Besluit van 18 januari 2008, houdende regels ter uitvoering van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153; Trb. 2007, 95)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 november 2007, nr. DJZ2007111188, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en de artikelen 12.4, tweede lid, 12.5, eerste lid, 12.10, tweede lid, 12.29 en 18.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2007, nr. W08.07.0422/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 januari 2008, nr. DJZ2008003740, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

meet- en registratiesysteem: de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de EG-verordening PRTR;

wet: Wet milieubeheer.

Artikel 2

  • 1. Degene die een inrichting drijft, waarop ingevolge artikel 12.19 van de wet titel 12.3 van de wet van toepassing is, beschikt over een meet- en registratiesysteem.

  • 2. Het meet- en registratiesysteem wordt zodanig ingericht dat hiermee:

    a. volledige, consistente en geloofwaardige gegevens als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening PRTR kunnen worden gegenereerd,

    b. kan worden voldaan aan de in artikel 5, derde lid, van de EG-verordening PRTR opgenomen eisen en

    c. voor zover degene die de inrichting drijft, met betrekking tot een verslagjaar ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR rapportageplichtig is: kan worden voldaan aan de in artikel 5, eerste, tweede en vierde lid, van die verordening opgenomen eisen.

  • 3. Artikel 5, vijfde lid, van de EG-verordening PRTR is van toepassing op degenen die een inrichting drijven, waarop ingevolge artikel 12.19 van de wet titel 12.3 van de wet van toepassing is, ongeacht of de betrokken persoon ingevolge artikel 5, eerste lid, van die verordening rapportageplichtig is.

Artikel 3

  • 1. In een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 12.24, derde lid, van de wet wordt, voor zover dat verzoek de naam van een verontreinigende stof betreft, tevens de naam aangegeven van de groep verontreinigende stoffen waartoe de geheim te houden verontreinigende stof behoort.

  • 2. In een mededeling als bedoeld in artikel 12.24, vierde lid, aanhef en onder a, van de wet wordt, voor zover die mededeling de naam van een verontreinigende stof betreft, tevens de naam aangegeven van de groep verontreinigende stoffen waartoe de geheimgehouden verontreinigende stof behoort.

  • 3. Indien een op grond van artikel 12.21 van de wet bevoegde instantie een mededeling als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan, wordt in het PRTR de naam van de betrokken groep verontreinigende stoffen aangegeven.

  • 4. De aanduiding van de naam van een groep verontreinigende stoffen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, geschiedt met inachtneming van daaromtrent bij ministeriële regeling te stellen regels.

Artikel 4

De aanduiding van de grond waarop tot geheimhouding is besloten in:

a. de mededeling, bedoeld in artikel 12.24, vierde lid, aanhef en onder b, van de wet en

b. de aanduiding, bedoeld in artikel 12.26, derde lid, aanhef en onder b, van de wet,

bevat naast de toegepaste in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur opgenomen uitzonderingsgrond, tevens een samenvatting van de motivering van het besluit waarbij tot geheimhouding is besloten.

Artikel 5

Bij ministeriële regeling kan een model worden vastgesteld voor het opstellen van een PRTR-verslag.

Artikel 6

In artikel 1, derde lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren wordt na «de artikelen 34 en 37 van de Meststoffenwet» ingevoegd: en op artikel 12.29, aanhef en onder e, van de Wet milieubeheer.

Artikel 7

In artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer wordt na «de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen» ingevoegd: en de EG-verordening PRTR.

Artikel 8

Het Besluit milieuverslaglegging wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Indien degene die de betrokken inrichting drijft, ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR rapportageplichtig is, worden in afwijking van artikel 3, eerste lid, en punt 2 van bijlage II, met betrekking tot het verslagjaar in het overheidsverslag:

a. niet de onderwerpen 1 tot en met 6 uit de in bijlage II opgenomen tabel behandeld voor zover over die onderwerpen reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR wordt gerapporteerd;

b. geen gegevens vermeld voor zover die gegevens reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR worden verstrekt.

Artikel 3b

Indien met toepassing van artikel 3, zevende lid, bij het verbinden van voorschriften aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet of artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is bepaald dat daarbij aangegeven andere gegevens dan vermeld in bijlage II, onder 1 tot en met 13, in het overheidsverslag worden vermeld, blijven die voorschriften met betrekking tot het verslagjaar buiten toepassing voor zover die gegevens reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR worden verstrekt.

B

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Indien met toepassing van artikel 4, eerste lid, aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet of artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een voorschrift is verbonden als in dat lid bedoeld, blijft dat voorschrift met betrekking tot het betrokken verslagjaar buiten toepassing voor zover de betrokken gegevens reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR worden verstrekt.

Artikel 9

Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust mede op artikel 12.29, aanhef en onder e, van de Wet milieubeheer.

B

Aan artikel 35 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De ingevolge het eerste en tweede lid verstrekte gegevens kunnen mede worden gebruikt voor de kwaliteitsbeoordeling van een PRTR-verslag, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening PRTR.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E, van de Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol in werking treedt.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 januari 2008

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de vijfde februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit strekt ter uitvoering van titel 12.3 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Deze titel is ingevoegd bij de Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (hierna: EG-verordening PRTR)1 is in Europees verband vastgesteld ter uitvoering van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (hierna: PRTR-protocol).2

PRTR staat voor: Pollutant Release and Transfer Register. Het PRTR-protocol bevat minimumeisen voor het instellen van nationale registers inzake de uitstoot (hierna: emissie) en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna: nationaal PRTR). Onder de overbrenging van verontreinigende stoffen wordt verstaan: de overbrenging van verontreinigende stoffen in afvalwater dat bestemd is voor afvalwaterzuivering en de overbrenging van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen van het terrein van de inrichting naar elders. Op grond van de EG-verordening PRTR wordt een Europees register inzake de emissie en overbrenging van verontreinigende stoffen geïntroduceerd (hierna: E-PRTR). Deze verordening is vastgesteld om de bepalingen van het Gemeenschapsrecht in overeenstemming te brengen met de eisen van het PRTR-protocol. Het PRTR-protocol en de EG-verordening PRTR bevatten rapportageverplichtingen voor inrichtingen en inhoudelijke eisen met betrekking tot de kwaliteit van de door de inrichtingen te leveren en geleverde informatie. Het gaat om informatie over emissies van grote inrichtingen en het overbrengen van verontreinigende stoffen vanuit dergelijke inrichtingen. Het instellen van deze – voor het publiek via internet toegankelijke – registers vormt een invulling van de verplichting tot actieve openbaarmaking van milieu-informatie ingevolge het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus).3 De gegevens die de inrichtingen onder PRTR moeten aanleveren, zijn voor een deel gegevens die nu reeds via het milieujaarverslag (hierna: MJV) worden aangeleverd.

De – rechtstreeks werkende – rapportageverplichtingen voor inrichtingen uit de EG-verordening PRTR worden door Nederland gebruikt ter invulling van de voor inrichtingen geldende rapportageverplichtingen uit het PRTR-protocol, zodat Nederland op dat punt zelf geen extra voorzieningen meer hoeft te treffen. Met de aanvullende maatregelen in titel 12.3 Wm, dit besluit en de op dit besluit te baseren ministeriële regeling wordt volledig aan de eisen van het PRTR-protocol en de EG-verordening PRTR voldaan.

Op grond van artikel 14 EG-verordening PRTR heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) op 31 mei 2006 richtsnoeren voor de totstandbrenging van het Europese PRTR vastgesteld (hierna: richtsnoeren EG-verordening PRTR).4 Ook in het kader van het PRTR-protocol (op grond van artikel 17, eerste lid, onder j) zijn richtsnoeren ontwikkeld: Guidance to implementation of the Protocol on Pollutant Release and Transfer Registers van het UNECE Aarhus Convention Secretariat (hierna: richtsnoeren PRTR-protocol).5 Bij het opstellen van dit besluit is met beide richtsnoeren rekening gehouden.

De EG-verordening PRTR is in Nederland van toepassing op circa 2.500 inrichtingen. Dit volgt uit bijlage I bij de EG-verordening PRTR waarin het toepassingsbereik is aangegeven. Het betreft voor het overgrote deel de zogenaamde IPPC-inrichtingen. Deze inrichtingen vallen onder de IPPC-richtlijn,6 die in de Wm is geïmplementeerd. Niet al deze inrichtingen hoeven daadwerkelijk een rapportage (hierna: PRTR-verslag) op te stellen; dit is pas het geval als in het betrokken jaar de emissies of de overbrengingen van verontreinigende stoffen boven de in de EG-verordening PRTR genoemde drempelwaarden komen (zie artikel 5, eerste lid, van en bijlage II bij de verordening). Naar schatting 1.200 inrichtingen – inrichtingen met een relatief hoge milieubelasting – zullen rapportageplichtig zijn.

De uitvoeringsregels van titel 12.3 Wm zijn in dit besluit en in een ministeriële regeling neergelegd. Deze uitvoeringsregels geven nadere invulling aan de EG-verordening PRTR en aan het PRTR-protocol. Het onderhavige besluit strekt ertoe de kwaliteitsborging en de uniformiteit van de gegevensinzameling te bevorderen en dubbele verslagleggingsverplichtingen te voorkomen. Dit besluit kent meer specifiek de volgende onderdelen:

1. regels met betrekking tot de wijze waarop de kwaliteitsbeoordeling van het PRTR-verslag, bedoeld in artikel 9, tweede lid, EG-verordening PRTR, moet worden uitgevoerd (artikel 12.29, aanhef en onder e, Wm);

2. de invulling van de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR (artikel 12.29, aanhef en onder a, Wm);

3. de rechtsbasis voor het vaststellen van een model voor het PRTR-verslag (artikel 12.29, aanhef en onder c, Wm);

4. regels met betrekking tot geheimhouding van gegevens als bedoeld in de artikelen 12.24, derde en vierde lid, en 12.26, derde lid, Wm (artikel 12.29, aanhef en onder d, Wm);

5. aanpassing van het Besluit milieuverslaglegging in verband met de afbakening tussen de verslagplicht op grond van titel 12.1 Wm inzake milieuverslaglegging en de verslagplicht op grond van de EG-verordening PRTR (artikel 12.10, tweede lid, Wm).

De inhoud van dit besluit en de nota van toelichting is afgestemd met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

2. Meet- en registratiesysteem

2.1. Algemeen

Artikel 5 vormt de centrale bepaling van de EG-verordening PRTR, omdat daarin de basisverplichtingen voor de drijver van de inrichting zijn opgenomen. Op grond van deze bepaling in samenhang met artikel 12.20 Wm is de drijver van een onder bijlage I bij de verordening vallende inrichting verplicht:

a. met gepaste frequentie informatie te verzamelen om te kunnen bepalen of de inrichting rapportageplichtig is (artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR);

b. een PRTR-verslag op te stellen indien de emissies of overbrengingen van verontreinigende stoffen in een bepaald jaar boven de in de verordening genoemde drempelwaarden komen (artikel 5, eerste en tweede lid, EG-verordening PRTR, in verbinding met artikel 12.20, eerste lid, Wm);

c. bij het opstellen van het PRTR-verslag de beste beschikbare informatie te gebruiken (artikel 5, vierde lid, EG-verordening PRTR);

d. gedurende vijf jaar de voor de gegevensinzameling gebruikte documentatie, waaronder de beschrijving van de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek, te bewaren (artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR).

Het is de primaire verantwoordelijkheid van de drijver van een inrichting om voor een kwalitatief goed PRTR-verslag zorg te dragen (artikel 9, eerste lid, EG-verordening PRTR, in verbinding met artikel 12.20, tweede lid, Wm).7 De op grond van artikel 12.21 Wm bevoegde instantie controleert alleen of de inrichting op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan die verplichting. De kwaliteitsbeoordeling richt zich op de vraag of de aangeleverde gegevens toereikend zijn uit het oogpunt van volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid (artikel 9, tweede lid, EG-verordening PRTR).8 Gelet hierop stelt het onderhavige besluit geen concrete inhoudelijke eisen aan de wijze waarop de gegevensinzameling plaatsvindt, maar schrijft het slechts voor dat de inrichting over een passend meet- en registratiesysteem moet beschikken (zie artikel 2). Het besluit heeft vooral een faciliterende functie in de relatie tussen de inrichting en de bevoegde instantie, zodat de communicatie optimaal kan verlopen en de rollen van beide partijen worden verduidelijkt. Overigens is het ook praktisch gezien lastig om in regelgeving concrete inhoudelijke eisen met betrekking tot de gegevensinzameling te stellen. Per inrichting verschillen de productieprocessen en daarmee ook de toepasselijke monitoringseisen en -systemen sterk. Daarom zal de wijze waarop de gegevensinzameling ten behoeve van het PRTR-verslag dient plaats te vinden, telkens maatwerk zijn.

Wel zullen waar mogelijk meer gedetailleerde handvatten aan de bevoegde instanties en de inrichtingen worden verstrekt via de Leidraad Milieujaarrapportages die door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) in samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven is opgesteld. Dit document bevat concrete informatie voor de inrichtingen over de manier waarop de relevante gegevens moeten worden verzameld. Hierin wordt ook aandacht besteed aan zaken als de afstemming van de inhoud van het meet- en registratiesysteem met de bevoegde instantie en het up-to-date houden van dit systeem. Verder bevat het document concrete handreikingen voor de bevoegde instanties om de PRTR-verslagen eenduidig te kunnen beoordelen. Op grond van de ervaringen die in de eerste periode van het functioneren van het PRTR-systeem worden opgedaan, kunnen, indien dit wenselijk blijkt te zijn, op een later tijdstip een of meer onderdelen van de Leidraad Milieujaarrapportages ook in algemene regels verankerd worden.

2.2. Doel en inhoud van het meet- en registratiesysteem

De verbinding tussen de in het begin van paragraaf 2.1 genoemde verplichtingen wordt gevormd door het meet- en registratiesysteem: de methodiek die wordt gehanteerd voor de gegevensinzameling, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR (zie de definitie in artikel 1 van dit besluit). Door het gebruik van een dergelijk systeem wordt inzichtelijk gemaakt hoe de inrichting tot jaarcijfers met betrekking tot emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen komt. Het meet- en registratiesysteem geeft bevoegde instanties achtergrondinformatie om de kwaliteit van de gegevens in het PRTR-verslag te beoordelen (artikel 9, tweede lid, EG-verordening PRTR). Daarnaast is het een middel om te kunnen beoordelen of een inrichting die niet gerapporteerd heeft, dit op terechte gronden niet heeft gedaan. De EG-verordening PRTR bevat immers drempelwaarden voor de emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen; alleen inrichtingen die boven de drempelwaarden uitkomen, zijn rapportageplichtig. Juist in een systeem met drempelwaarden is het noodzakelijk de milieubelasting vrij nauwkeurig te kunnen vaststellen.

De noodzaak tot het verplicht stellen van een meet- en registratiesysteem vloeit direct voort uit artikel 5, eerste en tweede lid, EG-verordening PRTR, waarin is neergelegd wanneer een inrichting moet rapporteren. Alleen met een meet- en registratiesysteem is een inrichting in staat een kwalitatief goed PRTR-verslag op te stellen (artikel 9, eerste lid, EG-verordening PRTR), nadat hij op basis van datzelfde systeem heeft vastgesteld dat hij rapportageplichtig is (artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR). Voorts wordt het meet- en registratiesysteem gebruikt om de beste beschikbare informatie voor het opstellen van het PRTR-verslag te verkrijgen (artikel 5, vierde lid, EG-verordening PRTR). De EG-verordening PRTR veronderstelt dus de aanwezigheid van een meet- en registratiesysteem, maar schrijft dat niet expliciet voor. Deze leemte wordt opgevuld in dit besluit.

De lidstaten zijn gehouden om ten behoeve van het E-PRTR gegevens van goede kwaliteit te leveren (artikel 9, tweede lid, in verbinding met artikel 7, tweede lid, EG-verordening PRTR); ook hiervoor is een bij de inrichting aanwezig meet- en registratiesysteem essentieel. De documentatie van het meet- en registratiesysteem stelt de bevoegde instanties in staat om de kwaliteit van de door de inrichting aangeleverde gegevens te beoordelen. Voor de feitelijke invulling van de PRTR-verplichtingen van inrichtingen, bevoegde instanties en lidstaten is het meet- en registratiesysteem dus cruciaal.

Voor inrichtingen is het moeten beschikken over een meet- en registratiesysteem een redelijke eis, omdat deze veelal op grond van andere algemene regels of vergunningvoorschriften (zie ook paragraaf 2.3) reeds over een meet- en registratiesysteem of elementen daarvan beschikken.

De eisen die aan het meet- en registratiesysteem worden gesteld, verschillen per inrichting en hangen van diverse factoren af. Inrichtingen met emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen die ver onder de drempelwaarden van de EG-verordening PRTR blijven, kunnen veelal volstaan met een summier meet- en registratiesysteem. Als in dergelijke gevallen het patroon van de emissies of van de overbrengingen van verontreinigende stoffen constant is, is het niet noodzakelijk dat jaarlijks de informatie, bedoeld in artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR, wordt verzameld. De inspanningen die deze inrichtingen zich moeten getroosten, zijn dus gering. De bijlagen 4 (Indicatieve sectorspecifieke sublijst van luchtverontreinigende stoffen) en 5 (Indicatieve sectorspecifieke sublijst van waterverontreinigende stoffen) bij de richtsnoeren EG-verordening PRTR kunnen worden gebruikt als hulpmiddel om te bepalen of een inrichting, gelet op het voor haar kenmerkende emissiepatroon, evident niet (of juist wel) rapportageplichtig is. In de praktijk zal ook de complexiteit van de processen binnen een inrichting van invloed zijn op de inrichting van het meet- en registratiesysteem. Verder spelen ook praktische overwegingen en het kostenaspect een rol bij de nadere invulling van het meet- en registratiesysteem. Verwezen wordt verder naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.

De reikwijdte van de verplichting tot het beschikken over een meet- en registratiesysteem beperkt zich niet tot de inrichtingen die in een bepaald jaar een PRTR-verslag moeten indienen, maar strekt zich uit tot alle inrichtingen die onder bijlage I bij de EG-verordening PRTR vallen, ongeacht of ze met betrekking tot een bepaald verslagjaar rapportageplichtig zijn. Dit vloeit voort uit de systematiek van de EG-verordening PRTR. Ingevolge artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR dienen alle inrichtingen die onder bijlage I bij de EG-verordening PRTR vallen, met gepaste frequentie te bepalen of zij rapportageplichtig zijn. De lidstaten dienen op de naleving van deze bepaling toe te zien (artikel 20, eerste lid, EG-verordening PRTR). In verband hiermee is artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR van overeenkomstige toepassing verklaard voor niet-rapportageplichtige inrichtingen (artikel 2, derde lid, van het besluit). Met name in gevallen waarbij de emissies of overbrengingen van verontreinigende stoffen rond de drempelwaarden uit de EG-verordening PRTR liggen, zal het zonder artikel 2, derde lid, van het besluit moeilijk zijn voor een bevoegde instantie om te controleren of een inrichting rapportageplichtig is.

In de richtsnoeren EG-verordening PRTR wordt uitvoerig beschreven welke methoden kunnen worden gehanteerd voor het meten, berekenen en schatten van emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen.9 Door een of meer methoden uit die richtsnoeren te hanteren, wordt dit onderdeel van het meet- en registratiesysteem nader ingevuld.

2.3. Relatie met de milieu- of Wvo-vergunning en algemeen verbindende voorschriften

Inrichtingen die onder de reikwijdte van de EG-verordening PRTR en titel 12.3 Wm vallen, zijn veelal reeds op andere gronden gehouden om te beschikken over (elementen van) een meet- en registratiesysteem of ze gebruiken dit al voor de bedrijfsvoering. In artikel 3, vierde lid, van het Besluit milieuverslaglegging is een meet- en registratiesysteem verplicht voorgeschreven. Bovendien kan ook in de krachtens artikel 8.1 Wm verleende vergunning (hierna: milieuvergunning) of in de krachtens artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) verleende vergunning (hierna: Wvo-vergunning) worden voorgeschreven dat de inrichting over een meet- en registratiesysteem dient te beschikken (zie artikel 8.12, vierde lid, Wm respectievelijk artikel 7, vijfde lid, Wvo, in verbinding met artikel 8.12, vierde lid, Wm).10 Tenslotte zijn er diverse algemeen verbindende voorschriften die voor een deel van de inrichtingen die onder de reikwijdte van de EG-verordening PRTR vallen, eisen stellen op het gebied van meten en registreren. Inrichtingen kunnen ter nakoming van de PRTR-verplichtingen gebruik maken van de reeds aanwezige systemen voor meten en registreren.

Het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag kunnen in de vergunning meet- en registratievoorschriften opnemen die zijn gebaseerd op het toepassen van de zogenaamde beste beschikbare technieken (BBT). Hierbij houdt dat bevoegd gezag rekening met de zogenaamde BREF–monitoring,11 die staat vermeld in de Regeling aanwijzing BBT-documenten.

Op een deel van de inrichtingen die onder bijlage I bij de EG-verordening PRTR vallen, zijn diverse algemeen verbindende voorschriften van toepassing waarin bepalingen over het meten en registreren zijn neergelegd. Het betreft onder meer:

• het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A en de Regeling meetmethoden emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A;

• het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B en de Regeling meetmethoden emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B;

• het Besluit verbranden afvalstoffen en de Regeling meetmethoden verbranden afvalstoffen;

• het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer en de Regeling oplosmiddelenboekhouding en metingen VOS-emissies;

• de Regeling monitoring handel in emissierechten.

Voor het overbrengen van afvalstoffen gelden meet- en registratieplichten op grond van de hoofdstukken 8 en 10 Wm. De voornaamste van deze plichten is dat alle inrichtingen die zich van afvalstoffen ontdoen, een registratieplicht hebben op grond van respectievelijk artikel 8.14 Wm en artikel 10.38 Wm. Op basis van deze verplichtingen moeten alle hoeveelheden alsmede de aard en de oorsprong van de afgiften van afvalstoffen in een afvalboekhouding worden bijgehouden. Deze informatie kan tevens worden gebruikt voor de gegevensinzameling in het kader van PRTR.

De informatie die verkregen is op grond van de milieu- of Wvo-vergunning of algemeen verbindende voorschriften zal mogelijk aangevuld of geconcretiseerd moeten worden om op adequate wijze invulling te geven aan de eisen van de EG-verordening PRTR. Deze aanvulling of concretisering kan op de volgende punten betrekking hebben:

• De emissiegrenswaarden in de vergunning worden over het algemeen uitgedrukt in concentraties van verontreinigende stoffen. De in de vergunning voorgeschreven methoden voor de bepaling zijn dan ook daarop gericht. Dit geldt ook voor de meeste methoden voor de bepaling die zijn neergelegd in algemeen verbindende voorschriften. In het PRTR-verslag gaat het echter niet om concentraties, maar om jaarvrachten. Daarom zal vaak een omrekening nodig zijn van concentraties naar jaarvrachten.

• De emissie-eisen in de vergunning zijn veelal bedoeld voor de normale bedrijfsvoering. Gedurende een kalenderjaar kunnen zich echter afwijkende situaties voordoen, bijvoorbeeld vanwege het starten en stoppen van een installatie binnen de inrichting of vanwege storingen aan de emissiebeperkende apparatuur. De emissies tijdens de afwijkende situatie dienen op een andere wijze te worden bepaald dan die tijdens de normale bedrijfsvoering. In de jaarvrachten dienen ook deze afwijkende situaties te worden meegenomen.

• Niet alleen emissies uit puntbronnen binnen de inrichting maar ook diffuse emissies, zoals lekverliezen uit afdichtingen van installatie-onderdelen van een procesinstallatie, dienen te worden meegenomen in de bepaling van jaarvrachten.

• Het kan zijn dat de bestaande meet- en registratieverplichtingen niet alle stoffen betreffen waarover ingevolge de EG-verordening PRTR informatie dient te worden verzameld.

In het kader van het systeem van handel in emissierechten (hoofdstuk 16 Wm) dienen inrichtingen ook jaarvrachten te bepalen. De op grond hiervan verkregen informatie bevat bruikbare elementen voor PRTR, maar mogelijk behoeft ook deze informatie nog enige bewerking, bijvoorbeeld omdat het systeem van handel in emissierechten veelal maar op een deel van de in de inrichting aanwezige installaties ziet.

Het kan ook voorkomen dat voor geheel andere methoden dient te worden gekozen dan de methode voor de bepaling van concentratie-eisen zoals voorgeschreven in de milieu- of Wvo-vergunning of in algemeen verbindende voorschriften. Zo is het mogelijk dat een massabalansmethode betere informatie oplevert dan een omrekening van concentraties naar jaarvrachten.

2.4. Internationaal aanvaarde methodieken en gelijkwaardige methodieken

Artikel 5, vierde lid, EG-verordening PRTR bepaalt dat de inrichting de gegevens in beginsel moet vergaren in overeenstemming met internationaal aanvaarde methodieken. De richtsnoeren EG-verordening PRTR12 en de richtsnoeren PRTR-protocol13 concretiseren dit nader. Deze verwijzen onder meer naar de CEN- en ISO-normen als meetmethoden en naar de BREF-documenten. Voorts verwijzen de richtsnoeren EG-verordening PRTR naar de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 januari 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG.14 Deze beschikking is in Nederland geïmplementeerd in de Regeling monitoring handel in emissierechten. In de vergunning en in algemeen verbindende voorschriften wordt veelal verwezen naar CEN- en ISO-normen. Bovendien moeten het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag bij het opstellen van meet- en registratievoorschriften rekening houden met de BREF-monitoring (zie artikel 1, eerste lid, Regeling aanwijzing BBT-documenten). De gegevens die zijn verkregen op grond van de milieu- of Wvo-vergunning of algemeen verbindende voorschriften zijn dus al grotendeels verkregen via internationaal aanvaarde methodieken.

Als de milieu- of Wvo-vergunning geen internationaal aanvaarde methodieken voorschrijft, maar de in de vergunning beschreven methodiek daaraan gelijkwaardig is, mag deze volgens de richtsnoeren EG-verordening PRTR ook worden gebruikt. Daarnaast worden als gelijkwaardige methodieken aangemerkt de methoden voor de bepaling van emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen die in een algemeen verbindend voorschrift zijn neergelegd.15

3. Afbakening verslagleggingsverplichtingen

Dit besluit wijzigt het Besluit milieuverslaglegging (zie artikel 8). Anders dan bij de invoering van het systeem van milieuverslaglegging nog het geval was,16 is het overheidsverslag juridisch gezien niet langer het exclusieve kader voor gegevensverstrekking door bedrijven aan de overheid.17 Voor het rapporteren over milieubelastende activiteiten is de EG-verordening PRTR voortaan het leidende kader. Door middel van wijziging van het Besluit milieuverslaglegging worden dubbele verslagleggingsverplichtingen voorkomen, zodat er geen overlap kan ontstaan tussen Europese en nationale rapportageverplichtingen.

Hoewel juridisch gezien sprake is van twee afzonderlijke rapportageverplichtingen (het MJV en het PRTR-verslag), wordt in de praktijk gewerkt met één elektronische applicatie, het e-MJV. Op die wijze worden de extra inspanningen die de betreffende inrichtingen zich ten gevolge van dit besluit moeten getroosten, tot een minimum beperkt: voor inrichtingen die momenteel het e-MJV invullen en die ook rapportageplichtig zijn in het kader van de EG-verordening PRTR en titel 12.3 Wm, zal het e-MJV automatisch uitrekenen welke emissies en welke overbrengingen van verontreinigende stoffen boven de drempelwaarden uitkomen en dus moeten worden opgenomen in het PRTR-verslag en welke in het MJV. Bezien vanuit de optiek van de inrichtingen zijn beide rapportages dan dus feitelijk geïntegreerd. Voor inrichtingen die niet MJV-plichtig zijn, komt er een afzonderlijke PRTR-module in het e-MJV.

Vooralsnog blijft de huidige milieuverslagleggingsverplichting bestaan naast de EG-verordening PRTR. Milieuverslaglegging op basis van titel 12.1 Wm vindt voortaan echter slechts aanvullend plaats, namelijk voor zover het informatie betreft waarover niet reeds op grond van genoemde verordening hoeft te worden gerapporteerd. Zie over de relatie tussen de EG-verordening PRTR en het Nederlandse systeem van milieuverslaglegging nader paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.18

Voor zover een inrichting met betrekking tot een bepaald onderwerp op grond van de EG-verordening PRTR moet rapporteren, gelden er in het kader van hoofdstuk 12 Wm geen parallelle rapportageverplichtingen:

a. rechtstreeks op basis van het Besluit milieuverslaglegging (zie artikel 3a Besluit milieuverslaglegging);

b. ingevolge de voor de inrichting geldende vergunning op basis van hoofdstuk 8 Wm of artikel 1 Wvo (zie de artikelen 3b en 4a Besluit milieuverslaglegging).

Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar het artikelsgewijs deel van deze nota van toelichting.

In een latere fase zullen het MJV en het PRTR-verslag niet alleen technisch, maar ook juridisch worden geïntegreerd (zie paragraaf 7.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol).19

4. Sancties

Ingevolge artikel 2 van dit besluit dient de drijver van de inrichting over een meet- en registratiesysteem te beschikken dat aan bepaalde eisen voldoet. Lopende het verslagjaar kan de bevoegde instantie al controleren of het verzamelen van gegevens met behulp van het meet- en registratiesysteem op correcte wijze verloopt. In geval van twijfels aangaande het gebruik van het meet- en registratiesysteem kan de drijver van de inrichting in eerste instantie informeel om opheldering worden gevraagd. Vervolgens kan worden besloten tot bestuursrechtelijk optreden op grond van hoofdstuk 18 Wm wegens overtreding van artikel 2 van dit besluit. Op grond van artikel 18.2, eerste lid, of artikel 18.2g Wm kan bij het ontbreken van een meet- en registratiesysteem (artikel 2, eerste lid, van het besluit) of indien het meet- en registratiesysteem niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen (artikel 2, tweede lid, van het besluit), een last onder dwangsom worden opgelegd. Zo kan worden afgedwongen dat de drijver van de inrichting alsnog een (deugdelijk) meet- en registratiesysteem invoert respectievelijk het bestaande meet- en registratiesysteem alsnog in overeenstemming brengt met de daaraan gestelde eisen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid is toegekend aan de bevoegde instanties, bedoeld in artikel 12.21 Wm.

Naast het bestuursrecht kan in het kader van de handhaving ook het strafrecht als instrument worden ingezet. Of het strafrecht wordt ingezet, dient te worden bezien in relatie tot de vraag of het optreden via de bestuursrechtelijke weg meer in de rede ligt.

Overtreding van artikel 2 van dit besluit is in artikel II van de Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol strafbaar gesteld: overtreding van artikel 12.29, onder a, Wm (de rechtsbasis van artikel 2 van dit besluit) is aangewezen als een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.

5. Lasten en voordelen voor het bedrijfsleven

Voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven wordt verwezen naar paragraaf 11 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.20

Centraal in het besluit staat de verplichting om over een meet- en registratiesysteem te beschikken. In paragraaf 11.2 van de memorie van toelichting is uitvoerig beschreven welke kosten inrichtingen moeten maken om aan deze verplichting te kunnen voldoen. De administratieve lasten als gevolg van het meet- en registratiesysteem zijn al in de berekening van de administratieve lasten op grond van het wetsvoorstel verdisconteerd.

Inrichtingen die op grond van titel 12.1 Wm verplicht zijn een MJV op te stellen, zijn nu al verplicht over een gedocumenteerd meet- en registratiesysteem te beschikken (artikel 3, vierde lid, Besluit milieuverslagleging). Het onderhavige besluit schrijft een meet- en registratiesysteem voor voor alle inrichtingen die onder de reikwijdte van bijlage I bij de EG-verordening PRTR vallen en is daarmee breder.

Het opzetten of aanpassen van een meet- en registratiesysteem zal voor de inrichtingen met name in de aanvangsfase van het PRTR administratieve lasten met zich meebrengen. Naarmate inrichtingen hun meet- en registratiesysteem beter op orde hebben, zullen de administratieve lasten beperkter zijn.

De totale jaarlijkse administratieve lasten komen uit op een bedrag van circa € 1.068.000. Eenmalig komen daar voor een deel van inrichtingen de kosten van het opzetten van een meet- en registratiesysteem ten bedrage van in totaal circa € 1.344.000 bij.

7. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en milieutoets

Voor wat betreft de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en de milieutoets wordt verwezen naar de paragrafen 12 en 13 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.21

8. Reacties op het ontwerp

Het ontwerp voor dit besluit is op grond van artikel 21.6, vierde lid, Wm overgelegd aan beide kamers van de Staten-Generaal en op 2 oktober 2007 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2007, 190). Naar aanleiding van deze voorpublicatie is binnen de gestelde termijn een reactie ontvangen van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI). De VNCI acht het ongewenst en onnodig om een meet- en registratiesysteem voor te schrijven, gelet op hetgeen al in de EG-verordening PRTR is geregeld. Ook vindt zij het ongewenst dat een inrichting die niet rapportageplichtig is, toch haar meetgegevens vijf jaar moet bewaren; dit zou verder gaan dan de verordening eist. In reactie hierop wordt opgemerkt dat – zoals ook reeds in paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting is aangegeven – beide verplichtingen, hoewel ze niet expliciet in de verordening zijn neergelegd, wel dwingend volgen uit de systematiek van de verordening. De reactie van de VNCI heeft dan ook niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

De VNCI vreest verder dat er weinig ruimte resteert voor de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven nu paragraaf 2.1 van deze nota van toelichting stelt dat de Leidraad Milieujaarrapportages regelt op welke wijze de relevante gegevens moeten worden verzameld én dat de leidraad in algemene regels verankerd zou kunnen worden. De zorg van de VNCI is niet terecht. De Leidraad Milieujaarrapportages wordt namelijk ruim opgesteld, juist omdat de productieprocessen per inrichting sterk verschillen: de gegevensinzameling ten behoeve van het PRTR-verslag blijft telkens maatwerk. Bovendien is de leidraad in nauw overleg met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Verankering van (delen van) de leidraad in algemene regels is alleen aan de orde als daarvoor aanleiding bestaat. Wettelijke vastlegging is dus geenszins het uitgangspunt.

Tenslotte stelt de VNCI dat voortgang moet worden gemaakt met de verdere aanpassing van de integratie van het MJV met het PRTR-verslag. In reactie hierop wordt opgemerkt dat inmiddels overeenstemming met het bedrijfsleven is bereikt over de wijze waarop de integratie vorm gegeven moet worden. De verankering hiervan in de wet- en regelgeving is inmiddels ter hand genomen.

Naar aanleiding van de voorpublicatie is tevens een reactie ontvangen van Jaartsveld Groen en Milieu bv te Steenbergen. Deze reactie richt zich op de uitvoering van de rapportageverplichting van artikel 5, eerste lid, onder b, EG-verordening PRTR. Volgens Jaartsveld heeft de Nederlandse overheid op grond van de rapportageverplichtingen van de titels 10.6 en 10.7 Wm reeds een compleet beeld van de desbetreffende overbrengingen van afvalstoffen binnen Nederland en van Nederland naar elders. Jaartsveld verzoekt in verband hiermee in de PRTR-uitvoeringsregelgeving een uitzondering op te nemen voor die gevallen, om een verzwaring van de administratieve lasten te voorkomen. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de EG-verordening PRTR rechtstreeks werkende rapportageverplichtingen bevat voor inrichtingen die afvalstoffen overbrengen, waarop door de lidstaten geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt. De verordening voorziet niet in een afstemmingsregeling met de door Jaartsveld genoemde EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;22 beide EG-verordeningen staan dus naast elkaar. Wel is het uiteraard mogelijk dat gegevens die op grond van andere regelgeving dan PRTR (zoals hoofdstuk 10 Wm) zijn vergaard, worden gebruikt voor de gegevensinzameling in het kader van PRTR, althans voor zover die gegevens zich daarvoor lenen (zie ook paragraaf 2.3 van deze nota van toelichting). Op grond van het voorgaande is het niet mogelijk een wettelijke uitzondering op te nemen op de rapportageplicht van de EG-verordening PRTR. Daar komt nog bij dat de normadressaat, het bevoegd gezag en aard en inhoud van de informatie onder hoofdstuk 10 Wm niet geheel sporen met die onder het PRTR-systeem. De reactie van Jaartsveld heeft dan ook niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

Artikelen

Artikel 1

In artikel 1 is een definitie opgenomen van «meet- en registratiesysteem». Dit is een breed begrip. Het meet- en registratiesysteem is de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR. Onder methodiek worden alle handelingen verstaan die nodig zijn om tot een deugdelijke gegevensinzameling te kunnen komen. Verwezen wordt verder naar de toelichting bij artikel 2.

Artikel 2

Om de bevoegde instanties in staat te stellen hun PRTR-taken te kunnen vervullen en om invulling te geven aan de eigen verplichtingen op grond van de EG-verordening PRTR, is de drijver van de inrichting op grond van het eerste lid gehouden over een meet- en registratiesysteem te beschikken. Deze plicht geldt voor alle inrichtingen die activiteiten verrichten die in bijlage I bij de EG-verordening PRTR genoemd worden (zie ook paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting). Het meet- en registratiesysteem wordt zodanig ingericht dat hiermee volledige, consistente en geloofwaardige gegevens als bedoeld in artikel 9, tweede lid, EG-verordening PRTR kunnen worden gegenereerd (tweede lid, onder a). Daarnaast dient met behulp van het meet- en registratiesysteem te kunnen worden voldaan aan de verplichting in artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR inzake het met gepaste frequentie vergaren van informatie (tweede lid, onder b). Artikel 2, tweede lid, onder a en b, geldt voor alle inrichtingen die onder bijlage I bij de EG-verordening vallen. Het tweede lid, onder c, geldt alleen voor zover degene die de inrichting drijft, met betrekking tot een verslagjaar rapportageplichtig is. Dan dient het meet- en registratiesysteem tevens zodanig te zijn ingericht dat hiermee met betrekking tot dat verslagjaar kan worden voldaan aan de in artikel 5, eerste, tweede en vierde lid, EG-verordening PRTR opgenomen eisen.

Onderdelen van een meet- en registratiesysteem kunnen zijn:

De parameters en berekeningsmethoden die worden gebruikt voor het bepalen van de jaarvrachten van de emissies en van de totale hoeveelheid overgebrachte verontreinigende stoffen.

Het betreft de parameters die relevant zijn voor het kunnen bepalen van de jaarvrachten van de emissies en de hoeveelheden overgebrachte verontreinigende stoffen die het gevolg zijn van alle routinematige, opzettelijke, accidentele en niet-routinematige activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de EG-verordening PRTR.23

De methoden voor het bepalen van de parameters.

Dit zijn: meting, berekening, schatting of een combinatie van deze methoden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de reguliere bedrijfsvoering en lekken, opstarten, storingen, korte stillegging en andere bijzondere bedrijfsomstandigheden. Het kan nodig zijn methoden vast te stellen voor zowel het bepalen van de parameters bij routinematige en opzettelijke activiteiten als het bepalen van parameters bij accidentele en niet-routinematige activiteiten.

De frequentie van het bepalen van de parameters.

De omrekeningsfactoren en de herkomst van de omrekeningsfactoren die benodigd zijn om tot het bepalen van een jaarvracht te komen.

In veel gevallen zal er nog een omrekening moeten plaatsvinden om tot jaarvrachten te kunnen komen.

Een schatting van de mate van betrouwbaarheid van de gebruikte berekeningsmethode.

De organisatorische aspecten die relevant zijn voor de kwaliteitsborging.24

De wijze van registratie van de resultaten van de bepaling van de parameters.

Onder de registratie valt ook het vastleggen van de tijdstippen dat de parameters gedurende het verslagjaar worden vastgesteld.

Indien in een inrichting activiteiten plaatsvinden die wel én activiteiten die niet in bijlage I bij de EG-verordening PRTR genoemd zijn, behoeven de emissies en de overbrengingen van verontreinigende stoffen die het resultaat zijn van de niet in bijlage I vermelde activiteiten, niet gerapporteerd te worden. Wanneer het echter onmogelijk of erg bezwaarlijk is de bijdragen van de niet in bijlage I genoemde activiteiten te scheiden en te kwantificeren, kan het praktisch en kosteneffectief zijn bij het meten en registreren geen onderscheid te maken in emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen die wél en die welke niet zijn veroorzaakt door in bijlage I genoemde activiteiten (bijvoorbeeld omdat er geen bemonsteringspunt voor een niet in bijlage I genoemde activiteit bestaat als gevolg van nauw aan elkaar gekoppelde rioleringen). In dergelijke gevallen is het mogelijk de emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen als gevolg van niet in bijlage I genoemde activiteiten te rapporteren samen met de emissies en overbrengingen als gevolg van activiteiten die wel in bijlage I worden vermeld.25

Bij inrichtingen zijn al veel in het kader van PRTR relevante gegevens beschikbaar op grond van voorschriften in de milieu- of Wvo-vergunning of als gevolg van algemeen verbindende voorschriften. De emissiegrenswaarden in milieu- en Wvo-vergunningen worden over het algemeen uitgedrukt in concentraties van verontreinigende stoffen. Dit geldt ook voor de methoden voor de bepaling die zijn neergelegd in algemeen verbindende voorschriften. In het PRTR-verslag gaat het echter niet om concentraties, maar om in absolute getallen aangegeven jaarvrachten en om tonnen overgebrachte afvalstoffen. Vaak zal dus een omrekening noodzakelijk zijn van concentraties naar jaarvrachten. De beschrijving van de methoden om tot concentraties te komen geeft in dat geval weliswaar belangrijke, maar niet voldoende informatie. Daarom dient het meet- en registratiesysteem in ieder geval ook een beschrijving te bevatten van de wijze waarop de jaarvrachten voor de emissies zijn bepaald.

De intensieve veeteeltbedrijven, genoemd in bijlage I, nummer 7, onder a, bij de EG-verordening PRTR, kunnen volstaan met een heel eenvoudig meet- en registratiesysteem. Deze inrichtingen kennen namelijk meestal maar één emissie, ammoniak, waarover zij moeten rapporteren. De omvang van deze emissie is eenvoudig vast te stellen met behulp van standaardemissiefactoren.

Ook industriële inrichtingen met emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen die ver onder de drempelwaarden van de EG-verordening PRTR blijven, kunnen veelal volstaan met een summier meet- en registratiesysteem. Als in dergelijke gevallen het patroon van de emissies of van de overbrengingen constant is, is het niet noodzakelijk dat jaarlijks de informatie, bedoeld in artikel 5, derde lid, EG-verordening PRTR wordt verzameld. Een «gepaste frequentie» zou dan bijvoorbeeld ook eens per drie jaar kunnen zijn.

Het meet- en registratiesysteem zal voor wat betreft afvalstoffen beperkt kunnen zijn. De hoeveelheid afvalstoffen die vanuit de inrichting naar elders wordt overgebracht, kan betrekkelijk eenvoudig worden vastgesteld. De hoeveelheid afvalstoffen moet reeds op basis van artikel 10.38 Wm worden vastgesteld voorafgaand aan het vervoer daarvan.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de rapportageplicht voor emissies in de bodem uitsluitend geldt voor verontreinigende stoffen in afval dat wordt onderworpen aan de verwijderingshandelingen «behandeling op of in de bodem» of «injectie in de diepe ondergrond» (zie artikel 6 EG-verordening PRTR). Indien afval op deze wijze wordt behandeld, dient de drijver van de inrichting waar het afval is ontstaan, dit te betrekken in zijn meet- en registratiesysteem. Naar verwachting zullen emissies in de bodem zich in de praktijk in Nederland niet vaak voordoen.

Zoals in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting is aangegeven, volgt uit de systematiek van de EG-verordening PRTR dat de reikwijdte van de verplichting tot het beschikken over een gedocumenteerd meet- en registratiesysteem zich niet beperkt tot inrichtingen die een PRTR-verslag moeten indienen, maar zich uitstrekt tot alle inrichtingen die onder bijlage I bij die verordening vallen. Hiertoe is in artikel 2, derde lid, van dit besluit artikel 5, vijfde lid, EG-verordening PRTR van toepassing verklaard op bijlage I-inrichtingen, ongeacht de vraag of de inrichting in een bepaald jaar ingevolge artikel 5, eerste lid, EG-verordening PRTR rapportageplichtig is.

Artikelen 3 en 4

Deze bepalingen geven voorschriften omtrent de wijze waarop in het kader van het nationale PRTR en het E-PRTR met geheimhouding van informatie moet worden omgegaan, in aanvulling op hetgeen daarover in titel 12.3 Wm is bepaald.

Bevoegde instanties kunnen, al dan niet op verzoek van de drijver van de inrichting, met toepassing van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) besluiten om bepaalde in een PRTR-verslag opgenomen gegevens niet aan de Minister van VROM te verstrekken (artikel 12.24, derde lid, Wm). Toepassing van een uitzonderingsgrond uit de Wob maakt inbreuk op het beginsel van openbaarheid van milieu-informatie, dat aan de EG-verordening PRTR en het PRTR-protocol ten grondslag ligt. Mede daarom dienen de uitzonderingsgronden van artikel 10 Wob restrictief te worden geïnterpreteerd. Rekening moet worden gehouden met het publieke belang van openbaarheid. Voor wat betreft informatie over emissies zal in de praktijk slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn van geheimhouding, te meer daar de uitzonderingsgrond inzake vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens niet kan worden ingeroepen om emissiegegevens geheim te houden (zie artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding met het vierde lid, Wob).

Indien bepaalde in een PRTR-verslag opgenomen gegevens geheim worden gehouden, deelt de bevoegde instantie aan de Minister van VROM mee welk type informatie geheim is gehouden en op welke grond tot geheimhouding is besloten (artikel 12.24, vierde lid, Wm). Dit wordt tevens in het nationale PRTR vermeld (artikel 12.26, derde lid, Wm). Deze informatie moet ook door de lidstaat worden opgenomen in het verslag dat ten behoeve van het E-PRTR moet worden opgesteld (artikel 11 EG-verordening PRTR). Eerdergenoemde Wm-bepalingen strekken ter uitvoering van artikel 12, derde lid, PRTR-protocol. Daarin is bepaald dat wanneer informatie vertrouwelijk blijft, in het nationale PRTR wordt aangegeven welke soort informatie niet bekend wordt gemaakt, indien mogelijk bijvoorbeeld door het verstrekken van generieke informatie over de chemische stoffen, en waarom de informatie niet bekend wordt gemaakt. De richtsnoeren EG-verordening PRTR en de richtsnoeren PRTR-protocol bevatten nadere richtlijnen voor de vertrouwelijke behandeling van informatie.26 In die richtsnoeren is onder meer geregeld hoe het verstrekken van vervangende informatie precies moet plaatsvinden en dat ook de inhoudelijke onderbouwing van het besluit tot vertrouwelijke behandeling voor het publiek kenbaar moet zijn. Deze aspecten zijn in de artikelen 3 en 4 van het onderhavige besluit uitgewerkt.

Een verzoek tot geheimhouding als bedoeld in artikel 12.24, derde lid, Wm dient uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het verslagjaar bij de bevoegde instantie te worden ingediend. Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat indien de drijver van de inrichting verzoekt om de naam van een verontreinigende stof geheim te houden, hij in zijn verzoek dient aan te geven tot welke groep verontreinigende stoffen de betreffende stof behoort. Bij ministeriële regeling krachtens artikel 3, vierde lid, zullen over het verstrekken van deze vervangende informatie regels worden gesteld. Die regels zullen inhouden dat de aanduiding van de naam van de groep stoffen moet geschieden op een in een tabel aangegeven wijze, bijvoorbeeld door de specifieke aanduiding «methaan» te vervangen door de globale aanduiding «broeikasgassen». Die tabel wordt afgeleid van een schema dat is opgenomen in de richtsnoeren EG-verordening PRTR.27

Artikel 3, tweede lid, schrijft voor dat de bevoegde instantie aan de beheerder van het nationale PRTR (de Minister van VROM) in voorkomende gevallen vervangende informatie moet verstrekken. De bevoegde instantie moet, indien de naam van een verontreinigende stof wordt geheimgehouden, in haar mededeling aan de Minister van VROM aangeven tot welke groep verontreinigende stoffen de geheimgehouden stof behoort.

De regeling over het verstrekken van vervangende informatie geldt ook voor de presentatie van gegevens in het nationale PRTR, zo bepaalt artikel 3, derde lid. Dit houdt in dat in het nationale PRTR vervangende informatie moet worden opgenomen over de groep van verontreinigende stoffen waartoe een geheimgehouden stof behoort.

De richtsnoeren PRTR-protocol (deel VI, onderdeel B) bepalen uitdrukkelijk dat in het nationale PRTR niet alleen wordt vermeld op basis van welke uitzonderingsgrond tot geheimhouding is besloten, maar ook dat inzicht wordt verschaft in de inhoudelijke onderbouwing van het besluit tot geheimhouding (zie artikel 12.26, derde lid, Wm). Dit is in artikel 4 van het besluit geregeld door voor te schrijven dat het nationale PRTR een samenvatting bevat van de motivering van bedoeld besluit (zie onderdeel b). Deze eis geldt ingevolge artikel 4, onder a, om voor de hand liggende redenen ook voor de mededeling die de bevoegde instantie ingevolge artikel 12.24, vierde lid, Wm moet doen aan de Minister van VROM.

Artikel 5

In de ministeriële regeling op basis van artikel 5 wordt door middel van een model aangegeven over welke onderwerpen uit artikel 5, eerste en tweede lid, EG-verordening PRTR moet worden gerapporteerd en welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt. Het model zal worden gebaseerd op het rapportageschema dat is opgenomen in bijlage III bij de EG-verordening PRTR. Dat schema vormt tevens de basis voor de PRTR-rapportage door de lidstaten aan de Commissie.

Artikelen 6 en 9

Als bevoegde instantie in het kader van PRTR voor inrichtingen voor de intensieve veeteelt is niet het betreffende Wm- of Wvo-bevoegd gezag aangewezen, maar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) (artikel 12.21, tweede lid, Wm). De Dienst Regelingen zal deze werkzaamheden namens de Minister van LNV uitvoeren. De Dienst Regelingen beschikt reeds over informatie die gebruikt kan worden bij de kwaliteitsbeoordeling van de PRTR-verslagen. Het betreft informatie die de Dienst Regelingen verkrijgt op grond van het Besluit identificatie en registratie van dieren (artikel 6) en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (artikel 9). Door de betreffende besluiten mede te baseren op artikel 12.29, aanhef en onder e, Wm en door het toevoegen van een nieuw derde lid aan artikel 35 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt verzekerd dat de betreffende gegevens ook aangewend mogen worden in het kader van PRTR.

Artikel 7

Het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer bevat kwaliteitseisen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de milieuwetgeving. Het gaat om proceseisen, zoals het handelen conform procedures en protocollen. Het bestuursorgaan moet zijn handhavingsbeleid afstemmen met andere betrokken bestuursorganen. Om te bewerkstelligen dat het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer ook van toepassing is op de werkzaamheden die de bevoegde instanties ter uitvoering van de EG-verordening PRTR verrichten, is aan de definitie van de betrokken wetten (artikel 1, eerste lid, onder b, Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer) de EG-verordening PRTR toegevoegd.

Artikel 8 (wijziging Besluit milieuverslaglegging)

Onderdeel A

Om te voorkomen dat de drijver van een inrichting wordt geconfronteerd met dubbele rapportageverplichtingen, wordt een nieuw artikel 3a in het Besluit milieuverslaglegging ingevoegd. Dit artikel bepaalt dat, indien de drijver van de inrichting over een bepaald onderwerp reeds op grond van de EG-verordening PRTR moet rapporteren, in het overheidsverslag met betrekking tot dat verslagjaar aan die onderwerpen geen aandacht hoeft te worden besteed, voor zover die onderwerpen zijn vermeld in bijlage II bij het Besluit milieuverslaglegging en relevant zijn voor die inrichting. PRTR-relevante gegevens hoeven dus alleen in het PRTR-verslag te worden opgenomen, en niet (tevens) in het overheidsverslag. Zie over de achtergrond van deze afstemmingsregeling nader paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.28

Concreet komt deze «uithoeking» van door de EG-verordening PRTR geregelde onderwerpen op het volgende neer. De EG-verordening PRTR heeft betrekking op emissies en overbrengingen van verontreinigende stoffen en bevat een rapportageplicht bij overschrijding van bepaalde drempelwaarden. Een inrichting die rapportageplichtig is op grond van de verordening, hoeft in het overheidsverslag op basis van titel 12.1 Wm geen daarmee corresponderende gegevens op te nemen. Het gaat daarbij om de onderwerpen 1 tot en met 6 uit bijlage II bij het Besluit milieuverslaglegging, die betrekking hebben op de milieubelasting van de inrichting. Die zes onderwerpen zijn: klimaatverandering (1), verzuring (2), verspreiding naar de lucht (3), verspreiding naar het oppervlaktewater (4), vermesting (5) en beheer van afvalstoffen en afvalwater (6). Over deze onderwerpen hoeft de betrokken inrichting in het overheidsverslag geen gegevens op te nemen, voor zover die gegevens reeds onder de EG-verordening PRTR vallen en de emissies of overbrengingen in het verslagjaar de drempelwaarden uit de verordening overschrijden.

De afstemmingsregeling betreft uitsluitend gegevens over emissies en het overbrengen van verontreinigende stoffen. Dit is aan het slot van de onderdelen a en b van artikel 3a aangegeven met de clausules «voor zover over die onderwerpen reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR moet worden gerapporteerd» respectievelijk «voor zover die gegevens reeds ingevolge artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening PRTR moeten worden verstrekt». Een inrichting die rapportageplichtig is op grond van de verordening, dient in het overheidsverslag dus wel gegevens op te nemen over de onderwerpen 1 tot en met 6 uit bijlage II voor zover daarbij andere gegevens worden gevraagd dan – door de verordening gedekte – gegevens over emissies en het overbrengen van verontreinigende stoffen. Het gaat daarbij om gegevens over: het verbruik van stoffen die de ozonlaag aantasten of het broeikaseffect versterken (onderwerp 1), energieverbruik en verbetering van energie-efficiency (onderwerp 1), het beheer van afvalstoffen binnen de inrichting door verbranden of storten (onderwerp 6) en zuivering van afvalwater binnen de inrichting (onderwerp 6). De EG-verordening PRTR heeft namelijk voor wat betreft afvalstoffen alleen betrekking op overbrengingen naar elders, en ziet dus niet op handelingen met afvalstoffen die binnen de eigen inrichting plaatsvinden (zie artikel 5 EG-verordening PRTR).

Een MJV-inrichting die rapportageplichtig is op grond van de EG-verordening PRTR, moet in het overheidsverslag ook gegevens opnemen over de onderwerpen 7 tot en met 14 uit bijlage II bij het Besluit milieuverslaglegging, omdat de verordening die onderwerpen niet dekt. Over deze onderwerpen zal een MJV-inrichting dus in elk geval via het overheidsverslag moeten blijven rapporteren, ook als zij valt onder de rapportageplicht van de EG-verordening PRTR.

Duidelijkheidshalve wordt hier nog vermeld dat artikel 3a geldt onverminderd punt 3 van bijlage II. Dit betekent dat als een inrichting met betrekking tot een bepaald onderwerp PRTR-rapportageplichtig is, weliswaar niet de in bijlage II vermelde gegevens over dat onderwerp (bijvoorbeeld emissiegegevens) hoeven te worden opgenomen in het overheidsverslag, maar wel de onder punt 3, onder a en/of b, bedoelde gegevens. Het gaat daarbij om gegevens over getroffen of nog te treffen maatregelen gericht op de reductie van de betreffende milieubelasting en om gegevens over de verwachte reducties. Dergelijke milieu-informatie valt niet onder de reikwijdte van de EG-verordening PRTR en valt daarmee buiten de onderhavige afstemmingsregeling.

In de praktijk zal de hiervoor beschreven uithoeking voor de betrokken inrichtingen weinig extra lasten veroorzaken omdat zowel het MJV als het PRTR-verslag langs elektronische weg moeten worden ingediend en de aangeleverde gegevens vervolgens via een geautomatiseerd systeem, het e-MJV, worden verwerkt. Door het gebruik van een elektronisch instrument kunnen eenmaal door de inrichting ingevoerde gegevens voor beide rapportages gebruikt worden. De uithoeking geschiedt in feite door het geautomatiseerde systeem, dat de ingevoerde gegevens splitst in een gedeelte waarover ingevolge PRTR moet worden gerapporteerd en een MJV-deel.

Artikel 3, zevende lid, Besluit milieuverslaglegging kent aan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 Wm of artikel 1 Wvo te verlenen, de bevoegdheid toe in de vergunning voor te schrijven dat andere gegevens dan vermeld in bijlage II, onder 1 tot en met 13, bij het Besluit milieuverslaglegging in het overheidsverslag moeten worden vermeld. Gedacht kan daarbij worden aan het vermelden van gegevens met betrekking tot in de vergunning gereguleerde emissies of lozingen naar de lucht respectievelijk het oppervlaktewater van andere stoffen dan die welke door bijlage II, onderwerpen 3 en 4, worden bestreken.29 Het is niet ondenkbaar dat die gegevens tevens vallen onder de rapportageplicht van de EG-verordening PRTR. Het nieuw ingevoegde artikel 3b van het Besluit milieuverslaglegging regelt dat in die situatie het betrokken vergunningvoorschrift buiten toepassing blijft. Hiermee wordt een overlap in Europese en nationale rapportageverplichtingen voorkomen.

Onderdeel B

Artikel 4, eerste lid, Besluit milieuverslaglegging biedt de basis om aanvullende rapportages buiten het overheidsverslag om te kunnen voorschrijven, met name met het oog op de handhaving. Om overlap met de rapportageverplichtingen van de EG-verordening PRTR te voorkomen, is in het nieuwe artikel 4a Besluit milieuverslaglegging bepaald dat die aanvullende rapportage geen betrekking heeft op gegevens waarover reeds ingevolge genoemde verordening moet worden gerapporteerd. Overigens zal in de tweede fase van de aanpassing van de nationale regelgeving inzake milieuverslaglegging naar aanleiding van de EG-verordening PRTR en het PRTR-protocol (zie paragraaf 7.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol)30 tevens worden bezien in hoeverre in de praktijk behoefte bestaat aan de door artikel 4, eerste lid, Besluit milieuverslaglegging geboden mogelijkheid.

Artikel 10

De inwerkingtreding van dit besluit is gekoppeld aan die van de Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE 1

Transponeringstabel met betrekking tot verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33)

Artikel Verordening

Korte omschrijving

Omzetting

1

Onderwerp

Vergt geen omzetting

2

Definities

Onder 2: artikel 12.21 Wm

Onder 3 en 4: artikel 1.1, eerste en vierde lid, Wm

Onder 7: artikel 12.18 Wm

Onder 10: artikel 1.1, eerste lid, Wm

Onder 13 t/m 17: artikel 1.1, eerste lid, Wm

Overige onderdelen: vergen geen omzetting

3

Inhoud van het Europese PRTR

Vergt geen omzetting

4

Opzet en structuur

Vergt geen omzetting

5

Rapportage door de exploitanten

Eerste lid: artikelen 12.18, 12.19, 12.20, eerste lid, en 12.29, aanhef en onder c, Wm; artikelen 2, eerste lid, tweede lid, onder a en c, en 5 Besluit

Tweede lid: artikelen 12.20, eerste lid, 12.29, aanhef en onder c, Wm; artikel 2, tweede lid, onder c, Besluit

Derde lid: artikel 12.29, aanhef en onder b, Wm; artikel 2, tweede lid, onder b, Besluit

Vierde lid: artikel 12.29, aanhef en onder c, Wm; artikel 2, tweede lid, onder c, Besluit

Vijfde lid: artikel 12.29, aanhef en onder a, Wm; artikelen 1, 2, eerste en derde lid, Besluit

6

Uitstoot in de bodem

Vergt geen omzetting

7

Rapportage door de lidstaten

Eerste lid: artikel 12.20, eerste lid, Wm

Tweede lid, eerste alinea: artikel 12.28 Wm

Derde lid: gericht tot Commissie

8

Uitstoot vanuit diffuse bronnen

Gericht tot Commissie

9

Kwaliteitsborging en -beoordeling

Eerste lid: artikel 12.20, tweede lid, Wm

Tweede lid: artikel 12.23 Wm; artikel 1, derde lid, Besluit identificatie en registratie van dieren; artikelen 1a en 35, derde lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

Derde lid: gericht tot Commissie

Vierde lid: gericht tot Commissie

10

Toegang tot informatie

Eerste lid: gericht tot Commissie

Tweede lid: vergt geen omzetting

11

Vertrouwelijkheid

Artikelen 12.24, derde t/m vijfde lid, en 12.28 Wm; artikelen 3 en 4 Besluit

12

Inspraak van het publiek

Gericht tot Commissie

13

Toegang tot de rechter

Deels gericht tot Commissie, deels: Wet openbaarheid van bestuur en Algemene wet bestuursrecht (artikelen 1:2, 7:1 en 8:1)

14

Document met richtsnoeren

Gericht tot Commissie

15

Bewustmaking

Deels gericht tot Commissie, deels: vergt geen omzetting

16

Door de lidstaten te verstrekken aanvullende informatie

Vergt geen omzetting

17

Evaluatie door de Commissie

Gericht tot Commissie

18

Wijziging van de bijlagen

Vergt geen omzetting

19

Comitéprocedure

Vergt geen omzetting

20

Sancties

Eerste lid: artikelen 12.30, 18.1a, tweede lid, onder c, 18.2, eerste lid, onder a, onder 3º, en 18.2g Wm; artikel 29 Wet verontreiniging oppervlaktewateren; artikel 1a Wet op de economische delicten

Tweede lid: vergt geen omzetting

21

Wijziging van Richtlijn 91/689/EEG en Richtlijn 96/61/EG

Vergt geen omzetting

22

Inwerkingtreding

Vergt geen omzetting

Bijlage I

Activiteiten

Vergt geen omzetting

Bijlage II

Verontreinigende stoffen

Vergt geen omzetting

Bijlage III

Schema voor rapportage door lidstaten aan Commissie

Vergt geen omzetting

Gebruikte afkortingen:Besluit: Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol

Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Wm: Wet milieubeheer

BIJLAGE 2

Transponeringstabel met betrekking tot het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153, en Trb. 2007, 95)

Artikel Protocol

Korte omschrijving

Omzetting

1

Doelstelling

Vergt geen omzetting

2

Begripsbepalingen

Onder 1 en 2: vergt geen omzetting

Onder 3: artikel 2, onder 1, EG-verordening PRTR

Onder 4: artikel 2, onder 3 t/m 5, EG-verordening PRTR; artikel 1.1, eerste en vierde lid, Wm

Onder 5: artikel 12.25, derde lid, Wm

Onder 6: artikel 2, onder 9, EG-verordening PRTR

Onder 7: artikel 2, onder 10, EG-verordening PRTR; artikel 1.1, eerste lid, Wm

Onder 8: artikel 2, onder 11, EG-verordening PRTR

Onder 9: artikel 2, onder 12, EG-verordening PRTR

Onder 10: vergt geen omzetting

Onder 11 t/m 14: artikel 2, onder 13 t/m 17, EG-verordening PRTR; artikel 1.1, eerste lid, Wm

3

Algemene bepalingen

Vergt geen omzetting

4

Kernelementen van een register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

Artikelen 12.18 en 12.25 t/m 12.27 Wm

5

Ontwerp en structuur

Eerste t/m vierde lid: artikel 12.25, vierde lid, Wm

Vijfde en zesde lid: vergt geen omzetting

6

Reikwijdte van het register

Eerste lid: artikel 12.26, eerste en tweede lid, Wm

Tweede lid: vergt geen omzetting

7

Rapportagevereisten

Eerste, tweede, vijfde en zesde lid: artikel 5, eerste en tweede lid, en bijlagen I, II en III EG-verordening PRTR, artikelen 12.18, 12.19, 12.20, eerste lid, en 12.29, aanhef en onder c, Wm; artikelen 2, eerste lid, tweede lid, onder a en c, en 5 Besluit

Derde lid: vergt geen omzetting

Vierde lid: artikel 12.26, tweede lid, Wm

Zevende lid: artikel 12.26, tweede lid, Wm

Achtste lid: artikelen 12.25, vierde lid, en 12.26, tweede lid, Wm

8

Rapportagecyclus

Eerste lid: artikelen 12.18, 12.20, eerste en derde lid, en 12.27 Wm

Tweede lid: artikel 12.27 Wm

Derde lid: n.v.t.

9

Verzamelen van gegevens en bijhouden van dossiers

Eerste lid: artikel 5, derde en vijfde lid, EG-verordening PRTR; artikel 12.29, aanhef en onder a en b, Wm; artikelen 1 en 2 Besluit

Tweede lid: artikel 5, vierde lid, EG-verordening PRTR; artikel 12.29, aanhef en onder c, Wm; artikel 2, tweede lid, onder c, Besluit

10

Kwaliteitscontrole

Eerste lid: artikel 9, eerste lid, EG-verordening PRTR; artikel 12.20, tweede lid, Wm

Tweede lid: artikel 9, tweede lid, EG-verordening PRTR; artikel 12.23 Wm; artikel 1, derde lid, Besluit identificatie en registratie van dieren; artikelen 1a en 35, derde lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

11

Toegang van het publiek tot informatie

Eerste lid: artikel 12.25, tweede lid, Wm

Tweede lid: hoofdstuk III Wet openbaarheid van bestuur

Derde lid: vergt geen omzetting

Vierde lid: artikel 12 Wet openbaarheid van bestuur; Besluit tarieven openbaarheid van bestuur

Vijfde lid: vergt geen omzetting

12

Vertrouwelijkheid

Eerste lid: artikel 12.24, derde lid, Wm

Tweede lid: artikel 12.24, derde lid, Wm in verbinding met artikel 10, vierde lid, Wet openbaarheid van bestuur

Derde lid: artikelen 12.24, vierde lid, en 12.26, derde lid, Wm; artikelen 3 en 4 Besluit

13

Inspraak bij de ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

Artikel 21.6 Wm

14

Toegang tot de rechter

Artikel 8:1 Algemene wet bestuursrecht

15

Capaciteitsopbouw

Vergt geen omzetting

16

Internationale samenwerking

Vergt geen omzetting

17

Vergadering van de Partijen

Vergt geen omzetting

18

Stemrecht

Vergt geen omzetting

19

Bijlagen

Vergt geen omzetting

20

Wijzigingen

Vergt geen omzetting

21

Secretariaat

Vergt geen omzetting

22

Toezicht op naleving

Vergt geen omzetting

23

Regeling van geschillen

Vergt geen omzetting

24

Ondertekening

Vergt geen omzetting

25

Depositaris

Vergt geen omzetting

26

Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

Vergt geen omzetting

27

Inwerkingtreding

Vergt geen omzetting

28

Voorbehouden

Vergt geen omzetting

29

Opzegging

Vergt geen omzetting

30

Authentieke teksten

Vergt geen omzetting

Bijlage I

Activiteiten

Bijlage I bij EG-verordening PRTR

Bijlage II

Verontreinigende stoffen

Bijlage II bij EG-verordening PRTR

Bijlage III

Deel A: Verwijderingsactiviteiten («V»)

Deel B: Nuttige toepassing («N»)

Artikel 5, eerste lid, onder b, jo. artikel 2, onder 16 en 17, EG-verordening PRTR

Bijlage IV

Arbitrage

Vergt geen omzetting

Gebruikte afkortingen:Besluit: Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol

EG-verordening PRTR: verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33)

Wm: Wet milieubeheer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

PbEU L 33.

XNoot
2

Trb. 2003, 153; Trb. 2007, 95.

XNoot
3

Trb. 1998, 289; Trb. 2001, 73.

XNoot
4

www.prtr.ec.europa.eu.

XNoot
5

www.unece.org/env/pp/prtr/docs.

XNoot
6

Richtlijn nr. 96/61/EG van de Raad van de Europse Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257).

XNoot
7

Zie ook de richtsnoeren EG-verordening PRTR, blz. 59: «De exploitanten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de informatie die zij rapporteren.»

XNoot
8

Zie ook de richtsnoeren EG-verordening PRTR, blz. 66.

XNoot
9

Zie blz. 44–54.

XNoot
10

Om een betere afstemming en harmonisatie tussen de provincies te bevorderen op het gebied van milieuvergunningen, zijn door het Interprovinciaal Overleg (IPO) kaderstellende documenten ontwikkeld. Het Kaderstellend document lucht refereert aan een meet- en registratiesysteem (zie www.infomil.nl).

XNoot
11

BREF’s zijn documenten die door de Europese Commisie krachtens artikel 16, tweede lid, van de IPPC-richtlijn worden vastgesteld en waarin informatie voor de bepaling van beste beschikbare technieken is opgenomen. De BREF-monitoring is het onder auspiciën van de Europese Commissie gepubliceerde BBT-referentiedocument: Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC); Reference Document on the General Principles of Monitoring, July 2003.

XNoot
12

Blz. 44–54.

XNoot
13

Blz. 85–87.

XNoot
14

PbEU L 59. Deze beschikking is per 1 januari 2008 vervangen door de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 229).

XNoot
15

Blz. 44–46.

XNoot
16

Nota van toelichting bij het Besluit milieuverslaglegging (Stb. 1998, 655, blz. 18).

XNoot
17

Het overheidsverslag is het MJV als bedoeld in artikel 12.4 Wm (zie artikel 1 Besluit milieuverslaglegging).

XNoot
18

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 19–21.

XNoot
19

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 21.

XNoot
20

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 26–30.

XNoot
21

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 30–31.

XNoot
22

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190).

XNoot
23

Voorbeelden van parameters zijn: het aantal draaiuren per jaar, de concentratie van chemische stoffen in de afgassen, bepaald als uurgemiddelde waarden over een jaar, de hoeveelheid en de soort verbruikte brandstof in het verslagjaar en de hoeveelheid afgassen, berekend op basis van het energieverbruik van de ventilator.

XNoot
24

Voorbeelden zijn: de inschakeling van een geaccrediteerde meetinstantie, de wijze waarop de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de personen die met de toepassing van het meet- en registratiesysteem zijn belast, zijn verdeeld, de organisatie van het onderhoud, de controles en de kalibraties van de meetapparatuur en het beschikken over een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).

XNoot
25

Zie de richtsnoeren EG-verordening PRTR, blz. 16–17.

XNoot
26

Zie tevens: richtsnoeren EG-verordening PRTR, paragraaf 1.2.4, en richtsnoeren PRTR-protocol, deel VI, onderdeel B.

XNoot
27

Schema 17.

XNoot
28

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 19–21.

XNoot
29

Zie de nota van toelichting bij het Besluit milieuverslaglegging (Stb. 1998, 655, blz. 15).

XNoot
30

Kamerstukken II 2006/07, 31 068, nr. 3, blz. 21.

Naar boven