Besluit van 26 februari 2007 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattent hoofdspoorwegen in verband met de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 november 2006, nr. AV/IR/2006/97632;

Gelet op de artikelen 2:1, eerste lid, 2:7, eerste lid, 4:3, tweede en vierde lid, en 5:12, eerste en tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, en artikel 28, tweede lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 18 januari 2007, no. W12.06.0531/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 februari 2007, nr. AV/IR/2007/2534;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidstijdenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 komt te luiden:

Definities

Artikel 1:1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

– aanwezigheidsdienst: een aaneengesloten periode van ten hoogste 24 uren waarin de werknemer, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;

– bereikbaarheidsdienst: een aaneengesloten periode van ten hoogste 24 uren waarin de werknemer, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, verplicht is om bereikbaar te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;

– jeugdzorg: jeugdzorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg die gepaard gaat met verblijf als bedoeld in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, voor zover daarin personen plegen te worden verzorgd uit andere hoofde dan wegens hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid;

– mijnbouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder n, van de Mijnbouwwet;

– verpleging en verzorging: de verpleging, de verzorging, de begeleiding, de medische behandeling of het medisch onderzoek van personen in verband met hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid dan wel hun gevorderde leeftijd;

– vrijwillige brandweer: een werknemer van 18 jaar of ouder die zich als vrijwilliger beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door burgemeester en wethouders is aangesteld en werkzaam is;

– wet: de Arbeidstijdenwet.

B

Artikel 1:2 vervalt.

C

Paragraaf 2.1 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

§ 2.1 Gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid van de wet

Leidinggevenden en hoger personeel
Artikel 2.1:1
  • 1. De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder:

    a. wiens jaarlijks in geld vastgesteld loon ten minste 3 maal het bedrag, vastgesteld overeenkomstig het derde lid, bedraagt, of

    b. die namens de werkgever uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft aan werknemers die voor die werkgever arbeid verrichten op een mijnbouwwerk.

  • 2. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op de werknemer die:

    a. arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwwerk;

    b. arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst, of

    c. arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

  • 3. De hoogte van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    a. het twaalfvoud van de uitbetalingstermijn van een maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, dat overeenkomstig artikel 14, eerste en zesde lid, van die wet, is vastgesteld op 1 januari van het desbetreffende jaar,

    b. verhoogd met het op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag voorgeschreven percentage vakantiebijslag,

    c. afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van € 50, waarbij het restbedrag van € 25 wordt afgerond naar boven.

    Bij een werknemer die in deeltijd werkt wordt het bedrag naar rato van zijn deeltijdfactor toegepast.

  • 4. Van het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt door Onze Minister jaarlijks mededeling gedaan in de Staatscourant.

Vrijwilligers, vrijwillige brandweer, sport, wetenschappelijk onderzoek, gezinshuisouder, podiumkunstenaars, medisch specialisten en school- en vakantiekampen
Artikel 2.1:2
  • 1. De artikelen 4:1, 4:2 en 4:3, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 16 jaar of ouder, die vrijwilliger is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor zover de werknemer, bedoeld in de eerste zin, een jeugdige werknemer is, verricht hij geen arbeid tussen 23.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de vrijwillige brandweer, voor zover deze arbeid het repressief optreden bij brand of ongeval betreft en die arbeid voortvloeit uit een oproep, waaraan die werknemer niet verplicht is gehoor te geven.

  • 3. De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder, die:

    a. uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het beoefenen van sport in zijn levensonderhoud voorziet;

    b. wetenschappelijk onderzoek verricht, voor zover de aard van dit onderzoek of de in het onderzoek toe te passen processen dit noodzakelijk maken;

    c. uitsluitend werkzaamheden verricht als gezinshuisouder in het kader van:

    1°. jeugdzorg met verblijf als bedoeld in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg gedurende het etmaal, of

    2°. verpleging of verzorging;

    d. uitsluitend of in hoofdzaak als acteur, artiest of musicus in zijn levensonderhoud voorziet;

    e. werkzaam is als medisch specialist, als huisarts, als verpleeghuisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, of

    f. gedurende de daarvoor benodigde tijd werkzaam is als leider of begeleider van leerlingen onderscheidenlijk personen tijdens schoolkampen of -reizen onderscheidenlijk vakantiedagen of -kampen, welke in het kader van de onderwijsinstelling, een accommodatie waarin verblijf als bedoeld in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt geboden, of een inrichting voor verpleging of verzorging worden georganiseerd en welke arbeid buiten die instelling, accommodatie, onderscheidenlijk inrichting wordt verricht.

Dienst Koninklijk Huis
Artikel 2.1:3

Paragraaf 5.2 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder in dienst van de Dienst Koninklijk Huis, tenzij bijzondere omstandigheden om redenen van veiligheid en privacy samenhangend met de leden van het Koninklijk Huis de toepassing van die paragraaf en de daarop berustende bepalingen belemmeren.

Handelsondernemingen en kantoren
Artikel 2.1:4
  • 1. Artikel 5:5, tweede lid, onder b, van de wet, is niet van toepassing op arbeid verricht door werknemers in handelsondernemingen en kantoren.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.

  • 3. Het tweede lid kan uitsluitend bij collectieve regeling of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling geen bepalingen terzake bevat, telkens met instemming van de betrokken werknemer worden toegepast. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige zin of het tweede lid is bepaald, het eerste lid buiten toepassing wordt gelaten, is nietig.

Geestelijk ambt
Artikel 2.1:5

Artikel 5:6 van de wet is niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer in verband met het vervullen van een geestelijk ambt alsmede op arbeid verricht door de werknemer die hem in de uitoefening van dat ambt bijstaat.

D

In artikel 3.1:2 wordt «artikel 5.14:5» vervangen door: artikel 5.14:4.

E

Artikel 4.1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Toepasselijkheid van de paragraaf en definitie.

2. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder alternatieve sanctie verstaan:

    a. een project ter uitvoering van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht;

    b. de deelneming aan een project als bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht;

    c. de vervulling van de voorwaarde, bedoeld in artikel 77f, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, of

    d. de uitvoering van de alternatieve sanctie, bedoeld in artikel 77h, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

F

In artikel 4.1:2, eerste lid, wordt «artikel 5:6» vervangen door: artikel 5:7, eerste lid.

G

Artikel 4.1:3 vervalt onder vernummering van artikel 4.1:4 tot artikel 4.1:3.

H

Artikel 4.1:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Samenloop en mededelingsverplichting.

2. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «2.» geplaatst.

3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Artikel 5:15, eerste tot en met vierde lid en zesde en zevende lid, van de wet is niet van toepassing op arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie.

I

Artikel 4.2:1 komt te luiden:

Arbeidstijd voorafgaand aan een feestdag

Artikel 4.2:1
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:7, tweede lid, onder a, en 5:8, eerste lid, van de wet kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid voorafgaand aan Nieuwjaarsdag, de Christelijke Eerste of Tweede Paasdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, Hemelvaartsdag, de Christelijke Eerste of Tweede Pinksterdag, 5 december en de Eerste of Tweede Kerstdag zodanig dat de werknemer van 18 jaar of ouder in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste 2 maal 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid verricht, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit in verband met die feestdag met zich brengen.

  • 3. Indien een door godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen ingegeven andere dag dan een dag als bedoeld in het tweede lid de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden beïnvloedt op een wijze die gelijkenis vertoont met de beïnvloeding van een in dat lid bedoelde dag, is dat lid van overeenkomstige toepassing.

J

De artikelen 4.2:2 en 4.2:3 vervallen.

K

Artikel 4.3:1 komt te luiden:

Arbeidstijd en noodzakelijke werkzaamheden

Artikel 4.3:1
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:7, tweede lid, onder a, en artikel 5:8, eerste lid, van de wet kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. Indien de arbeid geen uitstel gedoogt en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder ten hoogste eenmaal in elke periode van 2 aaneengesloten weken 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid verricht.

L

Artikel 4.4:1 komt te luiden:

Rusttijd en arbeidstijd

Artikel 4.4:1
  • 1. Ten aanzien van de arbeidstijd per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd kan, in afwijking van paragraaf 5.2 van de wet alsmede de paragrafen 4.2 en 4.7 en hoofdstuk 5, dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de arbeidstijd per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd met ten hoogste 15 aaneengesloten minuten wordt verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de werkzaamheden van de werknemer van 18 jaar of ouder aan het einde van zijn dienst onderscheidenlijk nachtdienst worden overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere werknemer en een goede voortgang van die werkzaamheden overdracht noodzakelijk maakt.

  • 3. Op de afwijking, bedoeld in het tweede lid, zijn artikel 5:8, achtste en negende lid, van de wet en de artikelen 5.1:3, derde lid, onder d, 5.4:4, derde lid en 5.8:1, derde lid, niet van toepassing.

M

Paragraaf 4.5, met de artikelen 4.5:1, 4.5:2, 4.5:3, 4.5:4 en 4.5:5, vervalt.

N

Artikel 4.6:1 komt te luiden:

Afwijking pauzeregeling

Artikel 4.6:1
  • 1. Artikel 5:4, tweede en derde lid, van de wet is niet van toepassing, indien:

    a. de werknemer werkzaamheden verricht zonder enig direct contact met een andere werknemer die vergelijkbare werkzaamheden verricht, of

    b. de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de afwisseling van de arbeid per dienst onderscheidenlijk nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2. Indien het eerste lid wordt toegepast organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat in afwijking van:

    a. artikel 5:7, tweede lid, onder c, van de wet, de werknemer in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 44 uren per week arbeid verricht;

    b. artikel 4.7:1, tweede lid, onder a, de werknemer ten hoogste gedurende 10 uren in een nachtdienst arbeid verricht, welke 2 maal kan worden verlengd tot ten hoogste 12 uren in een nachtdienst.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of tweede lid, is nietig.

O

Artikel 4.6:2 komt te luiden:

Afwijking consignatie bij pauze

Artikel 4.6:2
  • 1. Artikel 5:9, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, indien de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de werknemer tijdens een pauze op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2. Een pauze als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt als een pauze als bedoeld in artikel 5:4, tweede of derde lid, van de wet.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het eerste lid, is nietig.

P

Artikel 4.7:1 komt te luiden:

Nachtarbeid in het weekend

Artikel 4.7:1
  • 1. Artikel 5:8, eerste, derde en vierde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in de periode tussen vrijdag 18.00 uur en de daarop volgende maandag 08.00 uur:

    a. ten hoogste arbeid verricht gedurende 10 uren in een nachtdienst, welke 2 maal kan worden verlengd tot ten hoogste 11 uren in een nachtdienst, en

    b. aansluitend op een nachtdienst als bedoeld onder a een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke periode van 52 aaneengesloten weken ten minste 26 perioden van zaterdag 00.00 uur tot de daarop volgende zondag 24.00 uur geen arbeid verricht.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

Q

Na artikel 4.7:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Nachtarbeid buiten het weekend

Artikel 4.7:2
  • 1. Artikel 5:8, eerste, derde en vierde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. Dit artikel is uitsluitend van toepassing, indien gebruik wordt gemaakt van artikel 4.7:1.

  • 3. Indien zich bij toepassing van artikel 4.7:1 in een andere periode dan de periode, bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal voor de arbeid noodzakelijke werknemers onder het vereiste minimum komt, dan wel op Nieuwjaarsdag, de Christelijke Tweede Paasdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, Hemelvaartsdag, de Christelijke Tweede Pinksterdag, 5 december, Eerste Kerstdag of Tweede Kerstdag, organiseert de werkgever die arbeid zodanig dat de werknemer:

    a. ten hoogste 2 maal in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, en ten hoogste 8 malen in elke aaneengesloten periode van 52 weken, ten hoogste arbeid verricht gedurende 12 uren in een nachtdienst, en

    b. aansluitend op een nachtdienst als bedoeld onder a een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.

    Artikel 4.2:1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

R

Het opschrift van paragraaf 4.8 komt te luiden: Paragraaf 4.8. Aanwezigheidsdiensten

S

Artikel 4.8:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, 5:7, tweede tot en met vierde lid, en 5:8 van de wet zijn niet van toepassing, indien de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de arbeid regelmatig of voor een aanzienlijk deel in een aanwezigheidsdienst wordt verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

2. In het vierde lid wordt na «onafgebroken rusttijd» ingevoegd: alsmede een inkorting als bedoeld in het derde lid, onder c,.

3. Het zesde lid vervalt.

T

De artikelen 4.8:3 en 4.8:4 vervallen.

U

Paragraaf 4.9 komt te luiden:

Paragraaf 4.9. Referentieperiode

Referentieperiode arbeidstijd
Artikel 4.9:1
  • 1. Artikel 5:7, tweede lid, onder c, van de wet is niet van toepassing, indien:

    a. een onvoorziene wijziging van omstandigheden of de aard van de arbeid het met zich brengt dat het volume aan werkaanbod zodanig fluctueert dat de werknemer tijdelijk meer dan gemiddeld 48 uren per week in een periode van 16 aaneengesloten weken arbeid verricht en dit door het op een andere wijze van organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, of

    b. een werknemer namens de werkgever uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft aan werknemers die voor die werkgever arbeid verrichten.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 52 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de wet dan wel bij een daarmee gelijkgestelde regeling als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, van de wet, indien de collectieve regeling, bedoeld in artikel 1:3 van de wet, dat uitdrukkelijk bepaalt dan wel er geen collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de wet van toepassing is. Artikel 1:4, tweede lid, van de wet, is zonodig van overeenkomstige toepassing. Elk beding waarbij wordt afgeweken van dit lid of het tweede lid, is nietig.

Referentieperiode nachtarbeid
Artikel 4.9:2
  • 1. Artikel 5:8, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, indien:

    a. een onvoorziene wijziging van omstandigheden of de aard van de arbeid het met zich brengt dat het volume aan werkaanbod zodanig fluctueert dat de werknemer tijdelijk meer dan gemiddeld 40 uren per week in een periode van 16 aaneengesloten weken arbeid verricht en dit door het op een andere wijze van organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, of

    b. een werknemer namens de werkgever uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft aan werknemers die voor die werkgever arbeid verrichten.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 52 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het tweede lid, is nietig.

V

Artikel 5.1:3 komt te luiden:

Arbeids- en rusttijden

Artikel 5.1:3
  • 1. De artikelen 5:7, tweede lid, onder b, en 5:8 van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 72 uren per week arbeid verricht.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid in nachtdienst verricht:

    a. ten hoogste arbeid verricht gedurende 11 uren in een nachtdienst;

    b. aansluitend op een nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren;

    c. na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 malen achtereenvolgend arbeid te hebben verricht in een nachtdienst, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 60 uren;

    d. in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste 36 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur, en

    e. in elke periode van 16 aaneengesloten weken waarin de werknemer 16 of meer malen arbeid in een nachtdienst verricht ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht in die periode van 16 aaneengesloten weken.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

W

De artikelen 5.1:4, 5.1:5 alsmede paragraaf 5.2 met de artikelen 5.2:1, 5.2:2 en 5.2:3 vervallen.

X

In onderdeel a van artikel 5.3:1 wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Y

Onder vernummering van de artikelen 5.3:2, 5.3:3 en 5.3:4 tot 5.3:3, 5.3:4 en 5.3:5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Consignatie vrijwillige brandweer en samenloop

Artikel 5.3:2
  • 1. Artikel 5:9, vierde lid, van de wet is niet van toepassing, indien het tweede lid wordt toegepast.

  • 2. In aanvulling op artikel 5:7, tweede lid, onder a, van de wet organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer aan wie als vrijwillige brandweer consignatie is opgelegd ten hoogste 14 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren arbeid verricht.

  • 3. De artikelen 5:9, vijfde en zesde lid, en 5:15, eerste tot en met vierde lid, van de wet zijn niet van toepassing op de vrijwillige brandweer.

Z

Artikel 5.3:3 komt te luiden:

Consignatie commandant of ondercommandant vrijwillige brandweer

Artikel 5.3:3
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een werknemer die in de functie van commandant of ondercommandant als vrijwillige brandweer consignatie is opgelegd.

  • 2. Artikel 5:9, tweede lid, van de wet is niet van toepassing als het derde lid wordt toegepast.

  • 3. Indien dit door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de in het eerste lid bedoelde werknemer in elke aaneengesloten periode van 182 maal 24 uren ten minste 91 maal een periode van 24 aaneengesloten uren geen consignatie wordt opgelegd.

  • 4. Artikel 5:9, derde lid, van de wet is niet van toepassing op een werknemer als bedoeld in het eerste lid.

AA

In artikel 5.3:4, eerste lid, wordt «die lid is van de vrijwillige brandweer» vervangen door: die als vrijwillige brandweer arbeid verricht.

AB

Artikel 5.3:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een opschrift ingevoegd luidende: Aanwezigheidsdienst vrijwillige brandweer.

2. In het eerste lid wordt «die lid is van de vrijwillige brandweer» vervangen door: die als vrijwillige brandweer arbeid verricht.

AC

Artikel 5.4:2 komt te luiden:

Arbeid in nachtdienst

Artikel 5.4:2
  • 1. Artikel 5:8, vijfde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer na het verrichten van een reeks van 3 en ten hoogste 6 achtereenvolgende nachtdiensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het tweede lid, is nietig.

AD

Artikel 5.4:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een opschrift ingevoegd, luidende: Jeugdige werknemers in opleiding

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Artikel 5:3, eerste lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

3. In het derde lid, onder c, wordt «tijdruimte» vervangen door: periode.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De in het derde lid, onder c, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de jeugdige werknemer arbeid verricht.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede, derde, of vierde lid, is nietig.

AE

Na artikel 5.4:3 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Permanente nachtarbeid

Artikel 5.4:4
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op brood- en banketbakkerijen waar op ambachtelijke wijze werkzaamheden worden verricht en waar uitsluitend of in hoofdzaak wordt geproduceerd voor een of meer eigen brood- en banketwinkels.

  • 2. Artikel 5:8, achtste en negende lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van 4 aaneengesloten weken ten hoogste 20 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het eerste of derde lid, is nietig.

AF

Paragraaf 5.5 komt te luiden:

Paragraaf 5.5. Sneeuw- en gladheidsbestrijding

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.5:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op werkzaamheden, verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder, in het kader van sneeuw- en gladheidsbestrijding in verband met de veiligheid op verkeerswegen of de vliegveiligheid van het luchtverkeer in de periode van 1 november tot 1 april.

Consignatie
Artikel 5.5:2
  • 1. Artikel 5:9, vijfde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat in afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onder c, van de wet de werknemer aan wie in een periode van 16 aaneengesloten weken 16 of meer malen consignatie is opgelegd, welke consignatie telkens geheel of gedeeltelijk perioden tussen 00.00 uur en 06.00 uur omvat, in die periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week arbeid verricht en in elke periode van 52 weken ten hoogste 40 uren per week arbeid verricht.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het tweede lid, is nietig.

AG

In artikel 5.6:2, derde lid, wordt «13 achtereenvolgende weken» vervangen door: 16 aaneengesloten weken.

AH

Artikel 5.6:3 en paragraaf 5.7, met de artikelen 5.7:1 en 5.7:2, vervallen.

AI

Artikel 5.8:1 komt te luiden:

Permanente nachtarbeid

Artikel 5.8:1
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op uitgaansgelegenheden zoals cafés, casino’s en discotheken waar uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden worden verricht in een nachtdienst.

  • 2. Artikel 5:8, achtste en negende lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van 4 aaneengesloten weken ten hoogste 20 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het eerste of derde lid, is nietig.

AJ

De artikelen 5.8:2 en 5.8:3 vervallen.

AK

Paragraaf 5.10 komt te luiden:

Paragraaf 5.10. Inwonend huishoudelijk personeel

Toepasselijkheid van de paragraaf en definitie
Artikel 5.10:1
  • 1. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder, die arbeid van huishoudelijke aard verricht in of ten behoeve van een particuliere huishouding, waarbij die werknemer in de particuliere huishouding inwoont.

  • 2. Onder arbeid als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan arbeid van huishoudelijke aard, verricht in de ruimte die de werkgever gebruikt om geheel of gedeeltelijk door middel van werkzaamheden in zijn levensonderhoud te voorzien.

Arbeids- en rusttijden
Artikel 5.10:2
  • 1. De paragrafen 4.1 en 5.2 en de daarop berustende bepalingen en hoofdstuk 6 van de wet alsmede hoofdstuk 5, met uitzondering van deze paragraaf, zijn niet van toepassing.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 9 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren;

    b. na ten hoogste 4 aaneengesloten uren arbeid in een dienst zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze;

    c. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren;

    d. op ten minste 13 zondagen in elke periode van 52 aaneengesloten weken geen arbeid verricht, en

    e. ten hoogste 60 uren per week en gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken arbeid verricht.

  • 3. De in het tweede lid, onder a, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Elke beding waarbij ten nadele van de werknemer wordt afgeweken van deze paragraaf, is nietig.

AL

Artikel 5.11:3 vervalt onder vernummering van artikel 5.11:2 tot artikel 5.11:3.

AM

Na artikel 5.11:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Samenloop

Artikel 5.11:2

Artikel 5:15, eerste tot en met vierde lid, van de wet is niet van toepassing.

AN

Artikel 5.11:3 komt te luiden:

Arbeids- en rusttijden

Artikel 5.11:3
  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, en 5:8, eerste en derde lid, van de wet zijn ten hoogste eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren niet van toepassing, indien de werkgever de arbeid zodanig organiseert, dat de werknemer in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren:

    a. hetzij een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren;

    b. hetzij een rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten periode van 24 uren.

  • 2. Indien het eerste lid, onder b, wordt toegepast, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

  • 3. De in het eerste lid, onder b, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het eerste, tweede of derde lid, is nietig.

AO

In artikel 5.12:1 wordt «in paragraaf 5.16» vervangen door: in de paragrafen 5.15 en 5.16.

AP

Artikel 5.12:2 komt te luiden:

Dagelijkse onafgebroken rusttijd

Artikel 5.12:2
  • 1. Artikel 5:3, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer

    a. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd 12 maal in elke periode van 4 aaneengesloten weken mag worden ingekort tot ten minste 10 uren, en

    b. in elke periode van 52 aaneengesloten weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

  • 3. De in het tweede lid, onder a, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

AQ

Paragraaf 5.13 komt te luiden:

Paragraaf 5.13. Lokaalspoorwegen

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.13:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op een werknemer van 18 jaar of ouder die arbeid verricht in of op een railvoertuig, gebezigd voor vervoer van personen over lokaalspoorwegen.

Nachtarbeid
Artikel 5.13:2
  • 1. Artikel 5:8, vijfde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren arbeid verricht in nachtdienst welke eindigt voor of op 02.00 uur;

    b. na een nachtdienst als bedoeld onder a die wordt gevolgd door een dienst, niet zijnde een nachtdienst, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren;

    c. in de dienst, bedoeld onder b, ten hoogste 6 uren arbeid verricht, en

    d. na de dienst, bedoeld onder b, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 46 uren.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het tweede lid, is nietig.

AR

Artikel 5.14:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In deze paragraaf wordt onder mijnbouwinstallatie verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet.

AS

Artikel 5.14:2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, 5:7 en 5:8, eerste tot en met zevende lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon werkzaam is:

    a. gedurende ten hoogste 14 maal in elke periode van 28 aaneengesloten dagen, ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, en in een periode van 16 aaneengesloten weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht;

    b. na het verrichten van arbeid in die dienst onderscheidenlijk nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren, welke rusttijd 4 maal in elke periode van 28 aaneengesloten dagen mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

3. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde tot en met tiende lid tot vierde tot en met achtste lid.

4. In het vierde lid wordt «en het vijfde lid, onderdeel a, 2 maal in elke periode van 28 achtereenvolgende dagen» vervangen door: 2 maal in elke periode van 28 aaneengesloten dagen.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien het vierde lid wordt toegepast kan in afwijking van het derde lid, onder b, de onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren worden ingekort met ten hoogste één uur.

6. In het zesde lid wordt «13 achtereenvolgende weken» vervangen door: 16 aaneengesloten weken.

7. In het zevende lid wordt «achtste lid, onderdeel a» vervangen door: zesde lid, onderdeel a.

8. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. Indien het zevende lid, eerste zin, van toepassing is, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer die in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon werkzaam is, in een periode van 52 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

AT

Artikel 5.14:3 komt te luiden:

Arbeids- en rusttijden in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon mijnbouwwerk

Artikel 5.14:3
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een werknemer die werkzaamheden in een bestendig en regelmatig arbeidspatroon verricht op een mijnbouwwerk, niet zijnde een mijnbouwinstallatie.

  • 2. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, 5:7 en 5:8, eerste tot en met zevende lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 3. Artikel 5.14:2, derde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

AU

Artikel 5.14:4 vervalt, onder vernummering van de artikelen 5.14:5 tot en met 5.14:9 tot 5.14:4 tot en met 5.14:8.

AV

Artikel 5.14:4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, 5:7 en 5:8, eerste tot en met zevende lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

2. In het derde, vierde en zesde lid wordt «achtereenvolgende» telkens vervangen door: aaneengesloten.

3. In het zesde lid wordt «13» vervangen door: 16.

AW

Artikel 5.14:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Artikel 5:4, tweede en derde lid, van de wet is niet van toepassing, indien de artikelen 5.14:2 tot en met 5.14:4 worden toegepast.

2. In het tweede lid wordt «artikel 5:10» vervangen door: artikel 5:4, tweede en derde lid,.

AX

Artikel 5.14:6 komt te luiden:

Consignatie

Artikel 5.14:6
  • 1. Artikel 5:9, tweede tot en met zesde lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die consignatie wordt opgelegd ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren en 85 uren per week arbeid verricht.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of vierde lid, is nietig.

  • 4. Artikel 5:9, zevende lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

AY

Artikel 5.14:7 komt te luiden:

Duikwerkzaamheden

Artikel 5.14:7
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de werknemer die duikwerkzaamheden en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden verricht op of vanaf of ten behoeve van een mijnbouwinstallatie.

  • 2. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, en 5:8, vierde tot en met zevende lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. in een periode van 26 weken ten hoogste 121 dagen op locatie doorbrengt, waarvan ten hoogste 28 dagen aaneengesloten;

    b. na een periode van ten hoogste 28 aaneengesloten dagen op locatie een rust elders heeft van ten minste 7 maal 24 aaneengesloten uren, en

    c. na arbeid te hebben verricht in een dienst onderscheidenlijk een nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren.

  • 4. Indien de werknemer minder dan 28 aaneengesloten dagen op locatie heeft doorgebracht organiseert de werkgever de arbeid van de werknemer zodanig, dat de werknemer een rust elders heeft van ten minste 2 maal 24 aaneengesloten uren voor elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren die de werknemer op locatie heeft doorgebracht. De eerste zin wordt toegepast naar rato van het aantal uren dat de werknemer op locatie heeft doorgebracht, waarbij een minimum rust elders in acht wordt genomen van 24 aaneengesloten uren.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede, derde of vierde lid, is nietig.

AZ

Artikel 5.14:8 komt te luiden:

Saturatieduiken

Artikel 5.14:8
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid die bestaat uit saturatieduiken en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, verricht ten behoeve van een mijnbouwinstallatie.

  • 2. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, en 5:7 en 5:8 van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. gedurende ten hoogste 28 maal achtereen ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en in een periode van 16 aaneengesloten weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht;

    b. na arbeid te hebben verricht in die dienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren, en

    c. tegenover iedere periode van 24 uren waarin arbeid wordt verricht na het beëindigen van die arbeid direct aansluitend een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren elders.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

BA

Paragraaf 5.15 komt te luiden:

Paragraaf 5.15. Bioscopen

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.15:1

Deze paragraaf is van toepassing op arbeid, verricht in een bioscoop door een werknemer van 18 jaar of ouder en die bestaat uit het uitsluitend of in hoofdzaak:

a. bedienen van filmapparatuur als operateur of leerlingoperateur, of

b. het namens de werkgever en in diens plaats uitoefenen van het bioscoopbedrijf.

Arbeids- en rusttijden
Artikel 5.15:2
  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:7, tweede lid, onderdelen a en b, en 5:8, eerste, tweede en derde lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 12 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid verricht;

    b. ten hoogste 72 uren per week arbeid verricht;

    c. ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 52 aaneengesloten weken arbeid verricht, en

    d. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd 4 maal in elke periode van 4 aaneengesloten weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onder a, kan de werkgever de arbeid zodanig organiseren, dat de werknemer ten hoogste 26 maal in elke periode van 52 aaneengesloten weken ten hoogste 14 uren per dienst arbeid onderscheidenlijk nachtdienst verricht, mits die werknemer na die dienst onderscheidenlijk nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

  • 4. De in het tweede lid, onder d, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede, derde of vierde lid, is nietig.

BB

Paragraaf 5.16 komt te luiden:

Paragraaf 5.16. Podiumkunsten

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.16:1

Deze paragraaf is van toepassing op arbeid, die bestaat uit werkzaamheden met betrekking tot uitvoeringen van culturele of artistieke aard of uitvoeringen die daarmee gelijkenis vertonen alsmede de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder.

Arbeids- en rusttijden
Artikel 5.16:2
  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:7, tweede lid, onderdelen a en b, en 5:8, eerste, tweede en derde lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 12 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst verricht;

    b. ten hoogste 72 uren per week arbeid verricht;

    c. ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 52 aaneengesloten weken arbeid verricht, en

    d. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd 4 maal in elke periode van 4 aaneengesloten weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onder a, kan de werkgever de arbeid zodanig organiseren, dat de werknemer ten hoogste 26 maal in elke periode van 52 aaneengesloten weken ten hoogste 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid verricht, mits die werknemer na die dienst onderscheidenlijk nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

  • 4. De in het tweede lid, onder d, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede, derde of vierde lid, is nietig.

Dag op dag af
Artikel 5.16:3
  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, en 5:8, eerste, tweede en derde lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. Artikel 5.16:2 is niet van toepassing als dit artikel wordt toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste arbeid verricht gedurende 12 uren in een nachtdienst;

    b. ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 52 aaneengesloten weken arbeid verricht;

    c. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten periode van 24 uur, welke rusttijd ten hoogste 117 maal in elke periode van 52 aaneengesloten weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, en

    d. na een nachtdienst waarop de onderdelen a en c, voor zover het de inkorting van de rusttijd in een aaneengesloten periode van 24 uur betreft, van toepassing zijn, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

  • 4. De in het derde lid, onder c, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede, derde of vierde lid, is nietig.

BC

Paragraaf 5.17 met de artikelen 5.17:1 en 5.17:2 vervalt.

BD

Artikel 5.18:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Artikel 5:3, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De in het derde lid bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 5. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het derde of vierde lid, is nietig.

BE

Artikel 5.18:4 vervalt.

BF

Artikel 5.19:2 komt te luiden:

Dagelijkse onafgebroken rusttijd

Artikel 5.19:2
  • 1. Artikel 5:3, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren alsmede eenmaal mag worden ingekort tot ten minste 10 uren.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

BG

Artikel 5.19:3 komt te luiden:

Bereikbaarheidsdienst

Artikel 5.19:3
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede en derde lid, aan een werknemer een bereikbaarheidsdienst worden opgelegd. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste zin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het tweede of derde lid, is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een werknemer ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 32 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 5:9, derde tot en met negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

BH

Artikel 5.19:4 komt te luiden:

Cumulatie bijzondere diensten

Artikel 5.19:4

Indien aan een werknemer zowel consignatie, aanwezigheidsdiensten of bereikbaarheidsdiensten worden opgelegd, organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat de werknemer ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 32 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken consignatie, een aanwezigheidsdienst of een bereikbaarheidsdiensten wordt opgelegd.

BI

Artikel 5.20:2 komt te luiden:

Arbeidstijd

Artikel 5.20:2
  • 1. De artikelen 5:7, tweede lid, onder b, 5:8, tweede lid, en 5:9, vijfde en zesde lid, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin is nietig.

BJ

Artikel 5.20:4 komt te luiden:

Bereikbaarheidsdienst

Artikel 5.20:4
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede en derde lid, aan een werknemer een bereikbaarheidsdienst worden opgelegd. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste zin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het tweede of derde lid, is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een werknemer ten hoogste 5 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 32 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 5:9, derde, vierde en zevende tot en met negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

BK

Artikel 5.20:5 komt te luiden:

Cumulatie bijzondere diensten

Artikel 5.20:5

Indien aan een werknemer zowel consignatie, aanwezigheidsdiensten of bereikbaarheidsdiensten worden opgelegd, organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat de werknemer ten hoogste 5 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 32 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken consignatie, een aanwezigheidsdienst of een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

BL

Artikel 5.21:2 komt te luiden:

Bereikbaarheidsdienst

Artikel 5.21:2
  • 1. Uitsluitend indien de werkgever dit heeft bedongen kan, met inachtneming van het tweede en derde lid, aan een werknemer een bereikbaarheidsdienst worden opgelegd. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste zin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het tweede en derde lid, is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een werknemer:

    a. ten hoogste 5 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 64 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd, en

    b. in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 5:9, derde lid en zevende tot en met negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing. Artikel 5:7, tweede lid, onder a, van de wet is niet van toepassing.

BM

Artikel 5.21:3 komt te luiden:

Bereikbaarheidsdienst verloskundige in opleiding

Artikel 5.21:3
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht door de werknemer in opleiding tot verloskundige.

  • 2. Uitsluitend indien de werkgever dit heeft bedongen kan, met inachtneming van het derde en vierde lid, aan een werknemer een bereikbaarheidsdienst worden opgelegd. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste zin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het derde en vierde lid, is nietig.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een werknemer:

    a. ten hoogste 84 maal in elke periode van 52 aaneengesloten weken en ten hoogste 7 maal achtereen een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd, en

    b. in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

  • 4. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 5:9, derde lid en zevende tot en met negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing. Artikel 5:7, tweede lid, onder a, van de wet is niet van toepassing.

BN

Paragraaf 5.22 met de artikelen 5.22:1 en 5.22:2 vervalt.

BO

Artikel 5.23:2 komt te luiden:

Arbeids- en rusttijden

Artikel 5.23:2
  • 1. De artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, en 5:7, tweede lid, onder b, van de wet zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 72 uren per week arbeid verricht;

    b. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd 4 maal in elke periode van 4 aaneengesloten weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;

    c. ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 52 aaneengesloten weken arbeid verricht, en

    d. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren, welke rusttijd ten hoogste 8 maal in elke periode van 52 aaneengesloten weken mag worden vervangen door een onafgebroken rusttijd van ten minste 60 uren in een aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren.

  • 3. De in het tweede lid, onder b en d, bedoelde aaneengesloten periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

BP

De artikelen 5.23:3, 5.23:4, paragraaf 5.24 met de artikelen 5.24:1 en 5.24:2 en paragraaf 5.25 met de artikelen 5.25:1, 5.25:2 en 5.25:3 vervallen.

BQ

Artikel 5.26:3 komt te luiden:

Onafgebroken rusttijd

Artikel 5.26:3
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de reis die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland wordt gemaakt langer duurt dan 6 aaneengesloten dagen.

  • 2. Artikel 5:5, tweede lid, van de wet is niet van toepassing, gedurende ten hoogste 6 aaneengesloten weken, mits de in dat artikellid bedoelde onafgebroken rusttijd wordt gecompenseerd overeenkomstig het derde lid.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer vanaf de dag nadat het schip de binnenwateren is binnengevaren een onafgebroken rusttijd heeft waarvan de omvang wordt bepaald door de uitkomst van de berekening van het aantal dagen dat de werknemer aan boord van het schip werkzaamheden heeft verricht, vermenigvuldigd met 6 uur.

  • 4. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin dan wel het tweede of derde lid, is nietig.

BR

Artikel 5.26:4 komt te luiden:

Arbeidstijd

Artikel 5.26:4
  • 1. Artikel 5:7, tweede lid, onder a, van de wet en artikel 4.3:1 zijn niet van toepassing, indien dit artikel wordt toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste eenmaal in elke periode van 2 aaneengesloten weken 14 uren per dienst arbeid verricht.

  • 3. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin of het tweede lid, is nietig.

BS

Artikel 5.27:2 komt te luiden:

Bereikbaarheidsdienst

Artikel 5.27:2
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede en derde lid, aan een werknemer een bereikbaarheidsdienst worden opgelegd. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste zin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het tweede of derde lid, is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een werknemer ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 46 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 5:9, derde tot en met negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

BT

Artikel 5.27:3 komt te luiden:

Cumulatie bijzondere diensten

Artikel 5.27:3

Indien aan een werknemer zowel consignatie, aanwezigheidsdiensten of bereikbaarheidsdiensten worden opgelegd, organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat de werknemer ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren en 32 maal in elke periode van 16 aaneengesloten weken consignatie, een aanwezigheidsdienst of een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

BU

Artikel 7:1 komt te luiden:

Beboetbaarstelling

Artikel 7:1

Het niet naleven van de artikelen 3.1:1, 3.1:2, eerste tot en met derde lid, en het bepaalde krachtens het vierde lid, 3.2:1, 3.3:1, 4.1:2, tweede lid, 4.2:1, tweede lid, 4.3:1, tweede lid, 4.4:1, tweede lid, 4.6:1, tweede lid, 4.7:1, tweede en derde lid, 4.7:2, derde lid, 4.8:1, derde lid, 4.8:2, tweede lid, 4.9:1, tweede lid, 4.9:2, tweede lid, 5.1:3, tweede en derde lid, 5.3:2, tweede lid, 5.3:3, derde lid, 5.3:4, tweede lid, 5.3:5, tweede lid, 5.4:2, tweede lid, 5.4:3, derde lid, 5.4:4, derde lid, 5.5:2, tweede lid, 5.6:2, derde lid, 5.8:1, derde lid, 5.11:3, eerste en tweede lid, 5.12:2, tweede lid, 5.13:2, tweede lid, 5.14:2, derde tot en met achtste lid, 5.14:3, derde lid, 5.14:4, derde tot en met zesde lid, 5.14:5, tweede lid, 5.14:6, tweede en vierde lid, 5.14:7, derde en vierde lid, 5.14:8, derde lid, 5.15:2, tweede en derde lid, 5.16:2, tweede en derde lid, 5.16:3, derde lid, 5.18:3, derde lid, 5.19:2, tweede lid, 5.19:3, tweede lid, en derde lid, voor zover dit lid betrekking heeft op artikel 5:9, derde tot en met zevende lid, van de wet, 5.19:4, 5.20:3, tweede en derde lid, 5.20:4, tweede lid, en derde lid, voor zover dit lid betrekking heeft op artikel 5:9, derde, vierde en zevende lid, van de wet, 5.20:5, 5.21:2, tweede lid, en derde lid, voor zover dit lid betrekking heeft op artikel 5:9, derde lid en zevende lid, van de wet, 5.21:3, derde lid, en vierde lid, voor zover dit lid betrekking heeft op artikel 5:9, derde lid en zevende lid, van de wet, 5.23:2, tweede lid, 5.26:3, derde lid, 5.26:4, tweede lid, 5.27:2, tweede lid, en derde lid, voor zover dit lid betrekking heeft op artikel 5:9, derde tot en met zevende lid, van de wet, 5.27:3, 5.28:3, en 8.1:1, levert een beboetbaar feit op.

BV

Artikel 8.1:1 wordt als volgt gewijzigd:

De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In afwijking van artikel 5:8, achtste en negende lid, van de wet organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke periode van 4 aaneengesloten weken ten hoogste 20 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur, indien:.

BW

Artikel 8.1:2 vervalt.

ARTIKEL II

Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2:1, eerste lid, wordt «Artikel 5:7» vervangen door: Artikel 5:7, tweede, derde en vierde lid,.

B

Artikel 2.5:1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In plaats van de artikelen 5:3, tweede en derde lid, en 5:5, tweede en derde lid, van de wet wordt dit artikel toegepast.

C

In artikel 2.5:2 wordt «artikel 5:4» vervangen door: artikel 5:6.

D

Artikel 2.5:4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het tweede lid wordt «in nachtdienst» vervangen door: tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

2. In het tweede lid, onder a, en in het vierde lid, onder a, wordt «arbeid in nachtdienst verricht» vervangen door: arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

E

In artikel 2.5:5, derde lid, onder a, wordt «arbeid in nachtdienst verricht» vervangen door: arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

F

In artikel 2.5:6, eerste lid, wordt «artikel 5:10, tweede tot en met zevende lid» vervangen door: artikel 5:4, tweede en derde lid.

G

Hoofdstuk 3, met de paragrafen 3.1 en 3.2 en de artikelen 3.1:1, 3.2:1 en 3.2:2, vervalt.

H

Artikel 6.6:6, eerste lid, vervalt onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid, tot eerste, tweede en derde lid.

I

In artikel 8:4, eerste lid, wordt «6.6:6, tweede en vierde lid» vervangen door: 6.6:6, eerste en derde lid.

ARTIKEL III

In artikel 3, onder b, sub 1°, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen vervalt «of artikel 3.2:1, derde lid, of 3.2:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer,».

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 26 februari 2007

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de vijftiende maart 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met dit besluit wordt het Arbeidstijdenbesluit (ATB) aangepast in verband met de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (ATW). De vereenvoudiging van de ATW was onderdeel van het Actieprogramma vereenvoudiging SZW-regelgeving (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XV, nr. 24) en is thans onderdeel van het Vervolgactieplan SZW Vereenvoudiging 2006–2007 (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, 29 515, nr. 90). Het kabinet heeft zijn plannen tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet bekend gemaakt op 18 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 376, nr. 1). Op 15 april 2004 heeft een algemeen overleg plaatsgevonden (Kamerstukken II 2003/04, 29 376, nr. 3). Op 2 juli 2004 is de SER om advies gevraagd, welk advies op 18 februari 2005 is uitgebracht1. Het kabinet heeft besloten dit advies goeddeels over te nemen, zowel op hoofdlijnen als op een groot aantal detailpunten. Op 21 april 2006 is het wetsvoorstel Wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet met de bijbehorende memorie van toelichting aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nrs. 2 en 3). Voor de voorgestelde wetswijzigingen en de gronden waar deze op gebaseerd zijn, zij verwezen naar genoemde kamerstukken.

Met de vereenvoudiging van de ATW is een aantal wettelijke normen verruimd. Dit betekent een verminderde noodzaak tot het maken van uitzonderingen in het ATB. In een aanzienlijk aantal gevallen konden onderdelen van artikelen, artikelen en paragrafen vervallen. Vooral de aanpassing van de wekelijkse rust, 72 uur in twee weken (artikel 5:5, tweede lid, ATW), de wijziging van de regels voor de pauze (artikel 5:4 ATW), de verruiming van de normering voor de maximum arbeidstijd per dienst tot 12 uur (artikel 5:7, tweede lid, onder a, ATW), en het verminderen van de regels voor nachtarbeid (artikel 5:8 ATW), hebben het mogelijk gemaakt dat een aanzienlijk aantal bepalingen in het ATB kon vervallen.

Het merendeel van de overige wijzigingen is om technische reden noodzakelijk door de aanpassing van de ATW. Het gaat dan om het aanpassen van de verwijzingen naar artikelen in de wet, de verandering van referentieperioden (16 in plaats van 13 weken), alsmede het uniformeren van de gebruikte terminologie («periode» in plaats van «tijdsruimte», «aaneengesloten» in plaats van «achtereenvolgende») en dergelijke. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt bepaalde onderdelen van het ATB te herrangschikken ten behoeve van een logischer indeling. Zo zijn sommige bepalingen samengevoegd tot één artikel en is een aantal afwijkingen van de consignatieregeling, die voorheen waren opgenomen in het ATB inmiddels in de ATW opgenomen. Omdat het vaak om zeer bijzondere en complexe regelingen gaat zijn deskundigen van werkgevers- en werknemersorganisaties bij de totstandkoming van de gewijzigde regels geconsulteerd. De uitwerking van het wetsvoorstel op de specifieke regelgeving rond de mijnbouw (§ 5.14) is in nauw overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen en de sector bekeken.

Naar aanleiding van het SER-advies zijn de regelingen voor leidinggevend en hoger personeel (artikel 2.1:1), de afwijking nachtarbeid voor de bakkers (artikel. 5.4:4) en nachtelijke uitgaansgelegenheden 5.8:1) en het verlengen van de referentieperiode (paragraaf 4.9), aangepast.

Voorts wordt conform eerdere toezeggingen een verlicht regiem ingevoerd voor vrijwilligers (artikel 2.1:2, eerste lid). In verband met het vervallen van artikel 2:6 van de ATW is de wet ook van toepassing op het repressief optreden van de brandweer bij brand of ongevallen. In verband daarmee wordt een aantal aanpassingen aangebracht in de regeling voor de brandweer (artikel 2.1:2, tweede lid, en paragraaf 5.4).

De indeling van het ATB is ongewijzigd gebleven. Hoofdstuk 1 geeft de algemene bepalingen en hoofdstuk 2 bepalingen over het toepassingsgebied van de wet op basis van de artikelen 2:1 en 2:7 ATW. In hoofdstuk 3 worden nadere regels gegeven op basis van artikel 4:3 ATW over de registratie. In hoofdstuk 4 zijn de algemene afwijkende en aanvullende bepalingen voor de arbeids- en rusttijden opgenomen en in hoofdstuk 5 de bijzondere afwijkende en aanvullende bepalingen, in beide gevallen op basis van de artikelen 2:1 en 5:12, eerste lid, van de ATW.

De verhouding tussen ATW en ATB is daarmee eveneens ongewijzigd gebleven, dat wil zeggen hoofdstuk 5, in het bijzonder paragraaf 5.2, van de ATW schrijft de algemeen geldende normen voor arbeids- en rusttijden voor en de hoofdstukken 4 en 5 van het besluit bevatten de bijzondere materiële afwijkingen of aanvullingen hierop, deels met algemene toepasselijkheid, dat wil zeggen gekoppeld aan bepaalde vormen van arbeid of situaties (hoofdstuk 4), deels bestemd voor specifieke sectoren (hoofdstuk 5).

In principe gaat het in het ATB doorgaans om verruimingen ten opzichte van de wettelijke norm.

Aparte aandacht verdient de opzet van de artikelen in het ATB waarin afwijkingen van de ATW zijn vastgelegd. Voor deze opzet is het SER-advies leidend geweest. In genoemd advies2 geeft de raad aan een model voor te staan, waarin gebruikmaking van afwijkende en aanvullende regels in het ATB in beginsel alleen mogelijk is via een collectieve regeling. Omdat het hier gaat om afwijkingen van de uiterste grenzen in de wet wordt het wenselijk gevonden dat hierover in een collectieve regeling overeenstemming wordt bereikt. Om dit wetstechnisch mogelijk te maken, wordt in de desbetreffende artikelen van het ATB telkens allereerst aangegeven welke artikelen of artikelleden van de ATW niet van toepassing zijn onder nader aangegeven omstandigheden. Daarna volgen een of meer bepalingen die in plaats van komen van de buiten toepassing verklaarde artikelen van de ATW. Dit is mogelijk gelet op de artikelen 2:1, eerste lid, en 5.12, eerste lid, van de ATW. Aan het einde van een dergelijk artikel is telkens bepaald dat toepassing daarvan alleen mogelijk is bij collectieve regeling.

Of toepassing van het betreffende artikel in het ATB gebaseerd is op overeenstemming in een collectieve regeling vormt geen onderdeel waarop door de inspectiediensten wordt gecontroleerd. In het kader van de handhaving wordt net als nu gecontroleerd op de in het ATB opgenomen normen, die beboetbaar zijn gesteld in artikel 7:1.

Gezien de bovengenoemde wijzigingen die toch merendeels als technisch kunnen worden gekwalificeerd is er voor gekozen geen nieuw besluit vast te stellen, maar te kiezen voor een wijzigingsbesluit. Hierbij heeft meegespeeld dat de integrale (geconsolideerde) tekst van het ATB in ieder geval wordt gepubliceerd via het www.overheid.nl.

2. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De wijziging van het ATB vloeit voort uit de vereenvoudiging van de wet. Met de vereenvoudiging van de wet wordt aan ondernemingen meer ruimte geboden om arbeids- en rusttijden af te stemmen op de omstandigheden binnen het bedrijf en de sector. Een precieze kwantificering van de effecten kan niet worden gegeven (Kamerstukken II 2005/06, 30 352, nr. 3 pag. 15–17 en nr. 6 pag. 22–23). In paragraaf 1 is aangegeven dat de wijziging van het ATB merendeels bestaat uit technische aanpassingen in verband met vereenvoudiging van de wet en uit enkele verbeteringen die zijn aangebracht om de talloze aanvullingen die in de loop van de afgelopen jaren zijn gepleegd, beter op elkaar af te stemmen. Ten opzichte van het huidige ATB komen er geen nieuwe verruimingen of beperkingen van de regels bij en worden er ook geen nieuwe administratieve verplichtingen opgelegd. Deze aanpassingen hebben dan ook geen of minimale effecten voor de bedrijfsvoering of administratieve lasten.

Leidinggevenden met een inkomen tussen 2 en 3 keer het minimumloon worden, zoals door de SER geadviseerd, niet langer uitgezonderd van het toepassingsbereik van de artikelen 4.2, 4.3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet. Dit betekent dat de werkgever voor deze werknemers voortaan ook een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden moet bijhouden. Over het aantal leidinggevenden in deze inkomenscategorie zijn geen gegevens bekend. Omdat het om werknemers gaat met uitsluitend leidinggevende taken en bijvoorbeeld de meewerkend voorman al gewoon onder het toepassingsbereik van de wet valt, wordt verondersteld dat het om een betrekkelijk gering aantal werknemers gaat (zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C, artikel 2.1:1).

Vrijwilligers worden uitgezonderd van het toepassingsbereik van belangrijke onderdelen van de wet. Daarmee vervalt voor deze categorie onder andere de verplichting tot het registreren van arbeids- en rusttijden (zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C, artikel 2.1:2, eerste lid). Een belangrijk voordeel van het uitzonderen van vrijwilligers is dat organisaties waar vrijwilligers actief zijn niet meer verplicht zullen zijn tot het registreren van de arbeids- en rusttijden van vrijwilligers. Hierdoor zal naar verwachting een lichte vermindering van administratieve lasten (vanwege de registratieverplichting) ontstaan maar zal vooral de regeldruk die organisaties ervaren bij het gebruik maken van vrijwilligers afnemen. Een precieze kwantificering van de vermindering van deze lasten is moeilijk te geven.

Vermindering van administratieve lasten kan ook aan de orde zijn voor sectoren die niet langer via collectief overleg arbeids- en rusttijden hoeven vast te stellen, omdat voor hen automatisch de nieuwe enkelvoudige (ruimere) normen van de ATW en het ATB gelden. Ook hiervoor geldt dat kwantificering moeilijk is.

Het ontwerpbesluit is ter beoordeling van de effecten op de administratieve lasten voorgelegd aan Actal. Gegeven de selectiecriteria van Actal is het ontwerpbesluit niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A en B

Artikel 1:1 (oud) en 1:2 (oud) zijn samengevoegd in het nieuwe artikel 1:1, waardoor het oude artikel 1:2 is vervallen. De begrippen zijn verder in alfabetische volgorde geplaatst.

Alleen de begrippen die op meerdere plaatsen in het besluit voorkomen, zijn opgenomen in artikel 1:1. Zo zijn de begrippen alternatieve sanctie en mijnbouwinstallatie verplaatst naar de paragraaf alternatieve sancties (par. 4.1) respectievelijk paragraaf mijnbouw (par. 5.14). De definitie voor vrijwillige brandweer is verplaatst van artikel 2.1:10, eerste lid, (oud) naar dit artikel omdat het begrip vrijwillige brandweer ook gebruikt wordt in paragraaf 5.3 (Brandweer). De reikwijdte van paragraaf 5.3, die is vastgelegd in artikel 5.3:1, is overigens onveranderd. Zowel werknemers bij de beroeps-, vrijwillige en bedrijfsbrandweer voldoen aan artikel 5.3:3.

De definitie van consignatie is vervallen omdat deze al in de wet is opgenomen.

De definitie van bereikbaarheidsdienst is gewijzigd en is nu op dezelfde manier opgezet als de definitie van aanwezigheidsdienst. Daarmee wordt een helder onderscheid aangebracht tussen enerzijds aanwezigheidsdienst en bereikbaarheidsdienst en anderzijds tussen deze bijzondere diensten en consignatie. In de oude definitie werd een bereikbaarheidsdienst gedefinieerd als een periode waarin zowel de bedongen arbeid wordt verricht als consignatie wordt opgelegd. Daarbij was echter niet duidelijk aangegeven waarin de consignatie tijdens een bereikbaarheidsdienst zich onderscheidt van gewone consignatie. Bij gewone consignatie gaat het om een oproep in het geval van onvoorziene omstandigheden (artikel 1:7, eerste lid, onderdeel g, ATW). Bij een bereikbaarheidsdienst zal het echter zeer regelmatig voorkomen dat een werknemer wordt opgeroepen en kan er niet gesproken worden van onvoorziene omstandigheden. In de definitie van bereikbaarheidsdienst is nu expliciet aangegeven dat de werknemer bereikbaar moet zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten. De verwijzing naar consignatie is vervallen.

Met de aanpassing van de definitie is geen inhoudelijke wijziging van de regels die gelden voor bereikbaarheidsdiensten beoogd. Een bereikbaarheidsdienst is tot nu toe gedefinieerd als een bijzondere vorm van consignatie. Dit heeft tot gevolg dat de regels voor consignatie, zoals het verbod op consignatie voor en na een nachtdienst, ook gelden voor bereikbaarheidsdiensten. Doordat in de nieuwe definitie niet meer wordt verwezen naar consignatie, gelden bedoelde regels voor consignatie niet langer automatisch voor bereikbaarheidsdiensten. In de betreffende artikelen worden de regels voor consignatie uit artikel 5:9 van de wet, voor zover nu ook al van toepassing, van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat er materieel geen verandering is van de regels die gelden voor bereikbaarheidsdiensten.

Artikel I, onderdeel C

In paragraaf 2.1 worden die bijzondere vormen van arbeid genoemd, die geheel of gedeeltelijk uitgezonderd zijn van de toepasselijkheid van de wet en de daarop berustende bepalingen. Dit op grond van artikel 2:1 van de wet. Met de onderhavige wijziging wordt allereerst in een aantal gevallen de toepasselijkheidsbepaling verplaatst naar een andere plaats in het besluit. Zo is de toepasselijkheidsbepaling in geval van alternatieve sancties (artikel 2.1:1, oud) verplaatst naar de betreffende paragraaf 4.1. De toepasselijkheidsbepaling voor de vrijwillige brandweer (artikel 2.1:10, oud, eerste lid) is verplaatst naar paragraaf 5.3. Tenslotte is de toepasselijkheidsbepaling voor de vrijwillige politie (artikel 2.1:10, oud, tweede lid) verplaatst naar paragraaf 5.11.

Van de overblijvende bijzondere vormen van arbeid zijn die bijeengeplaatst, waarvoor dezelfde uitzonderingsbepaling geldt. Hierdoor zijn de oorspronkelijke 14 artikelen tot 5 nieuwe artikelen omgevormd (artikelen 2.1:1 tot en met 2.1:5).

De uitzonderingsbepalingen voor de Dienst Koninklijk Huis (artikel 2.1:3), de Handelsondernemingen en kantoren (artikel 2.1:4) en het Geestelijk ambt (artikel 2.1:5), zijn aparte artikelen gebleven.

Artikel 2.1:1

Het nieuwe artikel 2.1:1 bevat bepalingen m.b.t. leidinggevenden en hoger personeel. Dit artikel komt overeen met artikel 2.1:5 (oud) met dien verstande dat uitvoering wordt gegeven aan het advies van de SER om de bepalingen voor leidinggevenden die tenminste twee keer het bruto minimumloon verdienen en hoger personeel dat tenminste drie keer het bruto minimumloon verdient, gelijk te trekken. Daarvoor in de plaats komt één loongrensbepaling van drie keer het bruto minimumloon.

Eerste lid. In het eerste lid van artikel 2.1:1, onder a, is bepaald dat de in de aanhef van het artikel genoemde onderdelen van de wet niet van toepassing zijn wanneer het jaarlijks in geld vastgesteld loon bij een volledige dienstbetrekking ten minste drie maal het minimumloon bedraagt. Voor deeltijders geldt de loongrensbepaling naar rato. In het eerste lid, onder b, is hieraan nog toegevoegd de categorie leidinggevenden op een mijnbouwwerk. Belangrijk is dat het hier gaat om werknemers die feitelijk uitsluitend of in hoofdzaak leidinggeven. Zie voor leidinggevenden ook de toelichting bij paragraaf 4.9 Referentieperiode.

Tweede lid. In het tweede lid worden de werknemers aangeduid waarvoor de loongrensbepaling in het eerste lid, onder a, niet van toepassing is. Het tweede lid komt overeen met hetgeen is bepaald in artikel 2.1:5 tweede en derde lid (oud).

Derde lid. Het derde lid is gelijk aan artikel 2.1:6 (oud).

Vierde lid. In het vierde lid is bepaald dat van de hoogte van de loongrens jaarlijks mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Hierdoor is het niet langer noodzakelijk dat betrokkenen zelf de betreffende loongrens berekenen.

Artikel 2.1:2

In het nieuwe artikel 2.1:2, dat een gedeeltelijke uitsluiting van de wet regelt, zijn de oude bepalingen voor professionele sporters, wetenschappelijke onderzoekers, gezinshuisouders, podiumkunstenaars, medisch specialisten en begeleiders van school- en vakantiekampen bijeengeplaatst. Met uitzondering van de school- en vakantiekampen, zijn de bepalingen voor genoemde bijzondere vormen van arbeid ongewijzigd overgenomen uit de oorspronkelijke artikelen 2.1:4, 2.1:9, 2.1:11, 2.1:3, 2.1:7, 2.1:12 en 2.1:8.

Nieuw toegevoegd aan artikel 2.1:2 is een uitzonderingsbepaling voor vrijwilligerswerk, en een uitzonderingsbepaling voor een deel van de werkzaamheden van de vrijwillige brandweer.

Vrijwilligers

In artikel 2.1:2, eerste lid, is bepaald dat de artikelen 4:1, 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet niet van toepassing zijn op vrijwilligers van 16 jaar en ouder. Daarmee wordt voldaan aan de toezegging om voor vrijwilligers ook in de regelgeving voor arbeids- en rusttijden een verlicht regiem in te voeren (Kamerstukken II 2005/06, 25 883, nr. 55). Voor de definitie van vrijwilliger is aangesloten bij de definitie zoals die gehanteerd wordt in de Arbeidsomstandighedenwet.

Vrijwilligers bepalen in hoge mate zelf in overleg met de organisatie waarvoor zij zich inzetten voor welke duur en op welke tijdstippen zij hun activiteiten verrichten. Zij verkeren anders dan werknemers niet in een inkomensafhankelijke (arbeids-)relatie met de verplichting op gezette tijden of binnen vaste roosters onder gezag van een werkgever persoonlijk arbeid te verrichten. De uitzondering voor vrijwilligers die hier wordt geregeld spoort ook met het uitgangspunt dat ten aanzien van personen met relatief grote autonome beslissingsbevoegdheid is vastgelegd in artikel 17, lid 1, onder a, van de arbeidstijdenrichtlijn3.

Het opheffen van de publieke bescherming van de arbeids- en rusttijdenregels, met alle regeldruk en handhavingslasten van dien, voor vrijwilligers levert geen bijzonder risico met betrekking tot de veiligheid en gezondheid. Immers, door hun autonome beslissingsbevoegdheid over hun inzet als vrijwilliger kunnen zij zelf, in overleg met de organisatie waarvoor zij zich inzetten, zorgen voor een verantwoorde werkbelasting en voldoende rustmomenten.

De verplichting tot het registreren van de arbeids- en rusttijden van vrijwilligers komt hiermee te vervallen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de verzoeken van de Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk, NOC*NSF en Scouting Nederland, die de registratieverplichting en de normeringen in de ATW als knelpunt ervaren voor de inzet van vrijwilligers.

De publieke bescherming door middel van arbeids- en rusttijdregelgeving blijft van toepassing voor bepaalde groepen die een bijzonder risico lopen met betrekking tot veiligheid en gezondheid. Zo blijven de bepalingen voor vrouwen in de periode voor en na een bevalling van toepassing ten aanzien van vrijwilligerswerk (paragraaf 4.3 van de wet). Extra bescherming blijft eveneens bestaan voor jongeren onder de 16 jaar (kinderen). Voor hen dienen de regels betreffende de niet toegestane werkzaamheden en arbeidsomstandigheden ook in acht te worden genomen ingeval zij vrijwilligerswerk verrichten. Voor kinderen zal daarom geen onderscheid gemaakt worden tussen vrijwilligerswerk en andere werkzaamheden, mede om ontduiking van het algemene verbod op kinderarbeid te voorkomen.

Jongeren van 16 en 17 jaar vallen ingeval zij vrijwilligerswerk verrichten op gelijke wijze als personen van 18 jaar en ouder niet onder de in het eerste lid genoemde onderdelen van de wet. Nachtarbeid is voor deze leeftijdscategorie echter niet toegestaan en daarmee mogen zij ook geen arbeid als vrijwilliger verrichten in de nachtelijke periode. Aan het eerste lid is daarom de bepaling toegevoegd dat de jeugdige vrijwilliger geen arbeid mag verrichten tussen 23:00 en 06:00 uur, overeenkomstig artikel 5:3, eerste lid van de wet. Daarmee wordt voldaan aan de verplichtingen in richtlijn 1994/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216) op grond waarvan jeugdigen geen arbeid mogen verrichten in de nachtelijke periode.

Vrijwillige bandweer

In het tweede lid wordt bepaald dat de artikelen 4.2, 4.3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet niet van toepassing zijn op een deel van de werkzaamheden die door de vrijwillige brandweer wordt verricht. Om de taken die aan de brandweer zijn opgedragen goed te kunnen uitvoeren is de inzet van de vrijwillige brandweer van groot belang. Naast de circa 50004 beroepsbrandweerlieden zijn er ongeveer 22.000 vrijwillige brandweerlieden. Een groot deel van de arbeid die door vrijwilligers wordt verricht bestaat uit repressief optreden bij brand of ongevallen. Tot nu was de wet niet van toepassing op deze werkzaamheden. Het betreffende artikel 2:6 in de oude ATW is echter in verband met een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (C-52/04) komen te vervallen (Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nr 3, blz. 19 e.v). Om problemen met de inzetbaarheid van vrijwillige brandweer te voorkomen is dit artikellid opgenomen. Hierin wordt bepaald dat onder andere de normeringen voor arbeids- en rusttijden uit hoofdstuk 5 van de wet niet van toepassing zijn op de werkzaamheden van de vrijwillige brandweer, voor zover het werkzaamheden zijn die bestaan uit repressief optreden bij brand of ongeval en waarvoor de vrijwillige brandweerman is opgeroepen om daarbij te assisteren, maar hij niet verplicht is om aan deze oproep gehoor te geven.

De vrijwillige brandweerman is regelmatig gedurende bepaalde perioden oproepbaar. De manier waarop aan deze oproep gevolg moet worden gegeven is echter op verschillende manieren geregeld. Het overgrote deel van de vrijwillige brandweer, circa 60%, is niet verplicht om aan de oproep gehoor te geven. De vrijwillige brandweer kan per oproep zelf beslissen of hij aan de oproep gehoor geeft («vrijwillige instroom»). Om te voorkomen dat er onvoldoende mensen op een oproep reageren zijn er meer mensen oproepbaar dan minimaal noodzakelijk.

Een ander deel van de vrijwillige brandweer is wel verplicht om bij een oproep direct aan het werk te gaan. Deze mensen zijn werkzaam in een aanwezigheidsdienst of geconsigneerd in de zin van de ATW. Voor die groep gelden de gewone regels van de ATW en het ATB.

Voor de «vrijwillige instroom» is de wet niet van toepassing voor zover het arbeid betreft bij repressief optreden en die arbeid voortvloeit uit een oproep waarbij de werknemer echter niet verplicht is om aan die oproep gehoor te geven. Op andere werkzaamheden van de vrijwillige brandweer, zoals wanneer zij meedraaien met kazernediensten of oefeningen, is de ATW en het ATB onverkort van toepassing. Dit is ook het geval voor het repressief optreden van de vrijwillige brandweer in het geval men wel verplicht is om gehoor te geven aan een oproep. Dan is immers sprake van consignatie in de zin van de ATW.

Zoals volgt uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is de arbeidstijdenrichtlijn van toepassing op de werkzaamheden van de brandweer. De hier geregelde uitzondering voor de «vrijwillige instroom» is mogelijk op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, van de arbeidstijdenrichtlijn. Hierin is bepaald dat met inachtneming van de algemene beginselen inzake veiligheid en gezondheid voor werknemers met een autonome beslissingsbevoegdheid afwijkingen op de richtlijn zijn toegestaan. Op grond van artikel 4:1 ATW dient de werkgever deze beginselen te betrekken bij zijn arbeids- en rusttijdenbeleid. Ook dient hij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemers. Dit arbeids- en rusttijdenbeleid maakt op grond van dit artikel deel uit van de RI&E zoals voorgeschreven in artikel 5 van de Arbeidsomstandigheden wet 1998.

Begeleiders van school- en vakantiekampen

Onder de oude regelgeving (artikel 2.1:8) gold voor de begeleiders van school- en vakantiekampen de gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid van de wet gedurende 14 dagen in elke periode van 26 weken, alsmede een rustbepaling na afloop van deze arbeid. Deze beperking tot 14 dagen per 26 weken en de aanvullende rustbepaling wordt overbodig geacht, omdat in de praktijk de frequentie van dergelijke kampen van zich zelf al voldoende beperkt blijkt te zijn. Dit artikel geldt uiteraard alleen voor zover het arbeid van werknemers betreft die zij verrichten als begeleider van school- en vakantiekampen.

Artikel I, onderdeel D, F, L, X, AA, AB, AG, AO, AV, AW, AZ, BH, BK, BT

Deze wijzigingen betreffen uitsluitend technische aanpassingen.

Artikel I, onderdeel E

Met deze wijziging wordt aan artikel 4.1:1 de definitie van het begrip alternatieve sanctie toegevoegd. Deze definitie was eerst opgenomen in artikel 1:1 (oud) ATB. Tevens is het opschrift aangepast (zie ook de toelichting bij wijzigingen van artikel I, onderdelen A en B).

Artikel I, onderdeel G

Met deze wijziging vervalt artikel 4.1:3. Artikel 4.1:3 (oud) maakte het ten behoeve van arbeid in het kader van een alternatieve sanctie voor werknemers van 18 jaar en ouder mogelijk om maximaal 12 uur per dag en 60 uur per week arbeid te verrichten. Artikel 5:7 van de wet biedt thans dezelfde mogelijkheid.

Artikel I, onderdeel H

Met deze wijziging wordt het oorspronkelijke artikel 2.1:1 toegevoegd als eerste lid aan het nieuwe artikel 4.1:3 (het oude artikel 4.1:4). Hiermee worden alle bepalingen die arbeid in het kader van een alternatieve sanctie betreffen, bijeen geplaatst. Het nieuwe eerste lid geeft aan dat de samenloopbepalingen niet van toepassing zijn wanneer er sprake is van samenloop tussen reguliere arbeid en arbeid in het kader van een alternatieve sanctie. Het opschrift van artikel 4.1:3 is hierbij aangepast door ook het woord samenloop op te nemen. Omdat het vijfde lid van het nieuwe samenloopartikel in de wet (artikel 5:15) expliciet de naleving eist van de rij- en rusttijdenverordening, is aan het nieuwe artikel 4.1:3 voor alle duidelijkheid toegevoegd dat, ook al is het samenloopartikel niet van kracht, de bepalingen van de rij- en rusttijdenverordening wel in acht dienen te worden genomen.

Artikel I, onderdeel I en J

Paragraaf 4.2 (oud) bevatte drie artikelen met betrekking tot arbeid rond feestdagen. Door de wettelijke verruiming van de arbeidstijd per dienst en de maximale arbeidstijd per nachtdienst kan het oude artikel 4.2:3, met bepalingen voor arbeid op een feestdag, vervallen. De omschrijving van het begrip feestdag, die was opgenomen in artikel 4.2:1 is nu opgenomen in het tweede lid van het nieuwe artikel 4.2:1 (het oude artikel 4.2:2). In het derde lid van artikel 4.2:1 is de term levensbeschouwelijk toegevoegd, waarmee het in overeenstemming wordt gebracht met artikel 5:1 van de wet (gelijkstelling met de zondag). Evenals in het oude artikel 4.2:2 geeft dit artikel in het tweede lid de mogelijkheid om in de periode van 7 dagen voorafgaand aan de feestdag 2 maal een dienst of nachtdienst van 14 uur in te roosteren. Deze mogelijkheid komt naast andere mogelijkheden tot verlengen van de dienst zoals die bijvoorbeeld is vastgelegd in het derde lid van artikel 5:8 van de wet.

Artikel I, onderdeel K

Artikel 4.3:1 (oud) had betrekking op zich plotseling voordoende situaties, die geen uitstel gedogen, alsmede op situaties waarbij de kans bestaat dat personen ernstig letsel oplopen, dan wel ernstige schade aan goederen dreigt te ontstaan. Op basis van artikel 4.3:1 (oud) kon éénmaal per twee weken in genoemde situaties de arbeidstijd per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst worden verlengd. Deze uitzondering is echter feitelijk te beperkt. Zeker in het geval van risicodreiging voor mensen en/of goederen zullen bijvoorbeeld ook bepalingen betreffende de pauze en andere rusttijden niet nageleefd kunnen worden. Ook de beperking tot éénmaal per twee weken is moeilijk te rechtvaardigen, omdat dergelijke situaties doorgaans niet te voorzien zijn.

Om die reden is het derde lid van artikel 4.3:1, dat zag op situaties van risicodreiging voor mensen en/of goederen, overgebracht van het besluit naar artikel 5:10 van de wet.

Het gewijzigde artikel 4.3:1 ziet nu uitsluitend op situaties dat men, bijvoorbeeld door onverwachte drukte, bepaalde werkzaamheden af moet maken, die geen uitstel gedogen. Hierbij valt te denken aan die situaties, waarbij het stoppen van de arbeid op dat moment de eerder gedane arbeid met terugwerkende kracht nutteloos zou maken, of waarbij het stoppen van de arbeid op dat moment de arbeid voor de daaropvolgende dienst zwaar zou belemmeren. In dergelijke gevallen is het éénmaal per twee weken mogelijk om een langere (nacht-)dienst van 14 uur te maken. Voorwaarde blijft dat het om incidentele situaties gaat, waarbij het in redelijkheid niet van de werkgever verwacht kan worden dat hij voor die enkele momenten een volledig daarop afgestemd personeelsbestand in dienst heeft.

Artikel 5:8, derde lid, van de wet blijft van toepassing zodat de in artikel 4.3:1 geboden mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden meer dan 10 uur arbeid in nachtdienst te verrichten geen invloed heeft op de mogelijkheid die het derde lid van artikel 5:8 van de wet, of andere artikelen van dit besluit hiertoe bieden.

Artikel I, onderdeel M

In paragraaf 4.5 (Ploegenarbeid) was een aantal aanvullende regels opgenomen voor arbeid in ploegendienst. Door vereenvoudiging van de wet kan deze paragraaf en de daarin opgenomen artikelen vervallen. Voor een ander deel zijn de regels nu opgenomen in paragraaf 4.7 (nachtdiensten).

Artikel 4.5:2 (oud) maakte het mogelijk om in een periode van zeven dagen afwisselend diensten in de ochtend, de middag en de nacht te draaien. Na deze periode van zeven dagen volgt dan een periode van 4 of 5 dagen vrij. Om dit mogelijk te maken was een aanpassing van de norm voor de wekelijkse rusttijd nodig. De ATW staat toe dat in plaats van een wekelijkse onafgebroken rusttijd van 36 uur, in elke periode van 2 weken een onafgebroken rusttijd van 72 uur wordt toegekend. Deze rusttijd van 72 uur kan worden gesplitst in perioden van tenminste 32 uur (artikel 5:5, tweede lid, onder b, ATW). Het hierboven beschreven ploegenstelsel past binnen deze normering, zodat artikel 4.5:2 (oud) kan vervallen.

Op grond van artikel 4.5:4 (oud) kon de werkgever maatwerk leveren bij het inpassen van kortere en langere pauzes in de roosters van werknemers. De afwijkende regeling in dit artikel, die slechts bij collectieve regeling kon worden overeengekomen, voorzag in de verplichting van één pauze van minimaal 15 minuten. Het derde lid van artikel 5:4 van de vereenvoudigde ATW voorziet thans in dezelfde mogelijkheid zodat artikel 4.5:4 (oud) kan vervallen.

De overblijvende artikelen 4.5:3 (oud) en 4.5:5 (oud) zijn deels behouden en zijn ondergebracht in paragraaf 4.7 (nachtdiensten). Zo blijft het mogelijk dat in bepaalde omstandigheden voldoende 12-uursnachtdiensten kunnen worden gedraaid. Het gaat om een regeling voor de weekeinden (artikel 4.5:3 (oud)), respectievelijk een regeling bij onverwachte uitval van werknemers (artikel 4.5:5 (oud)). Omdat zij, als gevolg van de wettelijke verruiming van de maximum arbeidstijd per dienst alleen nog nodig zijn in geval van arbeid in de nacht, zijn zij ondergebracht in paragraaf 4.7 (nachtdiensten) in de nieuwe artikelen 4.7:1 en 4.7:2. Deze artikelen zijn in tegenstelling tot de oude artikelen 4.5:3 en 4.5:5, niet langer uitsluitend van toepassing op ploegenarbeid (zie ook de onderdelen P en Q).

Artikel I, onderdeel N

Artikel 4.6:1 maakt het mogelijk om bij collectieve regeling af te zien van een pauze in situaties van alleen-arbeid (brugwachter, beveiligingsmedewerker, e.d.) en andere situaties waarbij het houden van een pauze organisatorisch niet doenlijk is, maar de werknemer wel voldoende rustmomenten heeft. Omdat wordt afgezien van een echte pauze, wordt een compensatie nog steeds noodzakelijk geacht. Wel is deze aangepast. De gemiddelde arbeidsduur per week is, in overeenstemming met het advies van de SER, hier gesteld op 44 uur, gemeten over een referentieperiode van 16 weken. In het oude artikel 4.6:1 was dat 40 uur gemiddeld over 52 weken.

Artikel I, onderdeel O

In artikel 4.6:2 gaat het om de situatie dat de werknemer tijdens de pauze op de arbeidsplaats aanwezig moet blijven. Deze situatie wordt aangeduid als «geconsigneerde pauze», dat wil zeggen de werknemer kan pauze nemen maar moet wel op de arbeidsplaats aanwezig blijven omdat hij kan worden opgeroepen om aan het werk te gaan in het geval er iets onverwachts gebeurt. Artikel 5:9, tweede lid, van de wet beperkt het aantal keren dat consignatie opgelegd mag worden. Deze bepaling is echter bedoeld voor een beperking van de consignatie tussen twee diensten. In het eerste lid wordt daarom bepaald dat artikel 5:9, tweede lid, van de wet niet van toepassing is. Als voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid kan een geconsigneerde pauze in principe dagelijks worden opgelegd.

In het tweede lid wordt bepaald dat een geconsigneerde pauze telt als pauze in de zin van artikel 5:4 ATW. Deze gelijkstelling is noodzakelijk omdat tijdens een geconsigneerde pauze de werknemer niet vrij is van iedere verplichting ten aanzien van de bedongen arbeid, zoals volgens de definitie van de pauze (artikel 1:7, eerste lid, onder e, ATW) is vereist.

Van belang is hier de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Jaeger (C151/02, d.d. 9 september 2003). Op basis van deze uitspraak moet de tijd dat de werknemer een pauze heeft maar op de arbeidsplaats aanwezig moet blijven als arbeidstijd worden aangemerkt. Om die reden kan, anders dan bij de gewone pauze, de pauzetijd in het geval van «geconsigneerde pauze» niet in mindering worden gebracht op de totale arbeidstijd.

Artikel I, onderdeel P en Q

Artikel 4.7:1 (oud) regelde een verruiming van aantal malen dat arbeid in nachtdienst mag worden verricht. Het artikel kon vervallen als gevolg van de verruiming van de wettelijke norm voor (artikel 5:8, achtste en negende lid, ATW).

In het nieuwe artikel 4.7:1 is een aantal bepalingen bijeengevoegd met betrekking tot nachtarbeid in het weekend, afkomstig uit de oude artikelen 4.5:3 (arbeid op zondag), 5.2:2 (arbeid op zaterdag en zondag in het kader van de beveiliging) en 5.6:3 (arbeid op zaterdag en zondag in het kader van defensie). Aanvullend op dit artikel geeft artikel 4.7:2 regels voor incidentele nachtarbeid buiten het weekend, gebaseerd op het oude artikel 4.5:5 (doorstaan in ploegen).

Artikel 4.7:1 Nachtarbeid in het weekend

Het nieuwe artikel 4.7:1 bevat een algemene bepaling voor nachtarbeid in het weekend. Dit artikel vervangt drie afzonderlijke artikelen met betrekking tot de lengte van de dienst, respectievelijk de nachtdienst in het weekend, namelijk de oude artikelen 4.5:3 (ploegendiensten), 5.2:2 (beveiliging) en 5.6:3 (defensie). Het nieuwe artikel 4.7:1 ziet uitsluitend op nachtdiensten, omdat een afzonderlijke verlenging van arbeidstijd overdag overbodig is geworden door de verlenging van de arbeidstijd per dienst (artikel 5:7 ATW, tweede lid, onder a). Een verschil met de oude situatie is dat de verlenging van de arbeidstijd per (nacht-)dienst in artikel 4.5:3 (oud) uitsluitend betrekking had op de periode tussen zaterdag 18.00 uur en maandag 8.00 uur, terwijl het nieuwe artikel 4.7:1 de periode van vrijdag 18.00 uur tot maandag 8.00 uur bestrijkt. Artikel 4.7:1, tweede lid, onder a, maakt het mogelijk om in deze periode maximaal twee langere nachtdiensten, dat wil zeggen met maximaal 11 uur arbeid, in te roosteren. In de periode van vrijdag 18.00 uur tot maandag 8.00 uur kunnen drie nachtdiensten worden ingeroosterd. Een derde nachtdienst is toegestaan, maar daarin mag dan niet meer dan 10 uur arbeid verricht worden. Na de nachtdienst moet een onafgebroken rusttijd volgen van tenminste 12 uren. In het derde lid is geregeld dat de werknemer tenminste 26 zondagen per 52 weken vrij dient te zijn. Deze normeringen komen overeen met die van artikel 4.5:3 (oud).

De toepassing van artikel 4.7:1 is niet langer gebonden aan ploegenarbeid of arbeid in de twee genoemde sectoren. Belangrijk hierbij is nog wel op te merken dat het niet toegestaan is om de mogelijkheden die de artikelen 4.7:1 en 4.7:2 bieden tot het maken van langere nachtdiensten, te combineren met de mogelijkheden voor een langere nachtdienst die artikel 5:8 van de wet biedt. De artikelen 4.7:1 en 4.7:2 treden in de plaats van het eerste, derde en vierde lid van artikel 5:8 van de wet.

Artikel 4.7:2 Nachtarbeid buiten het weekend

Als voor het verrichten van nachtdiensten met 11 uur arbeid in het weekend gebruik gemaakt wordt van artikel 4.7:1, is het niet mogelijk om daarnaast ook nog het aantal nachtdiensten met 12 uur arbeid te verrichten dat op grond van het derde lid van artikel 5:8 van de wet mogelijk is. Het gecumuleerde aantal van dergelijke lange nachtdiensten wordt te hoog bevonden. Niettemin kan het verrichten van dergelijke nachtdiensten noodzakelijk zijn in situaties waarbij door onvoorziene uitval van werknemers de bezetting onder het noodzakelijke minimum dreigt te komen, of ook in het geval van een doordeweekse feestdag, waarop langere (nacht-)diensten gedraaid moeten worden. In dergelijk gevallen kan gebruik gemaakt worden van artikel 4.7:2. Dit artikel is gebaseerd op artikel 4.5:5 (oud) en voorziet in de mogelijkheid om, indien op basis van artikel 4.7:1 gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot het inroosteren van langere nachtdiensten in het weekend, daarnaast nog een beperkt aantal keren een 12-uurs nachtdienst buiten het weekeinde te draaien.

Het aantal verlengde nachtdiensten buiten het weekeinde is voor deze werknemers beperkt tot maximaal 2 per 2 weken en 8 per 52 weken. Voor de formulering van dit artikel en de gekozen termijnen is aansluiting gezocht bij het derde lid van artikel 5:8 ATW.

Artikel I, onderdeel R

Als gevolg van het vervallen van de artikelen 4.8:3 en 4.8:4 (Afwijking consignatie) is het opschrift van paragraaf 4.8 overeenkomstig aangepast.

Artikel I, onderdeel S

De verwijzingen in het eerste lid van artikel 4.8:1 zijn aangepast aan de gewijzigde artikelnummers in de wet. Gelet op de wijziging van de regels voor de pauze, artikel 5:4 ATW en de afwijkingsmogelijkheden in paragraaf 4.6, is het niet langer noodzakelijk om het pauzeartikel in de wet niet van toepassing te verklaren in het geval van aanwezigheidsdiensten. Artikel 5:4 ATW is dan ook niet langer opgenomen in de opsomming van uitgesloten artikelen.

Toegevoegd is dat het moet gaan om arbeid waarbij «regelmatig of voor een aanzienlijk deel van de arbeidstijd» in aanwezigheidsdiensten wordt gewerkt. Doel van deze toevoeging is het voorkomen dat door het opleggen van een enkele aanwezigheidsdienst van dit artikel oneigenlijk gebruik gemaakt kan worden.

In het vierde lid is toegevoegd dat ook de inkorting van de rusttijd als bedoeld in artikel 4.8:1, derde lid, onder c, moet worden gecompenseerd.

Het pauzeartikel in de wet (artikel 5:4) is niet langer opgenomen in de opsomming van uitgezonderde artikelen in het eerste lid. Daarmee vervalt ook de noodzaak om artikel 4.6:2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel I, onderdeel T

De artikelen 4.8:3 (oud) en 4.8:4 (oud) zijn vervallen. Thans zijn deze normen opgenomen in het tweede lid van het artikel 5:9 van de wet, waardoor artikel 4.8:3 (oud) kan vervallen. Artikel 4.8:4 (oud) is thans opgenomen onder het vijfde en zesde lid van artikel 5:9 van de wet.

Artikel I, onderdeel U

In artikel 4.9:1 (oud) was de mogelijkheid opgenomen om bij nachtarbeid de referentieperiode voor het berekenen van de gemiddelde arbeidstijd te verlengen tot 52 weken. Deze mogelijkheid was bedoeld voor sectoren waar gedurende bepaalde periodes sprake was van een sterke toename van het werkaanbod waardoor er tijdelijk in de nacht gewerkt moest worden. De toename van het werk is dan zodanig dat het lastig is om te voldoen aan het voorschrift dat de gemiddelde arbeidstijd binnen de wettelijke referentieperiode (voorheen 13 weken) niet meer bedraagt dan gemiddeld 40 uur.

Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor in de sectoren scheepsreparatie, de verwerking van landbouwproducten, industriële reiniging, scheepsonderhoudsector en sjorbedrijven in de haven. Deze sectoren zijn met name genoemd in de nota van toelichting bij het Besluit van 13 oktober 1997 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit (Staatsblad 487). Omdat het probleem zich in meerdere sectoren voordoet is toen gekozen voor een algemene oplossing. De problematiek die zich voordoet heeft de volgende kenmerken:

– een sterk wisselend werkaanbod (pieken en dalen) dat veelal seizoensgebonden is;

– tijdens piekperioden moet in de nacht gewerkt worden, en

– het aantal uren dat tijdens piekperioden boven de wettelijke norm wordt gewerkt, kan worden gecompenseerd buiten deze piekperioden.

In het SER-advies wordt op blz. 54 en blz. 57 voorgesteld om in het ATB de mogelijkheid te bieden om de referentieperiode van 16 weken voor het berekenen van de gemiddelde arbeidstijd bij collectieve regeling te verlengen tot maximaal 52 weken. Deze verlenging van de referentieperiode moet zowel mogelijk zijn voor de maximum arbeidstijd van gemiddeld 48 uur als voor de maximum arbeidstijd bij nachtarbeid van gemiddeld 40 uur. De SER stelt verder dat hiervoor in ieder geval leidinggevend personeel in aanmerking komt, omdat gezien de aard van hun arbeid het niet altijd mogelijk is om binnen de referentieperiode de gemiddelde arbeidstijd terug te brengen tot het voorgeschreven aantal maximum uren. Overigens zou volgens het SER-advies de verlenging van de referentieperiode uitsluitend mogen worden toegepast voor zover dat noodzakelijk is vanwege pieken in arbeidsuren die redelijkerwijs niet binnen een periode van 16 weken kunnen worden gecompenseerd tot een gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week respectievelijk 40 uur per week bij nachtarbeid.

Ten aanzien van nachtarbeid geldt op grond van artikel 16, onder c, van de arbeidstijdenrichtlijn dat de referentieperiode na raadpleging van sociale partners kan worden overeengekomen. Deze raadpleging heeft met het SER advies plaatsgevonden.

Op grond van artikel 19 van de arbeidstijdenrichtlijn is het, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, mogelijk om toe te staan dat om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen bij collectieve overeenkomsten tussen sociale partners de referentieperiode ten aanzien van de maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur wordt verlengd tot maximaal 52 weken.

De strekking van het huidige artikel voor de verlenging van de referentieperiode bij nachtarbeid (artikel 4.9:1) komt dus al voor een belangrijk deel overeen met het voorstel in het SER-advies.

Artikel 4.9:1 (oud) is daarom als uitgangspunt genomen voor twee nieuwe artikelen waarin, zoals door de SER wordt voorgesteld, de mogelijkheid geboden wordt om de referentieperiode voor de gemiddelde maximum arbeidstijd en de gemiddelde maximum arbeidstijd bij nachtarbeid te verlengen tot maximaal 52 weken.

Een verlenging van de referentieperiode ten aanzien van de gemiddelde arbeidstijd van 40 uur bij nachtarbeid kan bij collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3 of 1:4 van de wet worden overeengekomen.

De verlenging van de referentieperiode van 16 naar 52 weken ten aanzien van de gemiddelde werkweek van 48 uur wordt gelet op de algemene beginselen inzake veiligheid en gezondheid van werknemers slechts toegestaan bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 ATW (cao). Indien de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 ATW dit bepaalt kan een verlenging van de referentieperiode ook bij een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:4 ATW, bijvoorbeeld een regeling tussen werkgever en OR, worden overeengekomen. Dit kan ook wanneer er geen collectieve regeling (cao) als bedoeld in artikel 1:3 ATW van toepassing is.

Met deze voorwaarden van overeenstemming bij collectieve regeling wordt de garantie geboden dat toepassing van het artikel berust op overeenstemming tussen sociale partners in de sector dan wel de werkgever en het medezeggenschaporgaan. Dit past bij het uitgangspunt van de vereenvoudiging van de wet dat aan werkgevers en werknemers zoveel mogelijk ruimte geboden wordt om binnen wettelijke grenzen zelf afspraken te maken over arbeids- en rusttijden.

Toepasselijkheid: fluctuerend werkaanbod

In het eerste lid, onder a, van de artikelen 4.9:1 en 4.9:2 is vastgelegd wanneer dit artikel kan worden toegepast. Voor een deel is de formulering afkomstig uit artikel 4.9:1, tweede lid, (oud). Uit de eerdergenoemde nota van toelichting (Staatsblad 1997, 487) blijkt dat het gaat om een toename van het werkaanbod waarbij het niet reëel is om te verwachten dat er voor deze periodes meer personeel wordt aangetrokken waardoor het niet mogelijk is om binnen de referentieperiode te arbeidstijd terug te brengen tot het voorgeschreven aantal maximum uren, zoals ook het SER-advies stelt. Uit de oorspronkelijke formulering blijkt dit echter niet. Met de nu gekozen formulering wordt dit duidelijk gemaakt in de tekst van het artikel zelf.

Toepasselijkheid: leidinggevenden

In het eerste lid, onder b, van de artikelen 4.9:1 en 4.9:2 is invulling gegeven aan het advies van SER om verlenging van de referentieperiode in ieder geval voor leidinggevenden mogelijk te maken. Evenals in het oude artikel 2.1:5 gaat het om een werknemer die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft. De aparte positie die in dit artikel wordt toegekend aan de leidinggevende is gebaseerd op het feit dat de leidinggevende een eigen verantwoordelijkheid en meer beïnvloedingsmogelijkheden heeft ten aanzien van het eigen werk. Deze formulering was destijds, en is ook nu gekozen om aan te geven dat de verruiming voor leidinggevenden niet van toepassing op de leidinggevenden op uitvoerend niveau, zoals de meewerkend voorman. Werknemers voor wie deze artikelen wel gelden, zijn onder andere directeuren van bedrijven en directies van instellingen en hun vervangers als zij daadwerkelijk als vervanger in functie zijn (toelichting bij het besluit van 4 december 1995, Staatsblad 599).

De verlenging van de referentieperiode is mogelijk op grond van artikel 17, lid 1, onder a, van de arbeidstijdenrichtlijn, dat de mogelijkheid biedt om voor leidinggevend personeel of andere personen met een autonome beslissingsbevoegdheid af te wijken van onder andere de referentieperiode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd per week. Het oude artikel 2.1:5, eerste lid, onder a, b en c, bevatte eveneens bepalingen die van toepassing waren op leidinggevenden en hun vervangers als zij daadwerkelijk als vervanger in functie zijn, en was ook gebaseerd op genoemd artikel in de arbeidstijdenrichtlijn. Net als destijds is de rechtvaardiging ook thans dat de leidinggevende een aparte positie inneemt, die vooral daarin gelegen is dat hij een grote eigen verantwoordelijkheid en daarmee aanzienlijke beïnvloedingsmogelijkheden heeft ten aanzien van zijn eigen werk.

Handhaving

In artikel 7:1 wordt het niet naleven van artikel 4.9:1, tweede lid, en van artikel 4.9:2, tweede lid, aangemerkt als een beboetbaar feit. De Arbeidsinspectie controleert in beginsel de naleving van gemiddelde maximum arbeidstijd op basis van de gebruikelijke referentieperiode van 16 weken. Alleen wanneer is voldaan aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid van deze artikelen zal de Arbeidsinspectie uitgaan van een referentieperiode van 52 weken. Wanneer een verlengde referentieperiode wordt toegepast zonder dat is voldaan aan de voorwaarden die worden genoemd in het eerste lid kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen.

Artikel I, onderdeel V

Paragraaf 5.1 bevat bepalingen voor arbeid ten behoeve van baggerwerkzaamheden. Met deze wijziging wordt deze paragraaf aangepast. Door verruimingen in de wet kon een aantal bepalingen vervallen en het aantal artikelen worden teruggebracht van vijf naar drie. De overgebleven normen zijn vervat in het nieuwe artikel 5.1:3.

De bepalingen van artikel 5.1:3 (oud) konden grotendeels vervallen. De norm, dat de werknemer ten hoogste 11 uur arbeid per dienst verricht kon vervallen, omdat de ATW een arbeidstijd van 12 uur per dienst mogelijk maakt. Ook de norm voor een gemiddelde arbeidstijd van 45 uur per week per 4 weken kon vervallen, omdat één norm voor een gemiddelde arbeidstijd per week voldoende werd geacht, te weten de norm van 40 uur per week gemeten over 16 weken. Deze norm is opgenomen in het tweede lid, onder e, van het nieuwe artikel 5.1:3.

De overige bepalingen van het nieuwe artikel 5.1:3 zijn overgenomen uit het oude artikel 5.1:4. Het eerste lid van artikel 5.1:4 (oud) regelde impliciet een maximale arbeidstijd van 11 uur per nachtdienst. Deze norm is nu ondergebracht in artikel 5.1:3, tweede lid, onder a.

Het tweede lid, onder a, van artikel 5.1:4 (oud) stelde een norm voor het aantal nachtdiensten, die inhoudelijk neerkwam op een maximum van circa 34 nachtdiensten per 16 weken. Dit is nu gelijkgesteld met de wettelijke norm van 36 nachtdiensten, eindigend na 02:00 uur, per 16 weken, conform artikel 5:8, achtste lid, ATW, en ondergebracht in artikel 5.1:3, tweede lid, onder d.

Het tweede lid, onder b, van artikel 5.1:4 (oud) regelde een rusttijd na een nachtdienst (12 uur). Deze norm is nu ondergebracht in artikel 5.1:3, tweede lid, onder b.

Het tweede lid, onder c, van artikel 5.1:4 (oud) regelde een verlengde rusttijd na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 nachtdiensten. Deze norm is nu ondergebracht in artikel 5.1:3, tweede lid, onder c.

Artikel I, onderdeel W

Baggerwerkzaamheden

Artikel 5.1:4 (oud) vervalt, omdat de daarin opgenomen bepalingen thans in het nieuwe artikel 5.1:3 ondergebracht zijn (zie artikel I, onderdeel V).

Artikel 5.1:5 (oud) vervalt. Het artikel legde de pauze vast voor de werknemer die in een arbeidspatroon van 12 uur op/12 uur af arbeid verricht. Nu de norm voor de maximum arbeidstijd per dienst (art. 5:7, tweede lid, onder a, ATW) is verruimd tot 12 uur kan worden volstaan met de pauzebepaling in de wet (artikel 5:4 ATW). Een pauze van één uur gedurende de nachtdienst blijft impliciet geregeld in 5.1:3, tweede lid, onder a. Immers gedurende een nachtdienst mag niet méér dan 11 uur arbeid verricht worden. Een nachtdienst die loopt van bijvoorbeeld 18.00 tot 6.00 uur (12 uren) moet dan een of meer pauzes van samen tenminste 1 uur pauze bevatten.

Beveiliging

Paragraaf 5.2 Beveiliging vervalt. Artikel 5.2:2 (oud) regelde een verlengde arbeidstijd per (dag-)dienst van 11 uur. Omdat de ATW een arbeidstijd per dagdienst van 12 uur mogelijk maakt, kan deze bepaling van artikel 5.2:2 (oud) vervallen. Artikel 5.2:2 (oud) regelde verder een verlengde arbeidstijd per nachtdienst van 11 uur. Deze bepaling is opgenomen in het nieuwe artikel 4.7:1 (Nachtarbeid in het weekend). Hierdoor kan artikel 5.2:2 (oud) vervallen.

Artikel 5.2:3 (oud) kan vervallen omdat artikel 5:8, negende lid, ATW dezelfde mogelijkheden biedt.

Artikel I, onderdeel Y

Met deze wijziging wordt een nieuw artikel 5.3:2 toegevoegd ten behoeve van arbeid door de vrijwillige brandweer, verricht vanuit consignatie.

Het eerste en tweede lid. Omdat arbeid voor de vrijwillige brandweer vrijwel altijd verricht wordt naast een reguliere betrekking, blijkt het in de praktijk niet altijd mogelijk om binnen de norm van 13 uur maximale arbeidstijd per 24 uur (artikel 5:9, vierde lid, ATW) te blijven. Tot voor kort leverde dit geen problemen op, omdat op basis van het vervallen artikel 2:6 ATW de wet niet van toepassing was op repressief optreden van de (vrijwillige) brandweer bij brand en ongelukken. Het Europese Hof van Justitie5 heeft echter geoordeeld dat de arbeidstijdenrichtlijn van toepassing is op de werkzaamheden van de overheidsbrandweer, voor zover die bestaan uit het uitoefenen van de normale taak van de brandweer en om die reden is artikel 2:6 van de wet vervallen. Door het toevoegen van een bepaling in het tweede lid van artikel 5.3:2, dat de maximale arbeidstijd per 24 uur op 14 uur stelt, kan de bestaande praktijk bij de vrijwillige brandweer voor een belangrijk deel doorgang blijven vinden (zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel C, onder vrijwillige brandweer).

Het derde lid. In geval van consignatie gelden voor de vrijwillige brandweer niet de normen voor de gemiddelde arbeidstijd per week (artikel 5:9, vijfde en zesde lid, ATW) en ook niet de bepalingen van artikel 5:15, eerste tot en met het vierde lid, ATW. Wat van het samenloopartikel wel van toepassing blijft is dat de werknemer, die voor meerdere werkgevers arbeid verricht, verplicht is ieder van die werkgevers op de hoogte te brengen van de bij de andere werkgever(s) gewerkte uren (artikel 5:15, zesde lid, ATW). Ook het vijfde lid van artikel 5:15 ATW dat de naleving eist van de rij- en rusttijdenverordening, blijft van toepassing. Tenslotte blijft ook het zevende lid van artikel 5:15 gelden, uiteraard voor zover het de van toepassing zijnde bepalingen van artikel 5:15 betreft.

Artikel I, onderdeel Z

Het oude, tot artikel 5.3:3 vernummerde artikel 5.3:2, is van toepassing op de vrijwillige brandweer die zijn arbeid verricht in de functie van (onder-)commandant. Met deze wijziging wordt de normering voor de consignatievrije periode aangepast aan de systematiek in de wet: de consignatievrije periode wordt uitgedrukt in perioden van 24 uur in plaats van periode van 7x24uur.

Behalve artikel 5.3:3 is ook artikel 5.3:2 van toepassing op de vrijwillige brandweer in de functie van (onder-)commandant.

Artikel I, onderdeel AC

Met deze wijziging wordt artikel 5.4:2 aangepast.

Het derde lid, onder a, van het oorspronkelijke artikel 5.4:2 vervalt. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid. Het nieuwe artikel 5.4:2 bevat alleen nog de rusttijdbepaling na een reeks van drie tot zes nachtdiensten uit het oorspronkelijke artikel 5.4:2, derde lid, onder b.

Artikel I, onderdeel AD

Artikel 5.4:3 is uitsluitend van toepassing op jeugdige werknemers in de brood- en banketbakkerij die in opleiding zijn.

In het vierde lid wordt aangegeven wanneer de in het derde lid, onder c, bedoelde aaneengesloten periode begint. De bepaling is gelijk aan die in artikel 5:3, derde lid, van de wet. Omdat artikel 5.4:3 in plaats treedt van 5:3 van de wet dient deze bepaling hier te worden herhaald.

Opgemerkt zij nog dat op de dagen dat de leerling-bakker geen arbeid in nachtdienst verricht het eerste lid van artikel 5:3 van de wet onverkort van toepassing is.

Artikel I, onderdeel AE

Met deze wijziging wordt een nieuw artikel 5.4:4 toegevoegd dat specifiek van toepassing is op een deel van de brood- en banketbakkerijen.

Voor een deel van de brood- en banketbakkerijen is de wettelijke regeling voor het aantal toegestane nachtdiensten, zoals die in artikel 5:8 van de wet is opgenomen, niet toereikend. In de praktijk is gebleken dat het daarbij bijvoorbeeld gaat om situaties van afwezigheid van productiemedewerkers ten gevolge van incidenteel ziekteverzuim of verlof. Het is niet reëel om te verwachten dat voor die periode extra personeel wordt aangetrokken. Het zijn vooral de kleinere brood- en banketbakkerijen die vanwege hun omvang een dergelijke uitval van personeel niet kunnen opvangen teneinde binnen de grenzen van de wet te blijven. Een andere veel voorkomende situatie betreft kleine brood- en banketbakkerijen die op ambachtelijke wijze produceren in toeristische gebieden (seizoensbedrijven). Tijdens een dergelijke seizoensperiode voorziet de brood- en banketbakkerij een veelvoud van haar gebruikelijke aantal klanten van producten.

Doordat het in dergelijke situaties gaat om een beperkte periode is een uitbreiding van het aantal toegestane uren nachtarbeid mogelijk zonder dat de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar komt. Doordat de verruiming bovendien alleen bij collectieve regeling kan worden toegepast wordt een extra garantie geboden dat er geen onnodig gebruik van deze verruiming wordt gemaakt.

Het eerste lid. Het eerste lid omschrijft de toepasselijkheid van dit artikel. Het artikel geldt alleen voor brood- en banketbakkerijen die op ambachtelijke wijze uitsluitend of in hoofdzaak produceren voor de eigen brood- en banketwinkels. De toevoeging op ambachtelijke wijze is opgenomen ter onderscheiding van de industriële bakkerijen en broodfabrieken. In de ambachtelijke bakkerij wordt het brood gebakken in ovens waarin het deeg handmatig moet worden ingevoerd. Ook het mengen, kneden en laten rijzen van het deeg vindt op dezelfde locatie plaats. Daarin onderscheiden zij zich van bijvoorbeeld supermarkten waar het brood ook in de winkel wordt afgebakken, maar het maken van het deeg elders gebeurt.

Het tweede lid. Het tweede lid geeft aan dat dit artikel in de plaats treedt van het achtste en negende lid van artikel 5:8 van de wet, waarin een maximum wordt gesteld aan het aantal nachtdiensten die eindigen na 2.00 uur.

Het derde lid. Het derde lid voorziet in de ruimere norm van maximaal 20 nachtdiensten per 4 weken. Er van uitgaande dat een voltijd werknemer gedurende vijf dagen per week arbeid verricht, betekent dit dat de werknemer permanent in nachtdienst kan werken. Deze norm is identiek aan norm in artikel 5:14 ATW en artikel 8.1:1 van dit besluit.

Het vierde lid. Het vierde lid, tenslotte, bepaalt dat toepassing van dit artikel alleen mogelijk is wanneer dit bij collectieve regeling overeengekomen is. Dit op grond van het algemene, ook in het SER-advies tot uitdrukking gebrachte principe dat bijzondere verruimingen van de wettelijke normen in beginsel alleen bij collectieve regeling mogelijk moeten zijn. Dit laatste geldt hier nadrukkelijk, omdat het hier gaat om frequente nachtarbeid, die vanwege het belastende karakter ervan alleen in zeer bijzondere gevallen mogelijk moet zijn.

Artikel I, onderdeel AF

Dagbladbedrijf

Artikel 5.5:2 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in verband met het dagbladbedrijf 140 maal per jaar arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid. Hiermee kon artikel 5.5:2 (oud), en daarmee de overige artikelen in deze paragraaf, vervallen.

Sneeuw- en gladheidsbestrijding

In paragraaf 5.5 wordt thans opgenomen een regeling ten behoeve van de sneeuw- en gladheidsbestrijding. Deze regeling is gebaseerd op de vrijstellingsregeling sneeuw- en gladheidsbestrijding. Deze vrijstellingsregeling vervalt echter van rechtswege met het vervallen van artikel 5:13 uit de wet. Om die reden zijn de bepalingen van deze vrijstellingsregeling, voor zover nog noodzakelijk, thans opgenomen in paragraaf 5.5.

Werknemers betrokken bij de sneeuw- en gladheidsbestrijding zijn niet overdag maar in alle gevallen ook ’s nachts geconsigneerd. Daarom kan worden volstaan met een afwijking van de maximum arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week bij consignatie in de nacht (artikel 5:9, vijfde lid, ATW).

Artikel I, onderdeel AH

Defensie

Met deze wijziging vervalt artikel 5.6:3 (oud). De bepaling uit artikel 5.6:3 (oud) dat de werknemer tijdens het weekend niet meer dan 11 uur per dagdienst arbeid mag verrichten kan vervallen, omdat op grond van artikel 5:7, tweede lid, onder a, van de wet thans dagdiensten met 12 uur arbeid mogelijk zijn.

De bepaling uit artikel 5.6:3 (oud) dat de werknemer tijdens het weekend maximaal 11 uur per nachtdienst arbeid mag verrichten en daarna een rusttijd van 12 uur moet hebben, is ondergebracht in het tweede lid van het nieuwe artikel 4.7:1 (Nachtarbeid in het weekend). De bepaling uit artikel 5.6:3 (oud), dat de werknemer in geval van weekendarbeid ten minste twee vrije weekenden per 4 weken heeft, is in aangepaste vorm (26 vrije weekenden per 52 weken) eveneens opgenomen in het nieuwe artikel 4.7:1 (derde lid).

Distributie en overslag

Met deze wijziging vervalt voorts het enig inhoudelijke artikel 5.7:2 van paragraaf 5.7 (Distributie en overslag). Artikel 5.7:2 (oud) maakte het mogelijk om hetzij 140 maal per jaar, hetzij 38 uur per twee weken arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid, waarmee artikel 5.7:2 (oud), en daarmee paragraaf 5.7, kon vervallen.

Artikel I, onderdeel AI

Met deze wijziging wordt een nieuw artikel 5.8:1 toegevoegd dat specifiek van toepassing is op nachtelijke uitgaansgelegenheden zoals cafés, casino’s en discotheken, die voornamelijk in de avond en nacht geopend zijn. Kenmerk van de hier bedoelde uitgaansgelegenheden is dan ook dat de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak in nachtdiensten worden verricht. Hierdoor is het voor deze bedrijven niet mogelijk om roosters op te stellen, waarin nachtdiensten afgewisseld worden door dagdiensten. Het wettelijk aantal toegestane nachtdiensten van 140 per 52 weken of 38 uur arbeid tussen 00:00 en 06:00 uur per twee weken (artikel 5:8, negende lid, ATW) is dan niet toereikend. Om de arbeid binnen de grenzen van de wet te organiseren zou dit betekenen dat deze bedrijven uitsluitend werknemers in deeltijd zouden kunnen aanstellen. Daarmee zouden zowel werknemers als deze bedrijven ernstig in hun mogelijkheden worden beperkt.

Met de toevoeging van dit artikel wordt gevolg gegeven aan het advies van de SER om een oplossing te bieden voor bovengenoemde situatie door middel van een sectorgebonden regeling6. Omdat nachtarbeid belastend kan zijn en ook de SER in zijn advies heeft aangegeven dat permanente nachtarbeid in beginsel uitgesloten moet blijven7 is de in dit artikel gegeven uitzondering strikt beperkt tot de nachtelijke uitgaansgelegenheden. Doordat de verruiming bovendien alleen bij collectieve regeling kan worden toegepast wordt een extra garantie geboden dat er geen onnodig gebruik van deze verruiming wordt gemaakt.

Het eerste lid. Het eerste lid omschrijft de toepasselijkheid van dit artikel. Het artikel geldt voor nachtelijke uitgaansgelegenheden zoals cafés, casino’s en discotheken waarin de verrichte werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak in nachtdienst plaatsvinden. Sommige werkzaamheden in de hier bedoelde bedrijven zullen niet in nachtdienst plaatsvinden, bijvoorbeeld administratieve of schoonmaakwerkzaamheden. Om die reden is bepaald dat de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak in nachtdienst worden verricht.

Het tweede lid. Het tweede lid geeft aan dat dit artikel in de plaats treedt van het achtste en negende lid van artikel 5:8 van de wet, waarin een maximum wordt gesteld aan het aantal nachtdiensten die eindigen na 2.00 uur.

Het derde lid. Het derde lid voorziet in de ruimere norm van maximaal 20 nachtdiensten per 4 weken. Deze norm is identiek aan de norm in artikel 5:14 ATW en artikel 8.1:1 ATB.

Het vierde lid. Het vierde lid, tenslotte, bepaalt dat toepassing van dit artikel alleen mogelijk is wanneer dit bij collectieve regeling overeengekomen is. Dit op grond van het algemene, ook in het SER-advies tot uitdrukking gebrachte principe dat bijzondere verruimingen van de wettelijke normen in beginsel alleen bij collectieve regeling mogelijk moeten zijn. Dit laatste geldt hier nadrukkelijk, omdat het hier gaat om frequente nachtarbeid, die vanwege het belastende karakter ervan alleen in zeer bijzondere gevallen mogelijk moet zijn.

Artikel I, onderdeel AJ

Met deze wijziging vervalt artikel 5.8:3 (oud). Het artikel maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in verband met het horecabedrijf hetzij 140 maal per jaar, hetzij 38 uur per twee weken arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid.

Artikel I, onderdeel AK

Paragraaf 5.10 (Inwonend huishoudelijk personeel) heeft een aantal redactionele wijzigingen ondergaan. De paragraaf bestaat nu uit twee artikelen. Het nieuwe artikel 5.10:1 bevat de toepasselijkheidsbepaling die voorheen was ondergebracht in het oude artikel 2.1:4. In het eerste lid van artikel 5.10:2 worden de artikelen uit de wet opgesomd die in het geval van inwonend huishoudelijk personeel niet van toepassing zijn, en die afkomstig zijn uit de oude artikelen 2.1:4 en 5.10:1. De normeringen voor de arbeids- en rusttijden uit de oude artikelen 5.10:2 t/m 5.10:7 zijn bijeengeplaatst in het nieuwe artikel 5.10:2, tweede lid.

Inhoudelijk zijn er twee wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke artikelen. Het minimum aantal vrije zondagen was gesteld op 4 per 13 weken. Dit is, conform artikel 5:5, derde lid, nu gesteld op 13 vrije zondagen per 52 weken. Verder is toegevoegd dat de arbeidstijd in één week ten hoogste 60 uur mag bedragen, conform artikel 5:7, tweede lid, onder b, ATW.

Artikel I, onderdeel AM

Na artikel 5.11:1 wordt een nieuw artikel 5.11:2 ingevoegd. Het betreft de bepaling over samenloop in geval van arbeid in het kader van de vrijwillige politie die voorheen was ondergebracht in het tweede lid van het vervallen artikel 2.1:10. Door de wijzigingen en toevoegingen in het samenloopartikel (artikel 5:15 ATW) is nu eerste tot en met het vierde lid niet van toepassing verklaard. Hiermee blijft het mogelijk om het werk bij de vrijwillige politie te combinieren met een gewone baan.

Aangezien de inzet van vrijwilligers bij de politie aanvullend en ondersteunend is op het gewone politiewerk zal een vrijwillige politieman minder dan 16 nachtdiensten per 16 weken verrichten. De beperking van de arbeidstijd tot gemiddeld 40 uur in het geval van nachtdiensten is dan niet van toepassing en de gemiddelde arbeidstijd per week kan maximaal 48 uur bedragen (artikel 5:7, tweede lid, onder c, ATW).

Artikel I, onderdeel AL

De vernummering van artikel 5.11:2 tot 5.11:3 is het gevolg van het invoegen van een nieuw artikel 5.11:2, bevattende een bepaling over samenloop. Deze bepaling is inhoudelijk gelijk aan het oude artikel 2.1:10, lid 2.

Het oude artikel 5.11:3 is als afzonderlijk artikel vervallen. Het regelde het niet van toepassing zijn van een aantal artikelen in de wet. In verband met de vereenvoudiging van de wet zijn deze afwijkingen niet allemaal meer noodzakelijk. Voor zover deze afwijkingen nog wel noodzakelijk zijn, zijn deze nu opgenomen in het eerste lid van het nieuwe artikel 5.11:3. Zie ook de toelichting bij onderdeel AN.

Artikel I, onderdeel AN

Het oude artikel 5.11:2, thans vernummerd tot 5.11:3, bevatte voor werknemers bij de vrijwillige politie de bepaling dat bij collectieve regeling éénmaal per week kan worden afgeweken van óf de wekelijkse rust (art. 5:5 ATW), óf de dagelijkse rust (art. 5:3 ATW). De afwijking van de wekelijkse rust maakt het mogelijk dat een werknemer die in het weekend vrij is van zijn hoofdbetrekking, in het weekend wordt ingezet voor de vrijwillige politie (Stb. 1997 487, blz. 24). De afwijking van de dagelijkse rust betekent dat de werknemer bijvoorbeeld overdag in zijn hoofdbetrekking kan werken en daarna ’s avonds of ’s nachts wordt ingezet bij de vrijwillige politie. Voorwaarde is wel dat de werknemer na die dienst 24 uur vrij heeft.

Ook de maximum arbeidstijd voor een nachtdienst kan een knelpunt opleveren. Om dit op te lossen is evenals in het oude artikel 5.11:3, in het nieuwe artikel 5.11:3 geregeld dat eenmaal per week de bepalingen voor de maximum arbeidstijd bij nachtdienst niet van toepassing zijn (artikel 5:8, eerste en derde lid ATW).

Het oude artikel 5.11:3 bepaalde ook nog dat als de nachtarbeid beperkt bleef tot 1x per week, de werknemer niet hoefde te voldoen aan de norm van 40 uur arbeid per week gemiddeld. Dit is thans algemeen geregeld in artikel 5:8, tweede lid, ATW en hoeft derhalve niet langer in artikel 5.11:3 geregeld te worden.

Artikel I, onderdeel AP

Artikel 5.12:2 bevatte ten behoeve van werkzaamheden met betrekking tot audiovisuele producties de bepaling dat bij collectieve regeling kan worden afgeweken van de norm voor de dagelijkse rust. Deze bepaling is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Slechts het derde lid is nieuw (zie toelichting artikel I, onderdeel AD).

Artikel I, onderdeel AQ

Met deze wijziging vervalt paragraaf 5.13. Deze paragraaf bevatte in de artikelen 5.13:2 en 5.13:3 enkele specifieke bepalingen ten behoeve van landbouwarbeid, die nu niet meer noodzakelijk zijn.

Artikel 5.13:2. Dit artikel maakte het mogelijk om ten behoeve van landbouwarbeid, in het bijzonder het verzorgen van dieren en het oogsten van vlas, 26 maal per jaar de wekelijkse rust in te korten tot 60 uur per twee weken. Op grond van artikel 5:5, tweede lid, ATW zijn per jaar 26 periodes van twee weken mogelijk met een wekelijkse rust van 72 uur. Omdat deze periodes van 72 uur niet perse aaneengesloten hoeven te zijn, maar ook in stukken van minimaal 32 uur kunnen worden opgenomen, biedt artikel 5:5 ATW een vergelijkbare flexibiliteit. Artikel 5.13:2 (oud) kan daarmee vervallen.

Artikel 5.13:3. Het oude artikel 5.13:3 maakte het mogelijk om, waar in de wet een referentieperiode voor de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 13 weken staat, een referentieperiode van 52 weken te hanteren. Dit in verband met het seizoensgebonden karakter van landbouwarbeid. Thans voorzien de artikelen 4.9:1 en 4.9:2 in een algemene regeling voor situaties waarin er gedurende een relatief korte periode sprake is van een sterk vergrote toename van het werkaanbod (zie ook toelichting op artikel I, onderdeel U).

In paragraaf 5.13 wordt thans opgenomen een regeling ten behoeve van de lokaalspoorwegen. Deze regeling is gebaseerd op de Vrijstellingsregeling lokaalspoorwegen. Deze vrijstellingsregeling vervalt echter van rechtswege vanwege het vervallen van artikel 5:13 uit de wet. Om die reden zijn de bepalingen van de regeling thans opgenomen in paragraaf 5.13.

Artikel I, onderdeel AR

Paragraaf 5.14 bevat een aantal artikelen met betrekking tot arbeid in het kader van de mijnbouw. Deze artikelen zijn voornamelijk in technische zin aangepast. Alleen artikel 5.14:7, ten behoeve van duikwerkzaamheden, is ook inhoudelijk gewijzigd.

Aan artikel 5.14:1 (oud) wordt een lid toegevoegd en krijgt daarmee twee leden. Het nieuwe tweede lid bevat de definitie van een mijnbouwinstallatie, die voorheen opgenomen was onder de algemene bepalingen van het oorspronkelijke artikel 1:2 (nu artikel 1:1). In artikel 1:1 worden alleen die begrippen gedefinieerd, die op meerdere plaatsen in het besluit voorkomen. In tegenstelling tot het begrip mijnbouwwerk, komt het begrip mijnbouwinstallatie uitsluitend voor in paragraaf 5.14 en is om die reden toegevoegd aan artikel 5.14:1.

Artikel I, onderdeel AS

Naast enkele aanpassingen van technische aard, wordt met deze wijziging de systematiek van artikel 5.14:2 vereenvoudigd. Het oude artikel 5.14:2 bevatte een standaard- en een overlegnorm. In de wet is deze systematiek vervallen en om die reden wordt ook artikel 5.14:2 aangepast. Met betrekking tot de gemiddelde arbeidstijd per week geldt derhalve uitsluitend de norm van gemiddeld 40 uur per week per 16 weken. Ook met betrekking tot de inkorting van de dagelijkse rust tot 8 uur geldt dat dit ten hoogste 4 maal in elke periode van 4 weken toegestaan is, overeenkomend met de oorspronkelijke overlegnorm.

Artikel I, onderdeel AT

Artikel 5.14:3 regelt de arbeids- en rusttijden in een bestendig en regelmatig arbeidspatroon op een mijnbouwwerk. Op enkele technische aanpassingen na, is het artikel ongewijzigd gebleven.

Artikel I, onderdeel AU

Met deze wijziging vervalt artikel 5.14:4. Artikel 5.14:4 (oud) was van toepassing op werknemers die arbeid verrichten op of vanaf een verplaatsbare mijnbouwinstallatie en in dienst zijn van een buitenlandse werkgever. Het artikel bepaalde dat voor die werknemers artikel 5.14:2, derde en vierde lid, niet van toepassing waren. Omdat deze artikelleden zijn vervallen kan ook artikel 5.14:4 (oud) vervallen.

Artikel I, onderdeel AX

Artikel 5.14:6 biedt de mogelijkheid om, wanneer er consignatie wordt opgelegd bij een niet bestendig en -regelmatig arbeidspatroon, bij collectieve regeling andere normen toe te passen dan die welke zijn vastgelegd in artikel 5:9, tweede tot en met zesde lid, van de wet. Inhoudelijk komt dit artikel overeen met artikel 5.14:7 (oud). Doordat het consignatieartikel in de wet nogal is gewijzigd diende dit artikel aangepast te worden aan het nieuwe artikel in de wet. Artikel 5:9, zevende lid, is voor de toepassing van het tweede lid uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing verklaard. Het zevende lid van artikel 5:9 geldt niet automatisch, omdat het in de wet betrekking heeft op de toepassing van artikel 5:9 tweede tot en met het zesde lid. Deze artikelleden worden in het onderhavige artikel juist buiten toepassing verklaard.

Artikel I, onderdeel AY

Artikel 5.14:7 (het oude 5.14:8) is van toepassing op duikwerkzaamheden in samenhang met een mijnbouwinstallatie. Naast enkele aanpassingen van technische aard is artikel 5.14:7 ook inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van het oude artikel 5.14:8. De inhoudelijke aanpassing betreft het derde lid. Door deze aanpassingen ontstaat voor de duiksector meer flexibiliteit Het beschermingsniveau wordt niet aangetast doordat de verhouding tussen arbeids- en rusturen gelijk blijft. De regeling is tot stand gekomen op verzoek van de Nederlandse Associatie van Duikondernemingen (NADO) en in overleg met de vakorganisatie CNV Bedrijvenbond.

In het derde lid van artikel 5.14:8 (oud) was het de duiker toegestaan om in een periode van 6 weken gedurende maximaal 21 dagen arbeid te verrichten. Van de overige 21 dagen diende hij 14 dagen rust te hebben aan de wal, waarvan tenminste één week aaneengesloten. De overige 7 dagen waren de zogenoemde «waaidagen». Het zijn de dagen dat hij wel op locatie, dat wil zeggen op de mijnbouwinstallatie aanwezig kan zijn, maar door omstandigheden, inherent aan het duikbedrijf, zoals slechte weersomstandigheden, geen arbeid kan verrichten.

Met de voorliggende wijziging worden de 21 arbeidsdagen en de 7 «waaidagen» bijeengenomen en in plaats dat de arbeidstijd beperkt wordt, wordt nu de aanwezigheid op de installatie beperkt. De nieuwe bepaling luidt dat de duiker niet langer dan 28 dagen aaneengesloten op de locatie mag verblijven. In de praktijk zal dit niet tot substantieel meer arbeidsdagen leiden, omdat door weersomstandigheden doorgaans slechts gedurende driekwart van de ingeroosterde dagen daadwerkelijk arbeid verricht kan worden. Bovendien blijft artikel 5:7 van de wet van kracht, dat ondermeer grenzen stelt aan de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd per 4 en per 16 weken.

Voorts krijgt de duiker meer mogelijkheden om zijn rust aan de wal in te plannen. Het is niet langer noodzakelijk dat de duiker na 28 dagen op locatie aansluitend 14 dagen rust aan de wal heeft. Als hij de maximale periode van 28 dagen op locatie heeft doorgebracht, is een rust van minimaal 1 week aan de wal voldoende. Gemeten over een langere referentieperiode blijft de totale rust in verhouding tot de arbeid echter gelijk. Als aanvullende bepaling geldt namelijk dat de duiker in een periode van 26 weken niet langer dan 121 dagen (17 weken en 2 dagen) op locatie mag doorbrengen. Dat betekent 8 weken en 5 dagen rust aan de wal, evenveel als de rust op grond van het oude artikel (2 weken per 6 weken, dat wil zeggen 8 weken en 5 dagen per 26 weken). Natuurlijk kan hij ook kortere perioden dan 28 dagen op locatie doorbrengen. In dat geval wordt de minimale rust berekend volgens de formule dat tegenover elke 7 dagen op locatie 2 dagen rust aan de wal moeten staan. Is het aantal op locatie doorgebrachte dagen geen veelvoud van zeven, dan wordt de rust aan de wal naar rato berekend. De minimum rust aan de wal wordt gesteld op 24 uur.

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat onder a, zoals op meer plaatsen in de mijnbouwparagraaf, gesproken wordt van «een» periode van 26 weken, en niet van «elke» periode van 26 weken, zoals gebruikelijk in de systematiek van de ATW. Dit heeft te maken met het feit dat ook het duikbedrijf sterk seizoensgebonden is. Doordat de toezichthouder nu met de sector een vaste periode kan afspreken (bijvoorbeeld van 1 januari tot 1 juli), ontstaat ook hier meer flexibiliteit.

Artikel I, onderdeel BA

Met deze wijziging vervalt de regeling voor werkzaamheden met of in samenhang met mobiele kranen, die was opgenomen in de oorspronkelijke paragraaf 5.15. Artikel 5.15:3 (oud) maakte het mogelijk dat een werknemer in een nachtdienst maximaal 10 uur arbeid verricht. Artikel 5:8, eerste lid, ATW voorziet thans in deze mogelijkheid zodat artikel 5.15:3 (oud) kon vervallen.

Artikel 5.15:4 (oud) regelde dat in geval van overwerksituaties de arbeidstijd per nachtdienst maximaal 12 uur kan bedragen. Artikel 5:8, derde lid, ATW voorziet in de mogelijkheid om maximaal 22 keer per 52 weken een (verlengde) nachtdienst van 12 uur te draaien. Aangezien de regeling van artikel 5.15:4 (oud) bedoeld was voor overwerksituaties in nachtdienst, mag worden aangenomen dat de mogelijkheden van artikel 5:8, derde lid, ATW voldoende zijn om hier in te voorzien. Bovendien is er thans door de nieuwe definitie van nachtarbeid minder snel sprake van nachtarbeid.

De nieuwe paragraaf 5.15 bevat nu de bepalingen die van toepassing zijn op arbeid verricht door een (leerling-)operateur of bedrijfsleider in het bioscoopbedrijf en bestaat nu uit twee artikelen, die voorheen ondergebracht waren in paragraaf 5.16 (oud).

Paragraaf 5.16 (oud) bestond zowel uit artikelen die uitsluitend van toepassing waren op werkzaamheden in verband met podiumkunsten, als uit artikelen die ook van toepassing waren op werkzaamheden in het bioscoopbedrijf. Ten behoeve van de duidelijkheid zijn de regelingen voor deze twee werkzaamheden ondergebracht in twee verschillende paragrafen, paragraaf 5.15 (Bioscopen) en 5.16 (Podiumkunsten).

Artikel 5.15:1. Artikel 5.15:1 omschrijft de toepasselijkheid op werkzaamheden in verband met podiumkunsten, overeenkomstig het oorspronkelijke tweede lid van artikel 5.16:1(oud).

Artikel 5.15:2. De regeling die is opgenomen in artikel 5.15:2, tweede en derde lid, is een samenvoeging van de regelingen in de oude artikelen 5.16:3 (inkorting wekelijkse rust) en 5.16:4 (arbeidstijd per dienst, per nachtdienst, per week en per 52 weken).

Toegevoegd is een nieuw vierde lid (zie de toelichting artikel I, onderdeel AD). Omdat de norm voor de dagelijkse rusttijd is vastgelegd in een publiekrechtelijk gehandhaafde bepaling in de wet (artikel 5:3 ATW), zonder dat daarbij de mogelijkheid gegeven is om bij collectieve regeling af te wijken, is de formulering van dit artikel aangepast en een nieuw vijfde lid toegevoegd.

Artikel I, onderdeel BB

De aangepaste paragraaf 5.16 is nu uitsluitend van toepassing op werkzaamheden in verband met podiumkunsten of arbeid die daarmee vergelijkbaar is. Zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel BA. Paragraaf 5.16 bestaat nu uit drie artikelen.

Artikel 5.16:1. Artikel 5.16:1 omschrijft de toepasselijkheid op werkzaamheden in verband met podiumkunsten, overeenkomstig het oorspronkelijke eerste lid van artikel 5.16:1(oud).

Artikel 5.16:2. De regeling die is opgenomen in artikel 5.16:2, tweede en derde lid, is een samenvoeging van de regelingen in de oude artikelen 5.16:3 (inkorting wekelijkse rust) en 5.16:4 (arbeidstijd per dienst, per nachtdienst, per week en per 52 weken).

Artikel 5.16:3. Artikel 5.16:3 is inhoudelijk gelijk aan artikel 5.16:5 (oud). De hier geregelde afwijkingen maken het mogelijk om gedurende het seizoen een dag-op-dag-af systeem toe te passen.

De bepaling van artikel 5.16:5 (oud), tweede lid, onder a, dat de werknemer niet meer dan 12 uur per dienst arbeid mag verrichten, is vervallen, omdat op grond van artikel 5:7, tweede lid, onder a, ATW dagdiensten met 12 uur arbeid mogelijk zijn.

Aan de artikelen 5.16:2 en 5.16:3 is een nieuw vierde lid toegevoegd (zie de toelichting artikel I, onderdeel AD). Omdat de norm voor de dagelijkse rusttijd is vastgelegd in een publiekrechtelijk gehandhaafde bepaling in de wet (artikel 5:3 ATW), zonder dat daarbij de mogelijkheid gegeven is om bij collectieve regeling af te wijken, is de formulering van dit artikel aangepast en een nieuw vijfde lid toegevoegd.

Het oude artikel 5.16:2 (oud) is vervallen. Het artikel maakte het mogelijk om 8 maal per jaar de wekelijkse rust in te korten tot 60 uur per twee weken. Op grond van artikel 5:5, tweede lid, ATW zijn per jaar 26 periodes van twee weken mogelijk, met een wekelijkse rust van 72 uur, welke periodes gesplitst mogen worden in stukken van minimaal 32 uur. Artikel 5:5 ATW biedt daarmee een vergelijkbare flexibiliteit.

Artikel I, onderdeel BC

Met deze wijziging vervalt paragraaf 5.17. Artikel 5.17:2 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in samenhang met een uitvaart 18 keer per jaar de wekelijkse rustijd van 36 uur per week te vervangen door een rustperiode van 96 uur per 2 weken. Artikel 5:5, tweede lid, ATW voorziet thans in deze mogelijkheid. Hiermee kan artikel 5.17:2 (oud) vervallen en daarmee de gehele paragraaf.

Artikel I, onderdeel BD

Artikel 5.18:3 bevatte de bepaling dat bij collectieve regeling kan worden afgeweken van de norm voor de dagelijkse rust. Deze bepaling is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Het vierde lid is nieuw (zie de toelichting artikel I, onderdeel AD). Omdat de norm voor de dagelijkse rusttijd is vastgelegd in een publiekrechtelijk gehandhaafde bepaling in de wet (artikel 5:3 ATW), zonder dat daarbij de mogelijkheid gegeven is om bij collectieve regeling af te wijken, is de formulering van dit artikel aangepast en een nieuw vijfde lid toegevoegd.

Artikel I, onderdeel BE

Met deze wijziging vervalt artikel 5.18:4. Artikel 5.18:4 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in verband met het schoonmaken van verkeersmiddelen 140 maal per jaar arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid.

Artikel I, onderdeel BF

Artikel 5.19:2 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in verband met verpleging en verzorging bij collectieve regeling een keer per week een extra inkorting van de dagelijkse rusttijd tot tenminste 10 uren overeen te komen. Deze bepaling is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Het vierde lid is nieuw (zie de toelichting artikel I, onderdeel AD). Omdat de norm voor de dagelijkse rusttijd is vastgelegd in een publiekrechtelijk gehandhaafde bepaling in de wet (artikel 5:3 ATW), zonder dat daarbij de mogelijkheid gegeven is om bij collectieve regeling af te wijken, is de formulering van dit artikel aangepast en een nieuw vierde lid toegevoegd.

Artikel I, onderdeel BG

Artikel 5.19:3 bevat ten behoeve van werkzaamheden in verband met verpleging en verzorging enkele specifieke bepalingen voor de frequentie van bereikbaarheidsdiensten. Toegevoegd is een nieuw derde lid. Omdat een bereikbaarheidsdienst niet meer is gedefinieerd als een vorm van consignatie, is artikel 5:9 (met uitzondering van het tweede lid, dat de frequentie regelt) van overeenkomstige toepassing verklaard. Verder is het oude vierde lid vervallen omdat het van overeenkomstige toepassing verklaarde zesde lid van artikel 5:9 ATW dezelfde mogelijkheden biedt. Aangezien paragraaf 5.19 alleen van toepassing is op werknemers van 18 jaar of ouder is het niet noodzakelijk artikel 5:9, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel I, onderdeel BI

In artikel 5.20:2 was een afwijking gegeven van de verschillende normeringen voor de maximum arbeidstijd per week, per 4 weken en per 13 weken, zowel voor gewone diensten als voor nachtdiensten. In plaats daarvan was bepaald dat de werknemer niet meer arbeid mocht verrichten dan 48 uur gemiddeld per week. Evenals in het nieuwe artikel 5.20:2 was deze afwijking alleen mogelijk bij collectieve regeling.

In het nieuwe artikel 5.20:2 zijn eveneens de diverse normering voor de maximum arbeidstijd per week in de wet niet van toepassing verklaard (artikel 5.20:2, eerste lid). Een afwijking van de maximum arbeidstijd per 4 weken (art. 5:7, derde lid, ATW) is niet noodzakelijk omdat het vierde lid van artikel 5:7 ATW al in de mogelijk tot afwijking bij collectieve regeling voorziet.

Op grond van artikel 5:7, tweede lid, onder c, mag de arbeidstijd per week niet meer bedragen dan 48 uur gemiddeld over een periode van 16 weken.

Artikel I, onderdeel BJ

Artikel 5.20:4 bevat ten behoeve van werkzaamheden door artsen enkele specifieke bepalingen voor de frequentie van bereikbaarheidsdiensten. Toegevoegd is een nieuw derde lid. Omdat een bereikbaarheidsdienst niet langer is gedefinieerd als een vorm van consignatie, is artikel 5:9 ATW, derde, vierde en zevende tot en met het negende lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Aangezien paragraaf 5.20 alleen van toepassing is op werknemers van 18 jaar of ouder is het niet noodzakelijk artikel 5:9, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel I, onderdeel BL

Artikel 5.21:2 bevat ten behoeve van verloskundigen in de extramurale gezondheidszorg enkele specifieke bepalingen voor de maximum arbeidstijd in het geval van bereikbaarheidsdiensten alsmede de frequentie daarvan. Het derde lid is nieuw toegevoegd. Omdat een bereikbaarheidsdienst niet langer is gedefinieerd als vorm van consignatie, wordt in het derde lid artikel 5:9, derde lid en het zevende tot en met het negende lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Aangezien paragraaf 5.21 alleen van toepassing is op werknemers van 18 jaar of ouder is het niet noodzakelijk artikel 5:9, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing te verklaren. De «uitslaapregeling», die kan worden toegepast bij consignatie en is opgenomen in artikel 5:9, vijfde en zesde lid, ATW, geldt niet voor bereikbaarheidsdiensten.

Op basis van artikel 5.21:2 (oud) geldt een maximum arbeidstijd per week van 60 uur en 40 uur gemiddeld over een periode van 16 weken. Er geldt geen maximum voor de arbeidstijd per dienst. Dit is in het aangepaste artikel overgenomen in het tweede lid, onder b, en het derde lid (laatste zin). Een maximum arbeidstijd van 60 uur per week geldt op basis van artikel 5:7, tweede lid, onder b van de wet.

Artikel I, onderdeel BM

Artikel 5.21:3 bevat ten behoeve van verloskundigen in opleiding enkele specifieke bepalingen voor bereikbaarheidsdiensten. De aanpassingen in dit artikel zijn overeenkomstig de aanpassingen in artikel 5.21:2. De maximering van het aantal bereikbaarheidsdiensten voor deze groep werknemers is helderder geformuleerd. In plaats van te spreken van 12 maal een reeks van ten hoogste 7 bereikbaarheidsdiensten achtereen per 52 weken, wordt nu gesproken van 84 bereikbaarheidsdiensten en ten hoogste 7 maal achtereen.

Artikel I, onderdeel BN

Met deze wijziging vervalt paragraaf 5.22.

Artikel 5.22:2 maakte het mogelijk om ten behoeve van de niet-mobiele werknemers in het railvervoer maximaal 140 maal in 52 weken arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8 ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid. Hiermee kan artikel 5.22:2, en daarmee de gehele paragraaf, vervallen.

Artikel I, onderdeel BO

Paragraaf 5.23 bevat bepalingen ten behoeve van werkzaamheden in de tentoonstellingsbouw en scheepsreparatie. Door de verruiming van de wet kan er hiervan een aantal vervallen. De van toepassing blijvende bepalingen zijn samengevoegd in het nieuwe artikel 5.23:2. De oude artikelen 5.23:3 en 5.23:4 vervallen.

Artikel 5.23:4 (oud) regelde een maximum arbeidstijd per dienst (12 uur), per week (72 uur), per 13 weken (48 uur gemiddeld) en per 52 weken (45 uur gemiddeld). Door de vereenvoudiging van de wet is het niet langer noodzakelijk om hier een afwijking van de arbeidstijd per dienst en per 16 (voorheen 13) weken te regelen. Artikel 5:7, tweede lid, onder a respectievelijk c, van de wet voorziet hier al in. Wel blijft een afwijking nodig voor de arbeidstijd per week voor de arbeidstijd per 52 weken. Deze zijn thans opgenomen in artikel 5.23:2, tweede lid, onder a respectievelijk c.

Artikel 5.23:3 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in de scheepsreparatie 8 maal per jaar de «wekelijkse» rust in te korten tot 60 uur per twee weken. Gedurende de overige perioden in het jaar diende de wekelijkse rust minimaal 36 uur per week te bedragen.

Artikel 5:5 van de wet biedt thans een meer flexibele mogelijkheid tot het toekennen van een wekelijkse rustperiode, waarbij per twee weken de totale wekelijkse rustperioden in totaal tenminste 72 uren moeten bedragen. Om die reden is de mogelijkheid van een rustperiode van 60 uur per 2 weken in andere sectoren, zoals de landbouw vervallen. De sector scheepsreparatie heeft echter te kennen gegeven de mogelijkheid van een rustperiode van 60 uur te willen behouden. Deze mogelijkheid wordt geboden in het tweede lid, onder d. Wanneer gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid dient gedurende de overige weken van een jaar de wekelijkse rust tenminste 36 uur te bedragen. Er kan dan geen gebruik gemaakt worden van de flexibiliteit die artikel 5:5 van de wet biedt.

Aangezien de afwijkende regels voor de tentoonstellingsbouw en de scheepsreparatie in een paragraaf zijn ondergebracht geldt dit ook voor de tentoonstellingsbouw.

Artikel I, onderdeel BP

Met deze wijziging vervallen de artikelen 5.23:3 (oud) en 5.23:4 (oud). Zie toelichting bij onderdeel BO. Daarnaast vervallen de paragrafen 5.24 en 5.25.

Paragraaf 5.24

Artikel 5.24:2 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in samenhang met de kraamzorg een wekelijkse rust te hebben van 60 uur per 9 dagen of 72 uur per 11 dagen. Artikel 5:5, tweede lid, ATW voorziet thans in deze mogelijkheid. Hiermee kan artikel 5.24:2 (oud) vervallen en daarmee de gehele paragraaf.

Paragraaf 5.25

Artikel 5.25:3 (oud) maakte het mogelijk om ten behoeve van werkzaamheden in instellingen voor maatschappelijke opvang 140 maal per jaar arbeid in nachtdienst te verrichten. Artikel 5:8, negende lid, ATW biedt thans dezelfde mogelijkheid. Hiermee kan artikel 5.25:3 (oud), en daarmee de gehele paragraaf, vervallen.

Artikel I, onderdeel BQ

Artikel 5.26:3 (oud) bood ten behoeve van werkzaamheden door niet-nautisch personeel in de binnenvaart de mogelijkheid bij collectieve regeling af te wijken van de norm voor de wekelijkse rust. Omdat de norm voor de wekelijkse rusttijd is vastgelegd in een publiekrechtelijk gehandhaafde bepaling in de wet (artikel 5:5 ATW), zonder dat daarbij de mogelijkheid gegeven is om bij collectieve regeling af te wijken, is de formulering van dit artikel aangepast

Artikel I, onderdeel BR

Artikel 5.26:4 (oud) maakte ten behoeve van werkzaamheden door niet-nautisch personeel in de binnenvaart een afwijking mogelijk van de overlegnorm voor de arbeidstijd per dienst. Dit betekende dat er aan de toepassing ervan impliciet de voorwaarde van collectief overleg ten grondslag lag. Omdat artikel 5:7 van de wet thans geen mogelijkheid tot afwijking bij collectieve regeling kent, wordt de voorwaarde van collectief overleg nu expliciet vastgelegd.

Artikel I, onderdeel BS

Artikel 5.27:2 bevat ten behoeve van de ambulancezorg enkele specifieke bepalingen voor de frequentie van bereikbaarheidsdiensten. Toegevoegd is een nieuw derde lid. Omdat een bereikbaarheidsdienst niet langer is gedefinieerd als vorm van consignatie, is artikel 5:9 ATW vanaf het derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Aangezien paragraaf 5.27 alleen van toepassing is op werknemers van 18 jaar of ouder is het niet noodzakelijk artikel 5:9, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel I, onderdeel BU

In dit artikel zijn alle beboetbare bepalingen van het ATB opgenomen.

Artikel I, onderdeel BV en BW

Artikel 8.1:1 maakt het mogelijk dat mensen, die direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de oorspronkelijke ATW reeds een aantal jaren een legitiem arbeidspatroon hadden dat gelijkenis vertoonde met een arbeidspatroon van gemiddeld vijf nachtdiensten per week («permanente nachtarbeid»), dit arbeidspatroon gedurende een periode van 10 jaar konden voortzetten.

Artikel 8.1:1 is daarmee een overgangsregeling die zou vervallen per 1 januari 2006. Omdat het op dat laatstgenoemde tijdstip nog niet duidelijk was of een dergelijke overgangsbepaling ook onder de nieuwe ATW zou blijven voortbestaan, is bij Besluit van 22 november 2005 (Stb. 606) geregeld dat de overgangsbepaling tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van kracht zou blijven. Bij de behandeling van het wetsvoorstel vereenvoudiging Arbeidstijdenwet is in de Tweede Kamer een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om deze bepaling niet te laten vervallen (Kamerstukken II 2006/07, 30 532, nr. 18 ter vervanging van de motie onder nummer 17). Belangrijke overweging was dat het om een klein en ook steeds kleiner wordend aantal werknemers gaat, dat op grond van dit overgangsrecht al jaren naar tevredenheid permanente nachtarbeid verricht, en dat zich na zoveel jaren ook niet in staat voelt dit arbeidspatroon te verruilen voor wisselende dag- en nachtdiensten.

Nadien is deze motie onder nr. 18 vervangen door een motie onder nr. 24. In deze motie, die door de Kamer is aangenomen, wordt de regering niet verzocht om de overgangsregeling in stand te houden maar in plaats daarvan de ontheffingsaanvragen ex art. 5:14 ATW van mensen onder verwijzing naar deze overgangsregeling met souplesse te behandelen.

De regering heeft nagegaan op welke wijze zij uitvoering kan geven aan deze motie. Zij is daarbij tot de conclusie gekomen dat zij weliswaar souplesse bij de behandeling van deze ontheffingsaanvragen kan bevorderen maar dat zij daarbij wel gebonden is aan de tamelijk strikte voorwaarden die artikel 5:14 ATW aan het verlenen van een ontheffing verbindt. Daarmee kan zij niet de garantie geven dat al deze werknemers volgens het voor hen vertrouwde patroon van permanente nachtarbeid kunnen blijven werken. Bovendien zou deze groep werknemers een ontheffingsaanvraag ex. 5:14 van de wet moeten indienen. Dit zou leiden tot een toename van administratieve lasten van burgers en bedrijven en uitvoeringslasten bij de Arbeidsinspectie. Alles afwegende is de regering daarom tot de conclusie gekomen dat het de voorkeur verdient om artikel 8.1:1 ATB in stand te houden en artikel 8.1:2 en daarmee de tijdelijke geldigheid van artikel 8.1:1 te laten vervallen.

Artikel II, onderdelen A tot en met I

Met deze wijzigingen wordt het Arbeidstijdenbesluit vervoer in die zin aangepast dat de verwijzingen naar artikelen in de wet in overeenstemming worden gebracht met de gewijzigde artikelnummers.

In tegenstelling tot het Arbeidstijdenbesluit, is er met betrekking tot het Arbeidstijdenbesluit vervoer niet voor gekozen dit besluit ook qua systematiek in overeenstemming te brengen met de wet of anderszins aan te passen. De reden om op dit moment geen inhoudelijke wijziging door te voeren is dat het Arbeidstijdenbesluit vervoer binnen afzienbare tijd inhoudelijk gewijzigd zal worden in verband met de implementatie van richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PbEG L 80/35), de nieuwe rij- en rusttijdenverordening (EG) nr. 561/2006 en wellicht ook in verband met de nieuwe controlerichtlijn 2006/22/EG. Bij een van die wijzigingen zal door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden bezien of verdere aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit vervoer wenselijk is.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, publicatienr. 05/03, Den Haag 2005.

XNoot
2

SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, SER 05/03, p. 48.

XNoot
3

Richtlijn nr. 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG L 299/9).

XNoot
4

CBS, Rapport Brandweerstatistiek 2005, Voorburg/Heerlen 2006, p. 54.

XNoot
5

Beschikking van het Hof van Justitie van 14 juli 2005 in de zaak C-52/04, Personalrat der Feuerwehr Hamburg tegen Leiter der Feuerwehr Hamburg.

XNoot
6

SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, SER 05/03, p. 59.

XNoot
7

SER-advies Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet, SER 05/03, p. 58.

Naar boven