Besluit van 29 mei 2008, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in verband met de toevoeging van een tweede teldatum voor de bepaling van de instroom van de deelnemers ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, van 9 oktober 2007, nr. WJZ/2007/36426 (4840), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid, en 2.5.5c, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 9 november 2007, nr. W05.07.0366/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, van 27 mei 2008, nr. WJZ/12806 (4840), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De formule in het eerste lid komt te luiden:

stb-2008-250-1.gif

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van LMID door een komma, wordt in het eerste lid een definitie toegevoegd, luidende:

C: de correctiefactor, bedoeld in het zesde lid.

3. Toegevoegd worden een zesde en een zevende lid, luidende:

  • 6. De correctiefactor wordt berekend volgens de formule:

    stb-2008-250-2.gif

     >

    In deze formule wordt verstaan onder: DDi1.1: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, VDi: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, DDi1.2: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, VDi2: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, DFi1.2: de op grond van het zevende lid toegekende deeltijdfactor.

  • 7. De deeltijdfactor, bedoeld in het zesde lid, onder DFi1.2, bedraagt voor:

    a. een instelling die opleidingen verzorgt die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: 0,5;

    b. een instelling die opleidingen verzorgt die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: 0,35.

B

Artikel 4b.2.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «1 maart» vervangen door: 8 maart.

2. In onderdeel a wordt na de komma toegevoegd: en op 8 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 februari van het desbetreffende studiejaar,.

3. In onderdeel d wordt «1 maart» vervangen door: 8 maart.

4. In onderdeel e wordt na «1 oktober» ingevoegd: en 1 februari.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdeel A, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de toevoeging van een tweede teldatum voor de bepaling van de instroom van de deelnemers ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs (Kamerstukken I 2007/08, 31 315, A) nadat het tot wet is verheven in werking treedt, treedt artikel I, onderdeel B, op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 29 mei 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de derde juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Onderdeel van het coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie van 7 februari 2007 is het invoeren van een nieuwe teldatum voor het bepalen van de instroom van de deelnemers aan het middelbaar beroepsonderonderwijs (mbo). Het gaat daarbij om de deelnemers van de regionale opleidingencentra, de vakinstellingen en de agrarische opleidingscentra (de instellingen). In samenhang met de introductie van een nieuwe teldatum is in het coalitieakkoord een structurele taakstelling van € 155 miljoen per jaar op het landelijk beschikbare budget van de instellingen afgesproken, met ingang van het bekostigingsjaar 2009.

Het verband tussen de nieuwe teldatum en de taakstelling is te vinden in artikel 2.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), waarin is geregeld dat het aantal deelnemers mede bepalend is voor de hoogte van de rijksbijdrage voor de instellingen. De deelnemers werden tot nu toe alleen geteld op 1 oktober van het tweede jaar dat voorafgaat aan het bekostigingsjaar (artikel 2.2.1 van de WEB, in samenhang met artikel 2.2.3 van het Uitvoeringsbesluit WEB, hierna: UWEB). Dit was de zogenoemde t-2-systematiek, waarbij «t» staat voor het bekostigingsjaar. De veronderstelling is echter dat het aantal deelnemers in de tweede helft van het studiejaar 10% lager is dan het aantal deelnemers in de eerste helft van het studiejaar. De structurele taakstelling van € 155 miljoen is afgeleid van dat percentage.

Wanneer instellingen in staat zijn deelnemers op beide teldata binnen de instelling te houden worden zij gecompenseerd voor de ingeboekte korting. De realisatie op 1 februari (het tweede telmoment) bepaalt de eventuele bijstelling van het macrobudget mbo.

Wanneer een telling van de deelnemers in de tweede helft van het studiejaar (mede) bepalend is voor de hoogte van de rijksbijdrage op basis van het aantal deelnemers, is er voor de instellingen een financiële prikkel om (1) de deelnemers die op 1 oktober zijn ingeschreven gedurende de rest van het studiejaar te behouden en (2) ook na 1 oktober nieuwe deelnemers te verwerven. Dit past in het beleid ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten.

De telling van deelnemers wordt op twee niveaus gebruikt voor de bepaling van de omvang van de rijksbijdrage voor de instellingen. In de eerste plaats spelen deelnemersaantallen een rol in de onderhandelingen over de omvang van het macro- of landelijk beschikbare budget, in het kader van de begrotingscyclus. Verder zijn de aantallen van belang voor de berekening van de rijksbijdrage voor de individuele instellingen, conform de bepalingen van de WEB en het UWEB aan de hand waarvan het landelijk beschikbare budget over de instellingen wordt verdeeld. Wat het eerste aspect betreft, zal worden bezien of de deelnemersaantallen in de tweede helft van het studiejaar inderdaad de veronderstelde 10% lager zijn dan in de eerste helft van het studiejaar. Wanneer de daling geringer is, zal in de onderhandelingen over het macrobudget worden ingezet op overeenkomstige aanpassing van de taakstelling.

De wijzigingen

Met dit wijzigingsbesluit is het invoeren van een nieuwe teldatum voor het bepalen van de instroom van de deelnemers aan het mbo geregeld, ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage voor de individuele instellingen, voor zover dit het bepaalde in het UWEB betreft.

Daartoe is in de formule voor de berekening van het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers van artikel 2.2.3, eerste lid, van het UWEB een correctiefactor opgenomen, waarin de gegevens van de tweede teldatum zijn verwerkt, en is de gegevensverstrekking door de Informatie Beheer Groep (IBG) aan de Minister op grond van artikel 4b.2.3, eerste lid, van het UWEB met het oog op de nieuwe teldatum aangepast.

Tweede teldatum 1 februari t-1

Als tweede teldatum is gekozen 1 februari van hetzelfde studiejaar als de teldatum 1 oktober. Geteld wordt dan dus op 1 oktober van t-2 en op  1 februari van t-1. 1 februari markeert de helft van het studiejaar. Er is van afgezien de teldatum van 1 oktober naar 1 februari te verschuiven;  1 oktober is dus als teldatum behouden. Hiervoor zijn twee argumenten. Ten eerste wordt 1 oktober over de breedte van het onderwijs als teldatum gebruikt. Het zou niet wenselijk zijn dat voor het mbo deze gegevens niet meer beschikbaar zouden zijn en een onderwijsbrede vergelijking daarmee niet meer mogelijk. Ten tweede biedt juist het naast elkaar plaatsen van twee telgegevens in één studiejaar goede informatie over het verloop van de instroom van de deelnemers.

De correctiefactor

De berekening van het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers is geregeld in artikel 2.2.3 van het UWEB. Tot nu toe werden de deelnemers voor deze berekening geteld op één datum, namelijk op 1 oktober t-2. Het getelde aantal deelnemers werd vervolgens ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage gewogen, waarbij de volgende parameters werden aangehouden:

a. de prijsfactor van de desbetreffende in het Centraal register opgenomen opleiding (er zijn veertien prijsfactoren);

b. de factor van de voltijds deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg (bol): 1;

c. de deeltijdfactor van de deeltijds deelnemer (er zijn zeven deeltijdfactoren).

De uitkomst van de weging leidde voor de berekening van de rijksbijdrage tot vaststelling van een deelnemerswaarde per instelling; deze deelnemerswaarde werd getotaliseerd tot een landelijke deelnemerswaarde. De verhouding van de deelnemerswaarde van de instelling en de landelijke deelnemerswaarde was de rijksbijdrage volgens maatstaf ingeschreven deelnemers voor een instelling.

Het bovenstaande gedeelte van de berekening is na de invoering van de tweede teldatum (1 februari t-1) intact gebleven.

Het gegeven van de tweede teldatum is verwerkt in een correctiefactor, die is toegevoegd aan de «oorspronkelijk» in artikel 2.2.3, eerste lid, van het UWEB opgenomen formule voor de berekening van het rijksbijdragedeel volgens maatstaf ingeschreven deelnemers. Met behulp van deze factor wordt de bekostiging van elke instelling gecorrigeerd voor de gevolgen van het verschil tussen het aantal deelnemers op 1 oktober t-2 en op 1 februari t-1.

Bij de vaststelling van de correctiefactor wordt geen rekening gehouden met de prijsfactoren van de opleidingen, en vindt weging van deelnemers alleen plaats naar voltijds of deeltijds opleiding. Wel geldt voor instellingen die agrarische opleidingen verzorgen een andere deeltijdfactor (0,5) dan voor instellingen die opleidingen verzorgen die het ministerie van OCW bekostigt (0,35). Deze factoren zijn gehanteerd bij het invoeren van het rekenmodel voor de rijksbijdrage voor de individuele instellingen, met ingang van het jaar 2000. Omdat een instelling uitsluitend óf opleidingen bekostigd door OCW óf opleidingen bekostigd door LNV verzorgt, blijft er voor het vaststellen van de correctiefactor per instelling sprake van slechts twee factoren: één voor de voltijds deelnemers en één voor de deeltijds deelnemers. De vereenvoudigde berekeningswijze is gekozen om een toename van administratieve lasten voor de instellingen zoveel mogelijk te beperken.

Wijziging WEB

Het invoeren van de nieuwe teldatum voor deelnemers in de tweede helft van het studiejaar betekent dat de t-2-systematiek van artikel 2.2.1, eerste lid, van de WEB is losgelaten. Het onderhavige wijzigingsbesluit is dan ook in procedure gebracht parallel aan een wijziging van de WEB, ter aanpassing van artikel 2.2.1, eerste lid.

Gevoerd overleg

De MBO Raad is om advies gevraagd over de invoering van een tweede teldatum voor deelnemers ten behoeve van de bekostiging van de mbo-instellingen. De MBO Raad heeft aangegeven de invoering van een tweede teldatum te zien als een serieus te onderzoeken optie, voor zover deze fungeert als prikkel voor de instellingen om deelnemers binnen het stelsel te behouden en een flexibele instroom te bevorderen. De MBO Raad voegt daaraan toe dat bij een prikkelfunctie niet alleen hoort dat instellingen worden gestraft bij een tegenvallend resultaat maar ook dat instellingen worden beloond indien zij bovengemiddeld presteren. De Raad heeft daarnaast aangegeven dat de invoering van een tweede teldatum tot extra uitvoeringskosten leidt.

Over deze opmerkingen van de MBO Raad het volgende. De invoering van de tweede teldatum zal de instellingen een impuls gegeven om ervoor te zorgen dat deelnemers zoveel mogelijk binnen het beroepsonderwijs blijven. Zoals aangegeven in de Inleiding volgt een financiële compensatie als de instellingen erin slagen de deelnemers binnen het stelsel te behouden. Juist om aan te tonen dat instellingen daarin slagen is een tweede telmoment nodig. Daarbij zijn de extra uitvoeringslasten beperkt, omdat instellingen door de invoering van het onderwijsnummer al verplicht zijn mutaties in de gegevens van deelnemers binnen vier weken te melden bij de IBG. Dit betekent dat in- en uitschrijvingen ook zonder invoering van een tweede teldatum worden geregistreerd. De extra uitvoeringslasten houden verband met de controle door de instellingsaccountant. Zie hierover ook onder Administratieve lasten.

Verder gaat de MBO Raad in op de keuze voor het invoeren van een correctiefactor op de huidige berekeningswijze. Omdat bij het vaststellen van de correctiefactor, anders dan bij de telling op 1 oktober t-2, geen rekening wordt gehouden met de deelnemersaantallen per opleiding of de verschillende prijs- en deeltijdfactoren van die opleidingen (anders dan LNV- of OCW-bekostigd), verwacht de Raad een aanpassing in de toedeling naar instellingen. Zoals hierboven onder De correctiefactor is uiteengezet, is gekozen voor een ten opzichte van de telling op 1 oktober t-2 vereenvoudigde berekeningssystematiek, om de extra administratieve lasten als gevolg van de invoering van de tweede teldatum zoveel mogelijk te beperken. Gelet op de omvang van de mbo-instellingen en het feit dat elk van deze instellingen nagenoeg alle opleidingen verzorgt, is er geen significant verschil tussen gemiddelde prijsfactoren van de instellingen en zal de correctiefactor daarop ook niet van invloed zijn.

Financiële gevolgen

Aan dit besluit zijn geen gevolgen voor de rijksbegroting verbonden.

Uitvoeringsgevolgen

Een voorontwerp van het besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de IBG en het agentschap CFI. IBG en CFI hebben aangegeven het ontwerpbesluit uitvoerbaar te achten.

Administratieve lasten

Onderkend is dat toevoeging van een tweede teldatum zou leiden tot extra administratieve lasten voor de instellingen. De toename is berekend op in totaal € 435.000 per jaar. Deze extra administratieve lasten hangen samen met uitbreiding van de accountantscontrole over een extra gegeven (de tweede telling). Om deze toename zoveel mogelijk te beperken, is ervoor gekozen om voor de verwerking van de effecten van de tweede teldatum een vereenvoudiging van de rekenregels toe te passen. Zie hierboven onder De correctiefactor.

Van Actal is naar aanleiding van deze opgave van de administratieve lasten het advies ontvangen om de telgegevens van 1 februari t-1 niet te betrekken bij de controle door de instellingsaccountant. Actal stelt dat deze controle betekent dat niet wordt uitgegaan van vertrouwen.

Hierover wordt opgemerkt dat de gegevens van 1 februari t-1 door de instellingen worden aangeleverd en vervolgens worden gebruikt voor de bekostiging van die instellingen, zodat sprake is van gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit maakt accountantscontrole noodzakelijk. Verder worden op grond van procedureafspraken tussen de instellingen en de IBG de gegevens van 1 oktober t-2 pas na 1 maart gecontroleerd door de instellingsaccountant. De IBG levert begin maart het overzicht van de telgegevens op 1 oktober t-2, dat de basis vormt voor de controle door de instellingsaccountant. De gegevens van 1 februari t-1 worden meegenomen in dit overzicht. Voor de controle op de gegevens van 1 februari t-1 zijn alleen de gegevens van de in- en uitstroom van deelnemers na 1 oktober t-2 een nieuw item. De overige controle-items gelden zowel voor de deelnemers die op 1 oktober t-2 als voor diegenen die op 1 februari t-1 staan ingeschreven. Dit betekent een beperkte extra controle-inspanning.

Bovenstaande overwegingen hebben ertoe geleid dat het advies van Actal niet is overgenomen.

De MBO Raad stelt in zijn advies de toename van administratieve lasten op € 4.2 miljoen.

Naast de kosten voor de accountant voor de nieuwe 1-februaritelling betrekt de MBO-Raad ook de kosten van de verstrekking van gegevens door de instellingen aan de accountant bij de administratieve lasten. Verder gaat de MBO Raad ervan uit dat de accountant veel gecompliceerde controles moet gaan uitvoeren.

Over deze argumentatie van de MBO Raad wordt het volgende opgemerkt.

Ten eerste zijn de instellingen wettelijk verplicht om mutaties van deelnemersgegevens binnen vier weken door te geven aan de IBG. Deze verplichting is gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving (Regeling gegevensverstrekking met persoonsgebonden nummer BVE). Dit staat los van een tweede teldatum. Ten tweede wordt de inschatting van de MBO Raad dat de extra accountantskosten hoog zijn, bestreden. De controle is zo ingericht dat de accountant de 1-oktobertelling en de 1-februaritelling in één bezoek kan controleren. Daarnaast is de manier van controleren vereenvoudigd. Wordt bij de 1-oktobertelling nog naar niveau, soort opleiding, enz. onderscheiden, bij de 1-februaritelling wordt alleen onderscheid gemaakt naar voltijds of deeltijds deelnemer. Voorwaarde is natuurlijk wel dat een instelling haar bedrijfsvoering op orde heeft. Gelet op het bovenstaande wordt de berekening van de administratieve lasten die de MBO Raad heeft gemaakt, niet overgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Hieronder wordt de berekening van de correctiefactor (C) stap voor stap weergegeven.

Stap 1:

Het aantal deelnemers dat op 1 oktober (t-2) van het studiejaar is ingeschreven bij de instelling en voor bekostiging in aanmerking komt, wordt onderscheiden in voltijds deelnemers en deeltijds deelnemers. Voltijds deelnemers zijn deelnemers die de bol voltijds volgen, dat wil zeggen met een onderwijstijd van tenminste 850 uur per studiejaar. Dit aantal deelnemers wordt vermenigvuldigd met de factor 1. Deeltijds deelnemers zijn deeltijd-bol-deelnemers, dat wil zeggen dat zij een onderwijstijd hebben van minder dan 850 uur per studiejaar, en bbl-deelnemers. Dit aantal deelnemers wordt vermenigvuldigd met de factor 0,5 of 0,35, naargelang het gaat om een instelling met agrarische opleidingen of een instelling met opleidingen die worden bekostigd door het ministerie van OCW.

De aantallen deelnemers worden na vermenigvuldiging met de onderscheiden factoren opgeteld.

Stap 2:

Stap 1 wordt herhaald, maar nu met de telgegevens van 1 februari (t-1) van hetzelfde studiejaar.

Stap 3:

De uitkomsten van stap 1 en stap 2 worden opgeteld en gedeeld door tweemaal de uitkomst van stap 1.

De uitkomst van stap 3 is de correctiefactor (C) van de formule van artikel 2.2.3, eerste lid, van het UWEB. De rijksbijdrage volgens maatstaf ingeschreven deelnemers per instelling komt dan tot stand door de «oorspronkelijke» berekening, uitgaande van teldatum 1 oktober t-2 en de verfijnde weging van de deelnemers, te vermenigvuldigen met de correctiefactor. Dit leidt tot een relatief hogere rijksbijdrage voor instellingen met een positief deelnemerssaldo op 1 februari t-1, en een relatief lagere rijksbijdrage voor instellingen met een negatief deelnemerssaldo op de tweede teldatum.

In onderstaand rekenvoorbeeld wordt een en ander geïllustreerd. Daarbij is uitgegaan van instellingen die opleidingen verzorgen die worden bekostigd door het ministerie van OCW, zodat deeltijdfactor 0,35 is gebruikt.

Instelling

1 oktober t-2 ingeschreven deelnemers

 

Voltijds

x 1

deeltijds

x 0,35

Totaal gewogen deelnemers 1 oktober t-2

A

1000

1000

400

140

1140

B

900

900

500

175

1075

C

2000

2000

1300

455

2455

Instelling

1 februari t-1 ingeschreven deelnemers

 

voltijds

x 1

deeltijds

x 0,35

Totaal gewogen deelnemers 1 februari t-1

A

950

950

380

133

1083

B

900

900

500

175

1075

C

2100

2100

1320

462

2562

Instelling

   
 

Totaal gewogen deelnemers 1/10 t-2

Totaal gewogen deelnemers 1/2 t-1

Correctiefactor

A

1140

1083

0,975

B

1075

1075

1,000

C

2455

2562

1,022

Artikel I, onderdeel B

Gegevens over in- en uitschrijving van deelnemers worden op grond van artikel 2.5.5a van de WEB door middel van het persoonsgebonden nummer door de instellingen verstrekt aan de IBG. Het UWEB bevat nadere regels over de verstrekking van de gegevens door de IBG aan de Minister. Ten behoeve van de introductie van de tweede teldatum diende artikel 4b.2.3 van het UWEB te worden aangepast. Het verstrekkingstijdstip 8 maart is toegevoegd, en als te verstrekken gegeven: de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 februari van het desbetreffende studiejaar. De datum 8 maart hangt ermee samen dat de instellingen op grond van de Regeling gegevensverstrekking met persoongebonden nummer BVE de gegevens zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken moeten aanleveren aan de IBG. Zo dienen mutaties per 1 februari de IBG uiterlijk op 1 maart te hebben bereikt. Het tijdstip van 8 maart voor de gegevensverstrekking door de IBG aan de Minister geeft de IBG dan enige ruimte voor verwerking van de gegevens van de instellingen.

Artikel II

Inwerkingtreding van dit besluit is voorzien met ingang van het bekostigingsjaar 2010, dat wil zeggen vóór de teldata die van belang zijn voor de berekening van de rijksbijdrage volgens maatstaf ingeschreven deelnemers voor dat jaar: 1 oktober 2008 en 1 februari 2009.

De taakstelling van € 155 miljoen heeft echter al betrekking op het bekostigingsjaar 2009. De teldata voor dat jaar zijn 1 oktober 2007 en  1 februari 2008. Voorzien is in een tijdelijke maatregel (eveneens een wijziging van het UWEB) om over de telgegevens per 1 februari 2008 te kunnen beschikken. Deze gegevens zullen niet worden gebruikt voor de berekening van de rijksbijdrage voor de individuele instellingen, maar wel voor de onderhandelingen over het macrobudget voor 2009.

Anders dan voor artikel I, onderdeel B, gebeurt voor artikel I, onderdeel A, inwerkingtreding bij koninklijk besluit, omdat voor wijziging van de desbetreffende bepaling van het UWEB een voorhangprocedure geldt. Op grond van artikel 2.2.1, zesde lid, van de WEB wordt de UWEB-wijziging ten aanzien van die bepaling voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer en treedt de bepaling niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens één van beide Kamers de wens is te kennen gegeven dat het in die bepaling geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

De onderhavige UWEB-wijziging kan pas in werking treden nadat de t-2-systematiek uit de WEB is geschrapt en artikel 2.2.1, eerste lid, van de WEB daartoe is aangepast (zie hierboven in het Algemeen deel van de toelichting). Artikel II, tweede lid, verzekert synchronisatie van inwerkingtreding van de WEB-wijziging en artikel I, onderdeel B.

Ik onderteken deze nota van toelichting mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 2008, nr. 154.

Naar boven