Besluit van 26 augustus 2008, houdende regelen ter uitvoering van de EG-verordening betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer 2008)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juli 2008, nr. BJZ2008069978, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 204) en artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 14 augustus 2008, nr. W08.08.0290/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 augustus 2008, nr. BJZ2008083012, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder verordening: verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 204).

Artikel 2

Als instantie als bedoeld in artikel 4 van de verordening wordt Onze Minister aangewezen.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met de eisen, gesteld bij de artikelen 7, tweede lid, eerste alinea, en vierde lid, 9, eerste en tweede lid, 10, vierde lid, tweede alinea, 13, vierde, zesde, tiende en elfde lid, 14, 15, tweede lid, 16 en 17, tweede lid, van de verordening.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een ontheffing als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de verordening.

Artikel 4

Het Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer wordt ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 augustus 2008

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de elfde september 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit dient ter omzetting van Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PbEU L 204) (hierna: de Verordening). De Verordening strekt tot vervanging van de huidige communautaire regelgeving betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen, zoals vastgelegd in Verordening (EG) 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 (PbEG L 63)1 (hierna: verordening 304/2003).

De vervanging was noodzakelijk nadat het Hof van Justitie in zijn arrest van 10 januari 2006 in de zaak van de Commissie tegen het Parlement en de Raad2 de verordening 304/2003 nietig heeft verklaard, aangezien deze verordening zowel artikel 133 als artikel 175, lid 1, van het Europees Verdrag als tweeledige rechtsgrondslag had moeten hebben.

Daarnaast dient de Verordening om bepaalde technische wijzigingen door te voeren, in het licht van het verslag van de Commissie3 overeenkomstig artikel 21 van de verordening over de ervaringen met de procedures tot op heden. Deze wijzigingen hebben in hoofdzaak betrekking op:

  • de regels omtrent de zogeheten «voorafgaande geïnformeerde toestemmingsprocedure»: zo kan in sommige gevallen tijdelijk een bewijs van registratie in het invoerende land volstaan om export mogelijk te maken;

  • de bepalingen die betrekking hebben op de handhaving van de regelgeving, zoals de verplichting voor bedrijven om in het enig document ter uitvoer een code in te vullen in «box 44», welke refereert aan het feit dat aan de kennisgevings- en expliciete toestemmingsprocedure is voldaan.

Daarnaast bepaalt de Verordening dat de Commissie een douanemodule van de internetdatabase zal hanteren, waarmee douanediensten de geldigheid van de aangegeven code in box 44 kunnen checken.

Ook zijn in de bijlagen de codes die aan stoffen worden toegewezen om identificatie bij handelsstromen mogelijk te maken, verbeterd en vollediger gemaakt. Hierdoor kunnen inspectiediensten makkelijker controleren.

Er zijn tenslotte wijzigingen gekomen in de wijze waarop de Europese besluitvorming loopt ten aanzien van wijzigingen van de bijlagen van de verordening, waardoor de rol van het Europees Parlement is vergroot.

De implementatie van verordening 304/2003 heeft plaatsgevonden door middel van het Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer4. Dit besluit wordt ter gelegenheid van deze nieuwe verordening vervangen door een nieuw Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer 2008. In het nieuwe besluit wordt verwezen naar de nieuwe Verordening (artikel 1). De aanwijzing van de nationale instantie, belast met de uitvoering van de verordening blijft ongewijzigd «Onze Minister». Artikel 3 (de strafbaarstelling) heeft enige wijzigingen ondergaan, waaronder de toevoeging van het verbod in strijd te handelen met het bepaalde inzake de administratieve vereisten bij uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen, te weten de verplichting het export referentie identificatienummer in box 44 te vermelden van het enig document. Overigens treedt deze specifieke verplichting pas op 1 november 2008 in werking; de overige bepalingen van de Verordening zijn op 1 augustus 2008 in werking getreden.

2. Achtergrond en inhoud van de Verordening

Mondiale afspraken

De Verordening dient ter implementatie van het Verdrag van Rotterdam dat op 11 september 1998 tot stand kwam en door alle lidstaten van de Europese Gemeenschap en door de (Raad van de) Europese Gemeenschap zelf is ondertekend (hierna: het verdrag). Dit verdrag is het gevolg van het toegenomen besef dat de uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen, in het bijzonder naar ontwikkelingslanden, bepaalde verantwoordelijkheden met zich brengt. Er zijn sterke aanwijzingen dat de toepassing van dergelijke stoffen vooral daar tot zeer ernstige problemen kan leiden. Deze toepassing vindt dikwijls plaats zonder kennis omtrent de aard van de stoffen en de te treffen veiligheidsvoorzieningen. Het verdrag is voornamelijk gebaseerd op de juridisch niet-bindende bepalingen van de richtsnoeren van Londen voor de uitwisseling van informatie over chemische stoffen in de internationale handel van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme – UNEP), zoals gewijzigd in 1989, en op de Internationale Gedragscode voor de distributie en het gebruik van bestrijdingsmiddelen van de Food and Agriculture Organisation (FAO), zoals gewijzigd in 2002.

De Europese Gemeenschap heeft deelgenomen aan deze regelingen en heeft de vrijwillige procedure destijds juridisch bindend gemaakt door middel van Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad. Ook de internationale gemeenschap besloot in 1992 in Rio de Janeiro dat er een bindende mondiale regeling moest komen.

De bepalingen van het verdrag behelzen een zogenoemde «Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming»-procedure («Prior Informed Consent», afgekort als: PIC), waarmee een belangrijke stap werd gezet op weg naar verbetering van de internationale regelgeving op het gebied van gevaarlijke chemische stoffen. Doel is de partijen aan te zetten tot gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking bij de internationale handel in zulke stoffen, teneinde de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade te beschermen en bij te dragen tot een vanuit milieuoogpunt verantwoord gebruik van deze stoffen. Het verdrag trad in werking op de datum dat het geratificeerd was door 50 partijen (24 februari 2004).

De belangrijkste onderdelen van het verdrag zijn:

1. De PIC-procedure

Het genoemde vereiste van «Prior Informed Consent» (PIC) houdt in dat de uitvoer van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen stoffen (zoals lindaan en kwikverbindingen) pas mag plaatsvinden als het importerende land zijn toestemming heeft gegeven op basis van vooraf verstrekte informatie. Het doel van deze regeling is dat het importerende land de kans krijgt een afweging te maken van de risico’s en het nut van een stof.

2. De exportkennisgeving

Het land van uitvoer moet jaarlijks van de uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen een kennisgeving doen aan het land van invoer. Deze kennisgevingsplicht geldt voor stoffen die in het land van uitvoer verboden of in gebruik streng beperkt zijn.

3. De etikettering

Dit betreft het toepassen van de etiketteringsvoorschriften die in het land van uitvoer gelden bij de uitvoer van dergelijke stoffen naar derde landen. Dit geldt zowel voor PIC-stoffen als voor alle overige stoffen die in het land van uitvoer als gevaarlijk worden beschouwd.

4. De opbouw van een technische infrastructuur

Het betreft de verplichting om op verzoek van ontwikkelingslanden wetenschappelijke, technische, economische en wettelijke informatie te verschaffen over de stoffen waarop het verdrag betrekking heeft en de verplichting tot bevordering van de opbouw van deskundigheid voor het veilig en verantwoord omgaan met chemische stoffen in het kader van een duurzame ontwikkeling.

De Verordening

Achtergronden

Bij besluit van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (2003/106/EG) zijn de Europese Commissie en alle lidstaten van de Europese Unie gehouden hun wet- en regelgeving over de in- en uitvoer van milieugevaarlijke stoffen aan te passen aan het verdrag. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de verordening 304/2003 en met de vaststelling en inwerkingtreding van de Verordening per 1 augustus 2008 ter vervanging van eerstgenoemde verordening, heeft de Europese Commissie aan die verplichting voldaan. Aangezien de voorschriften van de Verordening ingevolge het EG-verdrag rechtstreeks werken in de lidstaten, hebben de lidstaten formeel ook aan die verplichting voldaan.

Hoofdlijnen

De Verordening onderscheidt drie procedures: de kennisgeving van uitvoer, de PIC-kennisgeving en de PIC-procedure. De eerste betreft de stoffen, opgenomen in bijlage I, deel 1, de tweede die in bijlage I, deel 2, en de laatste die in bijlage I, deel 3, van de Verordening. Deze lijsten van stoffen worden ten minste jaarlijks opnieuw beoordeeld door de Europese Commissie en worden beschikbaar gesteld op internet (http://edexim.jrc.it/).

In de Verordening zijn uitzonderingen opgenomen. Zo hoeft bijvoorbeeld geen kennisgeving van uitvoer te worden gedaan als de betrokken instantie van de invoerende partij of het invoerende land hiervan via de geëigende procedure afziet. Voor stoffen opgenomen in bijlage I, deel 2, geldt dat de aangewezen nationale instantie kan beslissen dat geen expliciete toestemming voor import nodig is wanneer de export plaatvindt naar een OESO-land en wanneer in dat land een vergunning, registratie of toelating is verleend. Voor stoffen opgenomen in bijlage I, de delen 2 en 3, geldt dat bij het uitblijven van een reactie op een verzoek om uitdrukkelijke toestemming na 60 dagen, de aangewezen nationale instantie in overleg met de Commissie kan beslissen of export door kan gaan, wanneer in dat land een vergunning, registratie of toelating is verleend.

De kennisgeving van uitvoer geldt ook voor artikelen die chemische stoffen bevatten en die worden genoemd in bijlage I, deel 2 of 3, van de Verordening. In geval van een noodsituatie kan door de nationale instantie in overleg met de Commissie gehele of gedeeltelijke ontheffing worden gegeven van de verplichting van kennisgeving van uitvoer. Een verzoek hiertoe, waaruit de noodsituatie blijkt, kan bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden ingediend (artikel 9.2.2.7 van de Wet milieubeheer).

De Verordening bevat een verbod van de uitvoer van de in bijlage V opgenomen chemische stoffen en artikelen. Dit zijn de stoffen, preparaten en artikelen waarvan het gebruik in de Europese Unie is verboden in verband met de bescherming van de volksgezondheid of het milieu.

Reikwijdte

De Verordening heeft betrekking zowel op specifiek in het verdrag aangewezen chemische stoffen als op chemische stoffen die binnen de Europese Unie of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderhevig zijn. Onder deze laatste categorie valt in elk geval een groot deel van de stoffen, waarvoor een streng regime (verbod of strikte beperkingen ten aanzien van de toepassing ervan) is opgenomen in Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PbEG L 262). Een groot deel van de aangewezen stoffen betreft bestrijdingsmiddelen. Wijzigingen van de verordening treden voor de toepassing van dit besluit in werking op het moment dat die verordeningen in werking treden.

De bepalingen omtrent de indeling, de verpakking en het kenmerken zijn van toepassing op alle chemische stoffen. Onder de verordening vallen niet stoffen die vallen onder diverse andere verordeningen of richtlijnen, te weten:

  • verdovende middelen en psychotrope stoffen;

  • radioactief materiaal en radioactieve stoffen;

  • afvalstoffen;

  • chemische wapens;

  • levensmiddelen en additieven;

  • diervoeders;

  • genetisch gemodificeerde organismen;

  • farmaceutische specialiteiten of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, tenzij deze vallen onder de in de verordening gegeven definitie van «overige bestrijdingsmiddelen», en

  • chemische stoffen die worden ingevoerd voor onderzoek of analyse in zodanig geringe hoeveelheden (in elk geval niet meer dan 10 kg), dat het onwaarschijnlijk is dat de gezondheid van de mens en het milieu daardoor nadelig worden beïnvloed.

Verpakking en Informatieverstrekking

De in communautair verband vastgestelde eisen aan verpakking en etikettering van stoffen en preparaten en het verstrekken van veiligheidsinformatiebladen zijn van toepassing bij voorgenomen uitvoer van alle gevaarlijke chemische stoffen naar partijen en andere landen, tenzij die bepalingen, met inachtneming van de desbetreffende internationale normen, in strijd zouden zijn met eventuele specifieke vereisten van die landen.

Bij de uitvoer van bestrijdingsmiddelen dient de exporteur erop toe te zien dat het etiket ook specifieke informatie bevat over de wijze van opslag en de stabiliteit bij opslag in de klimaatomstandigheden van de invoerende partij of het invoerende land.

Verplichtingen van exporteurs en importeurs

Exporteur in de zin van de Verordening is elke natuurlijke of rechtspersoon, namens welke een aangifte ten uitvoer wordt gedaan, dat wil dus zeggen: degene die op het tijdstip van de aangifte houder is van de uitvoerovereenkomst of – indien er geen uitvoerovereenkomst is gesloten of indien de houder van de overeenkomst niet in eigen naam handelt – degene die bevoegd is te beslissen over verzending van de chemische stof.

Importeur is elke natuurlijke of rechtspersoon die op het tijdstip van invoer naar het douanegebied van de Europese Gemeenschap de geconsigneerde voor de chemische stof is.

Ten aanzien van stoffen, opgenomen in bijlage I, deel 1, die voor het eerst sinds 7 maart 2003 (de dag van inwerkingtreding van de verordening) worden uitgevoerd, stelt de exporteur de nationale instantie ten minste dertig dagen voordat de uitvoer van de chemische stof zou moeten plaatsvinden, van die uitvoer in kennis. Daarna dient de eerste uitvoer per kalenderjaar van die stof uiterlijk 15 dagen voor de datum van uitvoer te worden kennisgegeven. De kennisgeving moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III van de verordening (artikel 7, eerste lid, eerste alinea, van de Verordening).

Dezelfde procedures dienen te worden gevolgd indien de communautaire regelgeving betreffende het in de handel brengen, het gebruik of het kenmerken van de betrokken stoffen is gewijzigd of wanneer de samenstelling van een preparaat zodanig is veranderd, dat het kenmerk van dat preparaat (in de zin van Richtlijn 67/548/EEG respectievelijk titel 9.2.3 van de Wet milieubeheer) wijzigt. De kennisgeving moet in dit geval tevens een vermelding bevatten dat het gaat om een herziening van een eerdere kennisgeving (artikel 7, derde lid, van de Verordening). Op verzoek van invoerende partijen of landen, wordt bovendien beschikbare aanvullende informatie over de uitgevoerde chemische stoffen ter beschikking gesteld (artikel 7, zesde lid, van de Verordening).

Ten aanzien van alle in bijlage I opgenomen chemische stoffen dient elke exporteur of importeur in het eerste kwartaal van elk jaar de nationale autoriteit in kennis te stellen van de hoeveelheid van de chemische stof (als zodanig of als preparaat) die in het voorgaande jaar naar of van elke invoerende of uitvoerende partij of elk invoerend of uitvoerend land buiten de Europese Gemeenschap is vervoerd. Daarbij moet een lijst worden overgelegd met de namen en adressen van de importeurs waarheen, respectievelijk de exporteurs waarvandaan, vervoer in die tijdsperiode heeft plaatsgevonden. Daarbij geldt de verplichting, in dit geval op verzoek van de Commissie of een aangewezen nationale instantie, om alle aanvullende informatie over chemische stoffen, die nodig is ter uitvoering van de verordening, te verstrekken (artikel 9, eerste en tweede lid, van de Verordening).

Overige bepalingen

Een chemische stof mag niet op een later tijdstip dan zes maanden vóór de uiterste gebruiksdatum worden uitgevoerd, tenzij de intrinsieke eigenschappen van deze stof dit onuitvoerbaar maken. Vooral ten aanzien van bestrijdingsmiddelen dienen de risico’s van het ontstaan van verouderde voorraden tot een minimum te worden beperkt. Exporteurs dienen er dan ook voor te zorgen dat verpakkingen van bestrijdingsmiddelen ook wat betreft omvang zijn geoptimaliseerd. Bestrijdingsmiddelen die worden uitgevoerd dienen te voldoen aan de desbetreffende zuiverheidsspecificatie van de communautaire wetgeving. De verordening bevat tevens passende voorschriften betreffende technische bijstand voor capaciteitsopbouw overeenkomstig de verplichtingen die het verdrag oplegt aan partijen, met verder gevorderde programma’s voor de regelgeving en het beheer van chemische stoffen.

Afwijkingen van het verdrag

De Verordening gaat op een aantal punten verder dan de bepalingen van het verdrag. De Europese Unie achtte het noodzakelijk om bepaalde voorschriften van het verdrag aan te scherpen om ervoor te zorgen dat de niveaus van bescherming van het milieu en de volksgezondheid in invoerende landen, waarin de huidige voorschriften voorzien, niet worden afgezwakt. Artikel 15, vierde lid, van het verdrag verleent partijen het recht om strengere maatregelen te nemen dan op grond van de verdragsbepalingen zijn vereist, mits deze maatregelen verenigbaar zijn met het verdrag en in overeenstemming zijn met het internationaal recht. De strengere benadering in de Verordening geldt met name ten aanzien van het toepassingsgebied van de voorschriften die vooral effect zullen hebben op de kennisgevingen van uitvoer die de Europese Gemeenschap op bilaterale basis naar derde landen stuurt. Zo dient een speciale categorie te blijven bestaan voor gevaarlijke chemische stoffen die voor consumentengebruik verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn. Dit geldt ook voor preparaten die zulke stoffen bevatten. Bovendien dienen er kennisgevingen van uitvoer te zijn voor artikelen welke bepaalde chemische stoffen bevatten die bij gebruik of verwijdering zouden kunnen vrijkomen. De Verordening voorziet bovendien tevens in de mogelijkheid de bepalingen te blijven toepassen op landen die daarbij geen partij zijn. Om verder te vermijden dat invoerende landen chemische stoffen ontvangen die in de zin van het verdrag verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn wanneer zij niet hebben gereageerd op een kennisgeving van uitvoer of op een voorgenomen invoer uit hoofde van de internationale PIC-procedure, moet de exporteur de uitdrukkelijke instemming van het invoerland verkrijgen, alvorens die chemische stoffen te kunnen exporteren. Bovendien wordt de uitvoer verboden van bepaalde met name genoemde chemische stoffen en artikelen die reden tot bijzondere bezorgdheid geven en waarvan het gebruik in de Gemeenschap verboden is. Voorts zijn de voorschriften van de Verordening (die bijvoorbeeld betrekking hebben op kennisgeving van uitvoer en de verpakking en etikettering) van toepassing op de uitvoer naar alle invoerende landen, ongeacht of deze landen partij bij het verdrag zijn of niet.

Evenzo moet het juist worden geacht dat de Gemeenschap de bepalingen van het verdrag inzake de uitwisseling van informatie en technische bijstand tot alle landen uitbreidt, in het bijzonder om hen in staat te stellen het verdrag uit te voeren. Een dergelijke benadering bevestigt het engagement van de Gemeenschap om te zorgen voor goede controle op de handel in en het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen in de wereld, uitgaande van het beginsel dat zij moet helpen om de gezondheid van de mens en het milieu zowel binnen haar grenzen als daarbuiten te beschermen. Om echter onnodig oponthoud in de internationale handel te voorkomen, bestaat een procedure voor gevallen waarbij voor de betreffende stof een vergunning, registratie of toelating is verleend, zodat tijdelijk ook zonder expliciete toestemming uitvoer kan plaatsvinden.

3. Bedrijfseffecten

De consequenties van het onderhavige besluit voor de bedrijfsvoering van vanuit Nederland exporterende bedrijven van gevaarlijke chemische stoffen, zijn op hoofdlijnen hetzelfde als die van het huidige Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer (Stb. 2004, 98, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 april 2008, Stb. 160). Hieronder vallen de verplichting van jaarlijkse kennisgeving van export van stoffen die als gewasbeschermingsmiddel, als bestrijdingsmiddel voor andere toepassingen of als industriële chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik of gebruik door het publiek verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, alsmede het vereiste niet tot uitvoer over te gaan voordat de expliciete toestemming voor invoer vanuit het importerende land verkregen is. Ook uitvoer van preparaten, houdende stoffen genoemd op bijlage 1 in een concentratie die aanleiding zou kunnen geven tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Richtlijn 1999/45/EG, valt onder deze verplichtingen. De uitvoerende bedrijven doen daarnaast jaarlijks verslaglegging van de totale hoeveelheden die zijn uitgevoerd per invoerend land, onder vermelding van de namen en de adressen van de importeurs in deze landen.

Tevens is ingevolge dit besluit ieder bedrijf gehouden bij export van chemische stoffen (dus niet alleen stoffen welke specifiek onder Bijlage I van de verordening vallen) de verpakking en etikettering te hanteren wanneer dit bepaald is volgens de geldende EU regelgeving voor classificatie en etikettering (krachtens EEG Richtlijn 67/548, EG Richtlijn 1999/45, EEG Richtlijn 91/414, EG Richtlijn 98/8 of andere specifieke communautaire wetgeving). Waar relevant dient voor alle exporten van chemische stoffen de uiterste gebruiksdatum te worden vermeld (indien nodig voor verschillende klimaatzones) alsmede de productiedatum. Bedrijven zijn voorts gehouden iedere importeur een veiligheidsinformatieblad conform de verordening 1907/2006(REACH)toe te sturen en de gegevens op het etiket of op het veiligheids-informatieblad – voor zover praktisch uitvoerbaar – in de officiële taal of één van de hoofdtalen van het land van bestemming te vermelden. Waar relevant mag een stof niet later dan zes maanden voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum worden uitgevoerd.

De exporteur dient er voor te zorgen dat de omvang en de verpakking van bestrijdingsmiddelen-houders optimaal zijn om het ontstaan van verouderde voorraden tegen te gaan. De exporteur dient tevens opslag en stabiliteit te adresseren op het etiket en toe te zien op een juiste zuiverheidspecificatie conform geldende communautaire wetgeving. Met dit besluit worden tevens maatregelen ingesteld waarmee de praktische uitvoerbaarheid van de regelgeving verder verbetert, zoals een meer uitgewerkte toewijzing van douanegoederencodes en het instellen van een centrale database voor het administratief ondersteunen van de procedures. Deze database kent tevens een module voor het bieden van direct beschikbare informatie voor douanetechnische controle zodat de formaliteiten die verbonden zijn aan de uitvoer efficiënt ten uitvoer kunnen worden gebracht.

4. Toezicht en handhaving

Het toezicht op de naleving van de Verordening en op overtreding van de verboden, bedoeld in artikel 3 van het Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer 2008, is geregeld in artikel 18.4 van de Wet milieubeheer en het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren VROM-regelgeving5.

In eerste instantie is de VROM-inspectie bevoegd tot het houden van toezicht. Een aantal in het kader van dit aanwijzingsbesluit aangewezen andere toezichthouders (Arbeidsinspectie, AID, Inspectie Verkeer en Waterstaat, Voedsel- en waren Autoriteit) zal in de praktijk weinig met de uitvoering van dit besluit en de Verordening van doen hebben; anders ligt dit uiteraard voor de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de douane. Deze zijn, voorzover het toezicht kan worden uitgeoefend in samenhang met de werkzaamheden waartoe zij krachtens wettelijke bepalingen inzake de douane bevoegd zijn, mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de (REACH-verordening en de) titels 9.2 en 9.3 van de Wet milieubeheer. Hiermee is derhalve voldaan aan de in artikel 17 van de Verordening opgenomen verplichting de controleautoriteiten aan te wijzen.

De Verordening voorziet per 1 november 2008 in de verplichting voor bedrijven om in een daartoe geschikt onderdeel van de aangifte van uitvoer (vak 44 van het enig document of van een corresponderend onderdeel van een electronische uitvoeraangifte) zoals bedoeld in artikel 161, lid 5 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302), referentienummers te vermelden, welke beschikbaar zijn in de daartoe ingerichte via het internet toegankelijke database van de Commissie.

Op overtreding van de bepalingen van de Verordening, genoemd in artikel 3 van het Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen milieubeheer 2008, is de Wet op de economische delicten van toepassing. In artikel 1a van die wet worden overtredingen van onder meer voorschriften krachtens artikel 9.2.2.1, onder 1°, van de Wet milieubeheer als economische delicten aangemerkt. Daarmee zijn passende strafrechtelijke maatregelen van toepassing op het overtreden van de in het onderhavige besluit genoemde voorschriften. Derhalve is eveneens voldaan aan de in artikel 18 van de Verordening opgenomen verplichting om sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen van de verordening.

Gegeven het feit dat het onderhavige besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer, is de grondslag voor (de bevoegdheid tot) bestuursrechtelijke handhaving in die wet terug te vinden. Op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer heeft het vergunningverlenend bevoegd gezag mede tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de, op de grond van de REACH-verordening voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften. Daarnaast is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bevoegd tot handhaving (artikel 18.2b van de Wet milieubeheer). Een en ander betekent dat het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de richtlijn wordt uitgeoefend door (onder andere) de VROM-Inspectie. Voor zover de activiteiten waarop de richtlijn betrekking heeft, worden verricht in een inrichting in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, is ook het ten aanzien van die inrichting bevoegde gezag gehouden toezicht uit te oefenen op de naleving van het onderhavige besluit. In het merendeel van die gevallen zijn burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegde gezag.

5. Procedure

Het besluit is niet in ontwerp overgelegd aan de Staten-Generaal noch in de Staatscourant gepubliceerd, zoals artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt. De reden hiervoor is dat artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit artikel houdt in dat een verplichting als bedoeld in artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer niet geldt indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het onderhavige ontwerpbesluit strekt uitsluitend tot omzetting van de Verordening. Aangezien deze Verordening – met uitzondering van artikel 17, tweede lid – op 1 augustus 2008 in werking is getreden, treedt ook dit besluit zo spoedig mogelijk in werking (artikel 5). De strafbaarstelling in artikel 3 van dit besluit met betrekking tot overtreding van artikel 17, tweede lid, van de Verordening heeft uiteraard pas betekenis na de inwerkingtreding van die specifieke bepaling per 1 november 2008.

6. Administratieve lasten

Het onderhavige besluit is in ontwerp niet voor een toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten, aangezien uit dit besluit geen administratieve lasten voortvloeien.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1376/2007 (PbEG L 307) .

XNoot
2

Zaak C-178/03.

XNoot
3

COM(2006) 747 final, 30.11.2006.

XNoot
4

Voor 1 juni 2008 luidde de citeertitel: Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen WMS (Stb. 2004, 98, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 april 2008, Stb. 160).

XNoot
5

Stsc. 2004, 150; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 mei 2008 (Stsc. 101).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven