Besluit van 22 augustus 2008, houdende regels met betrekking tot verplichte afkoop van krachtens het Besluit woninggebonden subsidies verleende geldelijke steun en houdende wijziging en intrekking van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (Besluit verplichte afkoop woninggebonden subsidies)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 16 juni 2008, nr. BJZ2008057286, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 81 van de Woningwet en 18 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 juli 2008, nr. W08.08.0231/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 15 augustus 2008, nr. BJZ2008073097, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

afkoopdatum:

het tijdstip van inwerkingtreding van het eerste, tweede, derde of vierde lid van artikel 2 of, ingeval het tijdstip van inwerkingtreding van het betreffende lid valt na 1 oktober van het kalenderjaar, 31 december van dat kalenderjaar;

Onze Minister:

Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

Artikel 2

  • 1. De op grond van artikel 10 van het Besluit woninggebonden subsidies aan een budgetbeherende gemeente toegekende budgetten, waarvan het eerste jaarbedrag, bedoeld in artikel 14 van dat besluit, in 1994 is uitbetaald, worden verplicht afgekocht voor zover er nog jaarbedragen aan die gemeente verschuldigd zijn op de afkoopdatum.

  • 2. De op grond van artikel 10 van het Besluit woninggebonden subsidies aan een budgetbeherende gemeente of een budgetbeherend samenwerkingsverband toegekende budgetten, waarvan het eerste jaarbedrag, bedoeld in artikel 14 van dat besluit, in 1995 is uitbetaald, worden verplicht afgekocht voor zover er nog jaarbedragen aan die gemeente of aan dat samenwerkingsverband verschuldigd zijn op de afkoopdatum.

  • 3. De op grond van artikel 10 van het Besluit woninggebonden subsidies aan een budgetbeherende gemeente of aan een budgetbeherend samenwerkingsverband toegekende budgetten, waarvan het eerste jaarbedrag, bedoeld in artikel 14 van dat besluit, in 1996 is uitbetaald, worden verplicht afgekocht voor zover er nog jaarbedragen aan die gemeente of aan dat samenwerkingsverband verschuldigd zijn op de afkoopdatum.

  • 4. De op grond van artikel 24 van het Besluit woninggebonden subsidies aan een niet-budgetbeherende gemeente in 1993 of 1994 toegekende budgetten, worden verplicht afgekocht voor zover er nog jaarbedragen aan die gemeente verschuldigd zijn op de afkoopdatum.

Artikel 3

Onze Minister neemt binnen vier weken na de inwerkingtreding van een lid van artikel 2 ten aanzien van elke gemeente of elk budgetbeherend samenwerkingsverband op wie de in dat lid bedoelde afkoop betrekking heeft een beschikking, waarbij overeenkomstig dit besluit het totaalbedrag wordt vastgesteld, waartegen de nog verschuldigde jaarbedragen worden afgekocht.

Artikel 4

  • 1. Elk resterend jaarbedrag van het toegekende budget wordt contant gemaakt door middel van deling van dat bedrag door (1 + i)n. Hierbij is «i» de disconteringsvoet en «n» het aantal jaren vanaf de eerste vervaldatum van een resterend jaarbedrag op of na de afkoopdatum tot aan de vervaldatum van het contant te maken jaarbedrag.

  • 2. De overeenkomstig het eerste lid berekende bedragen worden gesommeerd. Het resultaat wordt contant gemaakt naar de dag voorafgaand aan de afkoopdatum door deling door (1 + i*m), waarbij «i» de disconteringsvoet is en «m» de periode vanaf de dag voorafgaande aan de afkoopdatum tot aan de eerste vervaldatum van een jaarbedrag, herleid tot een gedeelte van een heel jaar.

Artikel 5

  • 1. Voor de toepassing van artikel 4 wordt:

    • a. uitgegaan van maanden van dertig dagen en van een jaar van 360 dagen;

    • b. de disconteringsvoet (i) gesteld op 0,0400 (4,00%), en

    • c. uitgegaan van een rendement van 4,00% voor alle rentevaste tijdvakken die volgen op het lopende rentevaste tijdvak.

  • 2. Indien voor het lopende rentevaste tijdvak een rente is vastgesteld die lager is dan 4,00%, wordt vanaf de dag na de afkoopdatum uitgegaan van een rendement van 4,00% voor het resterende deel van dat tijdvak.

