Besluit van 8 februari 2007 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 15 december 2006, 2006-0000402666, CZW/WVOB;

Gelet op de artikelen 3a, 34, tweede lid, 62, derde lid, en 146b van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

De Raad van State gehoord (advies van 4 januari 2007, nr. W04.06.0558/I);

Gezien het nader rapport van Onze minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 31 januari 2007, nr. 2007-0000026603;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 6, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. berichten ter uitvoering van artikel 62 van de wet.

B

Aan artikel 12, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de verzending en ontvangst van berichten als bedoeld in artikel 62 van de wet.

C

Na artikel 58 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a De authentieke gegevens

Artikel 58a

De in artikel 3a van de wet bedoelde gegevens zijn vermeld in bijlage 1d bij dit besluit.

D

De artikelen 62 en 63 komen te luiden:

Artikel 62

  • 1. Een afnemer die een mededeling doet als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de wet, alsmede een afnemer die op grond van artikel 62, tweede of vierde lid, van de wet is aangewezen, doet mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van door hem geconstateerde afwijkingen tussen:

    a. gegevens verstrekt uit de basisadministratie en gegevens waarvan hij op andere wijze kennis heeft gekregen;

    b. gegevens verstrekt uit verschillende basisadministraties.

  • 2. Onze Minister kan regels stellen omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop de mededeling, bedoeld in artikel 62 van de wet, wordt gedaan.

Artikel 63

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders stelt de afnemer die een mededeling als bedoeld in artikel 62 heeft gedaan, zo spoedig mogelijk doch binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de mededeling er van in kennis of naar aanleiding van de mededeling gegevens in de basisadministratie zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd, dan wel bij het gegeven een aantekening als bedoeld in artikel 54 van de wet is geplaatst.

  • 2. Indien het college van burgemeester en wethouders besluit een aantekening als bedoeld in artikel 54 van de wet te plaatsen in verband met het doen van een onderzoek naar de juistheid van het gegeven, stelt het de afnemer die de mededeling heeft gedaan na afloop van het onderzoek in kennis of naar aanleiding van de mededeling gegevens in de basisadministratie zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd.

  • 3. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop de kennisgevingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gedaan.

E

Artikel 98 komt te luiden:

Artikel 98

De verplichtingen, bedoeld in artikel 146b, eerste en tweede lid, van de wet, zijn tot de in dat artikel genoemde datum alleen van toepassing op de door Onze Minister aangewezen afnemers of categorieën van afnemers.

F

Bijlage 1a wordt als volgt gewijzigd.

1. De onderdelen e en f komen te luiden:

e. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van die wet, dan wel duurzaam verblijfsrecht heeft als bedoeld in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waardoor het de ingezetene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

f. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

2. De onderdelen h, i en j komen te luiden:

h. de aantekening dat de ingeschrevene als economisch actieve gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8.12 of 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf heeft;

i. de aantekening dat de ingeschrevene als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8.12 of 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf heeft;

j. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8.11 van het Vreemdelingenbesluit 2000 rechtmatig verblijf heeft gedurende een periode van drie maanden na inreis;

3. Na onderdeel s worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:

t. de aantekening dat de ingeschrevene, ingevolge artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf heeft als economisch actieve onderdaan van een land dat op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie is toegetreden, waarbij aan het recht van de ingeschrevene om arbeid te verrichten voorwaarden kunnen worden gesteld, dan wel ingevolge artikel 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden rechtmatig verblijf heeft, waarbij aan het recht om arbeid te verrichten zodanige voorwaarden kunnen worden gesteld;

u. de aantekening dat de ingeschrevene, ingevolge artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf heeft als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan van een land dat op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie is toegetreden, waarbij aan het recht van de ingeschrevene om arbeid te verrichten voorwaarden kunnen worden gesteld, dan wel ingevolge artikel 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 langer dan drie maanden rechtmatig verblijf heeft, waarbij aan het recht om arbeid te verrichten zodanige voorwaarden kunnen worden gesteld;

v. de aantekening dat de ingeschrevene, ingevolge artikel 8.11, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 rechtmatig verblijf heeft gedurende een periode van drie maanden na inreis als onderdaan van een land dat op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie is toegetreden, waarbij aan het recht van de ingeschrevene om arbeid te verrichten voorwaarden kunnen worden gesteld, dan wel ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 rechtmatig verblijf heeft gedurende een zodanige periode, waarbij aan het recht om arbeid te verrichten zodanige voorwaarden kunnen worden gesteld.

G

Na bijlage 1c wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 1d. Bijlage bij artikel 58a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

De authentieke gegevens zijn de volgende algemene gegevens over de ingeschrevene

1. Gegevens over de burgerlijke staat

a. Naam:

geslachtsnaam;

voornamen.

b. Geboorte:

geboortedatum;

geboorteplaats;

geboorteland en zo nodig gebiedsdeel.

c. Geslacht.

d. Ouders:

geslachtsnaam;

voornamen;

geboortedatum.

e. Huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerdere geregistreerde partnerschappen:

datum huwelijkssluiting of datum aangaan geregistreerd partnerschap;

datum ontbinding, dan wel nietigverklaring huwelijk of geregistreerd partnerschap.

f. Echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners:

geslachtsnaam;

voornamen;

geboortedatum.

g. Kinderen:

geslachtsnaam;

voornamen;

geboortedatum.

h. Overlijden:

overlijdensdatum.

i. Data ingang en beëindiging rechtsgeldigheid gegevens:

datum ingang rechtsgeldigheid;

datum beëindiging rechtsgeldigheid.

2. Gegevens over de nationaliteit

nationaliteit of nationaliteiten, dan wel een aanduiding dat de betrokkene geen nationaliteit bezit, of een aanduiding dat de nationaliteit van de betrokkene niet kan worden vastgesteld;

de aantekening dat op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap is vastgesteld dat de betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit;

de aantekening dat de betrokkene op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander behandeld wordt.

3. Gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling

de aantekening over het verblijfsrecht;

datum ingang verblijfsrecht;

datum beëindiging verblijfsrecht.

4. Gegevens over de gemeente van inschrijving en het adres in die gemeente alsmede het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland

a. Gemeente van inschrijving:

gemeente.

b. Adres, voor zover het betreft een woonadres:

straatnaam en zo nodig gemeentedeel;

huisnummer;

aanduiding bij huisnummer;

letter bij huisnummer;

toevoeging bij huisnummer;

lokatiebeschrijving en zonodig gemeentedeel.

5. Gegevens over het burgerservicenummer van de ingeschrevene

burgerservicenummer ingeschrevene.

6. Gegevens over de burgerservicenummers van de ouders, de echtgenoot dan wel de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoten of eerdere geregistreerde partners en de kinderen

burgerservicenummer ouder;

burgerservicenummer echtgenoot dan wel geregistreerde partner;

burgerservicenummer eerdere echtgenoot;

burgerservicenummer eerdere geregistreerde partner;

burgerservicenummer kind.

7. Gegevens over het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of de eerdere geregistreerde partner

de aantekening dat de ingeschrevene de eigen geslachtsnaam voert;

de aantekening dat de ingeschrevene de geslachtsnaam van de echtgenoot, de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of de eerdere geregistreerde partner voert;

de aantekening dat de ingeschrevene de geslachtsnaam van de echtgenoot, de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of de eerdere geregistreerde partner vooraf doet gaan aan de eigen geslachtsnaam;

de aantekening dat de ingeschrevene de geslachtsnaam van de echtgenoot, de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of de eerdere geregistreerde partner doet volgen op de eigen geslachtsnaam.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 2 november 2006 tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties (Stb. 2007, 76) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 8 februari 2007

Beatrix

De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï

Uitgegeven de zesde maart 2007

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. De wettelijke basis

Onderhavige wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Besluit GBA) strekt ter uitvoering van de aanpassing van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) in verband met de eisen die gelden voor basisregistraties (verder: de wijzigingswet).1

Op grond van de wijzigingswet regelt het Besluit GBA de volgende onderdelen van de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties:

– de aanwijzing van de door afnemers verplicht te gebruiken authentieke gegevens en

– de uitwerking van de verplichting voor afnemers om een terugmelding te doen aan de GBA, indien er gerede twijfel bestaat over de juistheid van een authentiek gegeven, en

– de aanwijzing van de afnemers en categorieën van afnemers op wie bovengenoemde verplichtingen reeds vóór 1 januari 2010 van toepassing zijn (na 1 januari 2010 gelden deze verplichtingen voor alle afnemers).

Het Besluit GBA is daarom op de volgende punten aangepast:

– in artikel 58a en Bijlage 1d worden de authentieke gegevens aangewezen krachtens artikel 3a van de wijzigingswet;

– in de artikelen 62 en 63, alsmede artikel 6, tweede lid, en artikel 12, eerste lid, worden nadere voorschriften gesteld in verband met de verplichting tot terugmelding krachtens artikel 62 van de wijzigingswet.

– in artikel 98 wordt voorzien in de mogelijkheid van aanwijzing van de afnemers of categorieën van afnemers, waarvoor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3b, 3c en 62, eerste lid, krachtens artikel 146b, eerste en tweede lid, van de wijzigingswet gelden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de gegevens omtrent het verblijfsrecht in bijlage 1a bij het Besluit GBA te actualiseren (artikel I, onderdeel F). Deze wijziging is te meer gewenst, aangezien de gegevens omtrent het verblijfsrecht van vreemdelingen authentiek worden verklaard.

2. De aanwijzing van de authentieke gegevens

Bij algemene maatregel van bestuur worden algemene gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste en tweede lid, van de Wet GBA aangemerkt als authentieke gegevens krachtens artikel 3a van de wijzigingswet. Authentieke gegevens worden door de afnemer die krachtens artikel 146b, eerste lid, is aangewezen, uit hoofde van artikel 3b van de wijzigingswet gebruikt, indien de afnemer bij de vervulling van zijn taak informatie over een ingeschrevene nodig heeft die in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de basisadministratie. Verder behoeft de ingeschrevene aan wie door een dergelijke afnemer een als authentiek aangemerkt gegeven wordt gevraagd uit hoofde van artikel 3c van de wijzigingswet een dergelijk gegeven niet mede te delen, tenzij zulks noodzakelijk is in het kader van een deugdelijke identiteitsvaststelling.

Voor de formele aanwijzing als authentiek gegeven krachtens artikel 3a van de wijzigingswet komen uitsluitend die algemene gegevens in aanmerking die:

a. gezien het geheel van wettelijke taken, voor alle overheidsinstanties vitaal of veelvuldig en om uiteenlopende redenen nodig en

b. kwalitatief hoogwaardig zijn.2

De algemene gegevens, genoemd in Bijlage 1d bij artikel 58a van het Besluit GBA, voldoen aan deze twee materiële criteria. Zulks wordt hierna toegelicht.

Overigens dienen, zoals aangegeven in de toelichting bij de wijzigingswet, de hier bedoelde authentieke gegevens niet verward te worden met authentieke akten, die in het Burgerlijk Wetboek als zodanig zijn aangewezen en die een bijzondere bewijskracht hebben.

Met betrekking tot de in bijlage 1d opgenomen gegevens over naam (1.a), naamgebruik (7), geboorte (1.b), geslacht (1.c) en overlijden (1.h) geldt dat deze gegevens essentieel zijn voor een deugdelijke vaststelling van iemands identiteit en als basis dienen voor de verdere verwerking van gegevens in de eigen taakadministratie en voor het verdere overheidshandelen.

Een aantal gegevens over bloed- of aanverwanten in de eerste graad (1.e tot en met g) is voor veel dienstverlening eveneens noodzakelijk. Bij de uitvoering van taken kan het nodig zijn vast te stellen of en met wie de ingezetene verbonden is in een huwelijk of een geregistreerd partnerschap dan wel voor hoeveel en welke minderjarige kinderen de ingezetene zorgt. Het spreekt voor zich dat het bij minderjarige kinderen veelal van belang is te weten wie de ouders zijn. De in Bijlage 1d opgenomen gegevens zijn voldoende voor de vaststelling of en met wie een ingezetene in een bloed- of aanverwantschap in de eerste graad staat.

De gegevens over de nationaliteit (2) en het verblijfsrecht (3) zijn noodzakelijk, omdat voor allerlei overheidsinstanties dienstverlening gerelateerd is aan een Nederlandse of Europese nationaliteit dan wel, bij gebreke daaraan, een geldige verblijfstitel.

De gegevens over de gemeente van inschrijving en het adres (4) zijn noodzakelijk, omdat dienstverlening veelal daarvan afhankelijk is gesteld. Het adres in de GBA geeft in het belang van de overheid en de burger informatie over de bereikbaarheid van de burger, onder meer voor de vaststelling van administratiefrechtelijke verplichtingen, de binding van de burger met de gemeente, bijvoorbeeld voor het kiesrecht en onroerende-zaakbelasting, en het wonen van de burger, onder andere voor inkomensafhankelijke uitkeringen.

In dit licht is ervoor gekozen uitsluitend het woonadres als authentiek gegeven aan te merken. In de GBA wordt gebruikelijk een woonadres geregistreerd. Bij wijze van uitzondering kan in plaats van een woonadres een briefadres worden opgenomen. Dit geschiedt op aangifte van de ingezetene, indien deze geen woonadres heeft of indien deze woont in een bepaalde, aangewezen instelling, waarvan de aard meebrengt, dat door opneming van het woonadres de persoonlijke levenssfeer van de ingeschrevene kan worden geschaad (artikel 49, eerste lid, en artikel 67 van de Wet GBA).

Uit het voorgaande volgt dat een ingeschrevene nimmer woont op het briefadres dat in de GBA is opgenomen. Anderzijds is voor de vaststelling van bepaalde rechten en verplichtingen of voor de toekenning van bepaalde voorzieningen juist veelal het woonadres doorslaggevend. Dergelijke regelingen zouden worden doorkruist, indien het briefadres zou worden aangemerkt als een verplicht te gebruiken authentiek gegeven. Wel is het zo, zoals nu ook al op basis van de Wet GBA het geval is, dat het briefadres in de GBA het adres is waar voor de ingeschrevene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen. Gebruikt een bestuursorgaan het briefadres voor de verzending van een document, dan kan er in beginsel vanuit worden gegaan dat het document de burger heeft bereikt. In dit licht zullen bestuursorganen er in de regel voor kiezen hun stukken te sturen aan het briefadres in de GBA, tenzij bijvoorbeeld de ingeschrevene aan het bestuursorgaan heeft verzocht een ander adres als postadres te gebruiken.

Vanzelfsprekend wordt ook het burgerservicenummer (BSN) van de ingeschrevene (5) en van bloed- of aanverwanten in de eerste graad van de ingeschrevene (6) aangemerkt als authentiek. Dit sluit aan op de voorschriften krachtens de Wet algemene bepalingen burgersevicenummer (Wabb). Indien de afnemer op grond van die wet het BSN gebruikt, is de afnemer verplicht het BSN te gebruiken, zoals dat opgenomen is in de GBA. Het in de GBA opgenomen BSN is immers uit hoofde van de Wabb toegekend door het college van burgemeester en wethouders, dat krachtens de Wet GBA eveneens verantwoordelijk is voor de bijhouding van de basisadministratie en de opname van het BSN in de basisadministratie.

Aan het materiële criterium dat de als authentiek aan te merken gegevens kwalitatief hoogwaardig dienen te zijn, voldoen de in Bijlage 1d opgenomen gegevens. In de GBA werden reeds bij de totstandkoming uitsluitend die algemene gegevens opgenomen die betrouwbaar zijn en duidelijk kunnen worden vastgesteld.3 In de memorie van toelichting bij de aanpassing van de wet aan de eisen die gelden voor basisregistraties wordt het stringente regime van kwaliteitsborging dat aan de GBA ten grondslag ligt, uiteen gezet. Daarbij wordt tevens aangegeven dat de regeling van de verplichte terugmelding, bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de wijzigingswet tevens een belangrijke bijdrage zal leveren aan de borging van de kwaliteit van de in de GBA opgenomen authentieke gegevens.4 Om te voorkomen dat er, met name ten aanzien van buitenlandse akten, verschil van interpretatie ontstaat met de ambtenaar van de burgerlijke stand, wordt voorts gewezen op de regeling in artikel 40 van de wet, die gebiedt in geval van twijfel advies in te winnen bij die ambtenaar. Deze en andere regelingen met het oog op de kwaliteit van de gegevens in de GBA, worden meegenomen in de voorlichting aan en opleidingsprogramma’s van relevante doelgroepen, zoals aangegeven in hoofdstuk 5 van de toelichting bij de wetswijziging.

Met betrekking tot de gegevens die niet als authentiek worden aangemerkt, wordt het volgende opgemerkt. Het gebruik van het A-nummer, dat dienst doet in de uitwisseling van gegevens tussen de basisadministratie en de afnemer, is reeds afdoende geregeld in artikel 108 van de Wet GBA. Aanwijzing als authentiek gegeven is niet noodzakelijk, aangezien het A-nummer geen rol speelt in het bestuurlijke verkeer tussen afnemer en burger. Daarvoor is het BSN bedoeld, dat wel als authentiek gegeven wordt aangemerkt.

Aanwijzing van de postcode als een authentiek gegeven is niet aan de orde, omdat de bijhouding van dit gegeven en de kwaliteit ervan niet is gewaarborgd in wetgeving en regelgeving. De vastlegging en uitgifte van dit gegeven geschiedt niet onder de verantwoordelijkheid van de (semi-)overheid, maar onder de zelfstandige verantwoordelijkheid van een privaatrechtelijk rechtspersoon.

Tot slot wordt opgemerkt dat de gegevens betreffende geëmigreerde personen krachtens artikel 3b, tweede lid onder a, van de wijzigingswet niet verplicht dienen te worden gebruikt door de afnemers, aangezien met de emigratie naar het buitenland de bijhouding van dergelijke gegevens direct wordt opgeschort en deswege een aantekening als bedoeld in artikel 54 van de wet bij dergelijke gegevens wordt geplaatst.

3. De nadere regeling van de verplichting tot terugmelding

De afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven, is krachtens artikel 62, eerste lid, van de wijzigingswet verplicht daarvan mededeling te doen aan de GBA. Voorts kan krachtens artikel 62, tweede lid, van de wijzigingswet de Minister buitengemeentelijke afnemers aanwijzen respectievelijk kunnen krachtens artikel 62, vierde lid, van de wijzigingswet de colleges van burgemeester en wethouders binnengemeentelijke afnemers aanwijzen, die tevens mededeling doen in verband met andere dan authentieke gegevens. Het college van burgemeester en wethouders dat een dergelijke terugmelding krachtens artikel 62, eerste, tweede of vierde lid, van de wijzigingswet, ontvangt, stuurt naar aanleiding daarvan krachtens artikel 62, derde lid, van de wijzigingswet aan de afnemer een kennisgeving over de afdoening van de terugmelding.

De verplichte terugmelding door de afnemer, respectievelijk de daarmee samenhangende kennisgeving door het college van burgemeester en wethouders, wordt uitgewerkt in de artikelen 62, respectievelijk 63, van het Besluit GBA.

Het eerste lid van artikel 62 geeft aan wat de terugmelding inhoudt. Het tweede lid van artikel 62 bepaalt dat de Minister ten aanzien van de wijze van mededeling en de gevallen waarin de mededeling geschiedt, nadere regels kan stellen.

Artikel 63 van het Besluit GBA werkt de vervolgprocedure uit naar aanleiding van een terugmelding. Het eerste lid bepaalt, dat het college van burgemeester en wethouders dat een terugmelding ontvangt, zo spoedig mogelijk aan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan, kennis geeft of naar aanleiding van de terugmelding gegevens in de basisadministratie zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd dan wel of het betwiste gegeven in onderzoek is genomen. Nieuw element is dat de kennisgeving door het college van burgemeester en wethouders aan de afnemer dient te geschieden binnen vijf werkdagen na ontvangst van de mededeling. Van belang is immers dat afnemers zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld van de status van een gegeven, zodat zij hun besluitvorming en andere handelingen hierop kunnen afstemmen. Deze termijn werd in overleg met vertegenwoordigers van gemeenten en buitengemeentelijke afnemers voldoende beoordeeld teneinde redelijkerwijs te kunnen komen tot een afgewogen oordeel of een terugmelding al dan niet dient te leiden tot verbetering, aanvulling of verwijdering van het betwiste gegeven dan wel tot een nader onderzoek naar de juistheid van het gegeven. Indien het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een terugmelding een gegeven in onderzoek heeft genomen, stelt het uit hoofde van artikel 63, tweede lid, van het Besluit GBA na afronding van het onderzoek de afnemer die de terugmelding heeft gedaan, ervan op de hoogte of het gegeven al dan niet is verbeterd, aangevuld of verwijderd. Aldus wordt bereikt dat de afnemer die een terugmelding doet door het college van burgemeester en wethouders altijd op de hoogte wordt gebracht van het resultaat van deze melding. Voorts kan de Minister ten aanzien van de kennisgeving door het college van burgemeester en wethouders nadere regels stellen krachtens artikel 63, derde lid, van het Besluit GBA.

Zoals hierboven weergegeven, bepaalt artikel 62, tweede lid, respectievelijk artikel 63, derde lid, van het Besluit GBA, dat de Minister nadere regels kan stellen:

– omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop een afnemer de mededeling doet ter uitvoering van de verplichting tot terugmelding, bedoeld in artikel 62 van de wijzigingswet;

– omtrent de kennisgeving die het college van burgemeester en wethouders doet aan de afnemer die een mededeling heeft gedaan ter uitvoering van deze verplichting tot terugmelding.

De nadere regels worden gesteld in de systeembeschrijving, bedoeld in artikel 12 van het Besluit GBA, die door de Minister wordt vastgesteld (artikel 11 van het Besluit GBA). Aan artikel 12, eerste lid, van het Besluit GBA wordt dienovereenkomstig een nieuw onderdeel e toegevoegd. Dit onderdeel bepaalt dat de systeembeschrijving een beschrijving geeft van de inrichting en de werking van het systeem met betrekking tot de verzending en de ontvangst van berichten ter uitvoering van de verplichting tot terugmelding, bedoeld in artikel 62 van de wijzigingswet. De beschrijvingen worden aan de systeembeschrijving toegevoegd tegelijk met de inwerkingtreding van onderhavige wijziging van het Besluit GBA. Deze behelzen het volgende.

De buitengemeentelijke afnemer doet een geautomatiseerde terugmelding door middel van een specifiek daartoe omschreven bericht. Dit bericht wordt door middel van een geautomatiseerde voorziening ten behoeve van de terugmelding (terugmeldingsvoorziening), doorgezonden naar de gemeente die verantwoordelijk is voor de verwerking van de betreffende gegevens. Deze gemeente verzendt conform artikel 63 van het Besluit GBA binnen vijf werkdagen een geautomatiseerde kennisgeving over de afdoening van de terugmelding door middel van een specifiek daartoe omschreven bericht. Wordt het gegeven door de betreffende gemeente in onderzoek genomen dan kan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan door middel van de terugmeldingsvoorziening aan de hand van een uniek dossiernummer de status van de afhandeling van de terugmelding blijven inzien. Indien het gegeven wordt gemuteerd, dan krijgt de afnemer die op dat gegeven een terugmelding heeft gedaan, daarvan bericht. Voorts voorziet de terugmeldingsvoorziening erin dat identieke terugmeldingen worden geïdentificeerd en verzameld, zodanig dat de gemeente die verantwoordelijk is voor de verwerking van de betreffende gegevens niet nogmaals dezelfde terugmelding ontvangt; wel kan een dergelijke gemeente alle terugmeldingen aan de hand van een uniek dossiernummer blijven inzien in de terugmeldingsvoorziening.

De buitengemeentelijke afnemer aan wie de gegevens niet systematisch worden verstrekt door middel van het geautomatiseerde netwerk, bedoeld in artikel 4 van de Wet GBA, kan vanzelfsprekend evenmin gebruik maken van de terugmeldingsvoorziening. Zulke afnemers, die slechts incidenteel gegevens uit de GBA verstrekt krijgen, dienen op een andere wijze de verplichte terugmelding te doen aan de gemeente van welke zij de betreffende gegevens verstrekt hebben gekregen.

Voor de binnengemeentelijke afnemer dient het college van burgemeester en wethouders zelf een nadere regeling te treffen voor de wijze waarop de verplichte terugmelding plaatsvindt. Het college kan daarbij gebruik maken van de terugmeldingsvoorziening en de hierboven weergegeven specifieke berichten die daarvoor zijn ontwikkeld en waarvoor in de afzonderlijke basisadministraties van de gemeenten voorzieningen zijn gerealiseerd.

Terugmeldingsberichten door de afnemers, alsmede de kennisgevingen door de gemeenten naar aanleiding van een terugmelding, zijn door middel van een toevoeging aan artikel 6, tweede lid, vrijgesteld van de berichtprijs.

4. De aanwijzing van de afnemers

Op grond van artikel 98 van het Besluit GBA kan Onze Minister de afnemers aanwijzen, op wie voor 1 januari 2010 de verplichtingen met betrekking tot het verplicht gebruik van de authentieke gegevens en de terugmelding op grond van de artikelen 3b, 3c en 62 van de wijzigingswet van toepassing zijn. Dit artikel is gebaseerd op artikel 146b van de wijzigingswet, dat bepaalt dat deze verplichtingen tot 1 januari 2010 alleen van toepassing zijn op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen afnemers of categorieën van afnemers. Na die datum zijn deze verplichtingen op alle afnemers van toepassing. Bedoeling is dat deze verplichtingen geleidelijk worden ingevoerd door de afnemers geleidelijk uit te rusten met de benodigde technische voorzieningen om gebruik te maken van het GBA-netwerk en om terugmeldingen te doen. Afnemers zullen groepsgewijs of afzonderlijk worden aangewezen door Onze Minister, zodra deze voorzieningen zijn getroffen.

5. De ingewonnen adviezen

Over onderhavige wijziging van het Besluit GBA is overleg gepleegd met de leden van het gebruikersoverleg GBA ingevolge artikel 23a, tweede lid, onder a, van de Wet GBA.

Tevens is advies gevraagd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL) over onderhavige wijziging van het Besluit GBA.

De VNG en het NVVB hebben positief geadviseerd over het onderhavige besluit. In deze adviezen wordt aandacht gevraagd voor de relatie met de totstandkoming van het stelsel van basisregistraties. Op de relatie met het stelsel van basisregistraties is – met name in paragraaf 4.1 – ingegaan in de memorie van toelichting bij de wijzigingswet. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Verder wordt door VNG en NVVB opgemerkt dat de terugmeldingsplicht tevens zou moeten gelden ten aanzien van het briefadres, in het geval dat er bij een afnemer wel een woonadres bekend is. In reactie hierop kan worden opgemerkt dat de terugmeldingsplicht geldt, indien de afnemer gerede twijfel heeft of in de GBA terecht een briefadres in plaats van een woonadres is opgenomen.

VNG en NVVB vragen voorts bij de invoering van de GBA als basisregistratie aandacht voor de bedrijfsvoering van gemeenten en voor de benodigde opleiding en voorlichting. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is daarop ingegaan in de paragrafen 4.1 en 5.4, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.

De NVVB is ten slotte van mening dat het adres in de GBA dwingende bewijskracht moet hebben. Zoals blijkt uit paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting wordt de bewijskracht van een gegeven in de GBA bepaald door de bron die aan het gegeven ten grondslag ligt. Daarin wordt geen verandering gebracht met de wetswijziging.

Onderhavig voorstel tot wijziging van het besluit GBA gaf het CBP geen aanleiding voor het maken van op- of aanmerkingen.

Onderhavig voorstel tot wijziging van het Besluit GBA is door ACTAL tot slot niet geselecteerd voor advisering.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Deze toevoeging aan artikel 6, tweede lid, strekt ertoe berichten in het kader van een terugmelding vrij te stellen van de berichtprijs.

Onderdeel B

Aan artikel 12, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd om een grondslag te creëren om in de systeembeschrijving de terugmeldingsprocedure te regelen voor afnemers die gegevens in de GBA systematisch verstrekt krijgen.

Onderdelen C en G

In artikel 58a en bijlage 1d bij het besluit worden de authentieke gegevens aangewezen op grond van artikel 3a van de wijzigingswet. Voor een toelichting bij deze gegevens wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.

Onderdeel D

Artikel 62 van het besluit is redactioneel aangepast aan het gewijzigde artikel 62 van de wijzigingswet in verband met de eisen die gelden voor basisregistraties. Het voormalige eerste lid, waarin bepaald werd dat Onze Minister de buitengemeentelijke afnemers aanwijst die verplicht zijn terugmelding te doen, is niet meer nodig nu in deze bevoegdheid van de minister al in de wijzigingswet zelf wordt voorzien.

