Besluit van 17 februari 2007 tot intrekking van diverse algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaan mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, Directie Wetgeving Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/2006/97157;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet, 8, tweede lid, 52, tweede lid, en 59a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 8, derde lid, 52, tweede lid, en 59a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 19 en 26 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, 83, tweede tot en met vierde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, 87 van de Ziektewet, 14, veertiende en vijftiende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, 17a, derde lid, van de Werkloosheidswet, 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 6, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 13, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 6, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 8, derde lid, en 13, tweede lid, van de Wet sociale werkvoorziening, 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 45, tweede lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars, 21, twaalfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en 23, elfde lid, en 25, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

De Raad van State gehoord (advies van 18 januari 2007, nr. W12.06.0571/IV);

Gezien het nader rapport van Onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2007, Directie Wetgeving Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/07/5439;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. Aanpassingsbesluit nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen;

b. Besluit aanpassing inkomensbesluit IOAW overheveling opslagpremies;

c. Besluit aanpassing inkomensbesluit IOAZ overheveling opslagpremies;

d. Besluit berekening afkoopsommen ongevalsuitkeringen;

e. Besluit opheffing Bedrijfschap voor het Maatkledingbedrijf;

f. Faseringsbesluit overheidswerknemers onder de Ziektewet en de Werkloosheidswet;

g. Instellingsbesluit bedrijfschap bakkersbedrijf;

h. Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf;

i. Instellingsbesluit Bedrijfschap Groothandel in Eieren en Eiprodukten en de Eiproduktenindustrie;

j. Instellingsbesluit Bedrijfschap Handel in Tuinbouwzaden;

k. Instellingsbesluit Bedrijfschap Handel in Vee;

l. Instellingsbesluit bedrijfschap lederindustrie;

m. Instellingsbesluit Bedrijfschap Lederwarenindustrie;

n. Instellingsbesluit Bedrijfschap Pluimveehandel en -industrie;

o. Instellingsbesluit Bedrijfschap Schoenindustrie;

p. Instellingsbesluit Bedrijfschap Slagersbedrijf;

q. Organisatiebesluit Arbeidsvoorziening 1954;

r. Besluit van 12 december 1972 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Ziektewet (Stb. 750);

s. Besluit van 23 juni 1981 tot toepassing van artikel 14, zesde en zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 396);

t. Besluit van 29 december 1986, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (Stb. 686);

u. Besluit van 20 augustus 1991, houdende een nadere werktijdregeling en overwerkvergoeding voor personenchauffeurs (Stb. 510);

v. Besluit van 20 december 1991, houdende vaststelling van de bedragen genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 762);

w. Besluit van 23 december 1992, houdende vaststelling van de bedragen genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 728);

x. Besluit van 19 december 1994, houdende vaststelling van de bedragen genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 902);

y. Besluit van 13 maart 1995 tot wijziging van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet (Stb. 143);

z. Besluit van 31 januari 1996, houdende wijziging van het Schattingsbesluit (Stb. 75);

aa.Besluit van 24 december 1997, houdende wijziging van het Schattingsbesluit (Stb. 802);

bb. Besluit van 2 september 1998 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 in verband met het creëren van de mogelijkheid om terugwerkende kracht te verlenen aan een vrijstelling op grond van artikel 24 (Stb. 597);

cc. Besluit van 25 november 1999, houdende afschaffing van de verplichte inkoop door gemeenten en de verplichte inkoop door het Landelijk instituut sociale verzekeringen voor arbeidsgehandicapten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en daarmee verband houdende wijziging van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden (Stb. 532);

dd. Besluit van 16 augustus 2003 tot wijziging van het Besluit SUWI en het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen (Stb. 333);

ee. Besluit van 3 augustus 2004 tot wijziging van het Besluit financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening in verband met een aanpassing van de zogenoemde garantiefactor (Stb. 389).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdeel t, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Lech, 17 februari 2007

Beatrix

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Uitgegeven de achtste maart 2007

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het kader van het streven naar vereenvoudiging van regelgeving en deregulering is reeds bezien in hoeverre het huidige bestand aan ministeriële regelingen en wetten zich leent voor opschoning (Zie Stcrt. 2004, 180 en Stb. 2006, 223). In navolging hierop komen nu de besluiten op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor opschoning in aanmerking. De intrekking van algemene maatregelen van bestuur is reeds aangekondigd in het «Vervolgactieplan SZW Vereenvoudiging 2006–2007» (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 90). Het gaat hierbij om besluiten die materieel zijn uitgewerkt, maar formeel nog gelden. Daarbij kan het gaan om besluiten waarbij bedragen voor een bepaald, reeds verstreken, jaar zijn vastgesteld of besluiten waarvan overgangsbepaling(en) gelden voor een situatie die thans niet meer aan de orde is.

In juridisch opzicht is wel duidelijk dat dergelijke besluiten geen betekenis meer hebben, maar voor de burger – in het bijzonder de rechtzoekende – blijkt dat niet zonder meer. Aangezien alle vastgestelde regelingen zijn opgenomen in het basiswettenbestand en raadpleegbaar zijn via het internet en hierin opgenomen blijven totdat zij daaruit worden verwijderd, is het juist ook met het oog op die burger, het belanghebbende bedrijfsleven, hun adviesinstanties, (uitvoerings)organisaties en belangengroeperingen van belang de betrokken bestanden actueel te houden en van overbodige regelgeving te ontdoen. De aanwezigheid van talloze materieel uitgewerkte regelingen in databanken is niet alleen publieksonvriendelijk, maar veroorzaakt op zichzelf ook lasten voor de beheerders van die databanken. Met de intrekking van dergelijke uitgewerkte regelingen kan de geïnteresseerde of belanghebbende derhalve gemakkelijker en sneller de voor hem wel relevante regelgeving opsporen en vindt tevens een lastenvermindering voor de databanken plaats.

De materieel uitgewerkte besluiten op het terrein van SZW worden met het onderhavige voorstel ingetrokken. Het gaat hierbij om besluiten op alle beleidsterreinen van SZW: arbeidsmarkt en bijstand, sociale verzekeringen en arbeidsverhoudingen.

Met het onderhavige voorstel worden 31 besluiten volledig ingetrokken (derhalve zowel onderdelen die wijzigingen in andere besluiten bevatten als bepalingen van overgangsrecht en dergelijke). Aangezien het besluiten betreft die volledig zijn uitgewerkt, is het niet noodzakelijk gebleken in een overgangsbepaling te voorzien.

Artikelsgewijs

Artikel I

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel I genoemde besluiten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

Het Aanpassingsbesluit nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen kan worden ingetrokken, omdat de verwijzingen in de artikelen XXXI en XXXII betreffende het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966 niet meer kloppen. Bovendien is de bepaling niet meer relevant, omdat er in de betrokken bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966 verwezen wordt naar een periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag. Wanneer er nu een ontslag plaatsvindt, zal in die periode van 5 jaar niet meer een AAW-uitkering zijn verstrekt. De Remigratieregeling 1985 is reeds vervallen (Stb. 1999, 232), zodat artikel XXXIII geen praktische betekenis meer heeft.

Onderdelen b en c

Het Besluit aanpassing inkomensbesluit IOAW overheveling opslagpremies en het Besluit aanpassing inkomensbesluit IOAZ overheveling opslagpremies kunnen worden ingetrokken, omdat deze besluiten met de inwerkintreding van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen met ingang van 1 januari 2001 geen praktisch belang meer hebben. Als gevolg van deze wet is de wettelijke verplichting tot uitbetaling van de overhevelingstoeslag over salarissen en uitkeringen immers vervallen.

Onderdeel d

Het Besluit berekening afkoopsommen ongevalsuitkeringen kan worden ingetrokken, omdat alle afkoopsommen inmiddels zijn betaald.

Onderdeel e

Het Besluit opheffing Bedrijfschap voor het Maatkledingbedrijf is materieel uitgewerkt en kan derhalve worden ingetrokken.

Onderdeel f

Artikel I, onderdeel Z, van de Aanpassingswet OOW regelt dat artikel 8b van de Ziektewet vervalt op het moment dat fase 3 van de Aanpassingswet OOW in werking treedt (Stb. 2000, 561). Artikel 8b van de Ziektewet is daarom vervallen op 1 januari 2001 (Stb. 2002, 343). Daarmee is de eerste grondslag van het Faseringsbesluit overheidswerknemers onder de Ziektewet en de Werkloosheidswet (hierna: het Besluit) vervallen.

De tweede grondslag van het Besluit, artikel 7 van de Werkloosheidswet, vervalt op 1 januari 2007 (Stb. 2006, 304).

Met ingang van 1 januari 2007 zijn dus beide grondslagen van het Besluit vervallen.

Artikel 83, vijfde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen regelt echter dat het Besluit vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van fase 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen berust op artikel 83, tweede tot en met vierde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. Hoewel de aanvang van fase 3 grotendeels is afgesteld, is fase 3 wel in werking getreden voor zover het de toepassing van de Ziektewet op bepaalde bestaande gevallen betreft (Stb. 2002, 343). In strikte zin genomen is fase 3 derhalve aangevangen en berust het Besluit vanaf dat moment mede op artikel 83, tweede tot en met vierde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. Aangezien het Besluit echter geen praktische betekenis meer heeft, kan het nu vervallen.

Onderdeel g

Het Instellingsbesluit bedrijfschap bakkersbedrijf kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfslichaam reeds in 1997 is opgegaan in een inmiddels ook opgeheven bedrijfschap voor het brood- en banketbakkersbedrijf (Stb. 2002, 423).

Onderdeel h

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfslichaam reeds in 1997 is opgegaan in een inmiddels ook opgeheven bedrijfschap voor het brood- en banketbakkersbedrijf (Stb. 2002, 423).

Onderdeel i

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Groothandel in Eieren en Eiprodukten en de Eiproduktenindustrie kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap inmiddels is opgeheven in het Besluit opheffing Bedrijfschap voor de Groothandel in Eieren en Eiproducten en de Eiproductenindustrie (Stb. 2000, 547).

Onderdeel j

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Handel in Tuinbouwzaden kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap inmiddels is opgeheven in het Besluit opheffing van het Bedrijfschap voor de Handel in Tuinbouwzaden (Stb. 2003, 371).

Onderdeel k

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Handel in Vee kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap reeds in 2004 is opgeheven.

Onderdeel l

Het Instellingsbesluit bedrijfschap lederindustrie kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap op grond van artikel 10 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Ambachten in 1993 is opgegaan in het Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Onderdeel m

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Lederwarenindustrie kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap op grond van artikel 10 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Ambachten in 1995 is opgegaan in het Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Onderdeel n

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Pluimveehandel en -industrie kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap op grond van artikel 9 van het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren in 1998 is opgegaan in het Productschap voor Pluimvee en Eieren.

Onderdeel o

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Schoenindustrie kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap is opgegaan in het op grond van artikel 9 van het Besluit opheffing Bedrijfschap voor de Lederwaren- en Schoenindustrie opgeheven Bedrijfschap voor Lederwaren- en Schoenindustrie.

Onderdeel p

Het Instellingsbesluit Bedrijfschap Slagersbedrijf kan worden ingetrokken, omdat het bedrijfschap reeds is opgegaan in het Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Onderdeel q

Het Organisatiebesluit Arbeidsvoorziening 1954 heeft geen praktisch belang meer en kan derhalve worden ingetrokken.

Onderdeel r

Het besluit van 12 december 1972 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Ziektewet (Stb. 750) kan ingetrokken worden, omdat het besluit slechts 1 artikel betreft op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bevoegd is regels te stellen met betrekking tot de toepassing van de Ziektewet ten aanzien van werknemers die partieel leerplichtig zijn. Uit navraag bij het UWV blijkt dat deze regels nooit zijn gesteld en in de toekomst ook niet verwacht wordt dat deze regels gesteld zullen worden. Daarom heeft het besluit geen praktische betekenis meer en kan het worden ingetrokken.

