Besluit van 22 mei 2008 tot beperking van het recht op premievrije voortzetting van een levensverzekering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 8 april 2008, nr. 5538852/08/6;

Gelet op artikel 978, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 24 april 2008, nr. W03.08.0126/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 16 mei 2008, nr. 5544729/08/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Het in artikel 978, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde recht op premievrije voortzetting tegen verminderde bedragen kan in de overeenkomst worden uitgesloten indien de hoogte van de verminderde uitkering lager is dan € 5.000 op het tijdstip van omzetting.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op verzekeringen die periodiek tot uitkering komen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 mei 2008

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de derde juni 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge artikel 978, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt, indien een levensverzekering premievrije waarde heeft, de verzekeringnemer het recht toe, haar premievrij te doen voortzetten. Indien de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is en hij de verzekering sluit anders dan in verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf, komt hem dit recht ingevolge artikel 7:986, derde lid, BW dwingendrechtelijk toe. Een verzekering heeft niet alleen premievrije waarde indien deze stellig voorziet in een uitkering, doch ook indien de verzekering bijvoorbeeld voorziet in een uitkering bij het in leven zijn van de verzekerde op de einddatum van de verzekering. Bij beëindiging van de premiebetaling kan de alsdan opgebouwde waarde dienen als basis voor de vaststelling van een verminderde uitkering.

De tweede zin van artikel 7:978, tweede lid, BW bepaalt dat het recht op premievrije voortzetting in de overeenkomst kan worden uitgesloten indien bij premievrijmaking de hoogte van de verminderde uitkering beneden een bij algemene maatregel vast te stellen grens zou blijven. Dit besluit strekt tot vaststelling van deze grens. In overleg met het Verbond van Verzekeraars wordt deze grens vastgesteld op € 5.000. Het bedrag is een gemiddelde van de bedragen die verzekeraars in de praktijk hanteren. Bedraagt de verminderde uitkering derhalve minder dan € 5.000 dan kan premievrijmaking worden uitgesloten. Indien de uitkering minder dan € 5.000 is, wegen de administratieve kosten niet op tegen het profijt dat de verzekering nog voor de verzekeraar heeft. De administratieve kosten die vanaf premievrijmaking nog worden gemaakt kunnen bijvoorbeeld verband houden met adreswijzigingen, begunstigingswijzigingen, tariefs- en/of duurwijzigingen, verwerking van de overdracht van een verzekering, verpanding van een verzekering, beslaglegging en excassokosten bij het uitbetalen van uitkeringen. Met deze grens is naar mijn mening een goed evenwicht gevonden tussen het belang dat een verzekeringnemer heeft bij voortzetting van zijn verzekering en het belang dat een verzekeraar heeft om een verzekering met een geringe waarde niet premievrij voort te zetten.

Wanneer premievrijmaking is uitgesloten en de verzekeringnemer desalniettemin de premiebetaling staakt, heeft dit de in artikel 7:980 BW genoemde gevolgen. Het staken van premiebetaling kan er uiteindelijk toe leiden dat de verzekering eindigt en in het geval de verzekering afkoopwaarde heeft, de verzekeringnemer recht heeft op die waarde. Overigens laat het zich ook voorstellen dat de verzekeringnemer in een dergelijk geval zelf het initiatief neemt om de verzekering door de verzekeraar te doen afkopen.

Het besluit ziet alleen op zogenaamde kapitaaluitkeringen, verzekeringen die bij het einde van de looptijd of bij overlijden met een som ineens tot uitkering komen. In overleg met het Verbond van Verzekeraars is ervoor gekozen dit besluit niet van toepassing te doen zijn op verzekeringen die periodiek tot uitkering komen. Het recht op premievrije voortzetting kan bij verzekeringen die periodiek tot uitkering komen dus niet in de polis worden uitgesloten. Voorbeelden van verzekeringen die periodiek tot uitkering komen en waarop artikel 1, tweede lid, van het besluit ziet, zijn door particulieren tegen premiebetaling gesloten pensioenverzekeringen die bijvoorbeeld vanaf een bepaalde leeftijd van de tot uitkering gerechtigde maandelijks tot uitkering komen. Voor pensioenverzekeringen die door de werkgever zijn gesloten, doet premievrije voortzetting zich in zoverre niet voor dat de werkgever ingevolge de Pensioenwet verplicht is de premie te blijven voldoen zolang de werknemer bij hem in dienst is. Artikel 29 van de Pensioenwet kent overigens een specifieke regeling voor het geval de werkgever deze verplichting niet nakomt.

Zoals in Kamerstukken II 1999/2000, 19 529, nr. 5, p. 52 reeds wordt gesteld, is premieuitsluiting alleen mogelijk als op het tijdstip van premievrijmaking de hoogte van de uiteindelijk verschuldigde uitkering kan worden bepaald. Niet voor iedere verzekering die premievrije waarde heeft, kan de hoogte van de uiteindelijke verminderde uitkering op het moment van premievrijmaking worden bepaald. Te denken valt aan beleggingsverzekeringen waarbij deze hoogte afhankelijk is van het beleggingsresultaat. Dit brengt mee dat het bij een dergelijke verzekering niet mogelijk is om het recht op premievrije voortzetting uit te sluiten.

Naast het in artikel 7:978, tweede lid, BW aan de verzekeringnemer toekomende wettelijke recht op premievrije voortzetting kunnen partijen ook contractueel een dergelijk recht overeenkomen. De in dit besluit toegestane uitsluiting van premievrije voortzetting laat onverlet dat partijen een dergelijk recht op premievrije voortzetting onder door henzelf te bepalen omstandigheden en voorwaarden uitsluiten.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven