Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2008, 118 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2008, 118 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 27 juli 2007, nr. 5495040/07/6;
Gelet op Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(PbEU L 105);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 46, tweede lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;
De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2007, nr. W03.07.0299/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 25 maart 2008, nr. 5536155/08/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. cruiseschip: hetgeen daaronder in de Schengengrenscode wordt verstaan;
2. Onderdeel g komt te luiden:
g. Schengengebied: het grondgebied van de landen waarop de Schengengrenscode en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing zijn;
Artikel 2.1, eerste lid, komt te luiden:
1. De toegang wordt geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet, indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.
Artikel 2.3 komt te luiden:
1. Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten, wordt toegang tot Nederland niet geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet, indien de vreemdeling in het bezit is van:
a. een geldig document voor grensoverschrijding dat is voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf aldaar van langer dan drie maanden, of
b. een door Onze Minister afgegeven verklaring die aan hem recht geeft op terugkeer naar Nederland.
2. Een afzonderlijke geldige machtiging tot voorlopig verblijf wordt gelijkgesteld met een geldig document voor grensoverschrijding, indien de vreemdeling tevens in het bezit is van het in deze machtiging vermelde document.
3. In afwijking van het eerste lid wordt toegang niet geweigerd indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling:
a. de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, of
b. behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie.
4. Bij ministeriële regeling kan, ter uitvoering van een verdrag, dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, van het eerste lid worden afgeweken ten gunste van vreemdelingen ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.
Aan artikel 2.11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De in het eerste lid bedoeld voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, kan, op grond van artikel 5, derde lid, van de Schengengrenscode, ook worden gesteld ten aanzien van een onderdaan van een derde land die toegang vraagt voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden.
Artikel 4.4 komt te luiden:
Artikel 4.8 komt te luiden:
De bestuurder van een voertuig geeft eigener beweging aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, kennis van de aanwezigheid in zijn voertuig van vreemdelingen ten aanzien van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij niet voldoen aan de bij de Schengengrenscode of de bij of krachtens de Wet vastgestelde verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen.
Artikel 4.9 komt te luiden:
De gezagvoerder van een schip verleent, desgevorderd, de medewerking aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, welke nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem op grond van de Schengengrenscode uit te oefenen grenscontrole uit te voeren. Deze medewerking bestaat uit:
a. het op een daartoe gegeven teken zodanig vaart verminderen en het zodanig op of bijdraaien van zijn schip, dat een dienstvaartuig behoorlijk langszij kan komen;
b. het toelaten van ambtenaren, belast met de grensbewaking, aan boord van zijn schip;
c. het op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking, tot stilstand brengen of aanleggen van zijn schip.
Artikel 4.11 komt te luiden:
1. De op grond van bijlage VI, onder 3.1.2, van de Schengengrenscode te verstrekken bemanningslijst en passagierslijst, worden bij het binnenvaren van Nederland onmiddellijk verstrekt aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. Bij ministeriële regeling kunnen modellen worden vastgesteld van de in bijlage VI, onder 3.1.2, van de Schengengrenscode bedoelde bemanningslijst en passagierslijst.
2. De in bijlage VI, onder 3.1.2, van de Schengengrenscode bedoelde grensdoorlaatposten waar de kopie van de bemanningslijst of, in voorkomend geval, de passagierslijst kan worden afgegeven, zijn:
a. de grensdoorlaatpost ter plaatse waar het schip voor het eerst ligplaats neemt;
b. voor schepen die bestemd zijn om rechtstreeks ligplaats te nemen in een gemeente, waar geen grensdoorlaatpost is gevestigd:
1°. één van de doorlaatposten Hoek van Holland-haven, Rotterdam-havens (ambulant), Dordrecht-haven of Moerdijk, indien Nederland over de Nieuwe Waterweg wordt binnengevaren;
2°. de Beneluxdoorlaatpost Gent-Terneuzen (ambulant), indien de kanaalzone Gent-Terneuzen wordt bevaren en het schepen betreft die niet, of anders dan rechtstreeks, uit open zee naar België varen;
3°. de eerste grensdoorlaatpost na binnenkomst, gelegen aan de waterweg waardoor het schip vaart, in alle overige gevallen.
Artikel 4.12 komt te luiden:
De in bijlage VI, onder 3.1.4, van de Schengengrenscode bedoelde bevoegde autoriteit aan wie onverwijld alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of de passagiers wordt doorgegeven, is het hoofd van de grensdoorlaatpost in de gemeente waar het schip zich bevindt of, indien in die gemeente geen grensdoorlaatpost is gevestigd, aan het hoofd van de grensdoorlaatpost via welke hij Nederland is binnengekomen.
Artikel 4.13 komt te luiden:
1. De in bijlage VI, onder 3.1.5, van de Schengengrenscode bedoelde kennisgeving van afvaart wordt gedaan aan het hoofd van de grensdoorlaatpost waarlangs hij zal vertrekken. Indien in de gemeente waar het schip ligplaats heeft geen grensdoorlaatpost is gevestigd, wordt de kennisgeving gedaan aan het hoofd van de grensdoorlaatpost waaraan de bemanningslijst overeenkomstig artikel 4.11, tweede lid, is afgegeven.
2. De in bijlage VI, onder 3.1.5, van de Schengengrenscode bedoelde kennisgeving wordt gedaan:
a. ten hoogste zes en ten minste drie uur vóór het daadwerkelijke vertrek van het schip;
b. indien het schip zich korter dan drie uur bevindt op de plaats waar de kennisgeving moet geschieden, op een zodanig tijdstip dat de met de bediening van de grensdoorlaatpost belaste ambtenaar in staat is de door hem uit te oefenen personencontrole uit te voeren.
Artikel 4.15, eerste lid, komt te luiden:
1. De gezagvoerder van een vliegtuig verstrekt in tweevoud aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, de in bijlage VI, onder 2.3.1, van de Schengengrenscode bedoelde algemene verklaring en de in bijlage VII, onder 2.1, van de Schengengrenscode bedoelde gegevens over de bemanning.
Artikel 4.24, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
1. Naast het plaatsen van de in artikel 10 en bijlage IV van de Schengengrenscode bedoelde inreis- en uitreisstempel, kunnen ambtenaren belast met de grensbewaking, op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. de toepassing van artikel 2.4;
Artikel 4.27, eerste lid, komt te luiden:
1. De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder f, indien zij vermoeden dat de vreemdeling andermaal zal trachten Nederland in te reizen zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang, bedoeld in artikel 5 van de Schengengrenscode of artikel 3 van de Wet.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de zeventiende april 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De onderhavige wijziging heeft betrekking op de uitvoering van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU L 105 van 13.4.2006). Alhoewel de Schengengrenscode rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat en zelfs voorrang heeft op strijdige nationale bepalingen, is het voor de uitvoering van de Schengengrenscode noodzakelijk om enkele wijzigingen door te voeren in de nationale wetgeving. Deze wijzigingen zijn vooral technisch van aard en zullen daarom geen belangrijke gevolgen hebben voor de dagelijkse praktijk van de grensbewaking of voor de verplichtingen waaraan personen kunnen worden onderworpen in het kader van de grensoverschrijding.
Tezamen met de wet van 13 maart 2008 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 met het oog op de uitvoering van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU L 105 van 13.4.2006) (Stb. 2008, 84), vormt dit besluit de «omzetting» van genoemde verordening.
2. De rechtsbasis van de Schengengrenscode en de relatie tot de Schengen Uitvoeringsovereenkomst
Op 13 oktober 2006 is in werking getreden de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU L 105 van 13.4.2006).
De Schengengrenscode vervangt de artikelen 2 tot en met 8 van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145) (de Schengen Uitvoeringsovereenkomst of SUO), alsmede de daarop gebaseerde Protocollen. De Schengen Uitvoeringsovereenkomst betreft een verdrag dat is gesloten tussen verschillende lidstaten van de Europese Unie (EU). Ten tijde van het sluiten ervan bestond er nog geen bevoegdheid voor de EU tot opheffing van controles aan binnengrenzen of harmoniseren van controles aan buitengrenzen. Dit is anders geworden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in 1999. Op grond van artikel 62, eerste lid, en tweede lid, onder a, van het EG-verdrag, is er een rechtsbasis om maatregelen te nemen inzake het achterwege laten van grenscontrole bij het overschrijden van de binnengrenzen en inzake de normen en procedures die de lidstaten bij de uitvoering van personencontroles aan de buitengrenzen in acht moeten nemen bij het overschrijden ervan. Deze rechtsbasis maakte het mogelijk om de bestaande verdragen inzake de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen te vertalen (en aan te vullen) in (eerste pijler) instrumenten van gemeenschapsrecht.
De Schengengrenscode is krachtens artikel 249 van het EG-verdrag van toepassing op alle lidstaten van de EU, behalve op Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, die immers ingevolge hun aan het Verdrag van Amsterdam gehechte Protocollen een aparte positie innemen ten aanzien van titel IV van het EG-Verdrag. Denemarken echter, dat deel uitmaakt van de Noordse Paspoortunie, past deze verordening in de praktijk toe als nationaal recht. Ierland en het Verenigd Koninkrijk passen slechts delen van het Schengenacquis toe, maar niet die delen die betrekking hebben op gemeenschappelijke grenscontrole aan buiten- of binnengrenzen.
De Schengengrenscode wordt echter ook toegepast door drie landen die géén lidstaat van de EU zijn maar wel van de Europese Economische Ruimte (EER): het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen. In de nabije toekomst zal ook de Bondsstaat Zwitserland de Schengengrenscode toepassen, zij het niet in EER-verband. Al deze landen zijn betrokken bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis1. Via een overeenkomst tussen de EU en de EG enerzijds en de betreffende landen anderzijds, passen ook deze landen de Schengengrenscode toe.
De «vertaling» van de artikelen 2 tot en met 8 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst in een verordening heeft gevolgen voor de nationale wetgeving, ook al is er geen sprake van belangrijke inhoudelijke verschillen tussen de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en de Schengengrenscode. De Schengen Uitvoeringsovereenkomst betreft immers een verdrag, waarvan de inhoud is omgezet in Nederlandse wetgeving. Een dergelijke omzetting is, in beginsel, echter niet mogelijk bij een Europese verordening, die immers een geheel ander rechtskarakter heeft dan een verdrag tussen landen. Concreet betekent dit dat (een deel van) de ter uitvoering van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst in de Nederlandse wetgeving opgenomen voorschriften daar als gevolg van de inwerkingtreding van de Schengengrenscode weer uit geschrapt moeten worden. Over het rechtskarakter van een verordening en de gevolgen ervan voor nationale wetgeving wordt hieronder nader ingegaan.
Overigens is het goed te benadrukken dat de Schengengrenscode niet de opheffing van controles aan de binnengrenzen regelt. Voor de opheffing van die controles geldt een speciale procedure op grond waarvan de Raad, na positieve evaluatie van de getroffen maatregelen in het kader van de grensbewaking (de zogenaamde Schengenevaluaties) een afzonderlijk besluit tot opheffing neemt (zie artikel 3, tweede lid, van het toetredingsverdrag van de op 1 mei 2004 toegetreden lidstaten2).
Ten slotte wordt voor de volledigheid opgemerkt dat de Schengengrenscode niet het vrije verkeer van gemeenschapsonderdanen en hun familieleden regelt. Wie en onder welke voorwaarden gebruik kan maken van het recht van vrij verkeer is geregeld in richtlijn 2004/38/EG3. Wel is er sprake van een wisselwerking, aangezien de Schengengrenscode aangeeft dat de personen die gebruik maken van het recht op vrij verkeer ingevolge het gemeenschapsrecht slechts aan een minimale grenscontrole kunnen worden onderworpen bij overschrijding van een buitengrens (zie de artikelen 3, onder a, en 7, tweede lid, van de Schengengrenscode).
3. Korte beschrijving van de Schengengrenscode
De Schengengrenscode bestaat uit veertig artikelen, onderverdeeld in drie titels, en acht bijlagen.
Evenals de Schengen Uitvoeringsovereenkomst harmoniseert de Schengengrenscode de voorwaarden voor toegang voor verblijf voor onderdanen van derde landen voor een periode ten hoogste drie maanden binnen een periode van 6 maanden («kort verblijf») en de uitoefening van grensbewaking aan binnen- en buitengrenzen.
Titel I bevat algemene bepalingen inzake doel en beginselen en definities. Kort gezegd wordt verstaan onder «onderdanen van derde landen» onderdanen van andere landen dan de lidstaten van de EU, IJsland, Noorwegen en Liechtenstein en, binnenkort ook, Zwitserland, tenzij die onderdanen familielid van een burger van één van de lidstaten van de EU, IJsland, Noorwegen, Liechtenstein of Zwitserland die het recht van vrij verkeer uitoefent.
Titel II heeft betrekking op buitengrenzen en bestaat uit vier hoofdstukken.
Titel II, hoofdstuk I ervan bevat voorschriften inzake het overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden. Zo is in artikel 4 is de verplichting neergelegd om buitengrenzen via grensdoorlaatposten te passeren. In artikel 5 zijn de geharmoniseerde toegangsvoorwaarden neergelegd indien een onderdaan van een derde land toegang wenst voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden («kort verblijf»). Dit betreft de voorwaarden: geldig document, waar nodig met visum, doel en middelen, niet staan gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS) en niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, binnenlandse veiligheid, volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten.
Titel II, hoofdstuk II bevat voorschriften inzake het toezicht aan de buitengrenzen en de weigering van toegang. Artikel 7 betreft de grenscontrole op personen. Daarin wordt onder meer bepaald dat een ieder onderworpen wordt aan een minimale controle, dat die minimale controle regel is voor personen die onder het gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen vallen en dat onderdanen van derde landen bij binnenkomst en bij uitreis aan een grondige controle worden onderworpen. Het regelt verder wat die grondige controles behelzen. Artikel 8 betreft de mogelijkheid om grenscontrole te versoepelen. Artikel 9 heeft betrekking op de maatregelen die genomen moeten worden om gescheiden doorgangen en bewegwijzering te creëren. Artikel 10 betreft de noodzaak tot afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen, terwijl artikel 11 voorschriften bevat over de vraag wanneer er sprake kan zijn van een vermoeden dat een onderdaan van een derde land niet of niet langer voldoet aan de geldende voorwaarden inzake verblijfsduur. Artikel 12 geeft enkele voorschriften die betrekking hebben op de uitoefening van grensbewaking.
Een voor het onderhavige wetsvoorstel belangrijk artikel uit de Schengengrenscode betreft artikel 13 dat ziet op de weigering van toegang van onderdanen van derde landen. De toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd indien de onderdaan van het derde land niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang bedoeld in artikel 5 van de Schengengrenscode. Dat laat echter het asielrecht en internationale bescherming of afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet. Artikel 13 regelt ook de procedure voor toegangsweigering, zoals mededeling van de weigering bij een met redenen omklede beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld. Een dergelijk beroep schorst de beslissing tot weigering van toegang niet op. Er moet worden toegezien dat de geweigerde het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt. In bijlage V, deel A, bij de Schengengrenscode zijn gedetailleerde voorschriften opgenomen, waaronder een standaardformulier voor weigering van toegang.
Titel II, hoofdstuk III heeft betrekking op de middelen voor grenstoezicht en samenwerking tussen de lidstaten. Ingevolge artikel 15 wordt het in de artikelen 6 tot en met 13 bedoelde grenstoezicht uitgeoefend door grenswachters overeenkomstig de bepalingen van de verordening en de nationale wetgeving. Artikel 16 ziet op samenwerking tussen de lidstaten en de coördinatie ervan door Frontex (het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen tussen de lidstaten4).
Titel II, hoofdstuk IV, bevat specifieke voorschriften voor de grenscontroles, die zijn uitgewerkt in de bijlagen VI en VII bij de Schengengrenscode. Die specifieke voorschriften hebben betrekking op grenscontrole aan land- lucht- of zeegrenzen en op bepaalde categorieën personen, zoals staatshoofden, piloten en zeelieden.
Titel III heeft betrekking op binnengrenzen.
Titel III, hoofdstuk I betreft het afschaffen van het toezicht aan de binnengrenzen. Deze titel is feitelijk alleen relevant voor die landen die het toezicht aan de binnengrenzen inmiddels al hebben afgeschaft. Dat betreft de landen op wie de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing is, ofwel de lidstaten van vóór 1 mei 2004 minus Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en Denemarken (via omzetting van de Schengengrenscode in diens nationale wetgeving), Noorwegen en IJsland.
Ingevolge artikel 20 van de Schengengrenscode kunnen de binnengrenzen op iedere plaats worden overschreden zonder dat de personen, ongeacht de nationaliteit, worden gecontroleerd. Artikel 21 regelt de controles die binnen het grondgebied kunnen worden uitgeoefend, terwijl artikel 22 verplicht tot het verwijderen van belemmeringen voor het verkeer aan de grensdoorlaatposten aan de binnengrenzen.
Titel III, hoofdstuk II regelt de procedure voor tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen.
Titel IV tenslotte bevat de slotbepalingen, waaronder begrepen de inwerkingtreding van de verordening op 13 oktober 2006 en de intrekking van de artikelen 2 tot en met 8 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.
4. Toepassingsbereik van de Schengengrenscode
De Schengengrenscode is, volgens artikel 3 daarvan, van toepassing op een ieder die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt. Artikel 5 van de Schengengrenscode betreft echter alleen toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die om toegang verzoeken voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden. Hieruit volgt dat de code niet van toepassing is indien om toegang wordt verzocht door onderdanen van één van de lidstaten van de EU, IJsland, Noorwegen en Liechtenstein en, Zwitserland of door een familielid van een onderdaan van één van de lidstaten van de EU, IJsland, Noorwegen, Liechtenstein of Zwitserland die het recht van vrij verkeer uitoefent.
Bovendien is de Schengengrenscode niet van toepassing indien wordt verzocht om toegang wegens verblijf voor langer dan ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden. Toegangsverlening in het kader van bijvoorbeeld arbeid in loondienst of gezinshereniging valt dus buiten het toepassingsbereik van de artikelen 5 en 13 van de Schengengrenscode.
Voor een goed begrip van de Schengengrenscode is het goed te benadrukken dat het verlenen van toegang moet worden onderscheiden van de duur van het toegestane verblijf. Het verlenen van toegang tot het grondgebied is het geven van toestemming om een grens te overschrijden en toegang te krijgen tot het grondgebied. Iets anders is de toegestane duur van het verblijf op het grondgebied. De Schengengrenscode heeft alleen betrekking op het verlenen of weigeren van toegang, niet op de duur van een eventueel toegestaan verblijf. De duur van een eventueel toegestaan verblijf volgt uit de nationale wetgeving al of niet ter implementatie van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst of van richtlijn 2004/38/EG. Kort gezegd volgt uit de Schengen Uitvoeringsovereenkomst dat een vreemdeling ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden mag verblijven, uit richtlijn 2004/38/EG dat de gemeenschapsonderdaan die gebruik maakt van het recht op vrij personenverkeer drie maanden mag verblijven, en uit de Vreemdelingenwet zelf dat de houder van een machtiging tot voorlopig verblijf ten hoogste zes maanden mag verblijven. Uit de wet volgt ook de toegestane verblijfsduur ingeval de vreemdeling een verblijfsvergunning is verleend.
Het verlenen van toegang is een handeling die, eenmaal verricht, als zodanig niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Als eenmaal toegang is verleend, zal de vreemdeling ook daadwerkelijk het grondgebied hebben betreden. Om die reden regelt de Schengengrenscode niet het beëindigen of intrekken van de verleende toegang. Het beëindigen van het verblijf van de vreemdeling indien de vreemdeling niet langer aan de voorwaarden voor verblijf voldoet blijft dus in beginsel een bevoegdheid waarop de Schengengrenscode niet van toepassing is. De verblijfsbeëindiging ingeval de vreemdeling recht had op verblijf voor ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden, is neergelegd in artikel 12 van de wet. Artikel 12 van de wet is echter op zijn beurt weer de implementatie van artikel 23 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.
5. De relatie tussen de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000
Hoewel een verordening volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet in nationaal recht omgezet mag worden en er ook geen nationale handelingen nodig zijn (zoals een wet) om een verordening voor de betreffende lidstaat in werking te laten treden, zijn er toch verschillende redenen voor wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Die redenen zijn:
a. de noodzaak tot het geven van de noodzakelijke voorschriften ter uitvoering van de Schengengrenscode, diens handhaving daaronder begrepen,
b. het verbod op het overschrijven van een verordening en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de voortaan in de Schengengrenscode neergelegde voorschriften uit de nationale regelgeving te schrappen en
c. de wens om de samenhang, toegankelijkheid en leesbaarheid van de vreemdelingenwetgeving waar mogelijk te handhaven.
Deze redenen worden hieronder besproken.
Het feit dat de Schengengrenscode in werking is getreden op 13 oktober 2006 betekent overigens niet dat nu alle voorschriften met betrekking tot grensbewaking en personencontrole bij grensoverschrijding zijn geharmoniseerd en uit de nationale wetgeving moeten worden geschrapt. De Schengengrenscode zelf verwijst op meerdere plaatsen naar de toepasselijkheid van nationale wetgeving (bijvoorbeeld in artikel 7, eerste lid, ingevolge hetwelk de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat van toepassing is op elk onderzoek, en in artikel 15, ingevolge hetwelk op de uitoefening van het grenstoezicht niet alleen de verordening maar ook de nationale wetgeving van toepassing is).
5.2 Uitvoering geven aan de Schengengrenscode door wijziging van de wet en het besluit
Volgens artikel 249 van het EG-Verdrag is een verordening verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. De bepalingen ervan vormen een rechtstreekse bron van rechten en verplichtingen voor allen die zij betreft – particulieren of de lidstaten. Anders dan bij richtlijnen is omzetting van de verordening in nationaal recht dus niet nodig om die verordening zijn werking te geven. Lidstaten mogen verordeningen dan ook niet overnemen in nationale regelgeving. De bedoeling van een verordening is immers dat die op dezelfde wijze in alle Lidstaten worden toegepast.
Op grond van de artikelen 10 en 249 van het EG-Verdrag rust op de lidstaten de plicht alles te doen en na te laten wat noodzakelijk is voor de volledige en werkelijke toepassing van de verordening in de nationale rechtsorde. Het kan dus noodzakelijk zijn om in nationale regelgeving bepalingen op te nemen die nodig zijn om de verordening uit te kunnen voeren of te kunnen handhaven. Een voorbeeld van een nationaal voorschrift dat strekt tot uitvoering van de Schengengrenscode is de voorgestelde wijziging van artikel 46, eerste lid. Dit betreft de aanwijzing van de in artikel 15 van de Schengengrenscode bedoelde «grenswachters» die de grenscontroles uitvoeren en mededeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen van de diensten die naar nationaal recht met het grenstoezicht zijn belast. Die «grenswachters» moeten worden aangewezen op grond van het nationale recht. In de Nederlandse situatie gaat het om de op grond van artikel 46, eerste lid, aangewezen ambtenaren belast met de grensbewaking.
Een voorbeeld van een nationaal voorschrift dat strekt tot handhaving van de Schengengrenscode betreft artikel 108, eerste lid, van de Wet. In dat artikel is de strafbedreiging neergelegd ingeval van overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet en de Schengengrenscode.
5.3 Het schrappen van voorschriften die thans in de Schengengrenscode zijn neergelegd
Het doel van de verordening is het bereiken van harmonisatie van de grensbewaking, van de toegangsvoorwaarden voor kort verblijf van derdelanders en van de controle op personen bij grensoverschrijding. De Schengengrenscode stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie overschrijden. Dit streven naar harmonisatie zou in het gedrang komen als lidstaten (delen van) de verordening overnemen (of overschrijven) in het nationale recht, aldus ook het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in diens vaste rechtspraak. Het overnemen van een verordening brengt het risico met zich dat er toch nog verschillen blijven bestaan tussen de lidstaten. Daaruit volgt dat bestaande nationale wetgeving die overeenkomt met hetgeen in een verordening is geregeld, in beginsel moet worden geschrapt. Anders zou er namelijk nog steeds een risico bestaan op verschillen tussen de lidstaten, bijvoorbeeld omdat de nationale wetgeving toch net iets afwijkt van de verordening.
5.4 De wens om de samenhang, toegankelijkheid of de leesbaarheid van de vreemdelingenwetgeving waar mogelijk te handhaven
De noodzaak tot het schrappen van nationale voorschriften heeft als ongewenst gevolg dat de toegankelijkheid en de leesbaarheid van het nationale recht in gedrang kan komen. Het enkele schrappen van voorschriften zal immers gaten slaan in de wet en de lagere regelgeving, waardoor de samenhang en begrijpelijkheid daarin verloren dreigt te gaan. Bovendien is daarmee de kenbaarheid van de relevante voorschriften met betrekking tot grensbewaking en toegang niet gediend. Die voorschriften zijn immers sinds de inwerkingtreding van de Schengengrenscode verspreid over de Schengengrenscode, de wet, het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
6. De gekozen benadering voor aanpassing van de wet en het besluit
Teneinde recht te doen aan het verbod tot implementeren van de Schengengrenscode enerzijds en de noodzaak tot het geven van uitvoeringsvoorschriften teneinde de Schengengrenscode zijn nuttig effect te geven binnen de Nederlandse rechtsorde alsmede het behouden van de samenhang, toegankelijkheid en de leesbaarheid van de vreemdelingenwetgeving anderzijds, is de volgende lijn gekozen voor de aanpassing van de wet en van het onderhavige besluit.
6.2 Wettelijke voorschriften die identiek zijn aan voorschriften die in de Schengengrenscode zijn neergelegd zijn geschrapt of aangepast.
Een voorbeeld hiervan betreft het huidige artikel 3, eerste lid, van de Wet voor zover dat betrekking heeft op een verzoek om toegang door een derdelander voor een verblijf van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden. De toegangsvoorwaarden voor derdelanders zijn voortaan in artikel 5 van de Schengengrenscode neergelegd en de weigering van toegang, indien niet aan die voorwaarden wordt voldaan, in artikel 13 daarvan. Artikel 3, eerste lid, van de Wet heeft alleen nog betrekking op de weigering van toegang aan vreemdelingen die langer verblijf in Nederland beogen (die dus in feite om toegang verzoeken met het oog op migratie) en op de weigering van toegang aan gemeenschapsonderdanen (zoals thans geregeld in artikel 8.8 Vb 2000). De weigering van toegang aan een derdelander voor een verblijf van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden geschiedt dus op grond van de artikelen 5 en 13 van de Schengengrenscode en niet op grond van artikel 3 van de Wet. De weigering van toegang op grond van de artikelen 5 en 13 van de Schengengrenscode geldt overigens als een feitelijke handeling van de ambtenaar belast met de grensbewaking als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de wet.
Een voorbeeld van schrapping in het onderhavige besluit betreft de voorheen in artikel 4.3 neergelegde mogelijkheid om de grenscontroles aan de binnengrenzen tijdelijk weer in te voeren. Die materie is thans volledig geregeld in de artikelen 23 tot en met 31 van de Schengengrenscode en is daarom uit het onderhavige besluit geschrapt.
6.3 Wettelijke voorschriften die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en de handhaving van de Schengengrenscode zijn gehandhaafd en zonodig gewijzigd of aangevuld.
Een voorbeeld hiervan betreft de aanwijzing van de ambtenaren belast met de grensbewaking in artikel 46, eerste lid, van de Wet. Thans zijn deze ambtenaren uitdrukkelijk ook belast met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de Schengengrenscode.
6.4 Waar zinvol is, omwille van de samenhang, de leesbaarheid of de toegankelijkheid, een verwijzing naar de Schengengrenscode toegevoegd.
Een voorbeeld hiervan betreft de artikelen 4, eerste lid, en 7 van de Wet, die thans uitdrukkelijk ook naar de Schengengrenscode verwijzen. Daardoor is steeds duidelijk dat toegang kan zijn geweigerd hetzij op grond van de Schengengrenscode hetzij op grond van de wet.
7. Handhaving van de Schengengrenscode
De systematiek van handhaving verdient afzonderlijk aandacht, aangezien dit een onmisbaar element is om de verordening zijn «nuttig effect» te geven in de nationale rechtsorde. In het bovenstaande is al gewezen op de verplichting voor de lidstaten om in het nationale recht de handhaving van het gemeenschapsrecht te verzekeren, hetgeen kan betekenen dat er ter uitvoering van een verordening op nationaal niveau voorschriften gesteld moeten worden.
De handhaving van voorschriften ten aanzien van de grensbewaking is thans verzekerd in artikel 108 van de Wet. De daar beschreven overtredingen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie.
Wat de handhaving via artikel 108 van de Wet betreft, zijn de volgende situaties te onderscheiden:
a. er is sprake van handhaving van wettelijke verplichtingen die voortaan mede strekken tot uitvoering van de Schengengrenscode, of
b. er is sprake van handhaving van verplichtingen die voortaan alleen nog maar in de Schengengrenscode zijn te vinden.
Overigens gaat het in het laatste geval steeds om verplichtingen waaraan personen (gezagvoerders van vliegtuigen en vaartuigen daaronder begrepen) zijn onderworpen bij grensoverschrijding en dus niet om tot de grenswachters (de ambtenaren belast met de grensbewaking) gerichte voorschriften.
Het genoemde onderscheid wordt als volgt toegelicht.
7.2 De handhaving van bestaande wettelijke verplichtingen die voortaan mede strekken tot uitvoering van de Schengengrenscode
De voorschriften die voortaan mede strekken tot uitvoering van de Schengengrenscode zijn bijvoorbeeld de artikelen 5, eerste lid, artikel 6, eerste lid, en artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet is de vreemdeling verplicht om na weigering van toegang Nederland te verlaten met het vervoer waarmee hij naar Nederland is gekomen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet is de geweigerde vreemdeling verplicht om zich op een bepaalde plaats op te houden. De huidige formulering van genoemde artikelen laat uitdrukkelijk in het midden of de vreemdeling is geweigerd op grond van de Schengengrenscode of op grond van de Wet. Bepalend voor het intreden van de in die artikelen neergelegde gevolgen, is dat de vreemdeling de toegang is geweigerd. De strafbedreiging van artikel 108 is van toepassing, ongeacht of de vreemdeling is geweigerd op grond van de artikelen 5 en 13 van de Schengengrenscode of op grond van artikel 3 van de Wet.
Hetzelfde geldt voor de regels die op grond van artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet in het onderhavige besluit worden gegeven. Voor zover deze in het onderhavige besluit neergelegde voorschriften mede strekken ter uitvoering van de Schengengrenscode, worden zij gehandhaafd krachtens artikel 108 van de Wet. Een voorbeeld van een voorschrift dat voortaan mede strekt tot uitvoering van de Schengengrenscode, is de verplichting neergelegd in artikel 4.5, eerste lid, van het onderhavige besluit om desgevorderd documenten en gegevens te tonen en te overhandigen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking. Waar een derdelander toegang vraagt en de ambtenaar belast met de grensbewaking om overlegging van documenten en gegevens verzoekt, voert de ambtenaar de Schengengrenscode uit. Voldoet de vreemdeling niet aan bedoelde verplichting tot het verstrekken van de gevraagde gegevens, dan begaat hij de overtreding, bedoeld in artikel 108 van de Wet.
7.3 De handhaving van verplichtingen die voortaan alleen nog maar in de Schengengrenscode zijn te vinden
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de inwerkingtreding van de Schengengrenscode tot gevolg dat de wettelijke voorschriften die overeenkomen met die van de Schengengrenscode dienden te worden geschrapt. Het gaat hierbij om een aantal specifieke voorschriften (verplichtingen van personen) inzake het overschrijden van land- lucht- en zeegrenzen. Deze voorschriften waren voorheen te vinden in hoofdstuk 4, afdeling 1, paragrafen 2 tot en met 4 van het onderhavige besluit maar zijn thans geschrapt aangezien zij overeen kwamen met de voorschriften neergelegd in bijlage VI bij de Schengengrenscode. Teneinde te voorzien in de noodzakelijke handhaving van de thans in bijlage VI bij de Schengengrenscode opgenomen verplichtingen, is in artikel 108, eerste lid, van de Wet een verwijzing toegevoegd naar overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de Schengengrenscode.
8. Vaststelling van uitvoeringsmaatregelen Schengengrenscode op grond van de artikelen 32 en 33 daarvan
Het is waarschijnlijk dat er in de toekomst op basis van de procedure van artikel 33, tweede lid, van de Schengengrenscode uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld die gevolgen hebben voor de wet of voor het besluit («comitology-procedure5)». Waar mogelijk zal voor wijziging van het onderhavige besluit gebruik worden gemaakt van de delegatiebasis van artikel 3, tweede lid, dan wel artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet.
Gezien het bijzondere karakter van de aanpassing van het onderhavige besluit aan de Schengengrenscode, een EG-verordening, wordt in dit artikelsgewijze deel van de toelichting zowel toegelicht welke wijzigingen zijn aangebracht als uiteengezet waarom andere bestaande artikelen juist géén aanpassing behoeven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de artikelen die niet gewijzigd hoeven te worden en daarna op de artikelen die wel zijn gewijzigd.
9.1 Wijzigingen in hoofdstuk 1 Vreemdelingenbesluit 2000
De wijziging van artikel 1.1 betreft het aanpassen van enkele bestaande definities.
De definitie van «cruiseschip» in onderdeel c is voortaan te vinden in artikel 2, zestiende lid, van de Schengengrenscode: een vaartuig dat een route volgt volgens een van tevoren vastgesteld programma dat toeristische activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in beginsel geen passagiers in- of ontschepen.
De definitie van «Schengengebied» in onderdeel g is aangevuld met een verwijzing naar de Schengengrenscode, die immers ten dele in plaats is gekomen van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Daarmee verandert er niets aan het toepassingsbereik van artikel 1.1, onder g, van het onderhavige besluit, aangezien de landen op wie de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing is dezelfde landen zijn op wie de Schengengrenscode van toepassing is, te weten de lidstaten van de EU, van de EER (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en – waarschijnlijk binnenkort – Zwitserland.
De verwijzing naar artikel 2.8 in artikel 1.3 is vervallen aangezien artikel 2.8 zelf is vervallen. De in artikel 2.8 neergelegde voorschriften gericht tot de gezagvoerder van een zeeschip of een lid van de bemanning ervan, zijn thans te vinden in Bijlage VII bij de Schengengrenscode.
Opgemerkt wordt nog, dat aangezien de landen die partij zijn bij de Schengen Uitvoeringsovereenkomst ook de landen zijn die de Schengengrenscode toepassen (de lidstaten van de EU, de EER en – in de toekomst waarschijnlijk ook – Zwitserland, is afgezien van het invoegen van een verwijzing naar laatstgenoemde.
9.2 Wijzigingen in hoofdstuk 2 Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3 van de Wet is de rechtsgrondslag voor de artikelen 2.1 tot en met 2.11 van het onderhavige besluit. De inwerkingtreding van de Schengengrenscode heeft tot gevolg dat het toepassingsbereik van hoofdstuk 2 van het onderhavige besluit (in beginsel) beperkt blijft tot de weigering van toegang op grond van artikel 3 van de Wet. Om die reden zijn vervallen de artikelen 2.5 en 2.8.
Artikel 2.4, dat een bijzondere regeling voor toelating tot het Benelux-grondgebied bevat, blijft echter ongewijzigd met een beroep op de uitzondering van artikel 5, vierde lid, onder c, van de Schengengrenscode, ingevolge welk een lidstaat toegang tot (alleen) zijn grondgebied kan verlenen wegens internationale verplichtingen.
Hoewel de tekst van artikel 2.9 ongewijzigd blijft, is het toepassingsbereik ervan thans beperkt tot de gevallen waarin de toegang nog kan worden geweigerd op grond van artikel 3 van de Wet (toegang voor derdelanders voor verblijf langer dan drie maanden (migratie) en gemeenschapsonderdanen). Op de weigering van toegang aan een derdelander vanwege openbare orde aspecten voor verblijf ten hoogste drie maanden is artikel 5, eerste lid, onderdelen d en e, van de Schengengrenscode van toepassing.
Op de vaststelling of de een derdelander beschikt over voldoende middelen van bestaan ingeval van beoogd verblijf van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden, is artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Schengengrenscode van toepassing. Artikel 2.10 heeft daarom alleen betrekking op de gevallen waarin de toegang geweigerd zou kunnen worden op grond van het gewijzigde artikel 3 van de Wet.
Sinds de inwerkingtreding van de Schengengrenscode is op de weigering van toegang aan een onderdaan van een derde land die toegang beoogt voor een ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden enkel artikel 5 van die code van toepassing. Het toepassingsbereik van het aangepaste artikel 3, eerste lid, van de Wet, is thans beperkt tot de weigering van toegang aan gemeenschapsonderdanen en vreemdelingen die langer verblijf beogen dan drie maanden. Artikel 2.1, eerste lid, kan dus alleen nog betrekking hebben op de gevallen waarin artikel 3 van de Wet van toepassing is. Deze beperking in het toepassingsbereik is in het eerste lid tot uitdrukking gebracht.
Het gewijzigde artikel 2.3 heeft alleen nog betrekking op de weigering van toegang waarop de Schengengrenscode niet van toepassing is.
De wijziging van artikel 2.3 is het gevolg van de inwerkingtreding van artikel 5 van de Schengengrenscode. Zoals aangegeven in het algemene deel bij deze toelichting, heeft artikel 5 van de Schengengrenscode betrekking op toegang voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden, indien een dergelijk verzoek wordt gedaan door een onderdaan van een derde land. Gevolg daarvan is dat er alleen nog ruimte bestaat voor nationale regelgeving ten aanzien van toegang waar het gaat om verblijf langer dan drie maanden (migratie) dan wel een verzoek om toegang gedaan door een gemeenschapsonderdaan (als gedefinieerd in artikel1, onder e, van de Wet). De in het artikel 2.3, eerste lid, onder a en b, van het onderhavige besluit aan de orde zijnde situaties vallen allen onder de Schengengrenscode en zijn daarom in artikel 2.3 geschrapt.
Waar het om een gemeenschapsonderdaan zou gaan geldt dat deze niet visumplichtig zijn. De familieleden van een gemeenschapsonderdaan, die echter niet zelf ook als gemeenschapsonderdanen moeten worden behandeld, zijn voor de toepassing van de Schengengrenscode onderdanen van derde landen en vallen dus onder het toepassingsbereik ervan indien zij verblijf voor ten hoogste drie maanden vragen. Vragen die familieleden verblijf voor langere tijd (bijvoorbeeld voor gezinshereniging) dan vallen zij onder het toepassingsbereik van artikel 3 van de Wet.
De in artikel 2.5 neergelegde regeling is thans te vinden in Bijlage VII, onder 2, van de Schengengrenscode dat betrekking heeft op piloten en bemanningsleden van vliegtuigen. Hoewel artikel 2.5 van het onderhavige besluit zelf geen tijdslimiet stelt aan het toegestane verblijf, blijkt het in de praktijk toegestane verblijf nooit langer dan drie maanden te zijn. Artikel 2.5 is om die reden geschrapt.
De voorheen in artikel 2.8 neergelegde regeling is thans te vinden in Bijlage VII, onder 3, bij de Schengengrenscode, dat betrekking heeft op zeelieden.
Artikel 5, derde lid, van de Schengengrenscode regelt onder andere de wijze waarop wordt vastgesteld of een onderdaan van een derde land beschikt of zal kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan. Het laat in dat kader de mogelijkheid open voor lidstaten om te voorzien in borgstelling als bewijs van voldoende middelen. De in artikel 2.11, eerste lid, bedoelde zekerheidstelling geldt als de in de Schengengrenscode bedoelde borgstelling, hetgeen buiten twijfel is gesteld in het nieuw toegevoegde vijfde lid.
9.3 Hoofdstuk 4, afdeling 1 Vreemdelingenbesluit 2000
9.3.1 Paragraaf 1: voorzieningen in het belang van de grensbewaking
Allereerst is het goed om op te merken, dat de verwijzing naar «grensbewaking als bedoeld in artikel 46 van de Wet» in hoofdstuk 4 van het besluit steeds moet worden begrepen als een verwijzing naar het begrip «grenstoezicht» bedoeld in artikel 2, onder 9 van de Schengengrenscode. Blijkens die definitie in de code omvat grenstoezicht omvat «grenscontrole» en «grensbewaking».
Artikel 4.1 bevat een bondige omschrijving van grensbewaking die is gehandhaafd.
Artikel 4.2 is eveneens ongewijzigd. De daarin neergelegde regeling van de instelling van grensdoorlaatposten wordt beschouwd als noodzakelijke uitvoering aan artikel 4, eerste en tweede lid, van de Schengengrenscode, dat immers uitgaat van het instellen van grensdoorlaatposten en aanwijzing van de ambtenaren die posten bemannen door de lidstaten.
Artikel 4.3 is vervallen aangezien de mogelijkheid om ook aan andere grenzen dan de buitengrenzen personencontrole uit te oefenen in artikel 23 van de Schengengrenscode uitputtend is geregeld. Ingevolge artikel 21 van die code doet de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen echter geen afbreuk aan de uitoefening van bijvoorbeeld andere politietaken aan de grens.
9.3.2 Paragraaf 2: algemene verplichtingen in het kader van de grensbewaking
Artikel 4.5 blijft ongewijzigd aangezien de daarin neergelegde verplichting voor vreemdelingen om documenten te verstrekken en inlichtingen te geven gezien wordt als noodzakelijke regelgeving ter uitvoering van de Schengengrenscode. Dat er grenscontrole op personen wordt uitgeoefend volgt uit artikel 7 van de Schengengrenscode. Dat artikel bepaalt echter ook dat op elk onderzoek de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat van toepassing is, hetgeen nationale uitvoeringsregelgeving veronderstelt. Dergelijke regelgeving is te vinden in artikel 4.5 van het onderhavige besluit. Aangezien artikel 4.5 berust op artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet, wordt de handhaving van de verplichting van de vreemdeling verzekerd door artikel 108, eerste lid, van de Wet.
De nationale uitvoeringsregelgeving dient vanzelfsprekend binnen de kaders van de Schengengrenscode te blijven. Zo geldt voor gemeenschapsonderdanen dat zij slechts aan een «minimale controle» tot vaststelling van de identiteit kunnen worden onderworpen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, Schengengrenscode. Deze beperking is reeds in artikel 8.8, eerste en tweede lid, van het onderhavige besluit neergelegd en wordt dan ook gehandhaafd.
Ook artikel 4.6 van het onderhavige besluit, waarin de verplichting voor een ieder om zich aan aanwijzingen van ambtenaren belast met de grensbewaking te houden, blijft ongewijzigd. Ook deze bepaling kan, voor zover nodig, worden gezien als zijnde ter uitvoering van de Schengengrenscode. Aangezien artikel 4.6 berust op artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet, wordt de handhaving van de verplichting zich aan de aanwijzing te houden verzekerd door artikel 108, eerste lid, van de Wet.
Artikel 4.7, dat betrekking heeft op Nederlanders die Nederland in- of uitreizen, is eveneens te beschouwen als zijnde ter uitvoering van de Schengengrenscode en wordt daarom gehandhaafd. De Schengengrenscode is immers van toepassing op eenieder die de grenzen overschrijdt en dus ook op onderdanen die de grenzen overschrijden (zie diens artikel 3). Ook artikel 4.7 wordt via artikel 108 van de Wet gehandhaafd.
De wijziging van artikel 4.4 betreft het volgende. Voorheen werd in dat artikel zelf de verplichting voor een vreemdeling neergelegd om de Nederlandse buitengrens te overschrijden via een grensdoorlaatpost tijdens diens openingstijden. Die verplichting de buitengrens te overschrijden via een grensdoorlaatpost tijdens de openingstijden is thans echter geregeld in artikel 4, eerste lid, van de Schengengrenscode. Om die reden kon het oorspronkelijke artikel 4.4, eerste lid, niet worden gehandhaafd.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Schengengrenscode kunnen de lidstaten «uitzonderingen» toestaan op de verplichting de buitengrens te overschrijden via een grensdoorlaatpost tijdens diens openingstijden. In Bijlage VI, onder 3.2.5 tot en met 3.2.7, bij die code zijn deze uitzonderingen voor de pleziervaart uitgewerkt. Overigens kan in de Vreemdelingencirculaire 2000 zonodig worden uitgewerkt wanneer de in de Schengengrenscode bedoelde ontheffing zal worden verleend en wanneer er sprake is van de in Bijlage VI, onder 3.2.6, bedoelde overmachtssituatie.
De voor Benelux-onderdanen bestaande uitzondering in het tweede lid is – met de nodige technische aanpassingen – gehandhaafd met een beroep op artikel 306 van het EG-verdrag.
De toevoeging aan artikel 4.8 van het onderhavige besluit van een verwijzing naar de Schengengrenscode dient de uitvoering (inclusief de handhaving) van die code. Verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen zijn immers niet alleen meer te vinden in de Wet maar ook in de Schengengrenscode. De verplichting voor een bestuurder om eigener beweging een ambtenaar belast met de grensbewaking de in artikel 4.8 bedoelde kennisgeving te doen, dient zich dan ook eveneens uit te strekken tot de (mogelijk toekomstige) verplichtingen die uit de Schengengrenscode voortvloeien. Aangezien artikel 4.8 berust op artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet, wordt de handhaving van de bedoelde verplichting van de bestuurder van het voertuig verzekerd door artikel 108, eerste lid, van de Wet.
9.3.3 Paragraaf 3: verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst over zee
Artikel 4.10, dat betrekking heeft op gezagvoerders van andere schepen dan zeeschepen en dat verwijst naar artikel 4.8, wordt gehandhaafd om dezelfde reden als toegelicht bij artikel 4.8.
De wijziging van artikel 4.9 strekt ertoe uitvoering te geven aan de Schengengrenscode. Ingevolge dat artikel verleent de gezagvoerder van een schip, desgevorderd, de medewerking aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, welke nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem uit te oefenen grenscontrole uit te voeren. De verplichting tot uitoefening van grenscontrole is in artikel 7 van de Schengengrenscode neergelegd.
Artikel 4.9 als zodanig dient gehandhaafd te blijven, aangezien in artikel 4.9 de vorm van de medewerking van de gezagvoerder van een schip nauwkeurig wordt beschreven en dat strekt tot uitvoering van hetgeen in bijlage VI, onder 3 («Zeegrenzen») bij de Schengengrenscode is geregeld ten aanzien van de grenscontrole. Het stelt immers buiten twijfel wat de gezagvoerder moet doen of nalaten zodat grenscontrole kan worden uitgeoefend. Handhaving van artikel 4.9 betekent bovendien dat de verplichting voor gezagvoerders van schepen zonodig kan worden gehandhaafd via artikel 108 van de Wet. Artikel 4.9 berust immers op artikel 46, tweede lid, onder b, van de Wet, en artikel 108, eerste lid, van de Wet verwijst naar overtreding van een op grond van artikel 46, tweede lid, onder b, neergelegd voorschrift.
De wijziging van artikel 4.9 zelf betreft slechts het toevoegen van een verwijzing naar de Schengengrenscode. Hoewel strikt juridisch gesproken niet noodzakelijk, komt het de duidelijkheid wel ten goede om uitdrukkelijk te verwijzen naar de uitoefening van grenscontrole op grond van de Schengengrenscode.
De voorheen in het eerste lid van artikel 4.11 neergelegde verplichting om bemanninglijsten af te geven en opgave te doen van de zich aan boord bevindende personen, is voortaan te vinden in bijlage VI, onder 3, van de Schengengrenscode. Deze verplichting hoeft dus niet meer in artikel 4.11 herhaald te worden. Desalniettemin is er reden om artikel 4.11 in gewijzigde vorm te handhaven.
Artikel 4.11, eerste lid, bevat een voor de handhaving van de uit de Schengengrenscode voortvloeiende verplichtingen nuttige verbijzondering, door invulling te geven aan het moment waarop bedoelde lijsten verstrekt moeten worden, namelijk bij het binnenvaren van Nederland. Dat dient de efficiënte uitoefening van grenscontrole omdat het zo voor de uitvoerende dienst mogelijk wordt risico- en informatiegestuurd grenstoezicht uit te oefenen en er voorts meer tijd bestaat om die controle voor te bereiden en ambtenaren belast met de grensbewaking tijdig in te zetten. Dit laatste is van belang aangezien de Zeehavens «ambulant» worden bediend voor grenscontroles op zeeschepen.
De in het eerste lid bedoelde modellen zijn overigens de op grond van richtlijn nr. 2002/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002 betreffende meldingsformaliteiten van de lidstaten van de Gemeenschap (PbEU L 67/31).
Bijlage VI, onder 3.1.2, van de Schengengrenscode, bepaalt dat de bemanningslijst en de passagierslijst worden afgegeven aan de grenswachters, of, ingeval van overmacht, een kopie ervan bij de grensdoorlaatpost. Het tweede lid van artikel 4.11 wijst bedoelde grensdoorlaatposten aan en strekt daarmee tot uitvoering van de Schengengrenscode.
Vervallen derde, vierde en vijfde lid
Ten slotte wordt opgemerkt dat het voormalige derde lid van artikel 4.11 van het onderhavige besluit, op grond waarvan de gezagvoerder van een cruiseschip dat meerdere havens in Nederland aandoet de bemannings- en passagierslijst slechts behoefde te verstrekken in de eerste haven van aankomst, is vervallen. Een en ander is voortaan geregeld in Bijlage VI, onder 3.2.3, sub c, van de Schengengrenscode. Op grond van bijlage VI, onder 3.2.2, van de Schengengrenscode wordt géén grenscontroles verricht op een cruiseschip dat uitsluitend havens gelegen op het grondgebied van de lidstaten aandoet.
Het voormalige vierde lid is eveneens vervallen, aangezien reeds op grond van bijlage VI, onder 3.1.1, van de Schengengrenscode, de grenscontrole aan boord van het vaartuig plaats kan vinden. Op grond van bijlage VI, onder 3.1.2, van de Schengengrenscode worden de bemannings- en/of passagierslijsten opgesteld. Op grond van bijlage VI, onder 3.1.3, van de Schengengrenscode worden deze lijsten op «eenvoudig verzoek» overgelegd. Deze verplichting hoeft dus niet meer in het onderhavige besluit te worden neergelegd. De overtreding van de in bijlage VI, onder 3, van de Schengengrenscode neergelegde voorschriften is strafbaar gesteld in artikel 108 van de Wet.
Het voormalige vijfde lid, waarin een verplichting was neergelegd om melding te doen van het aan boord zijn van verstekelingen, is om eveneens vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Schengengrenscode. Bedoelde verplichting is nu neergelegd in bijlage VI, onder 3.1.4, van de code. Ook hier is overtreding van het in bijlage VI, onder 3.1.4, van de Schengengrenscode neergelegde voorschrift strafbaar gesteld in artikel 108 van de Wet.
De voorheen in artikel 4.12, eerste lid, van het onderhavige besluit neergelegde verplichtingen inzake wijzigingen in de samenstelling van de bemanning van het schip zijn voortaan in bijlage VI, onder 3.1.4, van de Schengengrenscode te vinden. De in het onderhavige besluit neergelegde verplichtingen zijn dan ook als zodanig geschrapt.
De inhoud van het tweede lid, waarin is bepaald dat de kennisgevingen worden gedaan aan het hoofd van de grensdoorlaatpost, is echter gehandhaafd. Het betreft thans een voorschrift dat strekt tot uitvoering van de Schengengrenscode, aangezien daarin de in bijlage VI, onder 3.1.4, van de Schengengrenscode bedoelde «bevoegde autoriteit» wordt aangewezen aan wie de kennisgeving moet worden gedaan.
De toevoeging van een verwijzing naar de Schengengrenscode in artikel 4.13 verduidelijkt dat dit voorschrift thans strekt tot uitvoering van de Schengengrenscode, door aanwijzing van de grensdoorlaatpost aan wie de kennisgeving van afvaart moet worden gedaan.
Het voormalige derde lid van artikel 4.13, thans tweede lid, betreft eveneens een voorschrift ter uitvoering van het in de Schengengrenscode gebruikte begrip «tijdig».
Het voormalige tweede lid van artikel 4.13, dat betrekking had op de kennisgeving van afvaart van cruiseschepen, is vervallen aangezien bijlage VI, onder 3.2.3, van de Schengengrenscode daarin thans voorziet.
Artikel 4.14, eerste lid, bepaalt dat de artikelen 4.11 tot en met 4.13 niet gelden voor gezagvoerders van zeeschepen die, zonder ligplaats te nemen in Nederland, door de Nederlandse territoriale wateren varen. Aangezien in een dergelijk geval het schip niet geacht wordt een buitengrens te hebben overschreden blijft controle op basis van de Schengengrenscode achterwege. Het eerste lid blijft daarom gehandhaafd.
Aangezien de Schengengrenscode niet langer de mogelijkheid biedt om ontheffing te verlenen van de verplichtingen voor de gezagsvoerder van een zeeschip ingeval het schip regelmatig Nederlandse havens aandoet, is het voormalige tweede lid geschrapt.
Onderdeel P artikel 4.15, eerste lid
Artikel 4.15, eerste lid, strekt voortaan tot uitvoering van de Schengengrenscode, door daarin te bepalen dat de gezagvoerder van een vliegtuig aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, de in bijlage VI, onder 2.3.1, van de Schengengrenscode bedoelde algemene verklaring verstrekt, inclusief de passagierslijst en de in bijlage VII, onder 2.1, van de Schengengrenscode bedoelde gegevens over de bemanning. Daarnaast bevat artikel 4.15, eerste lid, een voor de uitvoering nuttige precisering van deze verplichting, hetgeen de handhaving van die verplichting in de praktijk ten goede zal komen. Hierbij gaat het om de verplichting die verklaring te verstrekken direct na aankomst in Nederland en dat bedoelde verklaring in tweevoud wordt verstrekt. Overigens wordt ook deze verplichting gehandhaafd op grond van artikel 46, eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 108 van de Wet.
9.3.4 Hoofdstuk 4, afdeling 2 Toepassing van bevoegdheden van ambtenaren
De in deze afdeling neergelegde voorschriften behoeven in beginsel geen aanpassing aan de Schengengrenscode. Artikel 7 van die code bepaalt immers dat op het onderzoek (de grenscontrole op personen) de nationale wetgeving van toepassing is. Artikel 15, dat betrekking heeft op de uitoefening van het toezicht, verleent niet zelf bevoegdheden aan de «grenswachters» (de ambtenaren belast met de grensbewaking, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wet). De in afdeling 2 van het onderhavige besluit neergelegde bevoegdheden blijven dan ook gehandhaafd, temeer omdat die bevoegdheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de grenscontrole en handhaving van de verplichtingen van personen die een grens overschrijden. Het is desalniettemin nuttig om op enkele plaatsen de verhouding tot de Schengengrenscode te verduidelijken.
Onderdeel Q, artikel 4.24, eerste lid, aanhef
Artikel 4.24 van het onderhavige besluit heeft betrekking op het stellen van aantekeningen op het reis- of identiteitsformulier van een vreemdeling. In de Schengengrenscode zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het zetten van een inreis- en uitreisstempel. Ten einde te verduidelijken dat deze inreis- en uitreisstempels niet hetzelfde zijn als de aantekeningen bedoeld in artikel 4.24 van het onderhavige besluit, is in artikel 4.24 verduidelijkt dat aantekening kunnen worden gesteld naast de inreis- en uitreisstempels als bedoeld in de Schengengrenscode.
Artikel 13, derde lid, derde alinea, Schengengrenscode lijkt indirect te bevestigen dat er aantekeningen gesteld kunnen worden. Indien na beroep de weigering van toegang ongedaan is gemaakt, kan de vreemdeling verzoeken om schrapping van «andere annuleringen of toevoegingen».
Voor zover nodig, kan ook een beroep worden gedaan op artikel 7 van de code, dat immers uitdrukkelijk bepaalt dat op het onderzoek de nationale wetgeving van toepassing is.
Overigens wordt om dezelfde reden artikel 4.28 niet aangepast. Ook daar zou er verschil kunnen bestaan tussen het plaatsen van een uitreisstempel en het plaatsen van aantekeningen (Vb).
Onderdeel R, artikel 4.27, eerste lid
Artikel 4.27 heeft betrekking op het stellen van aantekeningen ingeval een vreemdeling de toegang is geweigerd en er een vermoeden bestaat dat de vreemdeling andermaal zal trachten Nederland in te reizen. Aangezien de toegang kan zijn geweigerd hetzij op grond van de Schengengrenscode, hetzij op grond van artikel 3 van de Wet, is het nuttig om een verwijzing naar beide mogelijkheden op te nemen. Dat er aantekeningen gesteld kunnen worden, wordt bevestigd door artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode, op grond waarvan de vreemdeling bij gegrondverklaring van diens beroep tegen de weigering van toegang – onder andere – recht heeft op «schrapping van andere annuleringen of toevoegingen».
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Transponerinsgtabel Schengengrenscode, Vreemdelingenwet 2000 en Vreemdelingbesluit 2000
Schengengrenscode | Vw 2000, Vb 2000 (X betekent geen regeling meer in nationaal recht) |
---|---|
Art 1 (doel en beginselen) | X |
Art 2 (definities) | Art. 1 Vw 2000: invoegen definitie Schengengrenscode Art. 1.1 Vb 2000: aanpassen definitie cruiseschip |
Art 3 (toepassingsgebied) | Inperken toepassingsbereik artikel 3(1), uitbreiden delegatiegrondslag artikel 3(2) en handhaven artikel 3(3) Vw 2000 inzake asiel |
Artikel 4 Overschrijden van de buitengrenzen | |
Lid 1: Openingstijden | Lid 1: handhaven regeling openingstijden in artikel 4.2 VV 2000 |
Lid 2: uitzonderingen | Lid 2: Wijzigen artikel 4.4 Vb 2000 mbt bevoegdheid Minister om ontheffing te verlenen en handhaven uitzondering voor Benelux-onderdanen op grond van artikel 309 EG-verdrag. |
Lid 3: sancties | Lid 3: Wijziging artikelen 46(2)(b) en 108(1) Vw 2000. |
Artikel 5 Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen | |
Lid 1: toegangsvoorwaarden | Lid 1: Inperken toepassingsbereik artikel 3 Vw 2000 inzake weigering toegang tot: gemeenschapsonderdanen: artikelen 8.8 en verder van het Vb 2000 verblijf langer dan drie maanden: artikelen 3.13 en verder Vb 2000 Daarnaast handhaven artikel 3(3) Vw 2000 inzake asiel. Aanpassing artikelen 2.1, 2.3, 2.4, en 2.11, schrappen van artikelen 2.5 en 2.8 Vb 2000. |
Lid 2: bewijsstukken | Lid 2: Handhaven artikel 2.10 Vb voorzover betrekking op «nationale» toegangsweigering |
Lid 3: bestaansmiddelen | Lid 3: Artikelen 2.10 en 2.11 Vb voorzover «nationale» toegangsweigering en aanpassing artikel 2.3 Vb 2000 |
Lid 4: afwijkingen | |
Artikel 6 Uitvoering van grenscontroles | |
Lid 1: taakuitoefening | Lid 1: Aanpassing artikelen 46(1), 49 (toevoegen nieuw tweede lid), |
Lid 2: non-discriminatie | Lid 2: Artikel 1 Gw |
Artikel 7 Grenscontrole op personen | |
Lid 1: controle buitengrenzen relatie nationale wetgeving | Lid 1: buitengrenzen: X, nationale wetgeving: artikel 46(1)(2) Vw 2000 jo hoofdstuk 4 Vb 2000. |
Lid 2: minimale controle | Lid 2: X |
Lid 3: Grondige controle derdelanders | Lid 3: X |
Lid 4: faciliteiten | Lid 4: X |
Lid 5: informatie publiek | Lid 5: X |
Lid 6: relatie richtlijn 2004/38/EG | Lid 6: Handhaven artikel 8.8 Vb 2000 |
Lid 7: bijlage II | Lid 7: voor zover nodig artikel 107a Vw |
Artikel 8 Versoepeling van de grenscontroles | X |
Artikel 9 Gescheiden doorgangen en bewegwijzering | X |
Artikel 10 Afstempeling van de reisdocumenten van onderdanen van derde landen | Artikel 4.24 Vb 2000 |
Artikel 11 Vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur | X |
Artikel 12 Grensbewaking | Handhaven artikel 4.1 Vb 2000 |
Artikel 13 Weigering van toegang | |
Lid 1: weigeren toegang | Lid 1: Beperken toepassingsbereik van artikel 3 Vw 2000 en 2.1 Vb 2000 tot gemeenschapsonderdanen en derdelanders die toegang vragen voor lang verblijf. |
Lid 2: beslissing weigering toegang | Lid 2: X |
Lid 3: beroep tegen weigering | Lid 3: Artikel 8.1 Awb jo artikel 71(3) jo 77 |
Lid 4: taak grenswachters na weigering | Lid 4: Aangepast artikel 5(1) Vw 2000 ziet voortaan ook op weigering toegang op grond van de SGC. |
Lid 5: statistieken | Lid 5: aanpassing artikel 107a Vw |
Lid 6: Bijlage V, deel A | Lid 6: aanpassingen hfst 2 en 4 Vb 2000 |
Artikel 14 Middelen voor grenstoezicht | X |
Artikel 15 Uitoefening van het toezicht | Aanpassing artikel 46 (wijziging eerste lid, toevoeging nieuw derde lid) |
Artikel 16 Samenwerking tussen lidstaten | X |
Artikel 17 Gezamenlijk toezicht | X |
Artikel 18 Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden | Diverse aanpassingen hfst 2 en 4 Vb 2000 (zie hieronder bij de bijlagen) |
Artikel 19 Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen | Diverse aanpassingen hfst 2 en 4 Vb 2000 |
Artikel 20 Overschrijding van de binnengrenzen | Artikel 4.1 Vb. |
Artikel 21 Controles binnen het grondgebied | (Artikelen 50 tm 53 Vw 2000) |
Artikel 22 Verwijdering van belemmeringen voor het verkeer aan wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen | X |
Artikel 23 Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen | Artikel 4.3 Vb 2000 vervalt |
Artikel 24 Procedure voor voorzienbare gebeurtenissen | X |
Artikel 25 Procedure voor gevallen die urgent optreden vereisen | X |
Artikel 26 Procedure voor de verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen | X |
Artikel 27 Informatie aan het Europees Parlement | X |
Artikel 28 In geval van herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen toe te passen bepalingen | X |
Artikel 29 Verslag over de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen | X |
Artikel 30 Informatie aan het publiek | X |
Artikel 31 Vertrouwelijkheid | X |
Artikel 32 Wijziging van de bijlagen | X |
Artikel 33 Comité | X |
Artikel 34 Kennisgeving | Aanpassing artikel 107a |
Artikel 35 Klein grensverkeer | X |
Artikel 36 Ceuta en Melilla | X |
Artikel 37 Informatieverstrekking door de lidstaten | Aanpassing artikel 107a |
Artikel 38 Verslag over de toepassing van titel III | X |
Artikel 39 Intrekking | X |
Artikel 40 Inwerkingtreding | X |
Bijlage I Documenten ter staving van toegangsvoorwaarden | X |
Bijlage II Registratie van informatie | X |
Bijlage III Modellen van de borden bij de diverse doorgangen aan de grensdoorlaatposten | X |
Bijlage IV Afstempeling | Aanpassing 4.24 Vb 2000 |
Bijlage V | |
Deel A, procedures voor weigering van toegang aan de grens | |
Onder 1: taak grenswachter | Onder 1: X |
Onder 2: annuleren visum | Onder 2: X |
Onder 3: beletten toegang grondgebied | Onder 3: Aanpassing artikel 4, eerste lid, en 5, eerste lid, 6, eerste lid, en 7 Vw 2000 |
Onder 4: contact | Onder 4: X |
Deel B: standaardformulier | Deel B: X |
Bijlage VI Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt | |
1. Landgrenzen | 1. Landgrenzen: wijziging artikelen 4.4 en 4.8 Vb 2000, handhaven 4.5, 4.6 en 4.7 Vb 2000 |
2. Luchtgrenzen | 2. Luchtgrenzen: wijziging artikel 4.15, handhaving artikel 4.16 Vb 2000 |
3. Zeegrenzen | 3. Zeegrenzen: wijziging artikelen 4.9, 4.11, 4.12, 4.13, 4.14 en 4.15 Vb 2000 |
4. Binnenvaart | 4. Binnenvaart: X |
Bijlage VII Bijzondere regels voor bepaalde categorien personen | |
1. Staatshoofden | 1. Staatshoofden: X |
2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen | 2. Piloten en bemanning: wijziging artikel 4.15, handhaving artikel 4.16 Vb 2000 |
3. Zeelieden | 3. Zeelieden: wijziging artikelen 4.9, 4.11, 4.12, 4.13, 4.14 en 4.15 Vb 2000 |
4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties | 4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties: X |
5. Grensarbeiders | 5. Grensarbeiders: X |
6. Minderjarigen | 6. Minderjarigen: X |
Bijlage VIII: formulier | X |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis – Slotakte, PbEU L 176 van 10.7.1999, blz. 36–62. Overeenkomst gesloten door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de vaststelling van de rechten en verplichtingen tussen enerzijds Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en anderzijds de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen, op de gebieden van het Schengenacquis die op deze staten van toepassing zijn, PbEU L 015 van 20/01/2000 blz. 0002–0007. Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (nog niet gepubliceerd in het PbEU, document te vinden op http://register.consilium.europa.eu, nummer raadsdocument 14054/04). Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat over de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de tenuitvoerlegging, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/04/st13/st13054.en04.pdf).
Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/CEE, 72/194/CEE, 73/148/CEE, 75/34/CEE, 75/35/CEE, 90/364/CEE, 90/365/CEE et 93/96/CEE (PbEU L 158 van 30.4.2004).
Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 (PbEU L 349/2004 van 25.11.2004).
Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PbEU L 184 van 17.7.1999, p. 23). Op 22.12.2006 heeft de Commissie een Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft (COM (2006) 904 definitief).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-118.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.