Besluit van 12 juni 2008, houdende regels inzake de beslissing over de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht bij voorwaardelijke invrijheidstelling (Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 maart 2008, directie Wetgeving, nr. 5534775/08/6

Gelet op de artikelen 15a, achtste lid, en 15b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 17 april 2008, nr. W03.08.0090/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 4 juni 2008, directie Wetgeving, nr. 5547481/08/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: het Wetboek van Strafrecht;

b. reclassering: een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Reclasseringsregeling 1995.

§ 2 De totstandkoming van de beslissing over het stellen, aanvullen, wijzigen en opheffen van de bijzondere voorwaarden

Artikel 2

  • 1. Het openbaar ministerie beslist of aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, naast de algemene voorwaarde, bijzondere voorwaarden worden verbonden.

  • 2. Indien bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden verbonden, beslist het openbaar ministerie tevens of:

    a. aan de bijzondere voorwaarden elektronisch toezicht wordt verbonden op grond van artikel 15a, derde lid, van de wet;

    b. opdracht wordt gegeven aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden door de veroordeelde als bedoeld in artikel 15b, tweede lid, van de wet.

  • 3. Het openbaar ministerie houdt bij de beslissingen, bedoeld in het eerste en twee lid, rekening met de adviezen ontvangen van de directeur van de penitentiaire inrichting, waar de veroordeelde staat ingeschreven, en de reclassering.

  • 4. De adviezen van de directeur van de inrichting en de reclassering vermelden welke bijzondere voorwaarden worden voorgesteld en de redenen waarom deze voorwaarden worden voorgesteld. De adviezen vermelden voorts of het aangewezen is aan enige bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht te verbinden.

  • 5. Indien de reclassering toezicht op de naleving van de voorwaarden aangewezen acht, vermeldt zij wat de aard en intensiteit is van het toezicht dat op de veroordeelde dient te worden uitgeoefend.

  • 6. De adviezen vermelden voorts het standpunt van de veroordeelde over de voorgestelde bijzondere voorwaarden.

  • 7. Bij de beslissing over bijzondere voorwaarden houdt het openbaar ministerie rekening met bijzondere voorwaarden die de veroordeelde eventueel in een ander strafrechtelijk kader zijn opgelegd en waarvan de proeftijd aanvangt of wordt voorgezet op het moment van voorwaardelijke invrijheidstelling. In het advies van de reclassering wordt hier aandacht aan besteed.

Artikel 3

  • 1. De beslissing om bijzondere voorwaarden te stellen wordt schriftelijk gemotiveerd.

  • 2. De veroordeelde wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk door het openbaar ministerie op de hoogte gesteld van de beslissing omtrent de bijzondere voorwaarden. Een afschrift van de beslissing wordt aan de directeur van de inrichting en de reclassering verzonden.

Artikel 4

  • 1. Het openbaar ministerie vult de bijzondere voorwaarden aan, wijzigt ze of heft ze op, indien de naleving van de voorwaarden door de veroordeelde dan wel wijziging van overige omstandigheden daar aanleiding toe geeft.

  • 2. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van enige aanvulling, wijziging of opheffing van de bijzondere voorwaarden.

  • 3. Het openbaar ministerie stelt tevens de reclasseringsinstelling die belast is met het toezicht, zo spoedig mogelijk op de hoogte van enige aanvulling, wijziging of opheffing van de bijzondere voorwaarden.

§ 3 Het toezicht op de naleving van de voorwaarden door de reclassering

Artikel 5

  • 1. In opdracht en onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, kan een reclasseringsinstelling worden belast met het houden van toezicht op de naleving door de veroordeelde van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden.

  • 2. Het openbaar ministerie kan de reclasseringsinstelling die belast is met het toezicht, aanwijzingen geven omtrent het toezicht op de naleving van de voorwaarden.

  • 3. Het toezicht op de naleving van de voorwaarden kan te allen tijde door het openbaar ministerie worden beëindigd. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde en de reclasseringsinstelling die belast is met het toezicht, zo spoedig mogelijk op de hoogte van de beëindiging van het toezicht.

Artikel 6

  • 1. De reclasseringsinstelling die belast is met het toezicht, stelt een plan van aanpak op waarin de aard en de intensiteit van het toezicht is aangegeven.

  • 2. De reclassering draagt er zorg voor dat het toezicht aanvangt, zodra de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.

Artikel 7

  • 1. De veroordeelde volgt de aanwijzingen en opdrachten op die door de reclassering worden gegeven in het kader van het toezicht.

  • 2. De veroordeelde geeft veranderingen in de woon- of werksituatie onmiddellijk door aan de reclassering.

Artikel 8

  • 1. Indien een aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarde door de veroordeelde niet wordt nageleefd, meldt de reclasseringsinstelling die belast is met het toezicht, dit onverwijld aan het openbaar ministerie.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na de melding, bedoeld in het eerste lid, brengt de reclasseringsinstelling advies uit aan het openbaar ministerie of de melding naar haar oordeel aanleiding zou kunnen geven tot een van de navolgende maatregelen:

    a. het aanvullen, wijzigen of opheffen van de bijzondere voorwaarden;

    b. het instellen van een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van de wet.

Artikel 9

Nadat de proeftijd van de bijzondere voorwaarden is geëindigd, stuurt de reclasseringsinstelling zo spoedig mogelijk een afloopbericht dat het toezicht is beëindigd aan het openbaar ministerie. In het afloopbericht wordt het feitelijk verloop van het toezicht aangegeven.

§ 4 Wijziging van enkele besluiten

Artikel 10

In artikel 37, eerste lid, onderdeel d, onder 6°, van de Penitentiaire maatregel wordt «de vervroegde invrijheidstelling» vervangen door: de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Artikel 11

In artikel 11, tweede lid, tweede volzin, van de Reclasseringsregeling 1995 wordt «de vervroegde invrijheidstelling» vervangen door: de voorwaardelijke invrijheidstelling.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 500) in werking treedt.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 12 juni 2008

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat regels over de totstandkoming van de beslissing over het stellen, aanvullen, wijzigen en opheffen van bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en over het toezicht op de naleving van de (bijzondere) voorwaarden door de reclassering. De grondslag voor deze regels is gegeven in artikel 15a, achtste lid, en artikel 15b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze zijn komen te luiden als gevolg van de wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 500).

De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om – naast de van rechtswege aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde – bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden (artikel 15a, tweede lid). Het opleggen van bijzondere voorwaarden staat in het teken van het bijdragen aan de vermindering van recidive en aan de vergroting van de maatschappelijke veiligheid. Bij elke gedetineerde die op grond van de lengte van zijn straf voor v.i. in aanmerking komt, wordt beoordeeld of het nodig is bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het openbaar ministerie beslist over het stellen van bijzondere voorwaarden. Bij de totstandkoming van deze beslissing wordt het openbaar ministerie geadviseerd door de directeur van de inrichting, waar de veroordeelde staat ingeschreven, én door de reclassering. Indien het opleggen van bijzondere voorwaarden aangewezen wordt geacht, beslist het openbaar ministerie tevens of door de reclassering toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van de voorwaarden. Ook kan het openbaar ministerie bepalen dat de voorwaardelijk in vrijheid gestelde persoon onder elektronisch toezicht wordt gesteld.

De door de directeur van de inrichting en de reclassering nodig geachte bijzondere voorwaarden worden met de veroordeelde besproken. Uitgangspunt bij het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is, dat de veroordeelde bereid is de voorwaarden na te leven. Het aanvaarden van de bijzondere voorwaarden door de veroordeelde biedt de beste garantie dat zij ook worden nageleefd. Het overleg met de veroordeelde is echter geen onderhandeling, waarbij de veroordeelde hem onwelgevallige voorwaarden kan weigeren. Het standpunt van de veroordeelde ten opzichte van voorgestelde bijzondere voorwaarden is mede van belang voor de invulling van eventueel op de naleving van de voorwaarden uit te oefenen toezicht.

Bij brief van 12 juli 2007 (Kamerstukken II 2006-2007, 29 270, nr. 14) heeft de staatssecretaris van Justitie aangegeven dat het reclasseringstoezicht gedifferentieerd zal worden naar een aantal nader omschreven uitvoeringsvarianten. De vormgeving van het toezicht wordt dan afgestemd op het risico dat de voorwaarden zullen worden overtreden en daarmee ook op het risico van recidive. Veroordeelden waarvoor dat nodig wordt geacht, kunnen dan intensiever worden gevolgd, zodat signalen van terugval en dreigende recidive tijdig worden opgevangen en onmiddellijk kan worden ingegrepen. Het toezicht door de reclassering zal bestaan uit controleactiviteiten, zoals regelmatig contact met de veroordeelde (waaronder huisbezoeken), regelmatig contact met de omgeving van de veroordeelde (bijvoorbeeld ouders, school, werkgever, GGz-kliniek, wijkagent) en het uitwisselen van informatie over de veroordeelde met onder meer politie en openbaar ministerie. Daarnaast kan, zoals hiervoor reeds aangegeven, zonodig elektronisch toezicht worden toegepast. Ten slotte omvat het reclasseringstoezicht ook de begeleiding en het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden.

Artikelsgewijs

In verband met de leesbaarheid en toegankelijkheid van de regeling voor de praktijk is in een aantal artikelen van dit besluit (bijvoorbeeld artikel 2, eerste en derde lid, artikel 5, eerste lid, en artikel 8, eerste lid) herhaald wat daarover in het Wetboek van Strafrecht al is bepaald.

§ 1 Begripsbepaling

Artikel 1

Artikel 1 betreft een begripsbepaling.

§ 2 De totstandkoming van de beslissing over het stellen, aanvullen, wijzigen en opheffen van de bijzondere voorwaarden

In de artikelen 2 tot en met 4 worden regels gegeven over de totstandkoming van de beslissing over het stellen, aanvullen, wijzigen en opheffen van de bijzondere voorwaarden.

Artikel 2

In artikel 2, eerste en tweede lid, wordt aangegeven dat het openbaar ministerie beslist of:

– aan de voorwaardelijke invrijheidstelling een of meer bijzondere voorwaarden worden verbonden;

– de bijzondere voorwaarden worden gecombineerd met elektronisch toezicht;

– opdracht wordt gegeven aan een reclasseringsinstelling om de veroordeelde bij het naleven van de voorwaarden te begeleiden en op de naleving van de voorwaarden toezicht te houden.

Het derde lid tot en met zesde lid van artikel 2 hebben betrekking op de adviezen van de directeur van de inrichting, waar de veroordeelde staat ingeschreven, en de reclassering over de bijzondere voorwaarden. Op grond van relevante factoren als de aard van het gepleegde delict, het detentieverloop, de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en het recidiverisico, stellen de inrichting en de reclassering een advies op waarin wordt beschreven of het noodzakelijk is bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden. De inhoud van de bijzondere voorwaarden wordt daarbij bepaald op basis van een diagnose met wetenschappelijk getoetste instrumenten (zoals Recidive Inschattingsschalen (RISc) en de verdiepingsdiagnostiek bij de RISc), waarbij de factoren die aan het criminele gedrag ten grondslag liggen, worden geïdentificeerd en gewogen. Ten behoeve van de advisering van het openbaar ministerie zullen reclassering en het gevangeniswezen gaan werken met een vaste, maar niet limitatieve lijst van bijzondere voorwaarden. Voor de toekomst wordt nog bekeken of het wenselijk is een lijst met mogelijke bijzondere voorwaarden in de regelgeving op te nemen.

De adviezen gaan verder in op de vraag of door de reclassering toezicht dient te worden gehouden op de naleving van de voorwaarden en of het nodig is aan de voorwaarden elektronisch toezicht te verbinden. Indien de reclassering toezicht aangewezen acht, geeft zij daarbij aan wat de aard en intensiteit van het toezicht zal zijn.

De directeur van de inrichting en de reclassering bespreken met de veroordeelde welke bijzondere voorwaarden zij nodig achten. Het standpunt van de veroordeelde wordt in de adviezen opgenomen, zodat het openbaar ministerie dat in zijn afweging kan betrekken.

Overigens kan in de adviezen ook geconcludeerd worden dat van het stellen van voorwaarden zou moeten worden afgezien, omdat er zich gronden voordoen voor het uitstellen of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het zevende lid, ten slotte, geeft aan dat, indien in een andere strafrechtelijke procedure aan een veroordeelde voorwaarden zijn opgelegd – bijvoorbeeld bij een voorwaardelijke veroordeling voor andere feiten dan de feiten waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is – het openbaar ministerie met deze voorwaarden rekening houdt bij de beslissing over de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden voorwaarden. Voorkomen dient te worden dat de veroordeelde zich aan moeilijk te verenigen of zelfs tegenstrijdige bijzondere voorwaarden heeft te houden. Het advies van de reclassering vermeldt of aan de veroordeelde reeds in een andere strafrechtelijke procedure voorwaarden zijn opgelegd.

Artikel 3

De beslissing van het openbaar ministerie om bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden, wordt op schrift gesteld en gemotiveerd. De veroordeelde wordt zo spoedig mogelijk van de beslissing op de hoogte gesteld. De beslissing wordt zo veel mogelijk in persoon aan de veroordeelde uitgereikt. Een afschrift van de beslissing wordt aan de directeur van de inrichting en de reclassering verzonden.

In de regel zal de beslissing tot het stellen van bijzondere voorwaarden enige tijd vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling worden genomen, zodat de nodige voorbereidingen kunnen worden getroffen voor de uitvoering van de bijzondere voorwaarden – zeker als deze programmatisch van aard zijn of een behandeling inhouden – en het toezicht op het moment van voorwaardelijke invrijheidstelling.

Artikel 4

De aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden kunnen door het openbaar ministerie worden aangevuld, gewijzigd of opgeheven. De aanleiding hiervoor kan zijn gelegen in de wijze waarop de voorwaarden door de veroordeelde worden nageleefd, zowel in positieve als in negatieve zin. Voorwaarden kunnen bijvoorbeeld worden opgeheven, indien zij een verplichting bevatten tot het ondergaan van een ambulante behandeling. Zijn de doelen van de ambulante behandeling bereikt, dan heeft het voortzetten van de behandeling uiteraard geen toegevoegde waarde meer.

Aan de andere kant kan de gebrekkige naleving van de voorwaarden, die evenwel niet ernstig genoeg is om over te gaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, aanleiding zijn voor aanscherping van de voorwaarden. Ook is denkbaar dat de veroordeelde alsnog onder elektronisch toezicht wordt gesteld.

Ook als gevolg van wijziging van overige omstandigheden die op enigerlei wijze verband houden met de veroordeelde kunnen redenen ontstaan om de bijzondere voorwaarden te wijzigen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat een straat- of locatieverbod is opgelegd ten behoeve van een slachtoffer en het slachtoffer verhuist naar een ander adres.

In de regel zal de aanleiding voor het wijzigen van de voorwaarden gevonden kunnen worden in de informatie die het openbaar ministerie van de reclassering ontvangt. In de toelichting bij artikel 8 wordt hierop verder ingegaan.

Overigens verzet niets in deze regeling zich ertegen dat de veroordeelde zelf om wijziging of opheffing van bijzondere voorwaarden verzoekt. In beginsel zal een dergelijk verzoek slechts dan kans van slagen hebben als de reclassering het steunt.

Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van aanvulling, wijziging of opheffing van de bijzondere voorwaarden. Ook in dit geval zal zo veel mogelijk gepoogd worden de veroordeelde hiervan in persoon op de hoogte te stellen. In verband met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het van groot belang dat de reclasseringsinstelling belast met het toezicht, tijdig door het openbaar ministerie op de hoogte wordt gesteld van enige aanvulling, wijziging of opheffing van de bijzondere voorwaarden.

§ 3 Het toezicht op de naleving van de voorwaarden door de reclassering

Artikel 5

Het openbaar ministerie kan de reclassering belasten met het houden van toezicht op de naleving door de veroordeelde van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden. Hoewel de reclassering verantwoordelijk is voor het feitelijke toezicht, blijft het openbaar ministerie eindverantwoordelijk voor het verloop van het toezicht. Dit wordt ook tot uitdrukking gebracht in het tweede lid van artikel 5: het openbaar ministerie kan de reclasseringsinstelling belast met het toezicht, aanwijzingen geven omtrent het toezicht. Een dergelijke aanwijzing kan bijvoorbeeld inhouden een intensivering van het toezicht in een concrete zaak, maar kan ook een algemene strekking hebben en bijvoorbeeld een aanwijzing over een vaste werkwijze inhouden.

In het derde lid is aangegeven dat het door de reclassering uit te oefenen toezicht te allen tijde door het openbaar ministerie kan worden beëindigd. De beëindiging van het toezicht is met name aan de orde, indien de aanhouding van de veroordeelde en vervolgens de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt bevolen vooruitlopend op de beslissing van de rechter over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde en de reclasseringinstelling belast met het toezicht zo spoedig mogelijk op de hoogte van de beëindiging van het toezicht. De reclasseringsinstelling kan dan het toezicht als beëindigd registreren.

