Besluit van 24 juni 2008, houdende regels ten aanzien van de in-, uit- en doorvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en militaire goederen (Besluit strategische goederen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 oktober 2007, nr. WJZ 7122174, gedaan na overleg met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik en de artikelen 1:4, eerste en tweede lid, en 3:1 van de Algemene douanewet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 april 2008, nr. W10.07.0401/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 23 juni 2008, nr. WJZ 8056339;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet:

de Algemene douanewet;

b. Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken;

c. verordening 1334/2000:

de verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (PbEG L 159).

§ 2. Goederen voor tweeërlei gebruik

Artikel 2

Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste tot en met vierde lid, en 21, eerste lid, vijfde lid en zevende lid, van verordening 1334/2000, voor zover het goederen betreft.

Artikel 3

  • 1. De bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 6, tweede lid, 7, eerste lid, 9, eerste en tweede lid, en 12, vierde lid, van verordening 1334/2000 is Onze Minister.

  • 2. Indien Onze Minister bij beschikking, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, van verordening 1334/2000, heeft bepaald dat de uitvoer of de wederuitvoer van de daarbij aangewezen goederen zonder vergunning is verboden, is de adressaat van deze beschikking, zodra voor hem aannemelijk is dat de desbetreffende goederen een andere bestemming zullen krijgen dan in de beschikking is vermeld, verplicht onder opgave van redenen van deze gewijzigde bestemming mededeling te doen aan Onze Minister.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kan Onze Minister om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op, of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik die niet zijn genoemd in bijlage I van verordening 1334/2000.

§ 3. Militaire goederen

Artikel 5

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. militaire goederen:

de militaire goederen, bedoeld in een door Onze Minister na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat vast te stellen ministeriële regeling;

b. Nederlands grondgebied:

het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa;

c. invoer in Nederland:

het binnenbrengen van goederen in Nederlands grondgebied, anders dan voor doorvoer;

d. uitvoer uit Nederland:

het doen verlaten van goederen van Nederlands grondgebied, anders dan voor doorvoer;

e. doorvoer door Nederland:

het vervoer van goederen die uitsluitend het Nederlands grondgebied worden binnengebracht om via dat gebied te worden vervoerd naar een bestemming buiten het Nederlands grondgebied.

Artikel 6

  • 1. Het is verboden om militaire goederen uit te voeren uit Nederland of door te voeren door Nederland zonder vergunning.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. op de uitvoer uit Nederland van militaire goederen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens;

    • b. op de uitvoer uit Nederland van militaire goederen naar België en Luxemburg;

    • c. op de doorvoer door Nederland van militaire goederen die uitsluitend worden vervoerd door de territoriale wateren of door het luchtruim;

    • d. op de doorvoer door Nederland van militaire goederen die afkomstig zijn uit, of als eindbestemming hebben Australië, Japan, Nieuw-Zeeland, Zwitserland of een van de lidstaten van de Europese Unie of de Noord-Atlantische verdragsorganisatie.

  • 3. Onze Minister kan besluiten dat voor de uitvoer uit Nederland of doorvoer door Nederland van militaire goederen in situaties als bedoeld in het tweede lid een vergunning is vereist:

    • a. indien het belang van de internationale rechtsorde of een daarop betrekking hebbende internationale afspraak dat vereist, of

    • b. indien Onze Minister dit noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid.

  • 4. In andere gevallen dan die, bedoeld in het tweede lid, kan bij ministeriële regeling van Onze Minister vrijstelling worden verleend van het eerste lid.

  • 5. Onze Minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 6. Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend en er kunnen voorschriften aan worden verbonden.

  • 7. Het is verboden om de goederen, bedoeld in lijst 2 van onderdeel B van de bijlage inzake stoffen bij het op 13 januari 1983 tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb.1993, 162) in te voeren in Nederland uit landen, die niet partij zijn bij dit verdrag.

Artikel 7

  • 1. Indien er op basis van dit besluit geen vergunning is vereist voor de uitvoer uit Nederland of de doorvoer door Nederland van militaire goederen, vindt een melding plaats bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen dienst.

  • 2. Ten aanzien van de melding, bedoeld in het eerste lid, worden bij ministeriële regeling van Onze Minister regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop en door wie een melding moet worden gedaan,

    • b. het tijdstip van de melding, en

    • c. de inhoud van de melding.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid.

  • 4. Onze Minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 5. Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend en er kunnen voorschriften aan worden verbonden.

§ 4. Vergunningverlening

Artikel 8

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van verordening 1334/2000 en artikel 6, eerste lid, wordt verleend door Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan aan de vergunning, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van verordening 1334/2000 en artikel 6, eerste lid, voorschriften en voorwaarden verbinden.

  • 3. Ten aanzien van de vergunningverlening worden bij ministeriële regeling van Onze Minister nadere regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop en door wie een vergunning wordt aangevraagd,

    • b. de aard van de vergunning, en

    • c. de voorschriften en voorwaarden die aan de vergunning verbonden kunnen worden.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 9

Vergunningen en ontheffingen die verleend zijn op grond van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen worden geacht te zijn verleend op grond van dit besluit.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit strategische goederen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 24 juni 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Uitgegeven de achtste juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Doel en aanleiding

De exportcontrole op strategische goederen was voorheen geregeld in het In- en uitvoerbesluit strategische goederen dat gebaseerd was op de In- en uitvoerwet. Bij de inwerkingtreding van de Algemene Douanewet (hierna: de wet) vervallen de In- en uitvoerwet alsmede de gedelegeerde regelgeving (behoudens een enkele overgangsrechtelijke voorziening).

Het Besluit strategische goederen hanteert een scheiding tussen goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use», met zowel civiele als militaire gebruiksmogelijkheden) enerzijds en militaire goederen anderzijds. Deze scheiding heeft alles te maken met de ontwikkeling van het recht van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) zoals deze de afgelopen decennia gestalte heeft gekregen in de rechtspraak van het Hof van Justitie en de wetgeving van de Raad van de Europese Unie. Immers, al vanaf 1994 beschikt de EG over een gemeenschappelijke regeling voor de exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik, gebaseerd op artikel 133 (handelspolitiek) van het EG-Verdrag. Hiermee behoort regelgeving op dit terrein tot de exclusieve bevoegdheid van de EG. Deze gemeenschapsregeling is neergelegd in een rechtstreeks werkende verordening: de verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de EU van 22 juni 2000 tot instelling van communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (hierna: de verordening).

Het tweede deel van het besluit heeft betrekking op de uit- en doorvoer van militaire goederen. Artikel 296 van het EG-Verdrag staat iedere lidstaat toe om de maatregelen te nemen die hij nodig acht ter bescherming van zijn wezenlijke belangen voor zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van en de handel in wapenen, munitie en oorlogsmaterieel. Dit betekent dat het de lidstaten vrij staat om zelf gestalte te geven aan hun wapenexportbeleid met inbegrip van de ontwikkeling van instrumenten voor de handhaving en uitvoering van dat beleid. Daarbij dient de lidstaat rekening te houden met verbintenissen die zij zijn aangegaan in het kader van het VN-Handvest (als bijvoorbeeld inzake wapenembargo’s van de Veiligheidsraad), non-proliferatieverdragen maar ook politiek bindende afspraken zoals in het kader van het Wassenaar Arrangement en de Gedragscode inzake wapenuitvoer van de EU. Deze code inzake wapenuitvoer is typerend voor de toenemende mate van Europeanisering van het wapenexportbeleid. De regering juicht deze ontwikkeling toe, zowel met het oog op de daardoor toenemende effectiviteit als met het oog op de ontwikkeling van een level-playing field voor de productie van en de handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel op de interne markt.

Naast de strategische goederen, staan ook bepaalde diensten gerelateerd aan strategische goederen – zoals niet fysieke overdracht van technologie en programmatuur, brokering en technische assistentie – onder controle. Aangezien de wet slechts betrekking heeft op het grensoverschrijdend verkeer van fysieke goederen, is het niet mogelijk om regelgeving omtrent strategische dienstverlening in dit besluit op te nemen. Dit zal separaat worden geregeld.

Het Besluit strategische goederen is gebaseerd op de artikelen 1:4 en 3:1 van de wet. Deze bepalingen bieden eveneens de grondslag voor delen van het Algemeen douanebesluit van Onze Minister van Financiën. Er is overwogen om de regels die zijn opgenomen in dit besluit onder te brengen in dat besluit, maar daar is niet voor gekozen omdat het hier handelspolitieke regels betreft. Handelspolitiek valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van Onze Minister van Economische Zaken.

§ 2. Goederen voor tweeërlei gebruik

De controle op goederen voor tweeërlei gebruik, meestal «dual use» goederen genoemd, beoogt te voorkomen dat bepaalde goederen die normaliter voor civiele doeleinden worden gebruikt, na uitvoer vanuit Nederland gebruikt worden voor de ontwikkeling en productie van wapens. Hierbij gaat het in het bijzonder om wapens die gericht zijn op massale vernietiging (kernwapens, chemische strijdgassen of de zogenaamde «biologische wapens» waarmee ziekten verspreid kunnen worden) en de raketten waarmee zulke massavernietigingswapens naar een doel kunnen worden geleid. De selectie van de dual use goederen waarvan de uitvoer zonder vergunning verboden is, vindt in eerste instantie plaats in de multilaterale exportcontrole regimes zoals de Nuclear Suppliers Group (NSG), de Australia Group (AG), het Missile Technology Control Regime (MTCR) en – als het gaat om dual use goederen die gebruikt kunnen worden voor de ontwikkeling en productie van conventionele wapens – het Wassenaar Arrangement. Daarnaast staan bepaalde chemische stoffen en substanties onder controle als gevolg van afspraken die gemaakt zijn in het kader van het Chemisch Wapenverdrag (hierna: CWC).

De goederenlijsten van de verschillende exportcontrole regimes en het CWC worden vervolgens binnen de EU samengebracht in een bijlage van de verordening. Aangezien dus ook de chemicaliën, die vallen onder lijst 2 van het CWC, zijn opgenomen in de bijlage van de verordening, mogen zij niet zonder vergunning worden uitgevoerd. Om redenen van transparantie is er derhalve vanaf gezien om een afzonderlijk uitvoerverbod voor zulke goederen te handhaven. Immers, bij het nemen van beslissingen op aanvragen voor uitvoervergunningen voor dual use goederen moeten de lidstaten hun volkenrechtelijke verbintenissen, met inbegrip van die uit hoofde van het CWC, in acht nemen (artikel 8 van de verordening). Vergunningaanvragen voor uitvoer van lijst 2 chemicaliën naar landen die geen partij zijn bij het CWC zullen dan ook niet worden gehonoreerd.

Voor dual use goederen geldt vanwege het doorgaans normale civiele gebruik en de exportcontrole die door alle lidstaten van de EU wordt toegepast in beginsel dat de handel binnen het grondgebied van de EU tot het vrije verkeer van goederen gerekend wordt. Een uitzondering wordt gevormd door bepaalde zeer gevoelige goederen, zoals materiaal dat bij de productie van kernenergie gebruikt wordt, maar dat óók gebruikt zou kunnen worden voor de ontwikkeling van een kernwapen. Voor deze gevallen is ook voor de handel binnen de interne markt een vergunning nodig. Omdat van een aantal landen buiten de EU, Australië, Canada, Japan, Nieuw Zeeland, Noorwegen, de Verenigde Staten en Zwitserland, erkend wordt dat zij op een adequate wijze exportcontrole toepassen, kent de verordening ook een zogenaamde Communautaire Algemene Vergunning (hierna: CAV) waarmee de uitvoer van de meeste dual use goederen vanuit de EU naar die landen aan een lichtere procedure onderworpen is. Deze vergunning is onderdeel van de verordening zodat alle exporteurs in de lidstaten gelijke aanspraken hierop kunnen maken. Om in aanmerking te komen voor het gebruik van deze CAV volstaat een aanvraag van een registratienummer bij de Belastingdienst/Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (hierna: CDIU).

Op grond van artikel 19 van de verordening moet een lidstaat passende maatregelen treffen om de correcte toepassing van alle bepalingen van de verordening te waarborgen en dienen er daartoe in het nationale recht aanpassingen te worden gemaakt. Dit besluit voorziet daarin krachtens artikel 1:4 van de wet, waarin wordt bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur ter uitwerking van Europees recht regels kunnen worden gesteld. De passende maatregelen bestaan, ten eerste, uit doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op overtredingen van bepalingen van de verordening. Om hier uitvoering aan te geven, is in artikel 2 van het besluit een verbod gesteld op het handelen in strijd met de betreffende bepalingen uit de verordening. Aan in artikel 1 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) opgenomen overtredingen zijn – middels de Aanpassingswet Algemene douanewet – de bepalingen die gesteld zijn krachtens artikel 1:4, eerste lid, en artikel 3:1 van de wet als economisch delict toegevoegd. Het strafrechtelijk regime van de WED is hiermee van toepassing op de verbodsbepalingen van dit besluit. Ten tweede dient de lidstaat een bevoegde autoriteit aan te wijzen die de bevoegdheden die de autoriteit op grond van de verordening krijgt, moet uitoefenen. Deze bevoegde autoriteit is de Minister van Economische Zaken.

§ 3. Militaire goederen

Er is geen secundaire Europese wetgeving uit de eerste pijler op dit gebied. Nederland kan op basis van artikel 296, eerste lid, onder b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zelf regels stellen ter bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de handel in militaire goederen. Artikel 3:1 van de wet delegeert de bevoegdheid tot het stellen van regels anders dan ter uitvoering van communautaire bepalingen naar algemene maatregel van bestuur. In de bijlage van de ministeriële regeling op grond van artikel 5, onder a, van het besluit wordt een opsomming gegeven van de militaire goederen waarvan de uit- en de doorvoer (en ook de overdracht naar andere EU-landen) zonder vergunning verboden zijn. De opsomming is gebaseerd op de internationale afspraken die zijn genoemd in paragraaf 2 waaronder die in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

In de tot dusver bestaande situatie gold een vergunningplicht voor de uit- en doorvoer van alle militaire goederen, waarop vijf uitzonderingen van toepassing waren: de doorvoer van en naar bondgenoten vooral in het kader van de NAVO; het vervoer door de Nederlandse territoriale wateren of door Nederlands luchtruim waarbij geen Nederlandse (lucht)haven wordt aangedaan; de uit- en doorvoer naar België en Luxemburg; de uitvoer van wapens die reeds onder de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens een vergunning nodig hadden; en de zogenaamde snelle doorvoer. Voor niet-vergunningplichtige uit- of doorvoer gold een meldplicht. In de systematiek waren gevoelige zendingen van niet-bondgenoten naar niet-bondgenoten niet vergunningplichtig, omdat zij onder de voorheen uitgezonderde categorie «snelle doorvoer» vielen.

In de nieuwe systematiek is – net als in de oude situatie – alle uit- en doorvoer van militaire goederen in beginsel vergunningplichtig, behoudens enkele uitzonderingscategorieën. De belangrijkste wijziging is dat de uitzonderingscategorie «snelle doorvoer» wordt afgeschaft en hiermee alle doorvoer die niet onder effectieve controle van een bondgenoot of van een bevriend (partner)land staat, vergunningplichtig wordt gemaakt. Hierbij ging het in de afgelopen jaren om ongeveer 60 zendingen.

De bondgenotenvrijstelling blijft gehandhaafd. Van deze EU-partners, NAVO-bondgenoten en daaraan gelijkgestelde landen, aanvaardt de Nederlandse regering dat zij beschikken over een volwaardig eigen exportcontrole instrumentarium en stelt zich daarom op het standpunt dat in gevallen waarin een van deze landen al een toetsing verricht heeft, Nederland zo’n toetsing niet nog eens over moet doen. Bovendien geldt voor de EU partners dat zij alle de EU Gedragscode voor wapenexport met de daarbij behorende criteria toepassen en geldt voor de overige bondgenoten (met uitzondering van IJsland) dat zij als deelnemer aan de multilaterale exportcontrole regimes, zoals het Wassenaar Arrangement, dezelfde uitgangspunten en «best practices» onderschrijven. Dit geeft Nederland voldoende waarborgen dat een zorgvuldige afweging van de betreffende export heeft plaatsgevonden, ook al kan dat bij geval tot een andere uitkomst leiden dan het Nederlandse beleid.

De tweede uitzonderingscategorie is die waarbij goederen door de Nederlandse territoriale wateren of door Nederlands luchtruim worden vervoerd en er niet een Nederlandse (lucht)haven wordt aangedaan. Hierbij spelen met name praktische redenen zoals het probleem van de handhaving. Er zullen immers geen of nagenoeg geen Nederlandse justitiabelen betrokken zijn bij doorvaart of overvlucht.

De derde categorie ziet op de uitvoer naar België en Luxemburg. Deze was ook in de oude situatie uitgezonderd van een vergunningplicht en is gegrond op de Overeenkomst tot eenmaking van het Benelux-douanegebied uit 1969, Trb. 1969, 125, goedgekeurd bij Wet van 4 december 1970, Stb. 540.

In de vierde uitzonderingscategorie gaat het om doorvoer van alle chemische wapens zoals bedoeld in de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens. Deze doorvoer is uitgezonderd van de algemene vergunningplicht omdat in het Chemisch Wapenverdrag is vastgelegd dat de uitvoer van dergelijke chemische wapens in zijn algemeenheid verboden is, tenzij nationale autoriteit hiervoor een ontheffing van dat verbod afgeeft.

Bij de doorvoer over Nederlands grondgebied van militaire goederen geldt in alle gevallen waarbij geen sprake is van een vergunningplicht, een meldplicht. Hoewel dit aanwijzingen kan opleveren dat er iets mis is met een zending, is het belangrijkste doel het in kaart brengen van de aard en omvang van de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied. Indien er aanwijzingen zijn dat er iets mis is met de zending, dan kan de Minister van Economische Zaken besluiten dat er een vergunning vereist is. De zending zal dan getoetst aan de hand van de criteria, beschreven in paragraaf 4.

§ 4. Vergunningverlening

De CDIU heeft mandaat om namens de Minister van Economische Zaken te beslissen op vergunningaanvragen. De aansturing vindt plaats door deze minister. De CDIU staat in nauw contact met het Ministerie van Economische Zaken waar het aanvragen voor uitvoervergunningen voor strategische goederen betreft. Daarnaast is er contact met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien wordt vastgesteld dat er geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen uitvoer, wordt door de CDIU namens de minister van Economische Zaken een uitvoervergunning verleend.

Bij de toetsing van aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van dual use goederen ligt de nadruk op waarborgen voor het civiele eindgebruik of – in het geval van de goederen die op grond van het Wassenaar Arrangement onder controle staan – op waarborgen voor een aanvaardbaar militair eindgebruik. Bij de beoordeling van aanvragen is derhalve de controle op het precieze eindgebruik en de betrouwbaarheid van beoogde eindgebruiker belangrijker dan een algemene beoordeling van de situatie in het land van eindbestemming. Om die reden wordt bij dual use aanvragen zowel een beroep gedaan op bij Diensten als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beschikbare informatie over ongewenste programma’s, verdachte projecten en de daarbij betrokken actoren als op de bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwezige landenkennis. Voorts wordt gebruik gemaakt van informatie die met de partners in de exportcontrole regimes wordt uitgewisseld.

Vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen worden getoetst aan het Nederlandse wapenexportbeleid, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de EU Gedragscode voor wapenexport en de daarin vermelde 8 toetsingscriteria.Aanvragen die betrekking hebben op uitvoer van militaire goederen naar (eind-) bestemmingen binnen de EU, de NAVO en Zwitserland, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland worden in beginsel door de CDIU zelf afgehandeld. Aanvragen op andere bestemmingen worden normaliter voorgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken dat in de meeste gevallen weer het advies inwint van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

§ 5. Administratieve lasten, milieu- en bedrijfseffecten

In het kader van de administratieve lasten, zijn er in dit besluit ten opzichte van de oude situatie weinig nieuwe verplichtingen opgenomen, behalve de vergunningsplicht voor snelle doorvoer van niet-bondgenoten naar niet-bondgenoten. Dit zal tot gevolg hebben dat er jaarlijks ongeveer 60 vergunningaanvragen meer moeten worden ingediend. Teneinde onnodige verzwaring van administratieve lasten te voorkomen zal de delegatiebevoegdheid van artikel 8, derde lid, onder meer worden gebruikt om te bepalen dat een aanvraag ter verkrijging van een consent tot binnenkomen, bedoeld in artikel 14 van de Wet wapens en munitie, tevens geldt als ter een aanvraag ter verkrijging van een doorvoervergunning, vereist uit hoofde van artikel 6, eerste lid, van dit besluit. Zowel consent- als vergunningaanvragen worden ingediend bij hetzelfde loket, namelijk dat van de Douane Noord/Centrale Dienst voor In- en Uitvoer in Groningen. Daarnaast zullen de aanvragers vrijwel dezelfde gegevens moeten aanleveren als bij de oorspronkelijke meldplicht. Dit betekent, dat ten opzichte van de thans bestaande meldplicht slechts een bescheiden stijging van administratieve lasten zal plaatsvinden. Uitgaande van eerder gemaakte berekeningen, van 60 extra aanvragen per jaar, een halfuur voor het invullen van een vergunningaanvraag, een bedrag van € 50,00 per uur als kosten van een administratief medewerker, betekent dat een structurele extra lastendruk van ongeveer € 1500,– per jaar. Eenmalig komen daar nog voorlichtingskosten bij; vooral de hierboven omschreven groep van logistieke en douanerechtelijke dienstverleners zal moeten nagaan wat de in het geding zijnde wijzingen voor hen betekenen. Uitgaande van ongeveer 18.000 bedrijven, een kwartier per bedrijf en € 12,50 betekent dat een eenmalige kostenverhoging met ruim € 225.000. Er zijn geen overige nalevingskosten.

De milieugevolgen van de exportcontrole, op goederen voor tweeërlei gebruik als op militaire goederen zoals in dit besluit vastgelegd, zullen zich beperken tot de gevolgen van de transportbewegingen. Gezien de verwachte beperkte toename in af te geven vergunning zal dit hoogstwaarschijnlijk niet leiden tot een aanzienlijke toename in transportbewegingen.

Het exportcontrole systeem houdt bij het verlenen van vergunningen geen rekening met de eventuele milieuaspecten van de uit- of doorvoer van de betreffende goederen. Voorzover deze effecten aanwezig zijn bij uit- of doorvoer worden deze aspecten afgedekt door andere wet- en regelgeving in Nederland en Europa. Zo geldt voor bepaalde chemicaliën (bv mosterdgas) een vergunningplicht in het kader van exportcontrole op militaire goederen. Daarnaast is het transport van deze stoffen aan nauwe regels gebonden die toezien op veilig vervoer om schade aan mens en milieu te voorkomen.

De toekenning van een exportvergunningen in het kader van dit besluit geeft geen toestemming tot vervoer van de goederen in het kader van milieuaspecten, maar betreft alleen een goedkeuring van uit- of doorvoer van de goederen met het oog op (het ontbreken van) risico op gebruik van het goed voor proliferatiedoeleinden (voor de ontwikkeling van wapens of gebruik als wapen). Bij de toekenning van een exportvergunning blijft voor het transport van de goederen de milieuwetgeving onverkort van kracht. Het transport van (milieu-)gevaarlijke stoffen moet voldoen aan de bepalingen van het ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route). Op de uitvoering hiervan houdt de Inspectie Verkeer en Waterstaat toezicht. De opslag van deze stoffen en goederen in Nederlandse militaire installaties valt onder de bepalingen van het inrichtingvergunningstelsel van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer, waarbij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het bevoegd gezag is voor deze specifieke vergunningverlening op grond van bijlage 2 van het geldende Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

§ 6. Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid

Het toezicht op de naleving van de in dit besluit vervatte regels zal plaats vinden in het kader van het toezicht van de Douane met toepassing van de methodiek van risicobeheersing. Een belangrijke rol is ten slotte weggelegd voor de inlichtingen- en opsporingsdiensten wier informatie onder meer kan worden gebruikt voor het instellen van bijzondere vergunningplichten en de toetsing van de intrinsieke betrouwbaarheid van beoogde afnemers.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

De verordening werkt rechtstreeks door in het nationale recht en behoeft derhalve geen implementatie. Wel dient de lidstaat passende maatregelen te treffen om de correcte toepassing van alle bepalingen uit de verordening te waarborgen. Met name dienen inbreuken op deze verordening gesanctioneerd te zijn. De verbodsbepalingen die zijn gesteld bij of krachtens artikel 1:4, eerste en tweede lid, en 3:1 van de wet vallen onder de Wet op de economische delicten. Dit artikel stelt een verbod op het handelen in strijd met bepaalde bepalingen uit de verordening. Dit zijn artikel 3 – dat stelt dat een vergunning is vereist voor de uitvoer van de dual use goederen, genoemd in bijlage I van de verordening –, artikel 4, eerste tot en met derde lid, en artikel 21 van de verordening.

In artikel 4 van de verordening krijgt de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid om in de daar beschreven gevallen een vergunning te eisen voor de uitvoer van dual use goederen. Artikel 21, eerste lid, van de verordening bepaalt dat voor een aantal dual use goederen in alle gevallen een vergunning is vereist. Het uitvoeren van deze goederen zonder vergunning wordt op deze wijze ook strafbaar gesteld. Het vijfde lid dient ook strafrechtelijk worden gehandhaafd, omdat in de praktijk is gebleken dat veel exporteurs deze bescheiden niet willen overdragen aan de Minister van Economische Zaken.

De verordening ziet zowel op fysieke goederen, als op de (immateriële) overdracht van programmatuur of technologie. Aangezien dit besluit is gebaseerd op de Algemene Douanewet en deze slechts betrekking heeft op het grensoverschrijdend verkeer van goederen, is de toevoeging «voor zover het goederen betreft» opgenomen.

Aangezien de verordening geen ruimte laat om op nationaal niveau regels te stellen, is artikel 2, vierde lid, van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen niet overgenomen in dit besluit.

Artikel 3

Artikel 3 wijst de bevoegde autoriteit aan die krachtens de verordening de aan hem toekomende bevoegdheden moet uitoefenen. Deze bevoegde autoriteit is de Minister van Economische Zaken. Hij kan op grond van artikel 4 van de verordening in verschillende gevallen een vergunningplicht instellen. Ten eerste kan hij – artikel 4, eerste lid – van deze bevoegdheid gebruik maken indien er aanwijzingen zijn dat de betrokken dual use goederen bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik in verband met de ontwikkeling, productie, behandeling, onderhoud, opslag of verspreiding van massavernietigingswapens of raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren. Daarnaast kan hij op grond van artikel 4, tweede lid, een vergunning eisen als door de Raad van de EU, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) een bindend wapenembargo is afgekondigd op het kopende land, of het land van bestemming van deze producten. Het gaat hierbij om goederen voor tweeërlei gebruik die niet voorkomen op bijlage 1 van de verordening en dus zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd. Indien echter, doorgaans op grond van informatie van de opsporings- of inlichtingendiensten, aanwijzingen bestaan dat het risico bestaat dat de desbetreffende goederen misbruikt zullen worden voor de ontwikkeling enzovoort van massa-vernietigingswapens of voor wapens die onderwerp zijn van een wapenembargo, kan alsnog besloten worden de uit- of doorvoer van die goederen zonder vergunning te verbieden. De aanvraagprocedure ter verkrijging van de aldus vereiste vergunning wordt vervolgens gebruikt om na te gaan of de vergunning al dan niet kan worden verleend, rekening houdend met verplichtingen en verbintenissen uit hoofde van internationale regelingen en afspraken over non-proliferatie, de EU-Gedragscode inzake wapenexport enz.

Ten slotte kan bij de niet-vergunningplichtige doorvoer van militaire goederen een vergunningplicht worden ingesteld op grond van artikel 6, derde lid.

Aangezien de toepassing van deze bevoegdheden een inbreuk kan maken op de rechtszekerheid, gaat de minister zorgvuldig om met en stelt zich terughoudend op ten aanzien van de bevoegdheid om in individuele gevallen een vergunningplicht op te leggen.

Artikel 4

Op basis van artikel 5 van de verordening kan een lidstaat om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op, of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik die niet zijn genoemd in bijlage I van verordening nr. 1334/2000. Bij de toepassing van deze bepaling zal door de minister grote terughoudendheid worden betracht. Een voorbeeld waarbij de minister bij ministeriële regeling de lijst zal uitbreiden, is die indien andere lidstaten ook van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt en Nederland verzoeken om de lijst uit te breiden.

Artikel 5

In deze paragraaf wordt voor de in- en uitvoer van militaire goederen een louter territoriale definitie gegeven van de in-, door- en uitvoerbegrippen. Het gaat om het binnenbrengen in, en het uitvoeren van Nederlands grondgebied. Het is wenselijk om het Europese begrippenkader hier niet te hanteren, aangezien voor de handel in militaire goederen de binnengrenzen van de EU van groot belang zijn. Het gaat hierbij derhalve niet om de gezamenlijke buitengrens, maar om de nationale landsgrenzen. De hier gehanteerde definitie van het begrip «doorvoer» is dan ook geen synoniem voor het douanerechtelijke begrip «wederuitvoer». Met het begrip «doorvoer» wordt hier louter en alleen bedoeld het vervoer van goederen die van elders afkomstig zijn over Nederlands grondgebied naar een daarbuiten gelegen bestemming zonder dat daarbij andere feitelijke of rechtshandelingen worden verricht dan vervoer. Dat goederen in sommige gevallen worden overgeladen in een ander transportmiddel dan waarmee de goederen zijn binnengekomen of, in afwachting van die overlading, worden opgeslagen in (bijvoorbeeld) een douane-entrepot doet daaraan niet af.

Artikel 6

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat in beginsel voor alle uitvoer en doorvoer van militaire goederen een vergunningplicht geldt. Deze militaire goederen worden door de minister, na overleg met de minister wie het mede aangaat, bij ministeriële regeling vastgesteld. De Nederlandse lijst van militaire goederen, is een regelrechte vertaling van de in internationaal verband overeengekomen «Munitions List» van het Wassenaar Arrangement, welke identiek is aan de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (2007/197/GBVB) waarop de Gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer van toepassing is. Er is er voor gekozen om de lijst vast te stellen bij ministeriële regeling aangezien de gemeenschappelijk EU-lijst van militaire goederen regelmatig – elke twee á drie jaar – wordt aangepast. Een dynamische verwijzing wordt in het kader van de autonomie van de lidstaten op dit punt onwenselijk geacht. In het tweede lid worden uitzonderingsmogelijkheden gegeven op de vergunningplicht op grond van het eerste lid, zoals reeds omschreven in het algemeen deel van deze toelichting.

Het derde lid van dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om in individuele gevallen bij beschikking te bepalen dat voor een militaire zending – ondanks dat deze zending op grond van het tweede lid niet-vergunningplichtig is – toch een vergunning is vereist. Dit kan indien mede naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 7 of indien de minister aanwijzingen heeft gekregen van veiligheids- en inlichtingendiensten. Van de bevoegdheid om in die gevallen waarin geen doorvoervergunningplicht geldt toch een vergunningplicht in te stellen zal slechts in uitzonderingsgevallen gebruik worden gemaakt.

Het vierde lid bepaalt dat er vrijstellingen en op aanvraag ontheffingen kunnen worden gegeven van het eerste lid. Deze vrijstellingen zullen bij ministeriële regeling met name worden gemaakt ten behoeve van militair transport van defensie.

In het zevende lid van artikel 6 wordt de invoer verboden van bepaalde chemische wapens die zijn opgenomen in een bijlage van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb.1993, 162) uit landen, die niet partij zijn bij dit verdrag.

Artikel 7

In alle gevallen waarin op grond van het tweede lid van artikel 6 geen vergunning is vereist voor de uitvoer en doorvoer van militaire goederen, dient de exporteur een melding te doen aan de CDIU. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de melding, het tijdstip waarop de melding moet worden gedaan en de te volgen procedures. Er kunnen op grond van het derde en vierde lid vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de melding. Dit komt bijvoorbeeld voor indien voor de douane bekende luchtvaartmaatschappijen op doorvoer Schiphol kort aan doen.

Artikel 8

Artikel 8 bepaalt dat aan de vergunningen uit de verordening, of aan de vergunning voor de uit- en doorvoer van militaire goederen voorschriften en voorwaarden worden verbonden, zoals een verplichting om een verklaring betreffende het eindgebruik af te leveren. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de aard van de vergunningen, de te volgen procedures en de voorschriften en voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden. Nader zal nog worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de mogelijkheid kan worden ingevoerd voor het digitaal aanvragen en afgeven van uit- en doorvoervergunningen.

Artikel 10

Op grond van deze overgangsrechtelijke bepaling blijven de vergunningen en ontheffingen die zijn verleend op basis van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen hun rechtskracht behouden. Zij worden geacht te zijn verleend op grond van dit besluit.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 2008, nr. 154.

Naar boven