In artikel 63 is de termijn, waarbinnen de kennisgeving moet worden gedaan over de afhandeling van een terugmelding verkort van 8 weken tot 5 dagen. Van belang is dat deze kennisgeving zo snel mogelijk geschiedt. De verantwoordelijke gemeente dient daarom na ontvangst van de terugmelding de afweging te maken of direct kan worden vastgesteld of de terugmelding wel of geen aanleiding is het gegeven te verwijderen, aan te vullen of te verbeteren, of dat nader onderzoek nodig is, en daartoe een aantekening «in onderzoek» bij het betrokken gegeven wordt geplaatst. Indien bij het gegeven een aantekening wordt geplaatst dat een onderzoek naar de juistheid van het gegeven is ingesteld, wordt daarvan kennisgeving gedaan, en wordt na afloop van het onderzoek medegedeeld wat de uitkomst is. Aan die kennisgeving wordt geen termijn gesteld, omdat de duur van een onderzoek van externe factoren afhankelijk is. Vanaf het moment dat het onderzoek wordt ingesteld, is door het plaatsen van een aantekening bij het betreffende gegeven voor alle afnemers duidelijk dat er twijfel is over de juistheid van het gegeven. Op grond van artikel 3b van de wijzigingswet geldt vanaf dat moment geen verplicht gebruik meer, indien sprake is van een authentiek gegeven.

Onderdeel E

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4 van de algemene toelichting.

Onderdeel F

Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wet GBA worden de gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling nader bepaald bij algemene maatregel van bestuur. Op grond van artikel 40a van het Besluit GBA worden de aantekeningen omtrent het verblijfsrecht beschreven in bijlage 1a bij het Besluit.

– Onderdeel e van de bijlage is gewijzigd in verband met richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.

Ingevolge artikel 16 van de richtlijn is in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaald dat iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, een duurzaam verblijfsrecht heeft in Nederland. Dit komt tot uitdrukking in de nieuwe formulering van onderdeel e.

– Onderdeel f is gewijzigd in verband met de wijziging van het Besluit tot uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de verdere ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie en de verbetering van de arbeidsmarktpositie van legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen gewijzigd (Stbl. 2004, 183). Vanaf genoemde datum vallen houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet meer onder de Wet arbeid vreemdelingen. Dit heeft tot gevolg dat zij een andere arbeidsmarktaantekening krijgen en heeft geleid tot een aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 14 juni 2004, 110). De wijziging van deze arbeidsmarktaantekening noodzaakt tot aanpassing van onderdeel f.

– Onderdelen h en i: Het verblijfsrecht van EU-onderdanen (voor meer dan drie maanden) wordt geregeld in de artikelen 8.12 en 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000. In deze onderdelen dient dan ook te worden verwezen naar die artikelen.

– Onderdeel j: Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de eerder genoemde richtlijn, dat is geïmplementeerd in artikel 8.11 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hebben burgers van de Unie het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Er vindt dan ook geen toetsing meer plaats.

– De toevoeging van de onderdelen t, u en v is in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten per 1 mei 2004. In Nederland gelden met betrekking tot het vrije verkeer van personen uit acht van die landen voorlopig beperkingen voor hun toegang tot de arbeidsmarkt. De onderdanen van Cyprus en Malta, en hun gezinsleden, blijven hier buiten. Voor hen gelden ingaande 1 mei 2004 geen beperkingen voor de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. De toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor werknemers met de nationaliteit van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië, blijft voorlopig gereguleerd door middel van het instrument van de tewerkstellingsvergunning, op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. Het verschil komt tot uitdrukking in de arbeidsmarktaantekeningen voor deze nieuwe EU-onderdanen. Dat geldt ook in geval zij verblijf beogen anders dan voor arbeid in loondienst. Dit heeft geleid tot een wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 1 april 2004, 64) en de aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (eenentwintigste wijziging, Stcrt. 26 april 2004, 79). Deze nieuwe arbeidsmarktaantekeningen maken het noodzakelijk voor deze nieuwe categorie EU-onderdanen bijlage 1a aan te passen door toevoeging van de nieuwe onderdelen t, u en v.

Voor nieuwe EU onderdanen voor wie geen arbeidsmarktbeperkingen (meer) gelden is een nieuwe omschrijving in bijlage 1a niet nodig, omdat deze onderdanen vallen of gaan vallen onder de bestaande omschrijving in de onderdelen h, i en j van bijlage 1a.

De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 30 514, nr. 2.

XNoot
2

Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet, Kamerstukken II 2005/06, 30 514, nr. 3, blz. 6 en 7.

XNoot
3

Memorie van Toelichting bij de wet GBA, Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 36 e.v.

XNoot
4

Kamerstukken II 2005/06, 30 514, nr. 3, blz. 11–14.

Naar boven