Onderdelen s en v tot en met x

De in de onderdelen s en v tot en met x opgenomen besluiten hebben allemaal een tijdsbepaling die is uitgewerkt. Derhalve kunnen deze besluiten worden ingetrokken.

Onderdeel t

Het Besluit van 29 december 1986, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (Stb. 686) kan vervallen, omdat dat besluit nog enkel belang heeft voor de personen die per 31 december 2000 recht op uitkering op grond van dat besluit hadden. Bij een maximale uitkeringsduur van 7,5 jaar zal dus in 2008 geen sprake meer zijn van dergelijke aanspraken. Om er zeker van te zijn dat er geen aanspraken meer zijn, zal dit onderdeel pas per 1 januari 2010 in werking treden.

Onderdeel u

Met de inwerkingtreding van het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst heeft het Besluit van 20 augustus 1991, houdende een nadere werktijdregeling en overwerkvergoeding voor personenchauffeurs (Stb. 510) geen functie meer. In het algemeen deel van de nota van toelichting op het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst is reeds geconstateerd dat de door verschillende departementen vastgestelde koninklijke besluiten of ministeriële regelingen waarin een deel van de arbeidsvoorwaarden van de personenchauffeurs is geregeld niet in stand kunnen blijven, omdat deze niet in overeenstemming zijn met de Arbeidstijdenwet. Officieel ingetrokken zijn dergelijke besluiten en ministeriële regelingen echter niet. Dit wordt met betrekking tot het koninklijk besluit van 20 augustus 1991 (Stb. 510), waarvan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eerste ondertekenaar is, nu alsnog gedaan.

Onderdeel y

Het Besluit van 13 maart 1995 tot wijziging van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet (Stb. 143) kan vervallen, omdat het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet, dat per 29 december 2005 «Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» is gaan heten, is ingetrokken bij besluit van 30 maart 2006 (Stb. 2006, 169). Het wijzigingsbesluit heeft dus geen praktische betekenis meer.

Onderdeel z

Het Besluit van 31 januari 1996, houdende wijziging van het Schattingsbesluit (Stb. 75) kan vervallen, omdat de in artikel III van dat besluit bedoelde besluiten reeds genomen zijn.

Onderdeel aa

Het Besluit van 24 december 1997, houdende wijziging van het Schattingsbesluit (Stb. 802) kan vervallen, aangezien het overgangsrecht van artikel II, tweede lid, van dat besluit is overgenomen in artikel 10 van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong. Daarna is in artikel 13, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepaalt dat artikel 10 van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong nog van toepassing blijft.

Onderdeel bb

Het Besluit van 2 september 1998 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 in verband met het creëren van de mogelijkheid om terugwerkende kracht te verlenen aan een vrijstelling op grond van artikel 24 (Stb. 597) kan vervallen, omdat het gehele Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, inclusief het overgangsrecht, is vervangen door een nieuw Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.

Onderdeel cc

Aangezien er thans geen uitgaven over de jaren gelegen voor 2000 meer zullen worden verantwoord, heeft artikel II van het Besluit van 25 november 1999, houdende afschaffing van de verplichte inkoop door gemeenten en de verplichte inkoop door het Landelijk instituut sociale verzekeringen voor arbeidsgehandicapten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en daarmee verband houdende wijziging van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden (Stb. 532) geen praktische betekenis meer. Derhalve kan dat besluit worden ingetrokken.

Onderdeel dd

Het Besluit van 16 augustus 2003 tot wijziging van het Besluit SUWI en het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen (Stb. 333) heeft geen praktisch belang meer en kan daarom vervallen.

Onderdeel ee

Artikel II van het Besluit van 3 augustus 2004 tot wijziging van het Besluit financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening in verband met een aanpassing van de zogenoemde garantiefactor (Stb. 389) ziet op het subsidiejaar 2004. Derhalve heeft dat besluit geen praktisch belang meer.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven