geregeld dat de kinderbijslag en de tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget wat betreft de verrekening van aan het kindgerelateerde bijslagen en toeslagen in situaties waarin verordening (EEG) nr. 1408/71 niet van toepassing is, op dezelfde wijze worden behandeld. Hoewel de kinderopvangtoeslag een kindgerelateerde tegemoetkoming is, blijft deze buiten beschouwing bij de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid. Het betreft hier een tegemoetkoming in specifieke kosten.

In het derde lid van artikel 2a Uitvoeringsbesluit Awir is de bevoegdheid geregeld om bij ministeriële regeling te bepalen in welke volgorde gezinsbijslagen als bedoeld in verordening (EEG) nr. 1408/71 worden uitbetaald voor zover deze op grond van verordening (EEG) nr. 574/72 niet zijn geschorst als gevolg van de voorrangsregels uit deze verordeningen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het besluit. Voor zover betrekking hebbend op situaties als bedoeld in artikel 2a, derde lid, wordt aan het besluit terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2008. Vanwege de invoering van het kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2008 bestaat met ingang van die datum, omwille van de kenbaarheid, behoefte aan een ministeriële regeling met uitvoeringsregels waarin de bestaande uitvoeringspraktijk ten aanzien van anticumulatie met buitenlandse tegemoetkomingen voor kinderen is vastgelegd, waarbij met ingang van 1 januari 2008 dus ook het kindgebonden budget moet worden betrokken.

De terugwerkende kracht heeft voor betrokkenen in die gevallen geen nadelige gevolgen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Deze verordeningen zijn ook van toepassing op een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte en Zwitserland.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 oktober 2008, nr. 199.

Naar boven