  • 3. Indien 31 december van enig jaar de afkoopdatum is en tevens het einde van een rentevast tijdvak, wordt voor het eerste daaropvolgende rentevaste tijdvak de rente vastgesteld op de lange rente, die in het Centraal Economisch Plan wordt genoemd voor het eerste jaar van dat rentevaste tijdvak, verhoogd met 0,6%.

  • 4. Indien een jaarbedrag op grond van artikel 14, tweede lid, van het Besluit woninggebonden subsidies in twaalf maandelijkse termijnen wordt uitbetaald, wordt voor de toepassing van artikel 4 de vervaldatum van dat jaarbedrag gesteld op 1 juli.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, kunnen de disconteringsvoet en het percentage, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, en het tweede lid, voor een daarbij te bepalen periode worden gewijzigd, indien, gelet op de dan geldende rente, het percentage voor de disconteringsvoet voor die periode voor de gemeenten of de samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2, nadelig uitvalt.

Artikel 6

  • 1. Het totaalbedrag wordt uitbetaald binnen zes weken na vaststelling van de beschikking, bedoeld in artikel 3.

  • 2. Indien wordt uitbetaald na de afkoopdatum, wordt het uit te betalen bedrag vermeerderd met een rente van 4,00% over een periode van zes weken.

Artikel 7

Na vaststelling van de beschikking, bedoeld in artikel 3, vervallen de aanspraken die een gemeente of een budgetbeherend samenwerkingsverband had op de verschuldigde jaarbedragen die krachtens die beschikking worden afgekocht.

Artikel 8

Het Besluit woninggebonden subsidies 1995 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover verleende geldelijke steun als bedoeld in dat lid wordt afgekocht krachtens het Besluit verplichte afkoop woninggebonden subsidies.

B

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

Dit besluit wordt ingetrokken met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na het tijdstip waarop het Besluit verplichte afkoop woninggebonden subsidies volledig in werking is getreden.

Artikel 9

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verplichte afkoop woninggebonden subsidies.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 augustus 2008

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Uitgegeven de negende september 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit maakt het mogelijk tot verplichte afkoop over te gaan van nog verschuldigde geldelijke steun die op grond van het Besluit woninggebonden subsidies van 29 augustus 1991 (Stb. 1991, 440) (BWS) aan budgetbeherende gemeenten en niet budgetbeherende gemeenten is toegekend voor de jaren 1992 tot en met 1994. Daarnaast is er ook nog geldelijke steun verschuldigd, die op grond van het genoemde besluit voor de jaren 1993 en 1994 is toegekend aan budgetbeherende samenwerkingsverbanden. Ook die verschuldigde geldelijke steun kan op grond van dit besluit verplicht worden afgekocht. Het BWS is vervangen door het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (BWS 1995). Krachtens artikel 36 van het BWS 1995 is het BWS van toepassing op de betalingen van geldelijke steun die op grond van het BWS zijn toegekend.

De toegekende geldelijke steun heeft een maximale doorlooptijd van 30 jaar. Het Rijk kan derhalve nog tot aan circa 2024 gehouden zijn tot uitbetaling van een jaarlijkse bijdrage van de destijds toegekende geldelijke steun.

In het bestuursakkoord Rijk-Gemeenten van juni 2007 is afgesproken dat het Rijk zo min mogelijk gebruik maakt van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies en, waar mogelijk, langlopende verplichtingen op grond van bestaande specifieke uitkeringen door afkoop beëindigt.

Het omlaag brengen van het aantal specifieke uitkeringen draagt bij aan een vermindering van administratieve lasten en van de uitvoeringskosten van het Rijk en gemeenten. Afkoop heeft voorts voor het Rijk het voordeel dat niet langer kennis in stand gehouden hoeft te worden over het BWS. Tot slot heeft afkoop uit het oogpunt van Rijksfinanciën het voordeel dat het Rijk openstaande verplichtingen vermindert.

Indien in december 2008 afkoop zou plaatsvinden van alle nog openstaande verplichtingen vanaf 1 januari 2009 onder toepassing van de regels in dit besluit bedraagt de netto contante waarde van de totale afkoop ca. € 700 miljoen. Het staat niet onomstotelijk vast op welk tijdstip dat budget ter beschikking wordt gesteld. Voorts is de kans aanwezig dat dat budget in gedeelten ter beschikking wordt gesteld. Om die reden is in het besluit voorzien in een gefaseerde afkoop. Voor alle fasen van de afkoop wordt in beginsel gebruik gemaakt van dezelfde disconteringsvoet, te weten 4,00%. In artikel 2 van het besluit worden vier categorieën van openstaande verplichtingen onderscheiden. De bedragen voor de afkoop die in deze nota van toelichting bij die categorieën worden genoemd, zijn gebaseerd op dezelfde aannamen als gehanteerd bij de totale afkoop.

De eerste categorie bestaat uit verplichtingen op grond van voor 1992 toegekende geldelijke steun aan budgetbeherende gemeenten. Die verplichtingen hebben in 1994 voor het eerst geleid tot uitbetaling van een jaarbedrag. Het gaat hierbij om 62 gemeenten met een totale afkoopsom van ca. € 360 miljoen.

De tweede categorie bestaat uit verplichtingen op grond van voor 1993 toegekende geldelijke steun aan budgetbeherende gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden. Die verplichtingen hebben in 1995 voor het eerst geleid tot uitbetaling van een jaarbedrag. In deze categorie vallen 45 gemeenten en 34 samenwerkingsverbanden met een totale afkoopsom van ca. € 180 miljoen.

De derde categorie bestaat uit verplichtingen op grond van voor 1994 toegekende geldelijke steun aan budgetbeherende gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden. Die verplichtingen hebben in 1996 voor het eerst geleid tot uitbetaling van een jaarbedrag. Het gaat in deze categorie om 40 gemeenten en 36 samenwerkingsverbanden met een totale afkoopsom van ca. € 70 miljoen.

De vierde categorie ten slotte bestaat uit verplichtingen op grond van voor 1992, 1993 of 1994 toegekende geldelijke steun aan niet budgetbeherende gemeenten. Daarin vallen 335 gemeenten, met een totale afkoopsom van ca. € 90 miljoen.

Indien de afkoop gefaseerd plaatsvindt, komt deze categorie daarvoor het eerst in aanmerking. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat de gemeenten in deze categorie niet onder een andere categorie vallen. Dat kan wel het geval zijn voor gemeenten die budgetbeherend zijn. Zij kunnen in een, twee of drie van de overige categorieën vallen. Ook voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het de voorkeur dat de vierde categorie het eerst wordt afgekocht.

In het onderhavige besluit vindt de afkoop verplicht plaats. Aan vrijwillige afkoop zou weliswaar een groot aantal gemeenten meewerken, maar er blijken altijd gemeenten te zijn die, om welke reden dan ook, geen gevolg geven aan een financieel redelijk voorstel tot afkoop. Dat heeft ertoe geleid dat bij de Regeling geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen 1987 achtereenvolgens in 1999 en 2006 een vrijwillige afkoop is beproefd, waarna die regeling uiteindelijk in 2007 verplicht is afgekocht. In 1999 deden honderdelf gemeenten mee en resteerden er twintig. In 2006 deden er dertien van die twintig mee. Vrijwillige afkoop leidt niet tot het niet langer bij het Rijk in stand houden van de kennis over het BWS, tot het terugdringen van administratieve lasten en het verminderen van het aantal specifieke uitkeringen.

De afkoop is zo ingericht dat mogelijk nadeel voor de gemeente op voorhand zo veel mogelijk is weggenomen. De volgende maatregelen zijn hiervoor genomen.

Het jaarbedrag wordt, in afwijking van wat in het BWS staat, berekend zónder afronding van de rentecomponent naar beneden op hele euro’s.

Wanneer de rente in het huidige rentevaste tijdvak lager is dan 4,00% wordt vanaf dag na afkoopdatum al 4,00% gebruikt voor bepalen resterende looptijd, in plaats van pas na het eerstvolgende conversiemoment (artikel 5, tweede lid).

Wanneer een rentevast tijdvak afloopt op de afkoopdatum of de dag daarna, wordt voor het eerstvolgende rentevaste tijdvak de renteherziening doorgevoerd op basis van de lange rente die in het Centraal Economisch Plan wordt genoemd voor het jaar dat correspondeert met het eerste jaar van dat rentevaste tijdvak, verhoogd met 0,6%. Dit is voor 2009 meer dan 4,00%. Pas bij de daaropvolgende herziening wordt de rente dan op 4,00% gezet (artikel 5, derde lid).

De extra kosten van deze maatregelen samen bedragen circa 0,1% van de totale afkoopsom.

Het totaalbedrag wordt uitbetaald binnen zes weken na vaststelling van de beschikking betreffende het totaalbedrag waartegen de nog verschuldigde jaarbedragen worden afgekocht. Voor zover de afkoopdatum krachtens artikel 1 niet is gefixeerd op 31 december wordt het uit te betalen totaal bedrag nog vermeerderd met een rente van 4,00% over een periode van zes weken. Daarbij is irrelevant het tijdstip waarop binnen die zes weken wordt uitbetaald (artikel 6, tweede lid).

De rentevergoedingsregel van artikel 6, tweede lid is niet van toepassing indien de afkoopdatum is bepaald op 31 december. Het gaat dan namelijk om uitbetaling van het totaalbedrag aan afkoop in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de jaarbedragen die worden afgekocht verschuldigd zijn. Ook in dat geval heeft de gemeente door die vooruitbetaling een voordeel.

Over dit besluit is ambtelijk overleg gevoerd met de VNG en vertegenwoordigers van enkele gemeenten, waaronder de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In het ambtelijk overleg werd de afkoop onderschreven. Daarbij werd aangetekend dat de voordelen voor de gemeenten beperkter zijn indien de subsidieontvangers niet meegaan met een afkoop. Voorts werd erop aangedrongen om de afkoop niet in fasen te doen plaatsvinden. Daargelaten de afkoop van de vierde categorie, is aan een fasegewijze afkoop van de overige drie categorieën het nadeel verbonden dat een gemeente dan nog te maken heeft met het Rijk voor wat betreft het BWS. In het overleg werd een fasegewijze afkoop minder bezwaarlijk gevonden indien zekerheid geboden zou kunnen worden over de jaren waarin de gefaseerde afkoop zal plaatsvinden. Daarbij had het de voorkeur om een fasegewijze afkoop van de eerste, tweede en derde categorie in drie opeenvolgende jaren te doen plaatsvinden. Ten slotte werd in het ambtelijk overleg door de VNG en de gemeenten afstand genomen van het vastzetten van de disconteringsvoet op 4,00%. De onzekerheid over de tijdsduur waarbinnen de afkoop geheel gerealiseerd is, geeft onvoldoende houvast om een vaste disconteringsvoet te rechtvaardigen. Ook al is er nu een stijgende rente, dat wil niet zeggen dat die tendens zich in de gehele afkoopperiode zal voortzetten. De VNG zal overigens nog in de maand juni 2008 een advies uitbrengen over de voorgestelde verplichte afkoop in dit besluit.

Gelet op de zienswijze van de VNG zal de vierde categorie, bestaande uit niet budgetbeherende gemeenten als eerste voor afkoop in aanmerking komen indien gefaseerd wordt afgekocht. Indien tot dit laatste wordt besloten zal getracht worden zekerheid te bieden over de duur van het traject van afkoop van de overige drie categorieën. Indien die zekerheid niet of onvoldoende geboden kan worden of de periode te lang uitloopt, zal het ambtelijk overleg met de VNG worden hervat. Daarbij kan de verdere afkoop krachtens dit besluit ter discussie staan of kunnen de voorwaarden voor de afkoop worden gewijzigd indien blijkt dat vasthouden aan de vaste disconteringsvoet van 4,00% voor de gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden een financieel risico meebrengt. Om die reden is aan artikel 5, vijfde lid, een bepaling toegevoegd op grond waarvan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, na overleg met de minister van Financiën, de disconteringsvoet en daaraan gekoppelde rentepercentages kan wijzigen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. Bij de afkoop is de afkoopdatum van belang. In beginsel valt de afkoopdatum samen met het tijdstip van inwerkingtreding van een of meer leden van artikel 2. Valt dat tijdstip van inwerkingtreding na 1 oktober van het kalenderjaar, dan geldt als afkoopdatum 31 december van dat jaar. Dat is gedaan om praktische en uitvoeringstechnische redenen.

Artikel 2

Zoals reeds in het algemene deel van deze nota van toelichting is opgemerkt, zijn in dit artikel vier categorieën van openstaande verplichtingen onderscheiden, die per categorie op een ander tijdstip verplicht kunnen worden afgekocht.

Bij de formulering van de categorieën in de vier leden van artikel 2 is aangesloten bij het woordgebruik in artikel 14 van het BWS. Om die reden wordt in plaats van over verplichtingen of toegekende geldelijke steun gesproken over jaarbedragen.

Artikel 3

Het beleid is erop gericht om de afkoop zo snel mogelijk te realiseren nadat duidelijk is geworden welke categorie of categorieën van gemeenten of samenwerkingsverbanden in aanmerking komt of komen voor afkoop. Treedt een of meer leden van artikel 2 in werking, dan wordt krachtens artikel 3 van dit besluit binnen vier weken, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding, de beschikking tot afkoop genomen voor die gemeenten of samenwerkingsverbanden die onder de desbetreffende categorie of categorieën vallen.

Artikelen 4 en 5

Het totaalbedrag aan afkoop per gemeente of samenwerkingsverband wordt berekend naar de stand op de afkoopdatum. Alle jaarbedragen waarop vanaf die datum recht bestaat, worden bij de vaststelling van het totaalbedrag betrokken.

De berekening van de contante waarde van de jaarbedragen vanaf de afkoopdatum verloopt volgens de volgende formule:

stb-2008-354-001.png

∑ = sommatie van de gedisconteerde waarden over alle vervaldata van de jaarbedragen, verschuldigd vanaf de afkoopdatum;

Dn = jaarbedrag op een bepaalde vervaldatum overeenkomstig het BWS, met dien verstande dat de rentecomponent niet naar beneden wordt afgerond;

i = de rentevoet waartegen contant wordt gemaakt (disconteringsvoet), te weten 0,0400 (artikel 5, eerste lid, onderdeel b);

n = aantal jaren vanaf de eerste vervaldatum van een jaarbedrag op of na de afkoopdatum tot aan de vervaldatum van het contant te maken jaarbedrag (Dn);

x = aantal jaren vanaf de eerste vervaldatum van een jaarbedrag op of na de afkoopdatum tot aan de laatste vervaldatum;

m = periode vanaf de dag voorafgaande aan de afkoopdatum tot de eerste vervaldatum van een jaarbedrag vanaf de afkoopdatum, als gedeelte van een heel jaar, waarbij een jaar 360 dagen telt en een maand 30 dagen (artikel 5, eerste lid, onderdeel a).

De vooruitberekende jaarbedragen worden contant gemaakt met een rentepercentage van 4,00. Eerst wordt deze waarde berekend naar de eerste vervaldatum van een jaarbedrag vanaf de afkoopdatum. Vervolgens wordt dit totale bedrag vanaf die vervaldatum contant gemaakt naar de dag voorafgaande aan de afkoopdatum.

Jaarbedragen op grond van het BWS met vervaldata tot de afkoopdatum zullen worden uitbetaald volgens het reguliere traject. Alle jaarbedragen met een vervaldatum op of na de afkoopdatum zullen worden afgekocht.

In het BWS is vastgelegd dat de looptijd wijzigt met de rente. Daarnaast is in het BWS vastgelegd dat de rente die het Rijk aan de gemeenten of samenwerkingsverbanden verschuldigd is over de nog niet uitbetaalde jaarbedragen elke 10 jaar opnieuw wordt vastgezet voor alle niet budgetbeherende gemeenten.

Datzelfde geldt voor dat gedeelte van de toegekende geldelijke steun dat bij de toekenning betrekking had op de sociale huurwoningen van de budgetbeherende gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden. Voor dat gedeelte van de toegekende geldelijke steun dat bij de toekenning betrekking had op de sociale koopwoningen van de budgetbeherende gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden wordt de rente die het Rijk aan de gemeenten verschuldigd is over de nog niet uitbetaalde jaarbedragen elke 5 jaar opnieuw vastgezet.

In het besluit wordt voor alle rentevaste tijdvakken die volgen op het tijdvak waarvoor een eerdere rente is vastgesteld uitgegaan van een rendement van 4,00% voor het vaststellen van de resterende looptijd van het toegekende budget (artikel 5, eerste lid, onderdeel c).

Indien de rente voor het huidige rentevaste tijdvak lager is dan 4,00%, wordt al vanaf de dag na de afkoopdatum uitgegaan van een rendement van 4,00% voor het vaststellen van de resterende looptijd van het toegekende budget (artikel 5, tweede lid).

Indien wordt afgekocht op 31 december van enig jaar terwijl die datum tevens het einde is van een rentevast tijdvak, wordt voor het eerste daaropvolgende rentevaste tijdvak de rente vastgesteld op de lange rente die voor het eerste jaar van dat nieuwe rentevaste tijdvak wordt genoemd in het Centraal Economisch Plan, verhoogd met 0,6% (artikel 5, derde lid).

Voor de budgetbeherende gemeenten is in het BWS vastgelegd dat de uitbetaling van het jaarbedrag plaatsvindt in twaalf gelijke maandelijkse termijnen. In die gevallen wordt bij het netto contant maken de vervaldatum van dat jaarbedrag gesteld op 1 juli (artikel 5, vierde lid).

In het vijfde lid van artikel 5 wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een aanpassing van de vaste disconteringsvoet noodzakelijk is vanwege financieel nadeel voor gemeenten of budgetbeherende samenwerkingsverbanden bij een benedenwaartse renteontwikkeling. Overigens zal een dergelijke aanpassing slechts plaatsvinden na overleg met de minister van Financiën en met de VNG. Indien de disconteringsvoet wordt aangepast, worden ook de daaraan gekoppelde rentepercentages aangepast (artikel 5, vijfde lid).

Artikel 6

Het tijdstip waarop een lid van artikel 2 in werking treedt, bepaalt de afkoopdatum. Treedt een lid van artikel 2 voor of op 1 oktober van het kalenderjaar in werking, dan is het tijdstip waarop dat lid in werking treedt de afkoopdatum van de in dat lid bedoelde verschuldigde jaarbedragen. De beschikking waarbij het totaalbedrag wordt vastgesteld, waartegen de na de afkoopdatum verschuldigde jaarbedragen worden afgekocht, wordt in dat geval genomen na de afkoopdatum. De uitbetaling van een vastgesteld totaalbedrag vindt plaats binnen zes weken na vaststelling van die beschikking. Daar die beschikking eerst genomen kan worden na de inwerkingtreding van het betreffende lid van artikel 2 en derhalve na de afkoopdatum, wordt het uit te betalen bedrag vermeerderd met een rente van 4,00% over een periode van zes weken.

Treedt een lid van artikel 2 in werking na 1 oktober van het kalenderjaar, dan is ingevolge artikel 1 de afkoopdatum 31 december van dat jaar. De beschikking waarbij het totaalbedrag wordt vastgesteld, waartegen de na de afkoopdatum verschuldigde jaarbedragen worden afgekocht, wordt in dat geval genomen voor de afkoopdatum. Indien het in die beschikking genoemde totaalbedrag wordt uitbetaald voor de afkoopdatum wordt het vastgestelde totaalbedrag niet vermeerderd met de rente over zes weken. Immers de jaarbedragen die op de afkoopdatum van 31 december verschuldigd zijn worden vooraf uitbetaald. Wordt uitbetaald na de afkoopdatum van 31 december dan wordt het totaalbedrag ingevolge artikel 6, tweede lid, wederom verhoogd met een rente van 4,00% over een tijdvak van zes weken.

Artikel 7

Indien een lid van artikel 2 in werking treedt, worden de in dat lid bedoelde verschuldigde jaarbedragen afgekocht. De eerste handeling van de afkoop is het nemen van de beschikking, waarbij het totaalbedrag wordt vastgesteld, waartegen de jegens de gemeente of het budgetbeherend samenwerkingsverband na de afkoopdatum verschuldigde jaarbedragen worden afgekocht. Na die beschikking treedt voor die gemeente of dat samenwerkingsverband een nieuwe situatie in. Op dat tijdstip kunnen derhalve de aanspraken vervallen die een gemeente of budgetbeherend samenwerkingsverband had op de jaarbedragen die blijkens de beschikking worden afgekocht.

Artikel 8

Dit artikel heeft betrekking op twee wijzigingen in het BWS 1995. De eerste wijziging heeft betrekking op artikel 36 van het BWS 1995. Dat artikel bepaalt dat de uitbetaling van toegekende geldelijke steun op grond van het BWS plaatsvindt volgens de voorschriften van het BWS. In het nieuwe tweede lid van artikel 36 wordt daarop een uitzondering gemaakt voor de verplichte afkoop.

De tweede wijziging heeft betrekking op de intrekking van het BWS 1995. De intrekking vindt plaats op de eerste dag van de tweede kalendermaand na de inwerkingtreding van het laatste artikel of onderdeel daarvan van dit besluit.

Artikel 9

Artikel 9 maakt het mogelijk dat van het onderhavige besluit de artikelen of onderdelen daarvan op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven