Besluit van 7 mei 2008, houdende wijziging van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 25 februari 2008, nr. DJZ 2008018328, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet;

De Raad van State gehoord, advies van 17 april 2008, nr. W08.08.0075/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 25 april 2008, nr. DJZ2008042471, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

h. drempelaantal: gedeelte van het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen, berekend met behulp van een van de in kolom 4 van bijlage 2 bij dit besluit opgenomen drempelpercentages;

B

In artikel 5, tweede lid, wordt «€ 42,5 miljoen» vervangen door: € 34,5 miljoen.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak waarin het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen dat op het grondgebied van een ontvanger is toegevoegd aan de woningvoorraad hoger is dan het op het grondgebied van die ontvanger betrekking hebbende drempelaantal, verleent Onze Minister een subsidie van € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde nieuw gebouwde woningen dat uitstijgt boven dat drempelaantal, zolang en voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, dat toelaten.

  • 2. Na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak, voor het eerst na afloop van het jaar 2007, waarin het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen dat op het grondgebied van een in bijlage 1 bij dit besluit genoemde gemeente is toegevoegd aan de woningvoorraad hoger is dan het voor die gemeente met behulp van het betreffende regionale drempelpercentage berekende gemeentelijke drempelaantal, verleent Onze Minister een subsidie van € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde nieuw gebouwde woningen dat uitstijgt boven dat drempelaantal, alsmede een subsidie van € 800,– vermenigvuldigd met dat drempelaantal, zolang en voorzover na toepassing van het eerste lid de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, dat toelaten.

  • 3. De subsidies, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend in volgorde van de datum van gereedmelding in het betreffende kalenderjaar, welke datum wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.

  • 4. De subsidies, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend en als voorschot verleend binnen twee maanden na de datum waarop de woningstatistieken, bedoeld in het tweede lid, zijn bekendgemaakt. Het voorschot wordt betaald binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin.

  • 5. De ingevolge het tweede lid verleende subsidie wordt door de ontvanger binnen vier weken na ontvangst daarvan doorbetaald aan de betreffende gemeente.

  • 6. Van de termijn, genoemd in het vierde lid, kan worden afgeweken indien rijksbudgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven.

D

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Indien op voet van artikel 14, tweede of derde lid, door Onze Minister ruimte is gegeven voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, verleent Onze Minister voor die toevoegingen subsidie voor het realiseren van eigenbouw in 2010, voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, dat toelaten.

  • 2. Artikel 6, eerste, tweede en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend in volgorde van de datum van gereedmelding in 2010. Die datum wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.

  • 4. De subsidie wordt verleend en vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 16.

  • 5. In afwijking van artikel 6, eerste en tweede lid, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    b. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

E

Het opschrift van hoofdstuk 7 komt te luiden:

Hoofdstuk 7. De verantwoordingsinformatie

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die twee maanden ligt na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 mei 2008

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Uitgegeven de twintigste mei 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

1.1 Inleiding

Deze wijziging van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 (hierna: BLS 2005) heeft betrekking op een aanpassing van de wijze van subsidiëring van de woningbouw in particulier opdrachtgeverschap (hierna: eigenbouw).

Doel van het BLS 2005 is het stimuleren van de woningproductie in de periode 2005-2010, alsmede het vergroten van het aandeel eigenbouw in die productie. Sedert de inwerkingtreding van het BLS 2005 is de neergaande trend in de woningproductie in positieve zin omgebogen. De woningproductie door eigenbouw is daarentegen de laatste jaren sterk achtergebleven. In plaats van de gereserveerde € 8,5 miljoen per jaar, kon over de jaren 2005 en 2006 jaarlijks slechts zo’n € 0,5 miljoen aan BLS-bijdragen voor eigenbouw worden verstrekt.

1.2 De hoofdlijnen van het BLS 2005

Het BLS 2005 kent twee soorten bijdragen:

– bijdragen voor toevoegingen aan de woningvoorraad (in algemene zin), en

– bijdragen voor toevoegingen door eigenbouw.

De bijdragen voor toevoegingen aan de woningvoorraad in algemene zin beogen de woningproductie in twintig stedelijke regio’s zodanig te stimuleren dat het woningtekort wordt teruggebracht tot 1,5% (op macroniveau). De bijdragen worden verstrekt aan de provincies en de rechtstreekse regio’s waarmee woningbouwafspraken zijn gemaakt. Per regio of groep van regio’s is een subsidieplafond en het bijbehorend aantal toevoegingen aan de woningvoorraad vastgesteld. Delen van die regionale woningbouwopgaven kunnen met bijbehorende subsidies in overleg met de betrokken regio’s worden overgedragen aan een andere regio.

De bijdragen worden verstrekt naar rato van het aantal opgeleverde woningen. De uitkeringen vinden voor een deel plaats als voorschot en voor het overige na afloop van ieder kalenderjaar. De door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken vormen de basis voor de berekening van de bijdragen. Voor de periode 2005–2010 is voor toevoegingen aan de woningvoorraad in algemene zin een landelijk budget van € 607 miljoen beschikbaar.

De bijdragen voor de toevoegingen door eigenbouw worden eveneens verstrekt naar rato van het aantal (maar boven een bepaalde drempel) gerealiseerde woningen.

Die drempel is gebaseerd op de realisatiecijfers in de periode voorafgaand aan het BLS 2005. Per stedelijke regio is het gemiddelde van het jaarlijkse aandeel eigenbouw berekend over de jaren 1998 tot 2003, waarbij het jaar met het hoogste aandeel eigenbouw buiten beschouwing is gelaten.

Er zijn regio’s die reeds gedurende lange tijd een relatief hoog aandeel eigenbouw hebben gerealiseerd (bij voorbeeld Emmen: 31,9%), terwijl in andere regio’s sprake was van juist een zeer laag aandeel (zoals Utrecht: 2,6%). Genoemde realisatiecijfers zijn als drempel vastgelegd. Voor de aantallen door eigenbouw gerealiseerde woningen boven die drempel wordt een bijdrage verstrekt. Het subsidiëren van eigenbouw voor zover de regio die toch al voor zijn rekening nam werd ten tijde van de totstandkoming van het BLS 2005 weinig zinvol geacht. Op basis van het BLS 2005 wordt thans per boven de drempel opgeleverde woning door het Rijk € 1.600 aan de regio of de provincie verstrekt. Voor de periode 2005–2010 is daarvoor een landelijk budget van € 42,5 miljoen beschikbaar.

1.3 De ervaringen met het BLS 2005 tot nog toe

Over de jaren 2005 en 2006 is een stijging te zien van het aantal toevoegingen aan de voorraad in algemene zin. Van een substantiële verhoging van het aandeel woningproductie door eigenbouw is echter geen sprake. De BLS-bijdrage voor eigenbouw is door het bevorderen van het particulier opdrachtgeverschap gericht op een vergroting van de zeggenschap van bewoners over de vormgeving en uitrusting van hun toekomstige woning. Met name in de steden is het segment eigenbouw in de woningproductie nog steeds onvoldoende ontwikkeld, terwijl de behoefte aan dit soort woningen daar vele malen het aanbod overtreft. Uit overleg tussen vertegenwoordigers van het Ministerie van VROM en vertegenwoordigers van de regio’s is naar voren gekomen dat de BLS-regeling voor de bevordering van eigenbouw om een aantal redenen niet effectief is. Daarbij worden factoren genoemd die betrekking hebben op de systematiek van de regeling zelf, maar ook externe (economische) factoren:

– een gemeente is voor de honorering van zijn inspanningen om meer eigenbouw te realiseren geheel afhankelijk van de overige regiogemeenten, aangezien de regionaal gemiddelde productie de maat geeft voor het overschrijden van de drempel;

– de woningproductie door eigenbouw onder de drempel wordt op geen enkele wijze gehonoreerd;

– de hoogte van de BLS-bijdrage staat niet in verhouding tot de extra inspanningen die een gemeente moet verrichten om meer eigenbouw te realiseren, zeker wanneer het om binnenstedelijke locaties gaat, en

– de drempelpercentages zijn vastgesteld op basis van realisaties door eigenbouw in een periode van hoogconjunctuur (voor 2004), terwijl het eigenbouwsegment relatief zwaar getroffen werd in de daaropvolgende periode van economische neergang.

1.4 De toezeggingen van de ministers van VROM en voor WWI

De Tweede Kamer heeft in een Algemeen Overleg op 6 februari 2006, alsmede bij de vaststelling van de begrotingsstaten VROM in een motie (30 800 XI, nr. 48, ingediend door S. Depla) herhaaldelijk gewezen op de achterblijvende woningproductie door eigenbouw. In de Tweede Kamer is in dit verband aangedrongen op het ondersteunen van initiatieven voor collectief opdrachtgeverschap, dat zich richt op het realiseren van betaalbare woningen voor groepen van bewoners. Ook door regionale partners en bewonersorganisaties is aangedrongen op een zodanige wijziging van het BLS 2005, dat het budget voor eigenbouw effectiever kan worden ingezet. De vorige Minister van VROM en de huidige Minister voor WWI hebben de Tweede Kamer tegen deze achtergrond toegezegd om het onderdeel eigenbouw van het BLS 2005 te verbeteren. Op 22 november 2007 heeft de Minister van Wonen, Wijken en Integratie de Tweede Kamer een actieplan woningproductie toegezonden (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVIII, nr. 10). In dit actieplan zijn de wijzigingen in het BLS 2005 weergegeven, alsmede de overige maatregelen om het particulier en collectief opdrachtgeverschap extra te bevorderen.

1.5 De wijzigingen en het flankerend beleid

Met de onderhavige wijzigingen wordt beoogd de woningproductie door eigenbouw via drie sporen een extra stimulans te geven:

– naast de (reeds bestaande) bijdrage voor de regio’s, wordt ook een uitkering per woning voor gemeenten die het gemeentelijke drempelaantal overschrijden beschikbaar gesteld;

– een deel van het budget voor eigenbouw wordt aan de provincies verstrekt, die daarmee initiatieven voor collectief opdrachtgeverschap kunnen ondersteunen, en

– er wordt een landelijk kennisprogramma rond eigenbouw en collectief opdrachtgeverschap opgezet.

De onderhavige wijziging van het BLS 2005 heeft betrekking op het eerste en tweede spoor. Het eerste spoor is daarbij als volgt uitgewerkt:

– de bestaande regeling, waarbij de regio’s € 1.600 per geproduceerde eigenbouwwoning boven het regionale drempelaantal ontvangen, wordt gehandhaafd;

– daarnaast zullen de gemeenten binnen de convenantsregio’s, die met ingang van 2007 eigenbouw realiseren boven het gemeentelijke drempelaantal, een bijdrage ontvangen. Die bijdrage bedraagt eveneens € 1.600 per eigenbouwwoning boven het gemeentelijke drempelaantal en € 800 per eigenbouwwoning tot en met het gemeentelijke drempelaantal.

Laatstgenoemde bijdragen worden uitgekeerd aan de budgethouders (provincies of plusregio’s) met de verplichting om deze binnen vier weken door te betalen aan de gemeenten die de betreffende prestaties hebben geleverd.

Het tweede spoor beoogt, conform de wens van de Tweede Kamer, een extra stimulans te geven voor projecten die gebaseerd zijn op collectief opdrachtgeverschap, ook buiten de woningbouwregio’s van het BLS 2005. Hiertoe wordt het in het BLS 2005 opgenomen subsidieplafond voor eigenbouw verlaagd van € 42,5 miljoen naar € 34,5 miljoen. De daarmee vrijgemaakte € 8 miljoen wordt door middel van een storting in het provinciefonds verdeeld over de twaalf provincies met per provincie een minimumbedrag als basis en voor het overige een bedrag per provincie naar rato van het aantal inwoners.

Het provinciale budget is bestemd voor die burgers binnen een provincie, die zich in een groep hebben georganiseerd voor de realisatie van een woningbouwproject voor eigen bewoning en die op basis van een provinciale subsidieverordening een beroep kunnen doen op financiële ondersteuning, met name voor de startfase van hun project. In de provincie Gelderland is een dergelijke subsidieregeling (de Subsidieregeling collectief particulier opdrachtgeverschap) reeds sinds 2006 van kracht.

Het derde spoor, het opzetten van een landelijk kennisprogramma rond eigenbouw en collectief opdrachtgeverschap, beperkt zich evenals het tweede spoor niet tot de stedelijke regio’s waarmee door middel van een convenant woningbouwafspraken zijn gemaakt. Beide initiatieven hebben op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer een landsbreed karakter. Uitgangspunt daarbij is dat woningbouw door groepen de betaalbaarheid en betrokkenheid van bewoners bevordert en dat de behoefte aan dit soort projecten groot is, zowel in de steden als op het platteland. Met het landelijk kennisprogramma zullen effectieve beleidsstrategieën en succesvolle bouwprojecten worden uitgedragen, onder meer in regionale bijeenkomsten die van eind 2007 tot het voorjaar van 2009 zullen plaatsvinden. Deze bijeenkomsten zullen zich weliswaar in eerste instantie richten op gemeentefunctionarissen die zich bezig houden met particulier opdrachtgeverschap, maar die functionarissen kunnen hierbij ook groepen bewoners en hun eventuele adviseurs betrekken.

1.6 Effecten voor burgers, bedrijven en overheid

Met betrekking tot de administratieve lasten, bedrijfseffecten, milieueffecten en effecten voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, zijn de effecten van dit besluit getoetst.

Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat het besluit uitsluitend gericht is op mede-overheden, en derhalve geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft. Om deze reden is geen advies aan het Adviescollege Administratieve Lasten (Actal) gevraagd.

Ook is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten. Het besluit is voorts getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de daarvoor ingestelde interne VROM(DGWWI-)toetsgroep. Op basis van de door die groep uitgevoerde standaardtoets worden geen problemen voorzien bij de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van dit besluit.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De wijziging van de definitie van het begrip drempelaantal maakt het waar het eigenbouw betreft mogelijk een onderscheid te maken tussen het regionale drempelaantal (zie artikel 6, eerste lid) en het gemeentelijke drempelaantal (zie artikel 6, tweede lid). Voorts maakt de gewijzigde definitie het mogelijk aan gemeenten die het drempelaantal overschrijden, ook voor de woningproductie tot en met het gemeentelijke drempelaantal een bijdrage te verstrekken.

Onderdeel B

De verlaging van het subsidieplafond voor eigenbouw vloeit voort uit de extra stimulans die gegeven gaat worden aan projecten die gebaseerd zijn op collectief opdrachtgeverschap. De met deze verlaging vrijgemaakte € 8 miljoen wordt door middel van een storting in het provinciefonds verdeeld over de twaalf provincies en is bestemd voor die burgers die zich in een groep hebben georganiseerd voor de realisatie van een woningbouwproject voor eigen bewoning (zie ook paragraaf 1.5 van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Onderdeel C

Het (nieuwe) artikel 6 maakt onderscheid tussen de bijdrage voor een regio (eerste lid) en de bijdrage voor een gemeente binnen een regio (tweede lid). De ingevolge het tweede lid aan een provincie of regio verleende bijdrage moet ingevolge het vijfde lid binnen vier weken na ontvangst worden doorbetaald aan de betreffende gemeente. Voor beide soorten bijdragen gelden de bepalingen van het derde en vierde lid van artikel 6.

Onderdeel D

Artikel 15, dat betrekking heeft op de in artikel 14 geregelde toevoegingen in het jaar 2010, wordt in die zin aangepast dat ook in het jaar 2010 aanspraak kan worden gemaakt op de met de onderhavige wijziging in artikel 6, tweede lid, geïntroduceerde bijdrage voor een gemeente binnen een regio. De voorwaarden waaronder die bijdrage in 2010 kan worden verstrekt (zie artikel 14) zijn dezelfde als de voorwaarden die gelden voor de (reeds bestaande) bijdrage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en zijn derhalve niet gewijzigd.

Onderdeel E

Met de aan de onderhavige wijziging voorafgaande wijziging van het BLS 2005 (besluit van 23 augustus 2007, houdende wijziging van enkele besluiten in verband met de invoering van single information en single audit voor specifieke uitkeringen) is verzuimd het opschrift van hoofdstuk 7 aan te passen aan de invoering van single information en single audit voor het BLS 2005.

Onderdeel E herstelt die omissie.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven