Besluit van 20 december 2007 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en enige andere besluiten in verband met het aanbrengen van enige verbeteringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 oktober 2007, nr. AV/PB/07/32503;

Gelet op de artikelen 46, vijfde lid, 71, zevende lid, 76, negende lid, 83, zevende lid, 105, tiende lid, 116, 132, derde lid, 147, zesde lid, 151, zevende lid en 203, vierde lid, van de Pensioenwet, de artikelen 57, vijfde lid, 82, zevende lid, 91, zevende lid, 110, tiende lid, 114, 127, derde lid, 142, zesde lid, 146, zevende lid en 197, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de artikelen 65, tweede lid en 67 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, artikel 13, derde lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Nationale ombudsman;

De Raad van State gehoord (advies van 30 oktober 2007, No. W12.07.0364/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2007, nr. AV/PB/07/40137;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, derde lid, wordt «een pessimistisch, een midden- en een optimistisch rendementsscenario» vervangen door: een historisch, een vier procent rendement en een pessimistisch opbrengstscenario.

B

In artikel 9, eerste lid, wordt «waarbij de deelnemer tijdens de opbouwperiode het beleggingsrisico draagt verstrekt de uitvoerder op verzoek aan de deelnemer» vervangen door: waarbij de deelnemer tijdens de opbouwperiode de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen verstrekt de uitvoerder op verzoek van de deelnemer.

C

In artikel 26 wordt «of een uitkeringsregeling» vervangen door: , een uitkeringsregeling of een premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering.

D

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 21, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid» vervangen door: de artikelen 21, eerste lid, tweede lid, tweede zin, vierde lid.

2. In het tweede lid wordt «de artikelen 38, eerste lid» vervangen door «de artikelen 38» en wordt «46 tot en met 62» vervangen door: 48 tot en met 62.

E

Na artikel 52 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 52a. Informatieverstrekking pensioenuitvoerder

  • 1. De pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van De Nederlandsche Bank, binnen een door De Nederlandsche Bank te stellen termijn, kosteloos alle gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de kwalitatieve en beeldende maatstaf, bedoeld in artikel 48, tweede tot en met vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 59, tweede tot en met vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze artikelen komen te luiden vanaf 1 januari 2009.

  • 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2009.

F

In de bijlage behorend bij artikel 32 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt «Algemene wet inzake de rijksbelastingen» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL II

Het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, wordt «waarvan niet meer dan vijfentwintig procent in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd» vervangen door: waarbij niet meer dan de helft van dat maximum in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd.

B

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «De Nederlandse Bank» vervangen door: De Nederlandsche Bank.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen inzake de scenariomethode indien innovatieve beleggingsinstrumenten daartoe aanleiding geven.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «Bij of krachtens ministeriële regeling» vervangen door: Bij ministeriële regeling.

C

In artikel 30, eerste lid, onderdeel d, 4º vervalt het woord «met ».

D

In artikel 33 worden, onder vernummering van het tweede lid tot zesde lid, vier leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De accountant zendt een schriftelijke controleverklaring aan De Nederlandsche Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de gegevens waaromtrent de accountant een verklaring omtrent de getrouwheid als bedoeld in artikel 147, vijfde lid, van de Pensioenwet of artikel 142, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling heeft afgegeven en ten bewijze waarvan de staten door hem zijn gewaarmerkt.

  • 3. De actuaris zendt een schriftelijke controleverklaring aan De Nederlandsche Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de door hem gewaarmerkte actuariële staten, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van de actuaris als bedoeld in artikel 147, derde lid, onderdeel h, en vierde lid, van de Pensioenwet of artikel 142, derde lid, onderdeel h, en vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

  • 4. Het bestuur van het fonds zendt een schriftelijke controleverklaring aan De Nederlandsche Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de staten, bedoeld in artikel 147 van de Pensioenwet of artikel 142 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

  • 5. De Nederlandsche Bank kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van de schriftelijke controleverklaring, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.

E

Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a. Invoeringsregeling solvabiliteitsvrijval

Pensioenfondsen of beroepspensioenfondsen die bij de premievaststelling voor het jaar 2007 solvabiliteitsvrijval hebben aangewend voor premiekorting voldoen, indien solvabiliteitsvrijval ook voor het jaar 2008 wordt aangewend voor premiekorting, in dat jaar aan artikel 129, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 124, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

ARTIKEL III

In artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 vervalt «zo lang en voor zover de toegezegde aanspraak nog niet is gefinancierd».

ARTIKEL IV

Het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift en het eerste lid, onderdeel a, wordt «concernvorming» vervangen door: groepsvorming.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «een concern» vervangen door: een groep.

3. In het eerste lid wordt telkens «het concern» vervangen door: de groep.

4. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onder groep als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

B

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De vrijstelling, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt verleend nadat de werkgever een financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid heeft betaald, dan wel nadat de werkgever heeft aangetoond aan de voorschriften, bedoeld in het vijfde en zesde lid, te voldoen.

ARTIKEL V

Artikel 1 van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «de Nederlandse Bank N.V.» vervangen door «de Nederlandsche Bank N.V.» en wordt na «de Wet op het financieel toezicht» toegevoegd: , alsmede, voor zover nog van toepassing op grond van de artikelen 2a, 5, 8, 17, 18, 19, 20a, 22, 25a, 46 en 49 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals deze luidden op 31 december 2006.

2. In onderdeel c wordt «en de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht accountantsorganisaties» vervangen door: , de Wet op het financieel toezicht, de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het notarisambt.

ARTIKEL VI

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, B, D en artikel III.

  • 2. Artikel I, onderdelen A en B treden in werking met ingang van 1 januari 2008.

  • 3. Artikel I, onderdeel D, en artikel III treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin ze worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2007

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtentwintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Deze algemene maatregel van bestuur strekt ertoe enige verbeteringen aan te brengen en geconstateerde technische fouten te herstellen in de algemene maatregelen van bestuur op grond van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Verder wordt een invoeringsregeling opgenomen voor solvabiliteitsvrijval in het jaar 2008. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook enkele omissies in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 en het Besluit bestuursorganen WNo en Wob te herstellen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 8 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Voor de scenario’s die gebruikt worden bij de indicatie van het te bereiken kapitaal bij bepaalde premieovereenkomsten of premieregelingen wordt aangesloten bij hetgeen hiervoor geldt bij de Wet op het financieel toezicht (Wft). In de regels die de Autoriteit Financiële Markten op grond van de Wft heeft vastgesteld, de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen, worden in artikel 3:9 drie scenario’s onderscheiden: een historisch opbrengstscenario, een vier procent rendement opbrengstscenario en een pessimistisch opbrengstscenario. Deze scenario’s zijn nu ook in artikel 8, derde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling opgenomen.

Onderdeel B (artikel 9 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In het eerste lid is geregeld dat de pensioenuitvoerder op verzoek van de deelnemer informatie verstrekt over beleggingsmogelijkheden, de beleggingsportefeuille etc. Deze informatie is relevant voor de deelnemer die een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid heeft waarbij hij de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen hetgeen op grond van artikel 52 van de Pensioenwet en artikel 63 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling mogelijk is. In de formulering van de bepaling is dit scherper tot uitdrukking gebracht.

Onderdeel C (artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 26 is van toepassing indien de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken wordt berekend met het standaardtarief. Dit is behalve bij de uitkeringsovereenkomst of uitkeringregeling ook het geval bij de premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op uitkering. Deze laatste soort overeenkomsten of regelingen is dan ook aan de bepaling toegevoegd.

Onderdeel D (artikel 36 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

De artikelen 46 en 47 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn gelijk aan de artikelen 6 en 7 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Het gaat hierbij om de zogenaamde markt en overheidbepalingen die op grond van de Wet Bpf 2000 onder het toezicht van DNB vallen. Omdat het voor de hand ligt dat DNB dan ook toezicht houdt op dezelfde bepalingen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling is de bepaling aangepast. Verder zijn twee onjuiste verwijzingen gerepareerd.

Onderdeel E (artikel 52a Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Vanaf 1 januari 2009 wordt op grond van artikel 48, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 59, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de informatie over toeslagverlening uitgedrukt in een kwalitatieve en beeldende maatstaf, het zogenaamde indexatielabel. Ten behoeve van de ontwikkeling van dit indexatielabel heeft DNB bepaalde informatie van pensioenuitvoerders nodig. Omdat de bepalingen over het indexatielabel nog niet in werking zijn getreden is een aanvullende grondslag gewenst voor de verstrekking van die informatie. Daarom is op grond van artikel 67 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, een bepaling die mogelijk maakt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten behoeve van een goede invoering van de wet, een tijdelijke bepaling in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling opgenomen die deze informatieverstrekking regelt.

Onderdeel F

Een onjuiste vermelding van een wet is gerepareerd.

Artikel II

Onderdeel A (artikel 8 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

Bij de oude tekst van de bepaling was de verwijzing in de zinsnede «waarvan niet meer dan vijfentwintig procent in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd» onvoldoende duidelijk. Het kon zowel gaan om vijfentwintig procent van het minimaal vereist eigen vermogen of vijfentwintig procent van vijftig procent van het minimaal vereist eigen vermogen. In de gewijzigde bepaling is duidelijk beschreven dat het gaat om vijfentwintig procent van het minimaal vereist eigen vermogen.

Onderdeel B (artikel 12 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

De Raad van State heeft in een advies bij een wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (No. W13.06.0408/III) geadviseerd een bepaling in het wetsvoorstel te schrappen op grond waarvan «bij of krachtens ministeriële regeling» regels konden worden gesteld, omdat met een dergelijke figuur «delegatie plaatsvindt aan een niet nader genoemde instantie in de wet, hetgeen zich niet verdraagt met het legaliteitsbeginsel.»

In artikel 12 van het Besluit financieel toetsingskader was een vergelijkbare regeling opgenomen. In dat artikel was bepaald dat «bij of krachtens ministeriële regeling» regels worden gesteld over een aantal onderwerpen. Op grond van deze bevoegdheid tot «doordelegatie» was in artikel 24, derde lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaald dat DNB regels kan stellen over een bepaald onderwerp. Gezien het advies van de Raad van State is deze constructie gewijzigd. In artikel 12 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt nu bepaald dat alleen bij en niet ook krachtens ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld en de bevoegdheid van DNB om regels te stellen is nu opgenomen in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Artikel 24, derde lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zal worden geschrapt.

Onderdeel C (artikel 30 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

Het woord «met» is overbodig en is daarom geschrapt.

Onderdeel D (artikel 33 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

Zoals in artikel 33 is bepaald dient de informatie in beginsel langs elektronische weg te worden verstrekt. Daartoe is door DNB een elektronisch rapportagesysteem ontwikkeld, «e-line DNB» genaamd, waarbij door middel van codering wordt aangegeven welk onderdeel is ingevuld en gecontroleerd. Dit systeem kent echter geen zogenaamde elektronische handtekening. De wettelijk vereiste waarmerking door accountant en actuaris kan derhalve niet langs elektronische weg plaatsvinden. Daarom bestaat behoefte aan een schriftelijke verklaring waarmee wordt bevestigd dat de gegevens die elektronisch worden toegestuurd gelijk zijn aan de gegevens waaromtrent de accountant en de actuaris de wettelijk vereiste verklaringen hebben afgelegd. Het onderhavige artikel wordt daarom aangepast. De wijziging introduceert tevens voor het bestuur de verplichting om schriftelijk te verklaren dat de gegevens die elektronisch aan DNB zijn toegezonden, dezelfde zijn als de gegevens die het bestuur heeft geaccordeerd. Onder de Pensioen- en spaarfondsenwet was een hiermee overeenkomende bepaling opgenomen in de Regeling aanwijzingen staten pensioenfondsen van DNB. Om ervoor te zorgen dat de verklaringen van accountant, actuaris en bestuur aansluiten bij het elektronische rapportagesysteem «e-line DNB» (en daarop bij eventuele wijzigingen in dat systeem kan blijven aansluiten) wordt bepaald dat DNB regels kan stellen met betrekking tot de inhoud van de schriftelijke controleverklaring.

Op deze wijze kan ervoor worden gezorgd dat de controleverklaring aansluit bij het elektronisch rapportagesysteem «e-line DNB» en daarop bij eventuele wijzigingen van dat systeem ook kan blijven aansluiten. Het betreft regels van technische aard.

Onderdeel E (artikel 36a Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

Eén van de wijzigingen in de Pensioenwet ten opzichte van de regelgeving die voordien van kracht was, betreft de voorwaarden die worden gesteld aan solvabiliteitsvrijval. Als gevolg van deze gewijzigde voorwaarden kunnen sommige pensioenfondsen die momenteel solvabiliteitsvrijval in mindering brengen op hun premie, per 1 januari 2008 met ongewenste abrupte kostenstijgingen worden geconfronteerd. Om die consequenties weg te nemen, is nader overgangsrecht noodzakelijk.

Ten eerste wordt het pensioenfondsen die momenteel solvabiliteitsvrijval in mindering brengen op hun premie toegestaan om hun financiële opzet nog een jaar langer, dus tot 1 januari 2009, te baseren op de voorwaarden die vóór het van kracht worden van de Pensioenwet ten aanzien van solvabiliteitsvrijval golden. Dat geeft deze fondsen voldoende tijd om de noodzakelijke procedurele en administratieve stappen te zetten om hun financiële beleid vanaf 1 januari 2009 in te richten op grond van de voorwaarden in de Pensioenwet. Bovendien kan een mogelijk te abrupte en omvangrijke premiestijging per 1 januari 2008 worden voorkomen. Dit wordt in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen geregeld.

Aanvullend kan het noodzakelijk zijn dat ook na 31 december 2008 maatwerk met betrekking tot solvabiliteitsvrijval door DNB wordt toegepast. Het is immers denkbaar dat als gevolg van de gewijzigde voorwaarden rondom solvabiliteitsvrijval in de Pensioenwet een zodanig premiestijging optreedt, dat deze met overgangsrecht tot 1 januari 2009 in onvoldoende mate wordt gemitigeerd. In dat geval kan het noodzakelijk zijn dat een premiestijging over meerdere jaren wordt gespreid. Met maatwerk van de toezichthouder kunnen onwenselijke effecten als gevolg van een te abrupte en omvangrijke premiestijging dan worden voorkomen. Dit is in het wetsvoorstel Wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten (Kamerstukken II 2007/08, 31 226) opgenomen.

Artikel III

Bij een eerdere wijziging was ten onrechte het tweede deel van een zin niet geschrapt. Dit is nu alsnog hersteld.

Artikel IV

Onderdeel A

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3) is aangekondigd dat in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 het begrip concern zal worden vervangen door het begrip groep. Het begrip groep is een meer gangbaar begrip in regelgeving. Door aan te sluiten bij de definitie van «groep» in het Burgerlijk Wetboek is duidelijk welke soorten rechtspersonen en vennootschappen deel kunnen uitmaken van een groep.

Onderdeel B

In artikel 7 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 zijn de voorschriften opgenomen die door het bedrijfstakpensioenfonds aan de vrijstelling kunnen worden verbonden. In de praktijk moet de werkgever aan een aantal van die voorschriften (ook) voldoen als voorwaarde voor het verkrijgen van de vrijstelling. Zo wordt de vrijstelling pas verleend nadat de werkgever een eventuele financiële bijdrage ter vergoeding van verzekeringstechnisch nadeel (artikel 7, vierde lid) heeft betaald. Ook bij het voorschrift dat de pensioenregeling van de werkgever te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds (artikel 7, vijfde lid), dient de werkgever deze gelijkwaardigheid aan te tonen voor de vrijstelling wordt verleend. Deze praktijk was niet expliciet in de regeling neergelegd. In het zevende lid wordt dit nu geregeld. Overigens blijft een voorschrift als dat van de gelijkwaardige pensioenregeling van toepassing nadat de vrijstelling is verleend. Op grond van artikel 7, vijfde lid, dient de pensioenregeling van de werkgever immers te allen tijde ten minste gelijkwaardig te zijn. Als op enig moment nadat de vrijstelling is verleend blijkt dat de pensioenregeling niet meer gelijkwaardig is kan het bedrijfstakpensioenfonds, op grond van artikel 8 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 de vrijstelling intrekken.

Artikel V (Besluit bestuursorganen WNo en Wob)

Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioen- en spaarfondsenwet is ingetrokken. Eveneens per 1 januari 2007 is de Wet verplichte beroepspensioenregeling gewijzigd. Op grond van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is overgangsrecht getroffen op basis waarvan enkele of alle bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals die luidden op 31 december 2006 op bepaalde situaties voor een bepaalde of onbepaalde tijd van toepassing blijven. Bij de aanpassing van het Besluit bestuurorganen WNo en Wob in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is verzuimd daarin te voorzien. Dit gebeurt alsnog in onderhavig besluit. Aan de in onderdeel b van artikel 1 van het Besluit opgesomde werkzaamheden van DNB worden toegevoegd de werkzaamheden op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals deze luidden op 31 december 2006, voor zover nog van toepassing op grond van de artikelen 2a, 5, 8, 17, 18, 19, 20a, 22, 25a, 46 en 49 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet.

Bij de aanpassing van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob is per abuis verzuimd de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het notarisambt te vermelden in onderdeel c van artikel 1 van het Besluit. In het kader van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt het toezicht uitgeoefend door De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten. De onderlinge taakverdeling is opgenomen in artikel 151 van de Pensioenwet en artikel 146 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en is nader uitgewerkt in artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Op grond van artikel 113c van de Wet op het notarisambt zijn de daar genoemde bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het adies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2008, nr. 5.

Naar boven