Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 104 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 104 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 januari 2008, nr. UB/S/2007/38874;
Gelet op de artikelen 28, derde lid, 33a, tweede lid, 35, vijfde lid, 62, derde lid, 63, en 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 53a, eerste lid, 64, zevende en achtste lid, 67, vierde lid, van de Wet werk en bijstand, 14, eerste lid, 45, zevende en achtste lid, 48, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 14, eerste lid, 45, zevende en achtste lid, 48, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen en 40, zevende en achtste lid, 43, vierde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars;
De Raad van State gehoord (advies van 28 februari 2008, nr. W12.08.0021/III );
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 maart 2008, nr. UB/S/2008/8215;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1.1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:
w. gebruikers: de CWI, het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders;
x. elektronische voorzieningen: elektronische voorzieningen als bedoeld in artikel 62, tweede lid, van de Wet SUWI;
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «In de bijlage» vervangen door: In bijlage I.
2. In het tweede lid wordt «De bijlage, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door: Bijlage I.
Na paragraaf 5.1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. In bijlage II bij dit besluit wordt vermeld welke soort gegevens op grond van de artikelen 28, derde lid, 33a, tweede lid, en 35, vijfde lid, van de Wet SUWI, 14, eerste lid, van de IOAW, 14, eerste lid, van de IOAZ, en 53a, eerste lid, van de WWB niet van de belanghebbende worden verkregen en uit welke bron deze gegevens afkomstig zijn.
2. De CWI informeert de belanghebbende over de soort gegevens, bedoeld in het eerste lid, op het moment dat hij een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet SUWI indient.
3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat tot een in die regeling genoemd tijdstip bepaalde onderdelen van bijlage II voor bepaalde bestuursorganen met betrekking tot bepaalde taken niet van toepassing zijn.
4. Bij regeling van Onze Minister, voor zover het gegevens betreft die afkomstig zijn van de rijksbelastingdienst in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, wordt nader bepaald voor welke gegevens het eerste lid van toepassing is.
1. Indien een betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben bij het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet SUWI, vaststelt, dat de gegevens niet juist of niet volledig zijn, kan hij de CWI verzoeken zorg te dragen voor verbetering, aanvulling of verwijdering van deze gegevens.
2. Indien de CWI voor de verwerking van die gegevens geen verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens is, zendt de CWI het verzoek onverwijld naar de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens om dit aan te merken als een verzoek als bedoeld in artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens of een daarmee op grond van toepasselijke wetgeving gelijk te stellen verzoek.
3. Bij het desbetreffende gegeven wordt aangetekend, dat het gegeven in onderzoek is.
In artikel 5.4 wordt «en de SVB» vervangen door «,de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders» en wordt na «administraties» ingevoegd: voor de taken, bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Wet SUWI.
Artikel 5.5 komt te luiden:
1. Voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 72 van de Wet SUWI en artikel 5.4, aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 5.4 en de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Wet SUWI, maken de CWI, het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders gebruik van elektronische voorzieningen als bedoeld in paragraaf 5.6, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de in artikel 5.4 genoemde wetten, respectievelijk voor de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij de Wet SUWI of enig andere wet.
2. Voor het verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 73, zesde lid, van de Wet SUWI aan de CWI, het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders, maken de ambtenaren en opsporingsambtenaren gebruik van elektronische voorzieningen als bedoeld in paragraaf 5.6.
Aan artikel 5.9 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. aan de colleges van burgemeester en wethouders de gegevens die noodzakelijk zijn ten behoeve van de registratie van gegevens, bedoeld in artikel 118h van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 162b van de Wet op de expertisecentra in verband met de doorverwijzing van vroegtijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt.
In hoofdstuk 5 worden na paragraaf 5.5. twee paragrafen toegevoegd, luidende:
Ten behoeve van de gegevensverwerking, bedoeld in artikel 62 van de Wet SUWI, worden de elektronische voorzieningen in ieder geval benut:
a. om de gebruikers en derde partijen te faciliteren bij de raadpleging en aanlevering van de gegevens met het oog op eenmalige gegevensuitvraag en de inrichting van hun administraties daarbij;
b. voor eenduidige informatieverstrekking aan de betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben door gebruikers.
Bij ministeriële regeling wordt in het Gegevensregister SUWI bepaald:
a. dat gegevens met behulp van de elektronische voorzieningen worden uitgewisseld;
b. welke soort gegevens en documenten het daarbij betreft;
c. wie de verantwoordelijke is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens;
d. welke gegevens aan de betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben worden gepresenteerd en op welke wijze.
1. De CWI voert ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van de elektronische voorzieningen de volgende beheertaken uit:
a. de inrichting van een centrale elektronische voorziening;
b. de inrichting van een gemeenschappelijke faciliteit voor de toegangsbeveiliging;
c. de ondersteuning van de gebruikers bij het beheer en gebruik van de centrale elektronische voorzieningen;
d. het, na overleg met de gebruikers, doen van voorstellen aan Onze Minister over de wijziging van de ministeriële regelingen op grond van deze paragraaf.
2. De CWI belast een afzonderlijk en herkenbaar organisatieonderdeel met de taken, bedoeld in het eerste lid.
3. De gebruikers zorgen, ten behoeve van het beheer en gebruik van onderdelen van de elektronische voorzieningen, voor de inrichting van een decentrale elektronische voorziening en de aansluiting daarvan op de centrale elektronische voorziening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
4. Bij ministeriële regeling worden, in de vorm van het Stelselontwerp gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI, regels gesteld over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het eerste en derde lid.
1. De gebruikers dragen op uniforme wijze zorg voor de beveiliging van de gegevensverwerking door middel van de elektronische voorzieningen tegen inbreuken op de beschikbaarheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over deze beveiliging.
1. De elektronische voorzieningen worden tevens gebruikt voor de verwerking van gegevens als bedoeld in artikel 62, tweede lid, tweede zin, van de Wet SUWI indien er een overeenkomst is gesloten tussen één van de gebruikers, voor zover die tot de gegevensverstrekking of het opvragen van de gegevens bevoegd is, en een derde partij. De overeenkomst heeft in ieder geval betrekking op de gegevens die worden verstrekt en de stelselmatigheid van de verstrekking en de voorwaarden voor het gebruik van die gegevens.
2. In geval één van de partijen bij een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een college van burgemeester en wethouders is kan een rechtspersoon die de gemeente vertegenwoordigt namens het college van burgemeester en wethouders als partij optreden.
3. Op de gegevensverstrekking, bedoeld in dit artikel, is artikel 5.20 van overeenkomstige toepassing.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
1. Het Inlichtingenbureau is bewerker in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het verwerken van gegevens die bij of krachtens enige wet door tussenkomst van het Inlichtingenbureau aan of door colleges van burgemeester en wethouders worden verstrekt, voor zover artikel 62 van de Wet SUWI van toepassing is.
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens door het Inlichtingenbureau worden verwerkt en onder welke voorwaarden het Inlichtingenbureau als bewerker voor colleges van burgemeester en wethouders optreedt.
1. De kosten van het Inlichtingebureau voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.24, eerste lid, komen ten laste van de daartoe door Onze Minister toegekende rijksbijdrage.
2. Het Inlichtingenbureau stelt hiertoe elk jaar een begroting en een jaarplan voor het komende kalenderjaar vast en biedt deze vóór een door Onze Minister vast te stellen datum aan hem aan.
3. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het budget voor de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau voor het eerstvolgende kalenderjaar vast. Hij kan besluiten dit budget te wijzigen. Het Inlichtingenbureau gaat met betrekking tot de uitvoering van zijn wettelijke taken geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot een overschrijding van het vastgestelde budget. Wanneer het budget niet is vastgesteld vóór 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het Inlichtingenbureau bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor een geheel jaar is vastgesteld. Onze Minister kan besluiten dat het Inlichtingenbureau in een geval als bedoeld in de vorige zin, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor een geheel jaar is vastgesteld.
4. Het Inlichtingenbureau stelt jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op en biedt deze vóór 15 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop deze betrekking hebben aan Onze Minister aan. Het Inlichtingenbureau beschrijft in zijn jaarverslag de taakuitoefening, het gevoerde beleid en de doelmatigheid van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.24, eerste lid, in het afgelopen jaar en legt in zijn jaarrekening rekening en verantwoording af over het financieel beheer, alsmede over de rechtmatigheid van genoemde taken in het verstreken boekjaar. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het Inlichtingenbureau aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze verklaring heeft mede betrekking op de rechtmatige besteding van de middelen door het Inlichtingenbureau. De accountant voegt bij de verklaring tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het Inlichtingenbureau voldoen aan de eisen van doelmatigheid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud en de indiening van de begroting en ontwerpen daarvan, het jaarplan, tussentijdse verslagen, het jaarverslag, de jaarrekening, de verklaring, bedoeld in het vierde lid, en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek.
Het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. Aboutaleb
Uitgegeven de vijftiende april 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5.2A, EERSTE LID, BESLUIT SUWI
* Gegevens genoemd in bijlage 1d. bij artikel 58a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens voor zover van toepassing:
Gegevens over de burgerlijke staat.
Gegevens over de nationaliteit.
Gegevens over het verblijfrecht van de vreemdeling.
Gegevens over de gemeente van inschrijving.
Gegevens over het burgerservicenummer van de ingeschrevene, van de echtgenoot danwel van de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoten of eerdere geregistreerde partners en de kinderen.
Gegevens over het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of de eerdere geregistreerde partner.
Gegevens betreffende inschrijving.
Polisadministratie: gegevens over de inkomstenverhouding, inkomstenopgave en inkomstenperiode, noodzakelijk voor doel UWV, artikel 33.2a
Gegevens betreffend het Arbeidsverleden;
Uitkeringsgegevens;
Uitkeringsstatus en Re-integratiegegevens;
Gegevens betreffend financiële afhandeling.
Gegevens over de kinderbijslag.
Gegevens over de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Gegevens over de Algemene ouderdomswet (Aow).
WWB: | Data uitkering. |
Huisvesting. | |
Leefvorm. | |
Gegevens betreffende het normbedrag. | |
Gegevens betreffende de beëindiging van de bijstand. | |
WWIK: | Data uitkering. |
IOAW: | Data uitkering. |
IOAZ: | Data uitkering. |
Aansprakelijke.
Status voertuig.
Gegevens betreffende het voertuig.
Gegevens met betrekking tot het recht op studiefinanciering en diplomagegevens.
Dit besluit regelt de aanpassing van het Besluit SUWI en de intrekking van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten als gevolg van de wijzigingen van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en diverse sociale zekerheidswetten zoals die met de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen zijn doorgevoerd. Dit betreft:
• nadere invulling van de gegevens die vallen onder de eenmalige uitvraag, zoals vastgelegd in de diverse met het wetsvoorstel gewijzigde informatiebepalingen;
• regels met betrekking tot de gezamenlijk te onderhouden elektronische voorzieningen (artikel 62 Wet SUWI);
• regels voor het Inlichtingenbureau (artikel 63 Wet SUWI).
Daarnaast wordt geregeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) gegevens kan verstrekken aan de gemeenten die gemeenten nodig hebben voor hun beleid omtrent schoolverlaters.
De voorstellen in dit besluit hebben geen betrekking op de uitvraag van de gegevens bij werkgevers. Het is wel zo, dat vanaf het moment dat de eenmalige gegevensuitvraag werkt en de samenwerking binnen het domein van werk en inkomen beter vorm krijgt met de elektronische voorzieningen nadere uitvraag van gegevens bij werkgevers eerder achterwege zal blijven. In die zin zijn de effecten voor het bedrijfsleven op den duur positief. Ze zijn echter niet van zodanige betekenis, dat administratieve lastenverlichting als gevolg van dit besluit gekwantificeerd kan worden.
Uit het oogpunt van optimale dienstverlening aan de burger wordt met de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen geregeld, dat elk gegeven dat de ketenpartners werk en inkomen nodig hebben voor hun werk, slechts eenmaal mag worden uitgevraagd. In overeenstemming met het motto «de overheid vraagt niet naar de bekende weg», is het zaak dat de organisaties voor hun informatie-uitvraag eerst te rade gaan binnen de administraties van de overheid zelf, voordat de burger om een bepaald gegeven wordt gevraagd. Toegepast op de intake voor werk en inkomen wordt in dat verband gesproken over de «omgekeerde intake».
De wijzigingen in de SUWI-regelgeving hebben tot doel het realiseren van betere dienstverlening voor de burger én om de samenwerking in de SUWI-keten verder te ondersteunen. Eenmalige gegevensuitvraag is binnen de keten geen vrijblijvende optie meer omdat wettelijk wordt vastgelegd dat gegevens en bewijsstukken nog maar één maal worden uitgevraagd en meervoudig moeten worden gebruikt. De organisaties waarmee de burger te maken krijgt beschikken op termijn over alle noodzakelijke gegevens om de dienstverlening zo optimaal mogelijk in te kunnen steken. Daarnaast betekent wijziging van de regelgeving voor de SUWI-keten een aansporing om de samenwerking op het gebied van gegevensuitwisseling verder te verbeteren. De hierin neergelegde uitgangspunten van eenmalige uitvraag en hergebruik van gegevens vinden hun vertaling in de praktijk in de implementatie van het Digitaal Klantdossier (het DKD).
Het DKD gaat op termijn alle relevante gegevens bevatten (zowel actuele als historische) van een klant binnen het SUWI-domein. Het gaat hierbij zowel om basisgegevens (inkomen- en werkgerelateerd) als om statusinformatie (plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening). De dossierfunctie ontstaat doordat gegevens die bij verschillende organisaties en in afzonderlijke registraties zijn vastgelegd, op een samenhangende, op de gebruiker en het betreffende uitvoeringsproces toegesneden wijze worden gepresenteerd. Hierbij worden ook relevante gegevens uit administraties van niet-SUWI-organisaties betrokken, zodat deze voor de omgekeerde intake of raadpleging door de professional beschikbaar zijn. Het digitaal klantdossier wordt tevens benut om diensten van de ketenpartners op elektronische wijze (via internet) aan te bieden.
De totstandkoming van het digitaal klantdossier kent een groeipad. In de eerste fase wordt in 2007 een eerste ketenbrede gegevensset zowel aan de klant als aan de professional beschikbaar gesteld. Tevens komt een drietal elektronische diensten via internet beschikbaar voor klanten, te weten Inschrijven Werk, Aanvraag WW en Aanvraag WWB. Hierbij wordt een begin gemaakt met de «omgekeerde intake». Dit betekent dat een deel van de reeds bekende gegevens deels vooringevuld zijn op de elektronische formulieren, zodat de klant deze niet zelf hoeft te verstrekken en kan volstaan met controle van de ingevulde gegevens. Indien nodig kan hij om correctie verzoeken.
Dit besluit legt de gegevens vast waarvoor middels een groeipad het beginsel van eenmalige gegevensuitvraag zal gaan gelden. Dit betreft gegevens die onderdeel uitmaken van het digitaal klantdossier, en van een zodanig kwaliteitsniveau zullen zijn dat verplicht hergebruik binnen de keten op den duur verantwoord wordt geacht. Dat is in ieder geval zo indien ze een authentiek gegeven zijn. Het verplicht gebruik van authentieke gegevens kent een groeipad. Zolang de kwaliteit nog niet die van een authentiek gegeven is, worden deze gegevens in de SUWI-keten via het digitaal klantdossier wel hergebruikt, maar niet verplicht gebruikt.
3. Elektronische gegevensuitwisseling (artikel 62 Wet SUWI)
Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Wet SUWI berust bij de ketenorganisaties de taak om gezamenlijk zorg te dragen voor de instandhouding van elektronische voorzieningen waarmee zij elkaar gegevens verstrekken en inzage bieden. Dit artikel vormt de basis voor de gezamenlijke opdracht tot het inrichten en onderhouden van het digitaal klantdossier en de daarvoor benodigde ICT-componenten. Dit betekent overigens niet dat gebruik van het digitaal klantdossier andere vormen van elektronische gegevensuitwisseling tussen de organisaties (bijvoorbeeld met behulp van RINIS: het RouteringsInstituut (Inter)Nationale Informatie Stromen) uitsluit. De ontwikkeling van het digitaal klantdossier als geïntegreerd instrument vraagt echter specifiek om transparantie en andere randvoorwaarden.
In dit besluit worden daarom nadere regels gesteld met betrekking tot de (gezamenlijke) inrichting en het gebruik van de elektronische voorzieningen en de daarmee ondersteunde gegevensverwerking van de ketenpartners.
3.2 Inrichting en beheer van de gezamenlijke elektronische voorzieningen
Het concept «digitaal klantdossier» kan worden omschreven als een representatie van alle relevante (zowel actuele als historische) gegevens omtrent een klant binnen het SUWI-domein. Dit betreffen zowel basisgegevens (gestructureerde klantgegevens, inkomensgerelateerd en werkgerelateerd) als statusinformatie (plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening). Doordat de ketenpartners de gegevens die tot het dossier worden gerekend uit hun administraties digitaal ter beschikking stellen, ontstaat een gestructureerd en samenhangend klantbeeld. Informatie die aldus beschikbaar is kan worden geraadpleegd en benut daar waar dit noodzakelijk is in het uitvoeringsproces. De «omgekeerde intake» is hiervan een sprekend voorbeeld. Opschoning van bewijsstukken is een belangrijke randvoorwaarde voor een efficiënte informatievoorziening. Degene die bij de CWI een uitkering aanvraagt, dient alle voor de beoordeling van de aanvraag relevante gegevens en bewijsstukken aan de CWI te verstrekken. Door opschoning van bewijsstukken kan de aanvrager volstaan met het verstrekken van beduidend minder bewijsstukken in het kader van de aanvraag WWB.
Het digitaal klantdossier bouwt voor een groot deel voort op de technische voorzieningen die de afgelopen jaren binnen SUWI zijn gerealiseerd, met name Suwinet-Inkijk en Elektronische Ketenberichten (eerder wel aangeduid als Suwinet-meldingen). De invoering van het dossier brengt daarom geen principiële wijzigingen met zich mee in de taken en verantwoordelijkheden van de ketenpartners met betrekking tot de technische en functionele componenten die zij onderhouden voor de elektronische gegevensuitwisseling. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk voorzieningen behoren tot de verantwoordelijkheid van de aangesloten partijen wat betreft de ontwikkeling en het beheer, uiteraard conform gemeenschappelijke afspraken en standaarden. Om deze «decentrale» voorzieningen met elkaar te kunnen laten communiceren, zijn daarnaast gemeenschappelijke en centrale voorzieningen noodzakelijk, die niet logischerwijs aan een van de aangesloten partijen zijn toe te wijzen. Deze worden beheerd door het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (het BKWI). Het BKWI is een afzonderlijke organisatorische eenheid binnen de Centrale organisatie werk en inkomen (de CWI). Voor het BKWI wordt een afzonderlijk jaarplan en begroting ingediend, welke gezien worden als een bijlage c.q. verbijzondering bij het jaarplan en de begroting van de CWI. De Raad van bestuur van de CWI legt over de besteding van middelen en de uitvoering van aan haar opgedragen taken afzonderlijk verantwoording af.
De situatie voor gemeenten wijkt in die zin af van die voor het UWV en de CWI en de Sociale verzekeringsbank (SVB), dat voor wat betreft het decentrale aspect er geen sprake is van één organisatie maar van een groot aantal. Artikel 63 Wet SUWI voorziet erin dat het Inlichtingenbureau voor het gemeentelijk domein de taken voor haar rekening neemt die in beginsel als decentraal worden beschouwd, maar die het niveau van individuele aangesloten gemeenten overstijgen. Het Inlichtingenbureau wordt bij de uitoefening van deze taken aangemerkt als bewerker in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (de WBP). Dit betekent dat het Inlichtingenbureau gegevens verwerkt ten behoeve van de verantwoordelijken in de zin van de WBP voor de gegevens, in casu gemeenten, zonder rechtstreeks aan hun gezag onderworpen te zijn.
Zowel uit oogpunt van transparantie als van coördinatie wordt krachtens dit besluit het Stelselontwerp gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI op ministerieel niveau vastgelegd. Dit stelselontwerp beschrijft op hoofdlijnen:
a. de functies die door de gezamenlijk in stand gehouden elektronische voorzieningen worden geboden;
b. de verschillende technische en functionele componenten die daarvoor nodig zijn en de wijze waarop die componenten in technische zin samenwerken (zogenaamde interface-definities);
c. de onderscheiden verantwoordelijkheden van de betrokken organisaties met betrekking tot ontwikkeling en beheer voor componenten. Dit betreft zowel het UWV, de CWI, de SVB en de gemeenten als de ondersteunende organisaties het BKWI en het Inlichtingenbureau.
3.3 Verantwoordelijkheden voor gegevensverwerking
Daar waar het (elektronische) gebruik en raadplegen van gegevens – binnen wettelijke kaders en eisen – in beginsel tot de eigen taakuitvoering van de organisaties behoort, kan het (elektronisch) ter beschikking stellen van gegevens ten behoeve van de ketenpartners niet vrijblijvend zijn. Artikel 62, tweede lid, Wet SUWI brengt de verplichting met zich mee dat de ketenpartners op elektronische wijze gegevens beschikbaar stellen. De aard en de betekenis van de gegevens die tussen de SUWI-partijen worden uitgewisseld en de wijze waarop de gegevens worden gecodeerd bij de uitwisseling, dienen eenduidig en ondubbelzinnig te zijn. Hiertoe wordt het Gegevensregister SUWI ingericht.
Het gegevensregister voorziet in een gemeenschappelijke taal voor de elektronische gegevensuitwisseling, aangeduid als SuwiML. In het Gegevensregister SUWI is een overzicht opgenomen, aangeduid als Berichtenindex SUWI, waarin de verschillende soorten berichten zijn weergegeven die in het kader van wettelijke taken worden uitgewisseld tussen SUWI-uitvoeringsorganisaties. Onder berichten worden alle verzamelingen van gegevens verstaan zoals die worden verzonden (elektronische ketenberichten) dan wel geraadpleegd of ingelezen (inkijk). Tevens wordt in het Gegevensregister vastgelegd welke gegevens aan de belanghebbende worden getoond, het zogenaamde klantbeeld. Uit oogpunt van klantvriendelijkheid zal standaard een selectie van alle beschikbare gegevens worden gepresenteerd. Deze selectie betreft die gegevens die naar verwachting voor de belanghebbende het meest belangwekkend zullen zijn. Dit laat onverlet het recht van belanghebbende om te verzoeken om inzage in alle gegevens die op hem of haar betrekking hebben.
Bij elk gegeven in het digitale dossier zal aangegeven worden welke organisatie houder van het gegeven is en hoe het gecorrigeerd kan worden. In het klantbeeld zal ook zichtbaar worden gemaakt dat een gegeven in onderzoek is. Hiermee gaat gepaard de mogelijkheid om eventuele onjuistheden in gegevens te signaleren en om onjuiste gegevens te corrigeren. Deze mogelijkheid tot correctie dienen betrokkenen, op wie de gegevens betrekking hebben, ook te hebben wanneer er sprake is van elektronische diensten (formulieren) waarbij reeds bekende gegevens zijn vooringevuld. Uitgangspunt daarbij is dat belanghebbenden de vooringevulde gegevens op de formulieren controleren op juistheid en deze vervolgens ondertekenen. Correctie dient plaats te vinden bij de registerhouder. Dit betekent, dat het voor de burger duidelijk moet zijn welk bestuursorgaan de verantwoordelijke is in de zin van de WBP voor de verwerking van de gegevens en bij welke instantie hij dus het inzage- en correctierecht dient uit te oefenen. In de Wet SUWI, en nader uitgewerkt in het Besluit SUWI, is al aangegeven welk bestuursorgaan de verantwoordelijke is in de zin van de WBP voor de gegevens in de polisadministratie (beheerd door het UWV) en de verzekerdenadministratie van de SVB. In aanvulling hierop zal op grond van dit besluit in het Gegevensregister SUWI inzichtelijk worden gemaakt welke gegevens de ketenpartners verwerken en bij welke organisatie de (primaire) verantwoordelijkheid voor de gegevens berust. Het CWI is het fysieke loket waar een burger terecht kan met vragen. Dus ook met vragen over inzage en correctie. Als een burger een verzoek om correctie indient, zal het CWI dit verzoek doorzenden aan de betreffende registratiehouder. De registratiehouder blijft verantwoordelijk om het gegeven na onderzoek, indien hier reden voor is, te wijzigen. Dit is al staande praktijk en geregeld in de Algemene wet bestuursrecht en de WBP. Voor het digitaal klantdossier is bovendien een elektronische servicedesk ingericht waar burgers terecht kunnen met vragen over het digitaal klantdossiers, waaronder vragen met betrekking tot correctiemogelijkheden.
Een belangrijk punt van aandacht is de beveiliging van de gegevensuitwisseling. Het gebruik en beheer van de elektronische voorzieningen is onderdeel van het wettelijke takenpakket.
Door middel van dit besluit wordt zorg gedragen voor een samenhangend beveiligingsbeleid voor de gemeenschappelijke elektronische voorzieningen SUWI. De regels hiervoor worden op hoofdlijnen neergelegd in de bijlage Beveiliging gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI,die bij de Regeling SUWI zal worden vastgesteld.
De beveiligingseisen worden gedefinieerd vanuit de gevolgen van inbreuken op:
• beschikbaarheid: de mate waarin de elektronische voorzieningen in bedrijf zijn op het moment dat de organisatie het nodig heeft;
• integriteit: de mate waarin de voorzieningen zonder fouten zijn;
• vertrouwelijkheid: de mate waarin de toegang tot en de kennisname van de beschikbare informatie beperkt is tot een gedefinieerde groep van gerechtigden.
De organisaties zijn zelf gehouden om vervolgens beveiligingsmaatregelen te treffen waarmee een adequate beveiliging wordt bereikt. Als onderdeel van de jaarlijkse verantwoording rapporteren deze organisaties over de beveiliging van de elektronische voorzieningen binnen het domein en de zeggenschap van de eigen organisatie daarbij.
3.5 Samenwerking en afstemming
De inrichting en het beheer van de elektronische voorzieningen vergt nauwe samenwerking en afstemming tussen de betrokken organisaties. Beleidsmatige en strategische afstemming tussen de partijen vindt plaats tussen het UWV, de CWI, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Directeuren voor Sociale Diensten (Divosa) (namens gemeenten) en de SVB. Het BKWI heeft een adviserende rol.
Het BKWI heeft tot taak om operationele taken rond ontwikkeling, beheer en onderhoud van gemeenschappelijke afspraken en voorzieningen uit te voeren. Praktische afstemming voor beheer en onderhoud van de voorzieningen en standaarden wordt door BKWI in samenwerking met de organisaties vormgegeven. Hiervoor zijn voor afzonderlijke aandachtsgebieden (zoals technisch beheer, privacy en beveiliging, architectuur, gegevens en berichten) taakgerichte werk- c.q. domeingroepen ingericht.
In het gezamenlijk overleg tussen partijen komen de begroting en het jaarplan van het BKWI aan de orde, en tevens alle relevante aspecten rond gebruik en inrichting van de elektronische voorzieningen, waaronder alle door het BKWI (in de genoemde werkgroepen) voorbereide voorstellen tot wijziging of aanpassing van het stelsel, het gegevensregister, etc.
3.6 Elektronische gegevensverstrekking aan derden, niet SUWI-partijen
Op grond van de Wet SUWI en de gemeentelijke uitkeringswetten geldt een zogenaamd gesloten verstrekkingenregime. Dit betekent dat de organisaties bevoegd en verplicht zijn om aan andere organisaties persoonsgegevens te verstrekken, wanneer dat voor de uitoefening van wettelijk taken door deze organisaties noodzakelijk is en deze verstrekking met een specifieke wettelijke bepaling is geregeld. Artikel 62 schept vervolgens de mogelijkheid om de gezamenlijk onderhouden elektronische voorzieningen te gebruiken voor gegevensuitwisselingen buiten het SUWI-domein.
De verstrekking van gegevens aan derde organisaties en het gebruik van de elektronische voorzieningen (waaronder Inkijk) hiervoor, is onderworpen aan de eisen die uit de WBP voortvloeien. Dit betreft onder meer eisen met betrekking tot proportionaliteit (noodzakelijkheid), doelbinding en transparantie. Met dit besluit wordt de elektronische verstrekking van nadere waarborgen voorzien, waarbij voortgebouwd wordt op hetgeen in artikel 5.11 van het Besluit SUWI voor het UWV en de SVB is geregeld. In navolging hiervan wordt geregeld dat elektronische gegevensverstrekking met behulp van de elektronische voorzieningen aan bestuursorganen slechts plaatsvindt, indien met deze bestuursorganen overeenstemming bestaat over de te verstrekken gegevens, de omstandigheid waaronder en de wijze van verstrekking. Indien er een wettelijk doorleververbod bestaat zoals veelal voor fiscale gegevens geldt, dan wordt bij de aansluiting op de elektronische voorzieningen bepaald op welke wijze aan die voorwaarde wordt voldaan. Op deze wijze is geborgd dat, voordat tot systematische verstrekking wordt overgegaan, expliciet een afweging plaatsvindt over de vormgeving van de verstrekking in relatie tot privacyeisen. De privacyvereisten betreffen met name:
• proportionaliteit (noodzakelijkheid): de WBP vereist dat de gegevensverwerking in verhouding staat tot de beoogde doelstelling. De omvang, frequentie en wijze van gegevensverwerking moeten dus passen bij het belang van de informatiebehoefte. Concreet betekent dit dat alleen die gegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn om het doel te bereiken en dat er een afweging plaatsvindt over de voor de gegevensverstrekking in te zetten functionaliteit (Inkijk, dan wel alternatieven als RINIS of een periodieke verstrekking op Cd-rom). Wanneer voor gegevensverstrekking het bieden van Inkijk wordt ingezet, wordt door benutting van specifieke raadpleegschermen en autorisatiemaatregelen (rollenschema’s) zeker gesteld dat deze met voldoende waarborgen wordt ingericht.
• doelbinding: De WBP bepaalt dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. In beginsel zullen binnen het SUWI-domein gegevens verwerkt worden voor de goede uitvoering van de publiekrechtelijke taak of ter uitvoering van een wettelijke verplichting. De zorgvuldigheid omtrent doelbinding vereist dat de informatievraag wordt uitgewerkt en onderbouwd op basis van een wettelijke taak c.q. het daarop geënte uitvoeringsproces.
• transparantie: de WBP heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het vertrouwen dat burgers kunnen hebben in de wijze waarop binnen de overheid met persoonsgegevens wordt omgegaan. Het uitgangspunt is daarom dat burgers inzicht krijgen in de gegevens waarover de overheid beschikt.
Het ligt voor de hand dat waar de gegevensverwerking en -uitwisseling tussen de SUWI-organisaties aan normen is gebonden, deze ook gelden voor derde organisaties met wie gegevens worden uitgewisseld. Aan de verstrekkende organisatie(s) vindt verantwoording plaats over de informatiebeveiliging. Dit is een van de aspecten die in de bedoelde overeenkomsten zal worden geregeld. Hierin wordt tevens ingegaan op de meer technische en functionele aspecten van de elektronische gegevensuitwisseling («aansluitvoorwaarden»).
Overigens worden de gegevens die in dit kader worden uitgewisseld door de partijen opgenomen in het Gegevensregister SUWI. Zo wordt bereikt dat het Gegevensregister weergeeft welke uitwisselingen in totaliteit met behulp van de elektronische voorzieningen plaatsvinden.
4. Inlichtingenbureau (artikel 63 Wet SUWI)
De wettelijke taak van het Inlichtingenbureau op grond van artikel 63 Wet SUWI behelst dat het Inlichtingenbureau elektronische voorzieningen beheert, waarmee uitwisseling van informatie tussen gemeenten en andere instanties in het kader van uitvoering van de Wet werk en bijstand (de WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (de IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (de IOAZ) en de Wet SUWI tot stand wordt gebracht. In de WWB c.a. wordt deze rol expliciet aangeduid voor gegevensverstrekking aan respectievelijk door gemeenten in het kader van de betreffende wetten.
In overeenstemming met de Wet SUWI worden met dit besluit nadere regels gesteld voor (de taakuitoefening van) het Inlichtingenbureau. Omdat de grondslag voor de relevante taken van het Inlichtingenbureau gelegen is in artikel 63 van de Wet SUWI, wordt ervoor gekozen om het afzonderlijke Besluit Inlichtingenbureau gemeenten in te trekken, en de voor het Inlichtingenbureau geldende bepalingen op te nemen in het Besluit SUWI. Ook wordt enige deregulering beoogd.
4.2 Dienstverlening en functies van het Inlichtingenbureau
Met de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen is voor het Inlichtingenbureau beoogd om meer ruimte te bieden voor ondersteuning van andere beleidsvelden dan alleen de uitvoering van werk en inkomen door gemeenten.
Op grond van artikel 63 Wet SUWI heeft het Inlichtingenbureau een intermediaire rol ten behoeve van gemeenten voor gegevensuitwisseling met de SUWI-partners en met derden. De voorzieningen die daartoe door het Inlichtingenbureau worden onderhouden maken deel uit van het geheel van de gezamenlijke elektronische voorzieningen, maar nemen daarbinnen een herkenbare, eigen plaats in. Dit vloeit voort uit het feit dat gemeenten naast de intensieve informatierelaties die zij met de SUWI-ketenpartners onderhouden, ook met andere instanties en ten behoeve van andere werkprocessen via het Inlichtingenbureau gegevens uitwisselen. Deze uitwisselingen vinden plaats in het kader van handhavingsbeleid WWB, maar in toenemende mate ook met het oog op armoedebestrijding en de zorgplicht van gemeenten.
Het Inlichtingenbureau beheert voor de uitvoering van haar taken een bestand met persoonsgegevens, die een gedeeltelijke afspiegeling vormen van de door gemeenten beheerde gegevens. Dit betreft naast het sofinummer informatie over door gemeente verstrekte uitkeringen. Deze gegevens stellen het Inlichtingenbureau in staat om:
• een verwijsfunctie te vervullen; via het centraal beheerde bestand kunnen instanties die op basis van een wettelijke grondslag informatie over bijstandsgerechtigden mogen ontvangen, dan wel die informatie over een bijstandsgerechtigde aan de juiste gemeente willen verstrekken, doorverwezen worden naar de gemeente waar de uitkering wordt verstrekt;
• inkijk te bieden in de gegevens aan organisaties die daarvoor een wettelijke titel hebben; uit oogpunt van efficiency en reductie van technische complexiteit is een centraal inkijkbestand te prefereren boven een decentrale inkijk bij gemeenten;
• bestandsvergelijkingen uit de te voeren met andere instanties, om samenloop van WWB-uitkeringen met andere relevante gegevens vast te stellen (bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet of het ontvangen van studiefinanciering). Samenloopsignalen die hieruit voortvloeien worden door het Inlichtingenbureau doorgegeven aan gemeenten, die op basis van nader onderzoek vaststellen of sprake is van geoorloofde dan wel onterechte samenloop.
De plaats en functie van het Inlichtingenbureau worden nader beschreven in de regels, bedoeld in artikel 5.24, tweede lid, waaronder het IB gegevensregister.
Het Inlichtingenbureau wordt aangemerkt als bewerker in de zin van de WBP voor de gegevens die via het Inlichtingenbureau worden uitgewisseld en in het kader daarvan opgeslagen. Dit wordt bij dit besluit expliciet in het Besluit SUWI geregeld. Hiermee wordt duidelijk gemaakt, dat het Inlichtingenbureau met betrekking tot de gegevensuitwisseling voor colleges van burgemeester en wethouders in het kader van de taakuitoefening op grond van de Wet SUWI, zoals geregeld in artikel 62 van de Wet SUWI, als faciliteerder optreedt. Dit past ook bij de regeling in de WWB en de andere gemeentelijke uitkeringswetten, waarbij er van uit wordt gegaan, dat de colleges verantwoordelijk blijven voor de verstrekking en verwerking van de gegevens voor de uitvoering van de taken op grond van die wetten.
4.3 Aansturing, financiering en toezicht
De activiteiten van het Inlichtingenbureau die voortvloeien uit de socialezekerheidswetten worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gefinancierd. Deze vallen onder de toezichtsopdracht van de Inspectie Werk en Inkomen (de IWI). Voorschriften voor de budgettering van het Inlichtingenbureau volgens de planning- en controlcyclus worden gehandhaafd.
Het Inlichtingenbureau stelt jaarlijks voor het komende kalenderjaar een begroting en een jaarplan/werkprogramma op en biedt deze aan de Minister van SZW aan. De Minister stelt op basis van deze stukken het budget vast. Na afloop van het kalenderjaar stelt het bestuur een jaarrekening/verantwoording – inclusief accountantsverklaring – en (jaar)verslag op, op basis waarvan de Minister de rijksbijdrage vaststelt.
In artikel 36, tweede lid, van de Wet SUWI is geregeld dat de IWI toezicht houdt op de taakuitoefening door het Inlichtingenbureau op grond van de Wet SUWI en voor zover op grond van een andere wet aan het Inlichtingenbureau opgedragen. Daarbij kan de IWI zelfstandig, bij wijze van audit, het informatiesysteem nader (laten) onderzoeken. Ook de Algemene Rekenkamer heeft bij het Inlichtingenbureau controlerechten, op grond van artikel 59 van de Comptabiliteitswet. Het College bescherming persoonsgegevens houdt, op grond van de WBP, toezicht op de verwerking van persoonsgegevens.
De Stichting Inlichtingenbureau wordt bij afzonderlijk ministerieel besluit op grond van artikel 1, onderdeel p, Wet SUWI aangewezen als zijnde het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63. In de statuten van de stichting zijn bevoegdheden van de Minister jegens het bestuur van het Inlichtingenbureau neergelegd: de Minister benoemt de voorzitter van het bestuur en in geval van wanbeheer kan de Minister het bestuur of individuele bestuursleden vervangen. De statuten van de stichting kunnen niet zonder toestemming van de Minister worden gewijzigd.
Zoals aangegeven is het Inlichtingenbureau gerechtigd om andere taken dan die voortvloeien uit de Wet SUWI ten behoeve van gemeenten uit te voeren. Deze worden beschreven in het jaarplan Inlichtingenbureau. Bij ministeriële regeling kunnen voor de uitoefening hiervan nadere voorwaarden worden vastgelegd. Uitgangspunt is echter ook op dit punt te dereguleren.
5. Ingewonnen adviezen en toetsen
Het besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het UWV, de CWI, de SVB, het BKWI, het Inlichtingenbureau en de gemeenten (via het Uitvoeringspanel, waarin gemeenten, VNG en Divosa deelnemen), en voor een toezichtbaarheidstoets aan de IWI. Tevens is het voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (het CBP) en voor een reactie aan de Landelijke Cliëntenraad (de LCR).
De reactie van de organisaties heeft op diverse punten tot (redactionele) aanpassing in de tekst en toelichting van het besluit geleid.
De geraadpleegde uitvoeringsorganisaties steunen in hun reactie nogmaals de doelstelling en opzet van het wetsvoorstel eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen. Zij wijzen op de noodzakelijke kwaliteit van de gegevens(bronnen), wanneer hiervoor een verbod op dubbele uitvraag gaat gelden. De partijen wijzen nadrukkelijk op het feit dat de realisatie van eenmalige gegevensuitvraag een groeipad betreft en dat dit gepaard gaat met een geleidelijke meerjarige invoering. De geraadpleegde organisaties geven aan dat zij het principe van eenmalige gegevensuitvraag verankeren in hun toekomstplannen.
Bij de uitvoeringstoetsen is een eerste voorstel ontvangen van de bijlage II bij dit besluit, waarin is opgenomen voor welke soort gegevens het beginsel van eenmalige gegevensuitvraag geldt. In samenspraak met betrokken organisaties vindt overleg over de inhoud van de bijlage plaats. In paragraaf 2 is reeds uiteengezet dat dit vooralsnog een beperkte set gegevens zal zijn. De focus komt in de beginfase vooral op het hergebruik van gegevens te liggen. Hierdoor zal het kwaliteitsniveau van de registraties toenemen.
In de adviezen wordt gewezen op de noodzaak om een procedure te ontwikkelen bij het gebruik van de elektronische voorzieningen om gegevens uit te wisselen door derden (organisaties buiten het SUWI-domein). Deze procedure wordt in overleg met de betrokken organisaties uitgewerkt. In paragraaf 3.6 is hier op ingegaan. Het Uitvoeringspanel heeft voorgesteld om de bevoegdheid overeenkomsten namens gemeenten te sluiten met derden te beperken tot de bestuurlijke vertegenwoordiger van gemeenten, te weten de VNG. Dit advies is overgenomen.
Door de geraadpleegde organisaties wordt nadrukkelijk aangegeven dat goede voorlichting over het wetsvoorstel eenmalige gegevensuitvraag en het besluit nodig is. Het Uitvoeringspanel benadrukt daarbij met name het belang van communicatie naar klanten toe over hun rechten en plichten.
Met betrekking tot de toezichtbaarheid wijst IWI op de verantwoording over de gegevensuitwisseling. Dit besluit wijzigt niets in de verplichting van de uitvoeringsinstanties verantwoording af te leggen over de beveiligingsmaatregelen tegen onrechtmatige verwerking van gegevens, zoals artikel 13 van de WBP voorschrijft. Dit blijft onverkort gelden. De daarbij behorende verantwoordingsrapportage kan als handvat voor het toezicht blijven gelden. Ook doet de IWI vanuit de optiek van toezichtbaarheid de suggestie om de voorwaarden voor het verrichten van andere taken door het Inlichtingenbureau op te nemen in de toelichting. De wijzigingen in de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen en in dit besluit hebben tot doel de regelgeving over de toezichts- en financiële relatie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot het Inlichtingenbureau te beperken tot de taakuitoefening binnen het SUWI-domein. Om die reden past het niet voor de uitoefening van andere, niet wettelijke taken, voorwaarden te stellen. Er zal geen sprake zijn van andere taken ten opzichte van de publieke taken, waarmee de concurrentie ten opzichte van markpartijen wordt aangedaan, omdat daarvoor overheidsmiddelen zouden kunnen worden ingezet. Dan zou toestemming of andere sturing van de minister aan de orde kunnen zijn. De relatie tot het Inlichtingenbureau onderscheidt zich nadrukkelijk van de relatie tot de zelfstandige bestuursorganen en de gemeenten, die met de uitvoering van uitkeringswetten zijn belast. De toetsing van de andere taken van het Inlichtingenbureau is een verantwoordelijkheid van het Bestuur van de Stichting Inlichtingenbureau.
De LCR kan van harte instemmen met het beleidsvoornemen om de burger slechts één keer gegevens uit te vragen. De LCR wijst op de noodzaak dat klanten alle over hem beschikbare gegevens kunnen inzien. In paragraaf 3.3 wordt aangegeven dat een klant (via internet) inzage kan krijgen in de gegevens die over hem als persoon bekend zijn (Klantbeeld). In het SUWI gegevensregister wordt inzichtelijk gemaakt welke gegevens de ketenpartijen verwerken over een klant en bij welke organisatie de (primaire) verantwoordelijkheid voor de gegevens berust. De SVB, UWV en CWI benadrukken het belang van een sluitende afhandeling van het correctieverzoeken. Ook het CBP hecht een groot belang aan een juiste afhandeling van correctieverzoeken. Dit ter voorkoming dat een burger van het kastje naar het muurtje wordt gestuurd. Het CBP adviseert om in ieder geval één organisatie te benoemen waar de burger met verzoeken om inzage en correctie terecht kan. Met betrekking tot het inzage- en correctierecht geldt in de eerste plaats de WBP. In artikelen 5.2b van het Besluit wordt geëxpliciteerd tot wie een belanghebbende zich kan wenden indien hij een verzoek tot correctie wil indienen. Overigens geldt naast de WBP voor bestuursorganen ook de doorzendplicht op grond van artikel 2:3 Awb. Het CBP adviseert om de burger via het klantportaal te informeren over zijn rechten op dit punt en daarbij de verantwoordelijkheidsverdeling voor de gegevens aan te geven. De verdere ontwikkeling van het DKD zal hierin nadrukkelijk voorzien.
Het CBP adviseert om in het Besluit SUWI de verkrijging en verstrekking van gegevens tussen de gebruikers onderling en de aan derden niet gebruikers in aparte artikelen te regelen. Het CBP stelt dat de digitale verstrekking van persoonsgegevens aan derden een risico vormt voor de informationale privacy van de burger. Door deze verschillende zaken in één artikel te regelen kan verwarring optreden met het risico voor het op onjuiste gronden verstrekken van gegevens. Aan het advies van het CBP is gehoor gegeven. Ten aanzien van artikel 5.23 adviseert het CBP toe te lichten hoe de rechtspersoon die namens B&W kan optreden zich verhoudt tot het Inlichtingenbureau. Zoals eerder aangegeven is op advies van het Uitvoeringspanel de bevoegdheid om overeenkomsten namens gemeenten te sluiten met derden beperkt tot de bestuurlijke vertegenwoordiger van gemeenten. Dit neemt niet weg dat de bestuurlijke vertegenwoordiger de mogelijkheid ter beschikking staat een andere rechtspersoon, bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau hiertoe te mandateren. Op dit moment wordt bezien welke mogelijkheden openstaan om, zoals het CBP aanraadt, de aanstelling van een functionaris voor de gegevenbescherming te bevorderen bij bovengenoemde rechtspersoon.
Voorts adviseert het CBP om als uitgangspunt de feitelijke werkzaamheden van het Inlichtingenbureau te nemen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van verantwoordelijkheid of bewerkerschap in de zin van de WBP voor wat betreft de verwerking van gegevens. Ook het Inlichtingenbureau maakt in haar advies een opmerking over de keuze om het Inlichtingenbureau aan te wijzen als verantwoordelijke in plaats van bewerker. Het wetsvoorstel eenmalige gegevensuitvraag en op grond daarvan de wijziging van het Besluit SUWI heeft geleid tot heroverweging van de juridische positie van het Inlichtingenbureau ten opzichte van gemeenten (verantwoordelijke versus bewerkerschap) Gelet op de intermediaire rol van het Inlichtingenbureau voor gemeenten, en het feit dat zij gegevens routeert en beheert die een afslag vormen van de gemeentelijke bestanden, is de conclusie te rechtvaardigen dat het Inlichtingenbureau in deze taakuitvoering optreedt als bewerker voor gemeenten. Het CBP merkt voorts op dat het toezicht op het Inlichtingenbureau en de verantwoording voor de werkzaamheden die het voor buiten het SUWI-domein gelegen werkzaamheden verricht, nog nader dienen te worden geregeld. Zoals hiervoor is aangegeven ligt dit weliswaar buiten de verantwoordelijkheid van de minister, maar gelet op zijn rol in het bestuur van de Stichting Inlichtingenbureau zal hieraan zeker aandacht worden besteed. In ieder geval krijgt de minister hierover ook informatie in het kader aan de voorlegging van het jaarplan. Het Inlichtingenbureau vraagt zich af welke consequentie de keuze voor het bewerkerschap heeft voor de opzet en inrichting van het Gegevensregister voor het Inlichtingenbureau. Het ligt voor de hand geen zelfstandig Gegevensregister voor het Inlichtingenbureau in te richten wanneer het Inlichtingenbureau namens gemeenten – dus in zijn rol van bewerker – binnen het SUWI-domein gegevens verwerkt. Daarom is besloten de inhoud hiervan onder te brengen bij het Gegevensregister SUWI.
Het CBP adviseert om aan te geven wie de verantwoordelijke in de zin van de WBP is voor het geheel aan verwerkingen. Ook het Inlichtingenbureau maakt hierover een opmerking. Het DKD wordt gevormd doordat ketenpartners de gegevens die tot het dossier worden gerekend digitaal ter beschikking stellen. Aldus ontstaat een samenhangend klantbeeld. De organisaties blijven dus ook elk afzonderlijk verantwoordelijk voor de gegevens die zij inbrengen. Op grond van artikel 5.20 van dit Besluit zal in het Gegevensregister SUWI worden aangegeven welke instantie voor welke gegeven de verantwoordelijke is in de zin van de WBP.
Aan artikel 1.1 wordt een aantal definities toegevoegd.
Met de artikelen 2.2 en 2.3 werd invulling gegeven aan de delegatiebepaling in artikel 28, derde lid, van de Wet SUWI zoals dat artikellid luidde voor de wijziging op grond van de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen. Deze delegatiebepaling betrof de termijn waarbinnen de overdracht door de CWI aan het UWV respectievelijk de colleges van burgemeester en wethouders van een aanvraag van een uitkering diende plaats te vinden. Door de wijziging, waarmee uitvoering is gegeven aan het principe van het verbod op dubbele gegevensuitvraag, is onder meer die delegatiebepaling en daarmee de grond voor de artikelen 2.2. en 2.3 komen te vervallen.
Aangezien er een bijlage is toegevoegd aan het Besluit SUWI (zie artikel I, onderdeel H), dient de verwijzing naar «bijlage» gewijzigd te worden in een verwijzing naar bijlage I. Ook dient het opschift van de bijlage aangepast te worden.
Er wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die handelt over de eenmalige uitvraag van gegevens.
Artikel 5.2a gaat over het bij de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen geïntroduceerde verbod op dubbele gegevensuitvraag van bepaalde gegevens.
In het eerste lid van artikel 5.2a wordt aangegeven dat in bijlage II bij het Besluit SUWI de soort gegevens worden opgesomd die onder genoemd verbod vallen, omdat ze al door CWI in het kader van de intake van de uitkeringsaanvraag voor de WWB, IOAW en WW, UWV en SVB zijn verkregen door toegang tot de GBA en in de toekomst de polisadministratie en de verzekerdenadministratie van de SVB. Dit om het voor uitvoeringsorganen, werkgevers en burgers inzichtelijk te maken welke gegevens voor meervoudig gebruik beschikbaar zijn. Het gaat in eerste instantie om gegevens uit de GBA, die al beschikbaar zijn, na aanpassing van de GBA aan de vereisten van een basisregistratie. Deze authentieke gegevens zijn opgenomen in bijlage 1d bij het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het woonadres is niet in Bijlage II opgenomen, omdat dit gegeven wel wordt vergeleken met het woonadres in de GBA, maar ook nog wordt uitgevraagd bij de belanghebbende. Het verplicht gebruik is vanaf 1 januari 2010 van toepassing voor de gebruikers in de zin van dit Besluit die afnemer zijn. Daarom zijn die gegevens al aangeduid in Bijlage II. Deze gegevens hoeven niet te worden verstrekt door de betrokkene.
In het tweede lid is bepaald dat de gegevens uit de bijlage bij een aanvraag voor een uitkering of een toeslag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet SUWI al vooringevuld zijn zodat de betrokkene ze kan controleren. In de gevallen dat de uitkeringsaanvraag niet via het CWI verloopt impliceert het eerste lid, dat UWV, SVB en de colleges van B&W bij eenmalige gegevensuitvraag de door hen hergebruikte gegevens ook kenbaar maken aan de betrokkene door deze bij de aanvraag al voor in te vullen.
In bijlage II worden ook administraties opgenomen waarvoor het verplicht gebruik pas op termijn zal gaan gelden. Op grond van de relevante wettelijke bepalingen (artikel 28,derde lid, 33a, tweede lid en 35, vijfde lid van de Wet SUWI, 53a, eerste lid, WWB en artikel 14, eerste lid, van zowel de IOAW als IOAZ) is het mogelijk bij of krachtens amvb te regelen, dat het verplicht gebruik tijdelijk niet van toepassing is. Er is daarnaast voor gekozen om de soort gegevens wel al in bijlage II op te nemen, maar om deze vooralsnog uit te zonderen van het verplichte gebruik. Het derde lid regelt daartoe dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aan te wijzen bestuursorganen (vooralsnog) zijn uitgezonderd van het beginsel van de eenmalige gegevensuitvraag met betrekking tot bepaalde gegevens voor bepaalde taken. Reden hiervoor is dat bijvoorbeeld loongegevens uit de polisadministratie niet van voldoende kwaliteit zijn en daarom (nog) niet door burgemeester en wethouders gebruikt kunnen worden om het actuele loon te bepalen voor de toekenning van bijstand.
Om welke gegevens het gaat bij het verplicht gebruik wordt bij ministeriële regeling bepaald (vierde lid artikel 5.2a). Het gaat daarbij om de nadere omschrijving van de gegevens, niet om het toevoegen van gegevens uit nieuwe administraties, die nog niet in de bijlage zijn opgenomen of een substantiële uitbreiding van de reeds genoemde soorten gegevens. Indien het gegevens betreft waarvoor de Belastingdienst verantwoordelijke is, zoals sommige gegevens uit de polisadministratie, zal voor deze regeling overeenstemming met de Minister van Financiën vereist zijn. Het aanvullen van de gegevens in de Bijlage II in geval van het toevoegen van nieuwe authentieke gegevens zal altijd bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Die algemene maatregel van bestuur zal door het niveau van regelgeving door de ministerraad worden vastgesteld, zodat op dat niveau wordt afgewogen of de gegevens al bruikbaar zijn voor eenmalige gegevensuitvraag. Het zal in dat geval gaan om een afweging, die ook op grond van de wetgeving van de basisregistratie zal plaatsvinden, waarin de aanwijzing als authentiek gegeven of het verplicht gebruik daarvan ook op het niveau van algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld, zoals bv. op grond van de Handelsregisterwet 2007. Daarnaast wordt Bijlage II nog aangevuld met soorten gegevens uit andere administraties die geen authentieke gegevens zijn. De inrichting van de Bijlage zal met de verdere ontwikkeling van de basisregistraties, de onderlinge samenhang van de regelgeving op dat terrein en de aanvulling met niet- authentieke gegevens in de loop van de tijd nadere vorm krijgen.
In artikel 5.2b wordt geregeld welke procedure gehanteerd dient te worden, indien betrokkene om correctie van de vooringevulde gegevens in de aangifte verzoekt. Bepaald wordt, dat de betreffende gebruiker de verzoeken tot correctie conform artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorzendt naar de verantwoordelijke voor het gegeven, die vervolgens op grond van de artikelen 36 jo. 45 van de WBP binnen de daarvoor gestelde termijnen een besluit neemt in de zin van de Awb. Voor het UWV betreft het bijvoorbeeld een verzoek tot correctie van het verzekerdenbericht zoals is voorgeschreven in artikel 33c van de Wet SUWI. Voor iedereen toegankelijk dient uit het DKD te blijken, dat het gegeven in onderzoek is. De verantwoordelijken beslissen op het verzoek tot correctie, brengen zonodig de correctie aan en melden dit terug aan de gebruiker waar het verzoek in eerste instantie binnenkwam.
Het is de bedoeling dat er een correctie- en terugmeldfunctionaliteit wordt ontwikkeld waartoe de betrokkene zich kan wenden bij de indiening van een verzoek om correctie van zijn gegevens.
Paragraaf 5.2 regelt de gegevensuitwisseling voor opsporing en toezicht. De artikelen 5.4 en 5.5 regelden het gebruik van de gemeenschappelijke elektronische voorzieningen voor de gegevensuitwisseling binnen het SUWI-domein met de Arbeidsinspectie (AI) en de SIOD. Deze bepalingen zijn aangepast aan de omstandigheid, dat via de elektronische voorzieningen gegevens worden verstrekt voor opsporing en toezicht binnen het domein van werk en inkomen. Dit gebruik van de elektronische voorzieningen vindt dus weliswaar plaats binnen het SUWI-domein, maar is omdat de ontvangende of verstrekkende partij onder verantwoordelijkheid van de Minister werkzaam is een uitbreiding van de gegevensuitwisseling tussen de SUWI-partijen, waarop artikel 62, tweede lid, van de Wet SUWI betrekking heeft. Om die reden is deze gegevensuitwisseling ook van een andere orde dan die wordt geregeld in artikel 5.23. Vandaar dat de regeling van het gebruik van de elektronische voorzieningen in een aparte paragraaf is gehandhaafd.
In artikel 5.4 is de gegevensverstrekking aan de AI uitgebreid met de gegevensverstrekking door de colleges van B&W aan de AI van gegevens, die de colleges verwerken voor de uitvoering van de gemeentelijke uitkeringswetten, die in artikel 62 van de Wet SUWI worden genoemd. Het gaat om gegevens, die de AI nodig heeft als toezichthouder. De grondslag voor deze gegevensverstrekking is artikel 67 van de WWB en de IOAW.
Artikel 5.5 is geheel herzien om het gebruik van elektronische voorzieningen door de AI en de SIOD te regelen voor het gegevensverkeer met de SUWI-partijen in het belang van opsporing en toezicht passend bij de nieuwe structuur. Aparte regeling van de vastlegging van de gegevens, die worden uitgewisseld in het SUWI-gegevensregister is niet noodzakelijk, omdat artikel 5.20 van het Besluit SUWI, zoals dat in dit besluit wordt voorgesteld van toepassing is.
Overigens gaat het hier om gebruik van elektronische voorzieningen, indien dat in het belang van opsporing en toezicht van belang is. Dus eerder voor verificatie van gegevens dan voor systematische bestandsvergelijking.
Bij de gemeenten zijn registraties ingericht in het kader van het beleid ter voorkoming van vroegtijdig schoolverlaten en in geval van schoolverlaten voor het direct kunnen doorverwijzen van vroegtijdige schoolverlaters naar een arbeidsplaats of scholingstraject. Onderdeel e regelt, dat het UWV verplicht is aan colleges van burgemeester en wethouders voor deze registraties in verband met de taak ten aanzien van vroegtijdige schoolverlaters op verzoek kosteloos gegevens te verstrekken over het aanvragen of ontvangen van een uitkering door deze schoolverlaters of over het hebben van een dienstverband van deze schoolverlaters, voor zover dit van belang is om die schoolverlater weer toe te leiden naar onderwijs. De bevoegdheid tot het verstrekken van gegevens kan per geval getoetst worden aan het doelbindingsvereiste van de WBP. Opname in artikel 5.9 van het Besluit SUWI betekent, dat duidelijk is dat het UWV die gegevens op verzoek verstrekt zonder nadere afweging per verzoek en dat dit kosteloos gebeurt.
Er worden twee nieuwe paragrafen toegevoegd.
Paragraaf 5.6 bevat artikelen die betrekking hebben op elektronische voorzieningen die worden gebruikt voor de verwerking van gegevens.
De inhoud van een aantal artikelen uit deze paragraaf is grotendeels afkomstig van artikelen uit de vroegere paragraaf 6.1 van de Regeling SUWI.
Er zijn wel een aantal wijzigingen doorgevoerd.
Zo wordt er onder andere niet meer verwezen naar Suwinet, maar naar het meer algemene begrip «elektronische voorzieningen». Dit om te zorgen dat het Besluit SUWI voldoende flexibel en houdbaar is voor een dynamische praktijk.
Daarnaast wordt er niet meer verwezen naar Suwinet-partijen, maar naar gebruikers (opgenomen in de definitiebepalingen), dit omdat het begrip Suwinet is vervangen.
Paragraaf 5.7 ten slotte, bevat bepalingen over het Inlichtingenbureau.
Vanuit het uitgangspunt van eenmalige gegevensuitvraag is in artikel 5.19 (vroegere artikel 6.1 van de Regeling SUWI) neergelegd dat gebruikers en derde partijen, die tot gebruik van gegevens bevoegd zijn, gehouden zijn de functies van de elektronische voorzieningen te benutten om gegevens te raadplegen en over te nemen in de eigen administratie en om elkaar gegevens, documenten of andere informatie te verstrekken, die gebruikt worden voor de uitwisseling van gegevens. Centraal worden afspraken gemaakt over (decentrale) voorzieningen die noodzakelijk zijn om eenmalige gegevensuitvraag mogelijk te maken. Ten aanzien van de elektronische voorziening zijn binnen de hoofdfunctie routering in ieder geval de volgende nevenfuncties te onderscheiden. Voor wat betreft de centrale functionaliteiten gaat het in elk geval om op authenticatie, autorisatie en logging. Tevens zal het de dossierfunctie (waaronder het klantbeeld), vooringevulde formulieren en een terugmeld- en correctievoorziening betreffen. Concreet betekent dit dat gebruikers de mogelijkheid krijgen gegevens te raadplegen en over te nemen in de eigen administratie en om elkaar gegevens, documenten of andere informatie te verstrekken. Met betrekking tot het klantbeeld wordt specifiek geregeld dat de elektronische voorziening door gebruikers wordt gebruikt om daarmee eenduidige informatie te verstrekken aan de belanghebbende. Ook andere dan de hiervoor genoemde toepassingen behoren tot de mogelijkheden.
In het Gegevensregister SUWI is een berichtenindex opgenomen waarin de verschillende soorten berichten zijn weergegeven die worden uitgewisseld. Onder berichten worden alle verzamelingen van gegevens verstaan zoals die met de elektronische voorzieningen worden uitgewisseld.
In het eerste lid van artikel 5.20 wordt bepaald welke informatie over deze berichten wordt vastgelegd. Deze informatie wijkt af van hetgeen in de Regeling SUWI was geregeld. In plaats van informatie over de gevallen waarin uitwisseling plaatsvindt, dient er per bericht te worden aangegeven wie de verantwoordelijke is in de zin van de WBP. Dit vanuit het oogpunt van transparantie en om de burger te laten weten bij wie hij terecht kan voor de uitoefening van zijn inzage- en correctierecht met betrekking tot de gegevens. Tevens wordt het zogenaamde klantbeeld beschreven. Het betreft een overzicht van alle gegevens die aan de klant worden getoond. Het gaat hierbij om meer gegevens dan waarvoor het verplichte gebruik geldt en waarop bijlage II betrekking heeft. Het gaat hier om de gegevensverwerking in de vorm van het DKD.
In het tweede lid wordt bepaald dat de inhoud van het Gegevensregister SUWI bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. (zie ook paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting). Een en ander zal worden uitgewerkt in een bijlage bij de Regeling SUWI.
Artikel 5.21 komt grotendeels overeen met het vroegere artikel 6.3 van de Regeling SUWI. In dit artikel wordt de inrichting en het beheer geregeld van de elektronische voorzieningen. De CWI heeft hiertoe een afzonderlijke organisatorische eenheid ingericht: het BKWI. Deze organisatie vervult een centrale rol bij de samenwerking op het terrein van gegevensverwerking. Die blijft gehandhaafd. Een en ander is uitgewerkt in het Stelselontwerp gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI. Bij ministeriële regeling wordt de inhoud daarvan vastgesteld. (zie ook paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting), waartoe ook een nieuwe bijlage bij de Regeling SUWI zal worden vastgesteld.
In artikel 5.22 (vroegere artikel 6.4 van de Regeling SUWI) worden regels gesteld omtrent de beveiliging van de gegevensverwerking via de elektronische voorzieningen door de gebruikers. De regels vormen tezamen met die op grond van de artikelen 5.20 (het gegevens/berichtenregister) en die op grond van artikel 5.21 (de beheerorganisatie) een samenhangende set die als grondslag dienen voor afspraken over beschikbaarheid- en integriteiteisen van de gegevens in de SUWI-keten en wederzijdse dienstverlening.
Bij ministeriële regeling zullen deze regels nader uitgewerkt worden. De kern daarvan wordt vastgelegd in een bijlage bij de Regeling SUWI (zie ook paragraaf 3.4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting). De regels die gesteld worden hebben ondermeer betrekking op:
– transparantie van gegevensuitwisseling naar buiten toe;
– een gezamenlijk niveau van toegangsbeveiliging;
– continuiteitswaarborgen ten aanzien van beschikbaarheid van de diverse voorzieningen en het niveau van foutloosheid van de voorzieningen.
Kern is dat partijen een kader aangereikt krijgen waarbinnen zij gezamenlijk tot nadere afspraken moeten komen.
Dit artikel regelt het gebruik van de elektronische voorzieningen in het SUWI-domein door derden, zoals is toegelicht in paragraaf 3.6 van deze nota van toelichting.
Uit artikel 62, tweede lid, laatste zin, van de Wet SUWI blijkt dat het gebruik van de elektronische voorzieningen niet beperkt hoeft te worden tot gegevensuitwisseling tussen de gebruikers onderling. De elektronische voorzieningen kunnen ook gebruikt worden voor gegevensuitwisseling tussen gebruikers en andere instanties of personen (buiten het SUWI-domein), mits dit toegestaan is op grond van enig wettelijk voorschrift. De derden zijn in beginsel bestuursorganen. Voor zover het niet-bestuursorganen zijn zal de basis voor de gegevensuitwisseling moeten zijn gelegen in de toepasselijke wetten en onder de voorwaarden in die wetten genoemd.
In het nieuwe artikel 5.23 wordt bepaald dat bij genoemde uitwisseling er tussen de gebruikers en de andere instanties of personen overeenstemming over zaken zoals regelmaat en wijze van verstrekking van gegevens moet bestaan. Dit moet worden vastgelegd in een overeenkomst. Dit artikel heeft in eerste instantie betrekking op gegevensverstrekkingen door en aan één van de gebruikers door andere instanties dan de gebruikers, bijvoorbeeld omdat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de WWB. In dat geval zijn de elektronische voorzieningen ondersteunend voor de wettelijk toegestane gegevensuitwisselingen voor de uitvoeringsprocessen in het SUWI-domein.
De noodzaak van het gebruik van elektronische voorzieningen en dus de toegang tot de persoonsgegevens, die ook gebruik worden voor de taakuitoefening binnen het SUWI-domein kunnen echter ook van belang zijn van de taakuitoefening door de derde, in zijn hoedanigheid als de verantwoordelijke in de zin van de WBP. Het zal bij de verstrekking van deze gegevens gaan over overheidstaken. Bij dit soort gegevensverstrekkingen zullen de afwegingen die genoemd worden in paragraaf 3.6 bij het vaststellen van de overeenkomsten over de inhoud van de gegevensverstrekkingen vooral aan de orde zijn. In geval van de gegevensverstrekkingen voor de uitvoering van de SUWI-taken is dit een integraal onderdeel van het uitvoeringsproces en richt zich dit niet in het bijzonder op het gebruik maken van de elektronische voorzieningen op een structurele wijze.
In het tweede lid wordt geregeld hoe te handelen indien colleges van burgemeester en wethouder partij zijn. Op de vertegenwoordiging is hiervoor in paragraaf 5 al ingegaan.
Het gaat in dit artikel om gegevensuitwisseling met gebruikmaking van de elektronische voorzieningen. Daarbij gelden dan ook de voorwaarden over het bekendmaken van de gegevens en het vastleggen van de gegevens en welke instantie verantwoordelijke is voor de verwerking daarvan zoals dat blijkt uit het Gegevensregister SUWI. In het derde lid wordt bepaald, dat de informatie uit het Gegevensregister ook betrekking heeft op deze gegevensuitwisseling met derde partijen.
Omdat nog niet goed te voorzien is hoe de aansluiting van deze derde partijen in de praktijk zal verlopen en het dus nodig kan blijken, dat er nadere regels worden gesteld hiervoor is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen daartoe nadere regels bij ministeriële regeling te stellen.
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de rol van het Inlichtingenbureau zoals in paragraaf 4.2 hiervoor is uiteengezet.
In het eerste lid van dit artikel wordt het Inlichtingenbureau aangewezen als bewerker in de zin van de WBP indien de verwerking van gegevens via het Inlichtingenbureau verloopt. Een bewerker verwerkt gegevens ten behoeve van degene die verantwoordelijk is voor de gegevens, overeenkomstig diens instructies, zonder dat hij ondergeschikt is aan deze verantwoordelijke. Verder beperkt de rol van de bewerker zich tot het verwerken van gegevens en heeft hij geen zeggenschap over onder andere het doel en de middelen voor de verwerking van gegevens. Voor de wijze waarop het Inlichtingenbureau als bewerker optreedt in relatie tot elektronische voorzieningen is uitgewerkt in het Stelselontwerp gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI, waarop artikel 5.21 betrekking heeft. Het Inlichtingenbureau treedt onder bepaalde voorwaarden op als bewerker voor bepaalde gemeenten. Op grond van het tweede lid kunnen hiervoor nadere regels worden gesteld. Deze kunnen ook betrekking hebben op de gegevensuitwisseling tussen het Inlichtingenbureau en bepaalde instanties, zoals b.v. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Voorts wordt bij ministeriële regeling bepaald welke gegevens door het Inlichtingenbureau worden verwerkt. Dit vanuit het oogpunt van transparantie en kenbaarheid. De bepalingen van dit artikel zijn overigens uitgebreid toegelicht in paragraaf 4.3.
De inhoud van artikel 5.25 is grotendeels overgenomen van het vroegere artikel 9 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten. Dit omdat het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten wordt ingetrokken en de inhoud van artikel 9 nog praktische waarde heeft, zoals is uiteengezet in paragraaf 4.3.
Bijlage II wordt met dit onderdeel in het Besluit SUWI gevoegd.
Het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten wordt ingetrokken. Dit omdat de bepalingen over de verantwoording van de uitgaven ten laste van de financiële bijdrage als uitwerking van artikel 63 van de Wet SUWI beter in het Besluit SUWI kunnen worden opgenomen. De overige bepalingen van dit Besluit hebben wegens de samenhang met de elektronische voorzieningen en dus als uitwerking van artikel 62 van de Wet SUWI, voor zover ze nog relevant zijn, hun plaats gekregen in het Besluit SUWI en worden nader uitgewerkt in de Regeling SUWI.
Er is gekozen voor gedifferentieerde inwerkingtreding omdat daarmee, gezien de verscheidenheid aan onderwerpen die in het besluit aan de orde komen, de ruimte wordt geboden inwerkingtreding op verschillende tijdstippen te laten plaatsvinden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. Aboutaleb
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-104.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.