Artikel 6

Wordt door het openbaar ministerie opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden, dan stelt de reclasseringsinstelling daartoe een plan van aanpak op, waarin de aard en intensiteit van het toezicht is aangegeven. Belangrijk voorwerk voor dit plan van aanpak is reeds verricht door middel van het advies van de reclassering over de bijzondere voorwaarden. Van groot belang is in dit verband dat het plan van aanpak gereed is op het moment dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het toezicht dient immers aan te vangen, zodra de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het tweede lid van artikel 6 draagt de reclassering op hier zorg voor te dragen.

Artikel 7

In het belang van de uitvoering van het toezicht kan de reclassering aan de voorwaardelijk in vrijheid gestelde aanwijzingen en opdrachten geven. De veroordeelde is gehouden deze aanwijzingen en opdrachten op te volgen. Op grond van deze bevoegdheid kan de reclassering uiteraard niet allerlei aanvullende bijzondere voorwaarden stellen. Waar het om gaat bij deze aanwijzingen en opdrachten is te verzekeren dat het toezicht goed kan verlopen. Een zelfde verplichting voor de veroordeelde tot een taakstraf kent het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen (artikel 20).

De veroordeelde geeft veranderingen in de woon- of werksituatie onmiddellijk door aan de reclasseringsinstelling. Veranderingen in de woon- of werksituatie kunnen gevolgen hebben voor de uitvoering van het toezicht. Met het oog hierop wordt de veroordeelde opgedragen wijzigingen hierin onmiddellijk door te geven.

Artikel 8

Essentieel voor de geloofwaardigheid van de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling is dat indien voorwaarden niet worden nageleefd, dit niet zonder gevolgen blijft. In beginsel is bij schending van de voorwaarden herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling aangewezen. Het openbaar ministerie kan echter pas actie ondernemen, indien het informatie ontvangt over het niet-naleven van de voorwaarden. In de meeste gevallen zal informatie over het overtreden van de algemene voorwaarde het openbaar ministerie bereiken via de politie. De politie kan bij de uitoefening van haar reguliere taken op de hoogte raken van strafbare feiten, gepleegd door een persoon aan wie voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend.

In de gevallen waarin de reclassering is belast met het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden, dient zij overtredingen van de voorwaarden onmiddellijk te melden aan het openbaar ministerie. Dat geldt zowel voor overtreding van de algemene voorwaarde als voor overtreding van bijzondere voorwaarden. Hoewel het reclasseringstoezicht in de eerste plaats verbonden is aan de naleving van de bijzondere voorwaarden, dient de reclassering ook het niet-naleven van de algemene voorwaarde te melden aan het openbaar ministerie, voorzover en zodra de reclassering daarvan op de hoogte is.

Zo spoedig mogelijk na de melding van een overtreding (of, indien mogelijk, tegelijk met de melding) brengt de reclasseringsinstelling advies uit aan het openbaar ministerie welke gevolgen aan de overtreding van de voorwaarden zou moeten worden verbonden. Indien de reclassering aanvulling of wijziging van de bijzondere voorwaarden of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling aangewezen acht, dan wordt dit in het advies vermeld.

Artikel 9

Met het aflopen van de proeftijd van de bijzondere voorwaarden komt ook een einde aan het reclasseringstoezicht. De reclassering meldt het eindigen van het toezicht in een zogenaamd afloopbericht aan het openbaar ministerie. In het afloopbericht wordt het feitelijk verloop van het toezicht aangegeven. Het afloopbericht markeert het einde van het reclasseringstoezicht en stelt de reclassering en het openbaar ministerie in staat het toezicht als afgerond te registreren.

§ 4 Wijziging van enkele besluiten

Artikelen 10 en 11

In deze artikelen worden respectievelijk de Penitentiaire maatregel en de Reclasseringsregeling 1995 aangepast in het licht van de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling door voornoemde wet van 6 december 2007.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 12

Dit artikel bepaalt dat het onderhavige besluit gelijktijdig in werking treedt met de voornoemde wet van 6 december 2007 tot wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling.

Artikel 13

Artikel 13 bevat een citeertitel voor het onderhavige besluit.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven