Besluit van 20 december 2007, houdende wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken in verband met een betere realisering van de met de Wet sociale werkvoorziening beoogde doelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 november 2007, nr. AM/SAM/07/36733;

Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 6, tweede lid, onderdeel a, 7, zesde lid, onderdeel b, en achtste lid 8, tweede lid, 11, zevende lid, 12, zesde lid, en 15, derde lid, van de Wet sociale werkvoorziening alsmede artikel 21a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Raad van State gehoord (advies van 3 december 2007, nr. W12.07.0424/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2007, nr. AM/SAM/07/40618;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT UITVOERING SOCIALE WERKVOORZIENING EN BEGELEID WERKEN

Het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «voor wie» vervangen door: namens wie.

2. In onderdeel c wordt «indicatie» vervangen door: indicatiebeschikking.

3. Onderdeel d vervalt onder verlettering van de onderdelen e tot en met g tot d tot en met f.

4. Onderdeel (f) nieuw komt te luiden:

f. beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard: alle beperkingen die samenhangen met stoornissen van functies of anatomische eigenschappen zoals gekwalificeerd in de Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) van de Wereld Gezondheidsorganisatie en gespecificeerd in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van de classificaties van Functies en Anatomische eigenschappen van de ICF, zoals deze luiden op 1 januari 2008;.

5. De onderdelen h en i vervallen onder verlettering van de onderdelen j en k tot g en h.

6. Onderdeel h (nieuw) komt te luiden:

h. begeleidingsorganisatie: een organisatie die de arbeidsinpassing van de geïndiceerde, met inbegrip van de begeleiding op zijn werkplek gedurende het begeleid werken, verzorgt.

B

In artikel 2, vierde lid, eerste zin, wordt «hem» vervangen door «de aanvrager, of, indien namens hem een aanvraag is ingediend, degene die namens hem de aanvraag heeft ingediend,» en vervalt de tweede zin.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 4, tweede lid» vervangen door: artikel 4, eerste lid.

2. In het derde lid, tweede zin, vervalt «het opleidings- en ervaringsniveau van genoemde deskundigen en».

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid vervallen onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot eerste tot en met zesde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt de tweede zin vervangen door: Deze bedraagt minimaal een en maximaal 50 jaar.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. De indicatiebeschikking bevat bij een geïndiceerde tevens:

    a. een advies over de eventuele aanpassingen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden bij het verrichten van arbeid,

    b. een advies of hij in staat is tot begeleid werken.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Mededeling indicatie en intrekking beschikking.

2. De eerste zin van het eerste lid komt te luiden: De indicatiebeschikking wordt door de Centrale organisatie werk en inkomen zo spoedig mogelijk na vaststelling toegezonden aan de geïndiceerde, of, indien namens hem een aanvraag is ingediend, degene die namens hem de aanvraag heeft ingediend, aan het college van de gemeente waar de geïndiceerde woonachtig is en, voor zover van toepassing, aan de in artikel 2, tweede lid, van de wet bedoelde rechtspersoon.

3. In het tweede lid wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking is ingetrokken of vervallen op grond van artikel 12, derde lid, of vierde lid, onderdeel a of b, van de wet bericht het college van de gemeente waar de voormalig geïndiceerde woont in afschrift de Centrale organisatie werk en inkomen. Het college bericht eveneens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien de voormalig geïndiceerde van genoemd instituut een uitkering ontvangt.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de toepassing van het derde lid wordt de werknemer die buiten Nederland woont als inwoner aangemerkt van de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Telkens uiterlijk 16 weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie vraagt het college van de gemeente waar de geïndiceerde woont namens de geïndiceerde een herindicatie aan bij de Centrale organisatie werk en inkomen.

2. In het tweede en zesde lid wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: college.

3. Het derde lid tot en met vijfde lid komen te luiden:

  • 3. Bij de aanvraag voor een herindicatie op grond van artikel 11, derde lid, van de wet verstrekt het college in ieder geval tevens een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 4. Onverminderd het eerste lid vraagt het college van de gemeente waar de geïndiceerde woont op verzoek van of namens de geïndiceerde een herindicatie aan bij de Centrale organisatie werk en inkomen op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid. Het tweede lid is van toepassing.

  • 5. De artikelen 2, tweede lid, 3, 4 en 5, eerste, tweede en vierde lid, zijn op een aanvraag tot herindicatie van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8. Wachtlijst

  • 1. Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op volgorde van de datum van de indicatiebeschikking.

  • 2. De plaatsing op de wachtlijst wordt beëindigd met ingang van de dag dat betrokkene:

    a. een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet aanvaardt;

    b. zich blijvend in een andere gemeente vestigt;

    c. na een herindicatie als bedoeld artikel 11 van de wet niet langer tot de doelgroep behoort;

    d. met toepassing van artikel 12 van de wet zijn indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking verliest; of

    e. niet beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden.

    De in de aanhef bedoelde dag wordt onverwijld geregistreerd.

  • 3. Met betrekking tot degenen die op 31 december 2007 op de wachtlijst staan geldt voor de toepassing van het eerste lid de datum van aanvraag tot indicatie als datum van de indicatiebeschikking.

  • 4. Indien de geïndiceerde zich blijvend in een andere gemeente vestigt, worden zijn gegevens door de gemeente waar hij gevestigd was overgedragen aan de gemeente waar hij zich gevestigd heeft. De gemeente waar de geïndiceerde zich gevestigd heeft plaatst hem op de wachtlijst overeenkomstig het eerste en derde lid.

  • 5. Het college verleent aan de geïndiceerde die op de wachtlijst is geplaatst op diens verzoek zodanige inzage in de geregistreerde gegevens, dat deze kan controleren of ten aanzien van hem de volgorde van plaatsing, bedoeld in het eerste juncto derde en vierde lid, is toegepast.

  • 6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld wanneer geïndiceerden beschikbaar zijn om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden.

H

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Voorrangsgarantie

  • 1. Een geïndiceerde die arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij blijkens een nieuwe indicatiebeschikking tot de doelgroep behoort, door het college op de oorspronkelijke datum van de indicatiebeschikking op de wachtlijst geplaatst.

  • 2. Een werknemer die werkloos wordt, wordt indien hij nog geïndiceerd is op zijn verzoek door het college op de oorspronkelijke datum van de indicatiebeschikking op de wachtlijst geplaatst.

I

Artikel 10 vervalt.

J

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: college.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het college kan bij de taak op grond van het eerste lid een begeleidingsorganisatie inschakelen en deelt dit, indien hij daartoe wil overgaan, mee aan de geïndiceerde. Het college biedt daarbij de geïndiceerde de keuze uit ten minste twee begeleidingsorganisaties.

3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Indien het college niet binnen zes maanden na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, voor de geïndiceerde begeleid werken tot stand heeft gebracht, kan de geïndiceerde verzoeken een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie in te schakelen ten behoeve van de totstandkoming van een dienstbetrekking. Het college willigt het verzoek van de geïndiceerde in, tenzij het verzoek kennelijk onredelijk is.

K

Artikel 12 vervalt.

L

Artikel 13 vervalt.

M

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door «college» en vervalt de derde volzin.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de geïndiceerde begeleid werkt kan het college met instemming van de geïndiceerde een andere begeleidingsorganisatie inschakelen voor begeleiding op zijn werkplek. De instemming van de geïndiceerde kan achterwege blijven indien de wijziging van begeleidingsorganisatie noodzakelijk is voor een adequate begeleiding op de werkplek of zonder de wijziging de kosten van de begeleiding niet in een redelijke verhouding staan tot het resultaat.

N

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. FINANCIERING

Artikel 15. Arbeidsjaren

Bij de bepaling van het aantal gerealiseerde arbeidsjaren, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet en artikel 18, wordt:

a. onder het vervullen van een dienstbetrekking niet verstaan de situatie dat de werknemer niet werkt tenzij hij loon geniet op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

b. onder geïndiceerde mede verstaan de persoon die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening zolang de dienstbetrekking voortduurt alsmede de niet langer geïndiceerde persoon wiens indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tijdens de duur van de dienstbetrekking is ingetrokken of vervallen of van wie de geldigheidsduur van de indicatie tijdens de duur van de dienstbetrekking is verlopen;

c. een gerealiseerd arbeidsjaar met 1,25 vermenigvuldigd voor een geïndiceerde ingezetene ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig alsmede voor degene, bedoeld in onderdeel b, die laatstelijk was ingedeeld in die arbeidshandicapcategorie;

d. het totaal van de door het college gerealiseerde arbeidsjaren berekend op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste.

Artikel 16. Berekening taakstelling
  • 1. Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de wet vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet behorende minimumaantal arbeidsjaren wordt voor het jaar T als volgt vastgesteld:

    (A/B) x (C – D)

    waarbij:

    A staat voor het aantal geïndiceerde inwoners van de gemeente dat een dienstbetrekking heeft of op de wachtlijst staat op 31 december van het jaar T-2 volgens de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet zoals die bijlage luidt op 1 september van het jaar T-1;

    B staat voor het aantal geïndiceerde inwoners van alle gemeenten samen dat een dienstbetrekking heeft of op de wachtlijst staat op 31 december van het jaar T-2 volgens het totaal van de bijlagen, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet zoals die bijlagen luiden op 1 september van het jaar T-1;

    C staat voor het bij wet vast te stellen minimumaantal arbeidsjaren voor alle gemeenten samen voor het jaar T;

    D staat voor het bij ministeriële regeling vastgestelde totaal aantal arbeidsjaren nodig voor de toepassing van het zesde lid.

  • 2. Bij de berekening van de factoren A en B in het eerste lid wordt het aantal geïndiceerden dat is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig, vermenigvuldigd met 1,25.

  • 3. Bij de berekening van de factoren A en B wordt de werknemer die buiten Nederland woont als inwoner aangemerkt van de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde, zolang de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de wet voortduurt.

  • 4. Bij de berekening van de factoren A en B wordt de persoon die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening als geïndiceerde aangemerkt zolang de dienstbetrekking voortduurt, tenzij bij herindicatie is vastgesteld dat hij niet tot de doelgroep behoort.

  • 5. Indien de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet niet is ontvangen voor 1 september van het jaar T-1 of niet is voorzien van een goedkeurende verklaring van de accountant wordt, bij de berekening van de factoren A en B in het eerste lid, het aantal geïndiceerde inwoners van de desbetreffende gemeente dat een dienstbetrekking heeft of op de wachtlijst staat op 31 december van het jaar T-2 op nihil gesteld.

  • 6. Het minimumaantal arbeidsjaren voor het jaar T wordt vastgesteld op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste en bedraagt een bij ministeriële regeling bepaald percentage van het voor de desbetreffende gemeente vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren voor het jaar T-1.

  • 7. Onze Minister kan, op een gezamenlijk schriftelijk verzoek van twee colleges ingediend voor 1 september van het jaar T, het voor dat jaar op grond van het eerste tot en met zesde lid voor het ene college vastgesteld minimumaantal arbeidsjaren verlagen en het op grond van die leden voor het andere college vastgesteld minimumaantal arbeidsjaren met een gelijk aantal arbeidsjaren verhogen.

  • 8. Indien in het jaar T-1 een herindelingsregeling als bedoeld in artikel 1 onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling in werking is getreden en ten gevolge van deze regeling twee of meer gemeenten worden samengevoegd tot één gemeente op 1 januari volgend op de dag van inwerkingtreding van de regeling, wordt het minimumaantal arbeidsjaren voor laatstbedoelde gemeente vastgesteld op het totaal van de op grond van het eerste tot en met zesde lid vastgesteld minimumaantal arbeidsjaren voor de samengevoegde gemeenten.

  • 9. Indien in het jaar T-1 een herindelingsregeling als bedoeld in artikel 1 onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling in werking is getreden en ten gevolge van deze regeling een gemeente is opgeheven waardoor het inwonertal van ten minste twee gemeenten toeneemt op 1 januari volgend op de dag van inwerkingtreding van de regeling, kan Onze Minister, op een gezamenlijk schriftelijk verzoek van de betrokken colleges ingediend voor 1 december van het jaar T-1, het voor het jaar T op grond van het eerste tot en met zesde lid voor de gemeente die wordt opgeheven vastgesteld minimumaantal arbeidsjaren verlagen en het op grond van die leden voor de andere gemeenten vastgesteld minimumaantal arbeidsjaren met een in totaal gelijk aantal arbeidsjaren verhogen.

Artikel 17. Berekening uitkering
  • 1. De uitkering aan het college, bedoeld in artikel 8 van de wet, wordt voor het jaar T als volgt vastgesteld:

    (E/F) x (G – H)

    waarbij:

    E staat voor het op grond van artikel 16 berekende minimumaantal arbeidsjaren voor de gemeente voor het jaar T;

    F staat voor het na toepassing van artikel 16 vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren voor alle gemeenten samen voor het jaar T;

    G staat voor het voor het jaar T bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de wet;

    H staat voor de voor het jaar T bij wet vast te stellen middelen voor de Stimuleringsuitkering begeleid werken.

  • 2. De uitkering wordt in hele euro’s vastgesteld waarbij een halve euro of meer naar boven wordt afgerond.

Artikel 18. Stimuleringsuitkering begeleid werken
  • 1. De Stimuleringsuitkering begeleid werken aan het college wordt voor het jaar T als volgt vastgesteld:

    I x H/J

    waarbij:

    I staat voor het aantal gerealiseerde arbeidsjaren in begeleid werken van geïndiceerde inwoners van de gemeente in het jaar T;

    H staat voor de voor het jaar T bij wet vast te stellen middelen voor de Stimuleringsuitkering begeleid werken;

    J staat voor het aantal gerealiseerde arbeidsjaren in begeleid werken van geïndiceerde inwoners van alle gemeenten samen in het jaar T;

    H/J niet meer bedraagt dan € 3000.

  • 2. Onder begeleid werken als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7 van de wet:

    a. waarop niet de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening van toepassing is;

    b. waarbij de werkgever niet een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet noch een dergelijke rechtspersoon houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de werkgever vertegenwoordigen dan wel anderszins op directe of indirecte wijze de bestuurlijke zeggenschap heeft binnen de werkgever; en

    c. die voldoet aan nader bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 3. De Stimuleringsuitkering begeleid werken wordt in hele euro’s vastgesteld waarbij een halve euro of meer naar boven wordt afgerond.

O

Hoofdstuk 4 vervalt.

P

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «terugkeergarantie» vervangen door: voorrangsgarantie.

2. In het eerste lid wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: college.

3. In het tweede lid wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door «college» en wordt «artikel 9, derde lid» vervangen door «artikel 9, eerste lid».

Q

Na artikel 30 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 30a. Overgangsartikel voor het jaar 2008

  • 1. Voor de toepassing van artikel 16, eerste lid, voor het jaar 2008 staat bij de berekening van de factoren A en B:

    A voor het aantal geïndiceerde inwoners van de gemeente dat een dienstbetrekking dan wel een arbeidsovereenkomst heeft of op de wachtlijst staat op 31 december 2006 volgens de op verzoek van Onze Minister verstrekte inlichtingen dienaangaande zoals deze luiden op 10 december 2007;

    B voor het aantal geïndiceerde inwoners van alle gemeenten samen dat een dienstbetrekking dan wel een arbeidsovereenkomst heeft of op de wachtlijst staat op 31 december 2006 volgens het totaal van de op verzoek van Onze Minister verstrekte inlichtingen dienaangaande zoals deze luiden op 10 december 2007.

  • 2. Indien de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, niet uiterlijk op 10 december 2007 in het bezit zijn gesteld van Onze Minister of niet zijn voorzien van een goedkeurende verklaring van de accountant, wordt bij de toepassing van het eerste lid voor de desbetreffende gemeente voor «31 december 2006» gelezen: 31 december 2005.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 16, zesde lid, voor het jaar 2008 wordt voor «een bij ministeriële regeling bepaald percentage van het voor de desbetreffende gemeente vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren voor het jaar T-1» gelezen: 97,5 procent van het aantal voor de inwoners van de desbetreffende gemeente op 30 juni 2007 gerealiseerde dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet, zoals die luidde op die datum, uitgedrukt in standaardeenheden, volgens de op verzoek van Onze Minister verstrekte inlichtingen dienaangaande, zoals deze luiden op 10 december 2007.

  • 4. Indien de inlichtingen, bedoeld in het derde lid, niet uiterlijk op 10 december 2007 in het bezit zijn gesteld van Onze Minister of niet zijn voorzien van een goedkeurende verklaring van de accountant, zijn het derde lid en artikel 16, zesde lid, voor de desbetreffende gemeente niet van toepassing.

  • 5. Indien het op grond van artikel 16 in samenhang met de eerste vier leden van dit artikel vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren voor een gemeente voor het jaar 2008 minder bedraagt dan hetgeen het geval zou zijn indien factor D, bedoeld in artikel 16, zesde lid, nihil zou bedragen en het derde lid en artikel 16, zesde lid, niet van toepassing zouden zijn, wordt het minimumaantal arbeidsjaren van de desbetreffende gemeente opgehoogd met:

    (K-L) / M x 986,71

    waarbij:

    K staat voor het voor de desbetreffende gemeente voor het jaar 2008 vast te stellen aantal arbeidsjaren indien factor D, bedoeld in het eerste lid, nihil zou bedragen en het derde lid en artikel 16, zesde lid, niet van toepassing zouden zijn;

    L staat voor het op grond van artikel 16 in samenhang met de eerste vier leden van dit artikel vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren voor de desbetreffende gemeente voor het jaar 2008;

    M staat voor (K-L) voor alle desbetreffende gemeenten samen.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is wordt de uitkering aan het college, bedoeld in artikel 17, eerste lid, verhoogd met:

    (K-L) / M x € 25 miljoen.

Artikel 30b. Overgangsartikel voor het jaar 2009

Voor de toepassing van artikel 16, eerste lid, voor het jaar 2009 staat bij de berekening van de factoren A en B:

A voor het aantal geïndiceerde inwoners van de gemeente dat een dienstbetrekking dan wel een arbeidsovereenkomst heeft of op de wachtlijst staat en beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden op 31 december 2007 volgens de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet zoals die bijlage luidt op 1 september 2008;

B voor het aantal geïndiceerde inwoners van alle gemeenten samen dat een dienstbetrekking dan wel een arbeidsovereenkomst heeft of op de wachtlijst staat en beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden op 31 december 2007 volgens het totaal van de bijlagen, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet zoals die bijlagen luiden op 1 september 2008.

R

In de bijlage, bedoeld in artikel 3, wordt de toelichting «ad 1» vervangen door:

ad 1

Voor het beantwoorden van de eerste vraag moet uitsluitsel worden verkregen op grond van gegevens uit het medische dossier, uit psychologische onderzoeken, uit rapportages van school et cetera, al dan niet nader onderzocht.

In het dossier moeten de beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard met name zijn genoemd en welomschreven. Daarnaast moeten deze zijn weergegeven in termen en codes zoals gekwalificeerd in de Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) en gespecificeerd in de hoofdstukken 1 t/m 8 van de classificaties van Functies en Anatomische eigenschappen van de ICF, zoals deze luiden op 1 januari 2008.

Het kan voorkomen dat in medische dossiers niet de internationale codeclassificatie is opgenomen. Om te voorkomen dat CWI alleen voor het verkrijgen van de juiste code een arts moet inschakelen, kan CWI daarvan afzien. Voorwaarde is wel dat overduidelijk moet zijn dat de verkregen informatie op zich voldoende is om tot een besluit te komen.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt met in werking met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de bijlagen met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zullen worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met de wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken (hierna: het Besluit) worden de maatregelen die in de wijziging van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) per 1 januari 2008 worden ingevoerd verder uitgewerkt. De wijzigingen van het Besluit hebben met name betrekking op de financieringssystematiek.

2. Financieringssystematiek

Met de nieuwe financieringssystematiek wordt de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten voor de Wsw-geïndiceerden die in de eigen gemeente woonachtig zijn, benadrukt. In de begrotingswet wordt het minimumaantal Wsw-plaatsen (uitgedrukt in arbeidsjaren) dat alle gemeenten samen in het jaar T dienen te realiseren (ook wel de landelijke taakstelling genoemd) vastgesteld evenals het daarmee gemoeide Wsw-macrobudget. Conform artikel 8 van de Wsw wordt de landelijke taakstelling en het daarmee samenhangende Wsw-macrobudget voor 1 oktober van het jaar T-1 verdeeld onder individuele gemeenten. Uitgangspunt hierbij is verdeling naar behoefte: op basis van het aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of een dienstbetrekking heeft op 31 december van het jaar T-2. In principe is het aandeel van de landelijke taakstelling dat een gemeente ontvangt voor het jaar T en het daarmee gemoeide aandeel van het Wsw-macrobudget gelijk aan het aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of een dienstbetrekking heeft ten opzichte van het landelijke aantal. Informatie over het aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of een dienstbetrekking heeft dienen gemeenten op te nemen in de bijlage van de gemeentelijke jaarrekening. Hierbij geldt dat gemeenten het aantal Wsw-geïndiceerden dat bij indicatiestelling is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie «ernstig» dienen te vermenigvuldigen met 1,25. Onder Wsw-geïndiceerden worden in dit verband ook de werknemers gerekend die al voor de wetswijziging van 1998 een dienstbetrekking hadden en derhalve formeel niet geïndiceerd zijn, tenzij bij herindicatie is vastgesteld dat zij niet meer tot de doelgroep behoren.

Verdeling van de landelijke taakstelling onder gemeenten enkel en alleen op basis van het aantal Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of een dienstbetrekking heeft, kan echter leiden tot herverdeeleffecten. Onder herverdeeleffecten wordt de mate verstaan waarin een gemeente in enig jaar meer of minder taakstelling en bijbehorend budget ontvangt dan in het voorgaande jaar ten koste of ten gunste van andere gemeenten. Zou door grote schommelingen in het aantal Wsw-geïndiceerden een gemeente er van het ene op het andere jaar fors in taakstelling en bijbehorend budget op achteruit gaan dan zou voor die gemeente een budgettair probleem kunnen ontstaan. De dienstbetrekkingen van de eigen Wsw-werknemers dienen immers wel bekostigd te worden. Om te grote schommelingen in taakstelling en bijbehorend budget te voorkomen wordt in de nieuwe financieringssystematiek voorzien in een zogenoemde garantiestelling. Deze houdt in dat gemeenten voor het jaar T een bepaald percentage van de taakstelling van het jaar T-1 ontvangen. Bij ministeriële regeling zal de hoogte van deze garantiestelling worden bepaald. Uitgangspunt bij het bepalen van het percentage is dat een eventuele teruggang in taakstelling zo goed als mogelijk kan worden ondervangen door de gebruikelijke uitstroom uit het werknemersbestand. Bij de toepassing van de garantiestelling zal gebruik worden gemaakt van de gebruikelijke uitstroom op landelijk niveau in het jaar T-2. Dit landelijk gegeven wordt door het ministerie vastgesteld op basis van de informatie over de gebruikelijke uitstroom uit het werknemersbestand per gemeente, waarover gemeenten rapporteren in de bijlage van de gemeentelijke jaarrekening. De garantiestelling is gestoeld op onderlinge solidariteit en verloopt budgetneutraal.

De factor D in artikel 16, eerste lid, is gelijk aan het aantal Wsw-plaatsen dat nodig is om gemeenten te garanderen dat zij een bepaald percentage van de taakstelling van het jaar T-1 ontvangen en zal bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De factor D wordt bepaald op basis van een iteratief proces. In eerste instantie wordt de factor D op nul gesteld en wordt voor alle gemeenten op basis van het relatieve aandeel van het aantal geïndiceerden in de betreffende gemeente (factor A) in het landelijk aantal geïndiceerden (factor B) de taakstelling berekend (A/B maal C). Om te grote herverdeeleffecten te voorkomen is in artikel 16, zesde lid, bepaald dat bij ministeriele regeling een percentage van de taakstelling uit het voorgaande jaar (T-1) als begrenzing geldt voor de taakstelling in jaar T. Dit is de zogenoemde garantiestelling. Zo kan in de ministeriële regeling worden opgenomen dat gemeenten ten minste 95% van hun taakstelling van het jaar T-1 ontvangen. Voor de gemeenten die met de taakstelling onder deze grens van de garantiestelling vallen zal compensatie worden geboden tot aan deze grens. Het totaal aantal Wsw-plaatsen dat hiermee is gemoeid, bepaalt in deze fase van het iteratieve proces factor D. Het aantal Wsw-plaatsen dat nodig is om de garantiestelling mogelijk te maken (factor D) komt ten laste van de landelijke taakstelling (factor C). Als gevolg hiervan zal voor alle gemeenten het aantal toegekende Wsw-plaatsen lager worden (C-D). In de volgende stap van het iteratieve proces zal opnieuw het relatieve aandeel (A/B) van de betreffende gemeente worden bepaald. Als gevolg hiervan zal opnieuw een aantal gemeenten onder de grens van de garantiestelling komen. Het aantal hiervoor benodigde Wsw-plaatsen wordt aan de factor D toegevoegd. Het aantal te verdelen Wsw-plaatsen daalt hierdoor verder waardoor een volgende stap in het iteratieve proces wordt gezet. Het opnieuw benodigde aantal Wsw-plaatsen om de gemeenten, die hierdoor alsnog onder de grens van de garantiestelling komen tot aan die grens te compenseren wordt steeds kleiner. Dit proces herhaalt zich zolang totdat de berekening niet meer leidt tot verandering van factor D. Het gevolg van dit proces is dat alle gemeenten die in eerste instantie geen aanspraak maken op de garantiestelling inleveren ten behoeve van de andere gemeenten.

Voor 2008 wordt evenwel als overgang een andere vorm van garantiestelling toegepast om budgettaire problemen bij gemeenten als gevolg van de nieuwe wijze van verdelen van de landelijke taakstelling en het daarmee gemoeide Wsw-macrobudget zoveel mogelijk te voorkomen. Budgettaire problemen kunnen voor gemeenten in 2008 ontstaan als zij geconfronteerd worden met een zogenoemde overrealisatie (een teveel aan gerealiseerde Wsw-plaatsen t.o.v. het aantal toegekende Wsw-plaatsen). Zij dragen hier vanaf 2008 wel de verantwoordelijkheid voor, maar hebben hier in het verleden niet zelf voor gekozen. Deze situatie kan zijn ontstaan als in het verleden toevalligerwijs relatief meer Wsw-geïndiceerde inwoners zijn geplaatst van de ene dan van de andere gemeente door het werkvoorzieningschap waar de verschillende gemeenten deel van uitmaken, waardoor de ene gemeente in 2008 geconfronteerd wordt met relatief veel inwoners die werkzaam zijn op een Wsw-plaats. Daarnaast kan deze situatie zijn ontstaan waar Wsw-werknemers in het verleden zijn verhuisd naar een andere gemeente maar wel op de oude Wsw-plek zijn blijven werken. De woongemeente draagt in de huidige situatie niet de verantwoordelijkheid voor deze Wsw-werknemer, maar vanaf 2008 wel. Voor 2008 krijgen gemeenten daarom de garantie dat zij tenminste 97,5% van het aantal op 30 juni 2007 gerealiseerde Wsw-plaatsen krijgen toebedeeld. De resterende 2,5% kan zo goed als mogelijk worden ondervangen door de gebruikelijke uitstroom uit het werknemersbestand. Gekozen is voor 30 juni 2007 om de daadwerkelijke financiële verplichtingen van gemeenten op 1 januari 2008 zo dicht mogelijk te benaderen. Ook deze vorm van garantiestelling is gestoeld op onderlinge solidariteit en verloopt budgettair neutraal.

Daarenboven zullen gemeenten die als gevolg van voornoemde garantiestelling Wsw-plaatsen hebben ingeleverd om budgettaire problemen bij andere gemeenten te voorkomen, in 2008 gedeeltelijk hiervoor worden gecompenseerd. Dit om te voorkomen dat herschikking van Wsw-plaatsen het beoogde doel van de nieuwe financieringssystematiek (verdeling naar behoefte) voor een deel teniet doet. Met inzet van de € 25 mln. die vanaf 2008 beschikbaar is, worden voor 2008 circa 1.000 extra Wsw-plaatsen verdeeld onder die gemeenten die op basis van hun aandeel Wsw-geïndiceerden eigenlijk meer Wsw-plaatsen zouden hebben gekregen, maar een deel hiervan als gevolg van de garantiestelling hebben ingeleverd. Hiermee wordt tevens een deel van de wachtlijstproblematiek het hoofd geboden. Deze extra Wsw-plaatsen maken na 2008 onderdeel uit van de landelijke taakstelling. De € 25 mln. wordt hiermee structureel ingezet voor extra Wsw-plaatsen.

Om de landelijke taakstelling en het daarmee gemoeide Wsw-macrobudget voor 1 oktober van het jaar T-1 te kunnen verdelen onder gemeenten wordt zoals gezegd gebruik gemaakt van de informatie die is opgenomen in de bijlage van de gemeentelijke jaarrekening zoals die bijlage luidt op 1 september van het jaar T-1. Indien de bijlage niet is ontvangen voor 1 september van het jaar T-1 of niet is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring dan wordt het aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of een dienstbetrekking heeft op 31 december van het jaar T-2 op nihil gesteld. In dat geval zal het aantal geïndiceerden in de betreffende gemeente (factor A) op 0 worden gesteld en ontvangt de gemeente op grond hiervan geen taakstelling op basis van het relatieve aandeel van het aantal geïndiceerden in de betreffende gemeente (factor A) in het landelijk aantal geïndiceerden (factor B). Op grond van artikel 16, zesde lid, komt de desbetreffende gemeente wel in aanmerking voor de garantiestelling en ontvangt de gemeente het bij ministeriele regeling vastgestelde percentage van de taakstelling in het voorgaande jaar. Wijziging na 1 september van reeds ingediende gecertificeerde gegevens is niet mogelijk. Het hanteren van de deadline van 1 september is noodzakelijk om de landelijke taakstelling tijdig, namelijk voor 1 oktober van het jaar T-1, onder gemeenten te kunnen verdelen en gemeenten ten aanzien hiervan rechtszekerheid te bieden. Dit is van belang omdat gemeenten op grond van de taakstelling die zij ontvangen zich voor moeten bereiden op het komende jaar. Krijgt een gemeente voor het komende jaar bijvoorbeeld meer taakstelling dan het voorgaande jaar dan zal die gemeente voor Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst passende dienstbetrekkingen moeten realiseren. Aangezien het gaat om het realiseren van dienstbetrekkingen kan wijziging van de taakstelling van alle gemeenten als gevolg van aanpassing van reeds eerder ingediende gecertificeerde gegevens door één of enkele gemeenten leiden tot aanzienlijke financiële schade.

Om de landelijke taakstelling en het daarmee gemoeide Wsw-macrobudget voor het jaar 2008 te kunnen verdelen onder gemeenten zijn de zelfstandig uitvoerende gemeenten en werkvoorzieningschappen die conform de huidige wetgeving de verantwoordelijkheid dragen voor de Wsw gevraagd gecertificeerde gegevens over het aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of in het kader van de Wsw werkt op 31 december 2006 in het bezit te stellen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Zijn deze gegevens niet uiterlijk op 10 december 2007 in het bezit van het ministerie dan wordt uitgegaan van de gecertificeerde gegevens over aantal in de gemeente woonachtige Wsw-geïndiceerden dat op de wachtlijst staat of in het kader van de Wsw werkt op 31 december 2005. Deze gegevens zijn vorig jaar door de zelfstandig uitvoerende gemeenten en werkvoorzieningschappen reeds in het bezit gesteld van het ministerie van SZW.

Voor de toepassing van de garantiestelling voor het jaar 2008 zijn de zelfstandig uitvoerende gemeenten en werkvoorzieningschappen die conform de huidige wetgeving de verantwoordelijkheid dragen voor de Wsw gevraagd gecertificeerde gegevens over het aantal op 30 juni 2007 voor de inwoners gerealiseerde Wsw-plaatsen in het bezit te stellen van het ministerie van SZW. Zijn deze gegevens niet uiterlijk op 10 december 2007 in het bezit van het ministerie dan wordt voor de desbetreffende gemeenten niet de garantie gegeven dat 97,5% van het aantal voor hun ingezetenen op 30 juni 2007 gerealiseerde Wsw-plaatsen en het daarmee samenhangende Wsw-budget, wordt toegekend. Het aantal Wsw-plaatsen dat dan wordt toegekend voor 2008 en het daarmee samenhangende Wsw-budget wordt dan enkel en alleen gebaseerd op het aantal voor de Wsw geïndiceerde inwoners dat op 31 december 2006 op de wachtlijst staat of in het kader van de Wsw werkt dan wel bij het ontbreken van deze gegevens het aantal voor de Wsw geïndiceerde inwoners dat op 31 december 2005 op de wachtlijst staat of in het kader van de Wsw werkt.

Indien in het jaar T-1 een gemeentelijke herindelingsregeling inwerking is getreden en ten gevolge van deze regeling twee of meer gemeenten onverkort worden samengevoegd tot één gemeente op 1 januari van het jaar T, dan wordt voor de nieuwe gemeente het aantal Wsw-plaatsen voor het jaar T en het Wsw-budget dat daarmee samenhangt bepaald door het aantal Wsw-plaatsen en het daarmee samenhangende Wsw-budget van de gemeenten die opgaan in de nieuwe gemeente bij elkaar op te tellen. Indien evenwel in het jaar T-1 een gemeentelijke herindelingsregeling inwerking is getreden en ten gevolge van deze regeling een gemeente wordt opgeheven op 1 januari van het jaar T waarbij de inwoners van deze gemeente bij andere gemeenten worden ondergebracht, dan krijgen de betrokken gemeenten tot 1 december van het jaar T-1 de gelegenheid om middels een gezamenlijk schriftelijk verzoek aan de minister van SZW aan te geven hoe de Wsw-plaatsen en het daarmee gemoeide Wsw-budget van de gemeente die wordt opgeheven, verdeeld moeten worden onder de gemeenten waar de inwoners van de op te heffen gemeente worden ondergebracht.

De vaststelling van het aan gemeenten verstrekte Wsw-budget vindt plaats op basis van het aantal door de gemeente gerealiseerde Wsw-plaatsen. Een gemeente die in enig jaar minder Wsw-plaatsen realiseert dan het minimumaantal dat aan de gemeente is toegekend, moet het met deze onderrealisatie gemoeide deel van het Wsw-budget teruggeven aan het Rijk. Om een optimale inzet van het beschikbare Wsw-budget te bevorderen is de mogelijkheid opgenomen dat een gemeente die een onderrealisatie verwacht, taakstelling kan overdragen aan een gemeente die verwacht over te realiseren. Gemeenten die van deze mogelijkheid gebruik willen maken dienen vóór 1 september van het lopende jaar een gezamenlijk schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen bij de minister van SZW. De taakstelling en het daarmee gemoeide Wsw-budget van de betrokken gemeenten zullen vervolgens opnieuw worden vastgesteld conform het verzoek. Na 1 september van het lopende jaar kan geen overdracht van taakstelling meer plaatsvinden aangezien voor het verdelen van de landelijke taakstelling en het daarmee gemoeide Wsw-macrobudget voor het komende jaar de definitieve taakstelling van het lopende jaar bekend moet zijn in verband met de toepassing van de garantiestelling.

Om de beweging naar aangepaste arbeidsplaatsen in dienst van reguliere werkgevers – het zogenoemde begeleid werken – te bevorderen is voorzien in een stimuleringsuitkering. Bij begrotingswet wordt het budget dat beschikbaar is voor de stimuleringsuitkering vastgesteld. Per gerealiseerde begeleid werkenplek (uitgedrukt in gerealiseerde arbeidsjaren) in het jaar T wordt aan gemeenten een bonus verstrekt in het jaar T+1 van maximaal € 3000. Worden, uitgaande van de maximale bonus van € 3000, meer begeleid werkenplekken gerealiseerd dan waarvoor budget beschikbaar is dan neemt de bonus naar rato af. Een bonus wordt verstrekt voor alle gerealiseerde begeleid werkenplekken, ongeacht het jaar waarin de begeleid werkenplek van start is gegaan. Hierdoor worden gemeenten gestimuleerd om duurzame begeleid werkenplekken te realiseren en worden gemeenten die de afgelopen jaren veel werk hebben gemaakt van begeleid werken beloond. De bonus wordt uitgekeerd op grond van gegevens over het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken die gemeenten moeten opnemen in de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. Een bonus wordt alleen uitgekeerd als het gaat om een begeleid werkenplek waar de Wsw-CAO niet van toepassing is en waarbij de werkgever niet het sw-bedrijf is dan wel een werkgever alwaar het sw-bedrijf houder is van een meerderheid van de aandelen dan wel waarbinnen het sw-bedrijf anderszins op directe of indirecte wijze de bestuurlijke zeggenschap heeft. Voorts dient de begeleid werkenplek te voldoen aan nader bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. In ieder geval zal daarbij worden geregeld dat de dienstbetrekking moet zijn aangegaan voor – in beginsel – ten minste zes maanden.

3. Overige bepalingen

Met de wijziging van artikel 1 van het Besluit is de definiëring van de beperkingen van lichamelijke, psychische en verstandelijke aard aan de hand van het ICIDH- en het ICD-10-classificatiesysteem komen te vervallen. Deze classificatiesystemen zijn verouderd. Indien de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) externe deskundigen, te weten artsen, psychologen en/of arbeidsdeskundigen, voor indicatie inschakelt om de beperkingen in beeld te brengen, dienen deze externe deskundigen de beperkingen te classificeren aan de hand van het gangbare classificatiesysteem ICF. Voorgaande is bepaald in samenspraak met CWI, cliëntenorganisaties en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Op grond van de door de externe deskundigen geconstateerde beperkingen zal de CWI vervolgens beoordelen of de betrokkene daadwerkelijk tot de Wsw-doelgroep behoort. In verband hiermee is ook de bijlage bij het Besluit aangepast.

Bij zowel indicatie als bij herindicatie wordt door de CWI een geldigheidsduur toegekend. Met de wijziging van het derde lid van artikel 4 van het Besluit wordt geregeld dat CWI een minimale geldigheidsduur van 1 jaar en een maximale geldigheidsduur van 50 jaar kan toekennen. De CWI zal beleidsregels vaststellen waarmee wordt beoogd een geldigheidsduur op maat toe te kennen om zo onnodige herindicaties en daarmee bureaucratie en belasting van de doelgroep te voorkomen.

In artikel 12, tweede lid, van de Wsw is de mogelijkheid opgenomen voor gemeenten om via een verordening zelf de volgorde van plaatsing op, en daarmee vanaf, de wachtlijst te bepalen. Indien gemeenten hier niet voor kiezen en er dus geen verordening is, geldt dat gemeenten Wsw-geïndiceerde ingezetenen moeten plaatsen volgens de volgorde waarop zij op de wachtlijst zijn geplaatst. In het eerste lid van artikel 8 van het Besluit wordt vervolgens geregeld dat plaatsing van nieuw Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst dient te geschieden op volgorde van de datum van de indicatiebeschikking in plaats van de datum van aanvraag tot indicatie. Hiermee wordt eenduidig geregeld dat vanaf de datum van beschikking de gemeente de verantwoordelijkheid voor de nieuw Wsw-geïndiceerde krijgt en de feitelijke wachtduur aanvangt. Aangezien de CWI bij nagenoeg alle aanvragen tot indicatie binnen de wettelijke toegestane termijn van 16 weken tot een besluit komt, is deze wijziging vanuit het oogpunt van de Wsw-geïndiceerde te rechtvaardigen.

Om het recht op plaatsing in een dienstbetrekking conform plaatsingsvolgorde op de wachtlijst alsook op het persoonsgebonden budget begeleid werken te kunnen effectueren wordt inzage in de wachtlijst door de Wsw-geïndiceerde mogelijk gemaakt met het vijfde lid van artikel 8. Is een Wsw-geïndiceerde van mening dat zijn recht in deze geschonden wordt dan kan de Wsw-geïndiceerde bij de civiele rechter een vordering tegen de gemeente instellen wegens onrechtmatige daad (het niet uitvoeren van de wet).

De bepalingen zoals die waren opgenomen in artikel 8 van het Besluit omtrent de door de gemeente te registreren gegevens komen te vervallen, omdat het onnodig wordt geacht om in de wet- en regelgeving nadere regels te stellen omtrent de te registreren gegevens.

Wsw-geïndiceerden krijgen meer keuzevrijheid. De Wsw-geïndiceerde kan kiezen voor een persoonsgebonden budget begeleid werken, maar kan het zoeken naar een passende begeleid werkenplek ook overlaten aan de gemeente. Wanneer de inspanningen van de gemeente om een begeleid werkenplaats te realiseren na zes maanden echter nog geen resultaat hebben opgeleverd, heeft de Wsw-geïndiceerde het recht om zelf een begeleidingsorganisatie aan te dragen. Dit recht is geregeld in artikel 11, derde lid, van het Besluit. In artikel 11, tweede lid, van het Besluit is geregeld dat als de gemeente er niet voor kiest om zelf op zoek te gaan naar een begeleid werkenplek, maar dit over wil laten aan een externe begeleidingsorganisatie, de Wsw-geïndiceerde het recht heeft een keuze te maken uit ten minste twee begeleidingsorganisaties. Op deze manier is gewaarborgd dat Wsw-geïndiceerden in alle situaties inspraak hebben bij het realiseren van hun eigen begeleid werkenplek. Aan artikel 14 van het Besluit is een tweede lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat de gemeente een door haar ingeschakelde begeleidingsorganisatie kan vervangen door een andere organisatie indien de Wsw-geïndiceerde die door de organisatie wordt begeleid hiermee instemt. Alleen wanneer de door de organisatie geboden begeleiding niet adequaat is of de kosten die de organisatie voor de begeleiding in rekening wil brengen niet langer in verhouding staan tot de kosten die andere organisaties voor dezelfde dienst vragen, kan de gemeente zonder instemming van de Wsw-geïndiceerde een andere begeleidingsorganisatie inschakelen. Met het bepaalde in dit artikel wordt voorkomen dat individuele Wsw-geïndiceerden geconfronteerd worden met veranderingen in hun persoonlijke begeleiding in situaties waarin de begeleiding naar volle tevredenheid van de Wsw-geïndiceerde plaatsvindt en hij met de begeleider een persoonlijke vertrouwensrelatie heeft opgebouwd.

Met het vervallen van het derde lid van artikel 11 wordt duidelijk gemaakt dat als eenmaal een Wsw-indicatie is verkregen, dit niet vrijblijvend is. Uitgangspunt is dat de gemeente verantwoordelijk is voor het realiseren van een begeleid werkenplek die past bij de mogelijkheden en capaciteiten van de Wsw-geïndiceerde. Weigert betrokkene een dergelijk passend aanbod dan kan de gemeente de (her)indicatiebeschikking intrekken op grond van artikel 12, derde lid, onderdeel a, van de Wsw.

4. Reactie van de uitvoerende partijen

De voorstellen tot wijziging van het besluit zijn besproken met de bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen – de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de brancheorganisatie van sw-bedrijven Cedris, de Chronisch zieken en Gehandicapten raad Nederland en de Landelijke Cliëntenraad. Daarnaast is dit besluit voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen en aan de CWI. Naar aanleiding van de reacties is een aantal formuleringen in dit besluit technisch gewijzigd en zijn enkele passages in de nota van toelichting verduidelijkt.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken

Onderdeel A

De subonderdelen 1 en 2 bevatten redactionele verbeteringen.

In subonderdeel 3 vervalt de term «geïndiceerde» in verband met het opnemen van de definitie van het begrip geïndiceerd in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (hierna: de wet).

Voor een toelichting op de subonderdelen 4 en 5 verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Voorts wordt in subonderdeel 6 de definitie van «begeleidingsorganisatie» aangepast omdat in artikel 7 van de wet niet langer de voorwaarde zal zijn opgenomen dat de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking aangeeft dat de Wsw-geïndiceerde in aanmerking komt voor begeleid werken.

Onderdeel B

Artikel 2, vierde lid, eerste zin, van het Besluit wordt aangepast om te verduidelijken dat als de aanvraag tot indicatie is ingediend door een derde namens de aanvrager, de CWI het bewijs van ontvangst van de aanvraag naar die derde dient te zenden. Voorts vervalt de tweede zin omdat het doen van een aanvraag voor indicatie als zodanig niet van belang is voor het college van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is alsook het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Onderdeel C

In artikel 3, derde lid, vervalt een gedeelte van de tweede zin omdat het onnodig wordt geacht om in de wet- en regelgeving Wsw nadere regels te stellen omtrent het opleidings- en ervaringsniveau van artsen, psychologen en arbeidsdeskundigen die worden ingeschakeld bij het onderzoek dat de CWI verricht in het kader van de indicatiestelling. Het eerste lid, onderdeel e, wordt aangepast omdat de arbeidshandicapcategorieën na de aanpassing van artikel 4 zijn opgenomen in het eerste lid van dat artikel.

Onderdeel D

In subonderdeel 1 vervalt het eerste lid van artikel 4 van het Besluit. Een overeenkomstige bepaling wordt immers opgenomen in artikel 11, vijfde lid, van de wet. Het tweede lid vervalt eveneens nu deze overbodig is gelet op de definitie van «geïndiceerd» zoals die is opgenomen in artikel 1 van de wet.

Voorts wordt het tot tweede lid vernummerde vierde lid van artikel 4 aangepast. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

In subonderdeel 3 vervallen de onderdelen a en b van het tot derde lid vernummerde vijfde lid omdat overeenkomstige bepalingen worden opgenomen in artikel 11, eerste lid, van de wet.

Onderdeel E

In subonderdeel 2 wordt de eerste zin van het eerste lid van artikel 5 van het Besluit redactioneel aangepast overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van het Besluit (zie de toelichting op onderdeel B).

In subonderdeel 3 wordt de term «college van burgemeester en wethouders» vervangen door de term «college» conform dezelfde wijziging in de wet.

In subonderdeel 4 wordt de toepassing van het derde lid uitgebreid in verband met de uitbreiding van de situaties waarin de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking op grond van de wet kan worden ingetrokken of vervalt. Omdat artikel 5 derhalve ook ziet op de mededeling inzake intrekking van herindicatiebeschikkingen wordt in subonderdeel 1 het opschrift van dit artikel aangepast. Indien een Wsw-werknemer verhuist naar het buitenland wordt er voor de financiering van uitgegaan dat hij woont in de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde (zie het in onderdeel N voorgestelde derde lid van artikel 16).

In subonderdeel 5 wordt geregeld dat indien de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een dergelijke Wsw-werknemer wordt ingetrokken de berichtgeving, bedoeld in het derde lid, wordt gedaan door de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde. Dat is ook de gemeente die een herindicatie kan aanvragen (zie onderdeel F).

Onderdeel F

In subonderdeel 1 wordt het eerste lid van artikel 6 van het Besluit aangepast. Ook indien de Wsw-geïndiceerde arbeid verricht wordt de uitkering ontvangen door het college van de gemeente waar de Wsw-geïndiceerde woont (op 31 december van het jaar T-2).

In subonderdeel 2 wordt de term «college van burgemeester en wethouders» in artikel 6 vervangen door de term «college» conform dezelfde wijziging in de wet.

In subonderdeel 3 wordt allereerst geregeld dat indien het college een herindicatie heeft aangevraagd op grond van artikel 11, derde lid, van de wet het college in ieder geval tevens aan de CWI een re-integratieverslag verstrekt.

Voorts wordt het derde lid van artikel 6 van het Besluit vernummerd tot het vierde lid en aangepast om enerzijds te verduidelijken dat alleen het college een aanvraag tot herindicatie kan doen bij de CWI en anderzijds dat het college een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om daartoe eerder over te gaan dan op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, altijd moet honoreren. Tenslotte wordt het vierde lid van het Besluit vernummerd tot het vijfde lid en aangepast in verband met de wijziging van de maximale duur van de indicatie in artikel 4, derde lid, (nieuw) van het Besluit.

Voorts wordt via een verwijzing naar artikel 5, vierde lid, geregeld dat in de situatie dat een Wsw-werknemer in het buitenland woont het verzoek om een herindicatie wordt gedaan door de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde. Het oude vijfde lid van artikel 6 van het Besluit vervalt omdat op grond van het gewijzigde artikel 19 van de wet op verzoek van de persoon die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening, welke is voortgezet onder de Wsw, een herindicatie dient plaats te vinden.

Onderdeel G

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. In aanvulling daarop merk ik op dat het tweede lid is gebaseerd op het oude vijfde lid en aangepast aan de uitbreiding van de situaties op grond waarvan de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking kan worden ingetrokken of vervalt op grond van artikel 12 van de wet. Op grond van het amendement van het kamerlid Ortega-Martijn (Kamerstukken II 2007/08, 30673, nr. 19) is in artikel 12, zesde lid, van de wet opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld wanneer ingezetenen die geïndiceerd zijn, beschikbaar zijn om een dienstbetrekking als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet te aanvaarden. Omdat de verwachting bestaat dat die regels – zeker de eerste tijd – dikwijls wijziging behoeven voorziet artikel 8, zesde lid, van het Besluit in een delegatie aan de minister tot het vaststellen van dergelijke regels.

Onderdeel H

De aanpassing van artikel 9 bevat in de eerste plaats een samentrekking van het oude eerste en derde lid. De garantie van het tweede lid wordt voorts uitgebreid tot iedere situatie waarin een werknemer die werkzaam is in het sw-bedrijf, gedetacheerd is bij een reguliere werkgever of begeleid werkt, werkloos wordt en nog geïndiceerd is.

Voorts is het opschrift gewijzigd omdat de term «terugkeergarantie» suggereert dat er een recht op terugkeer op de wachtlijst bestaat, ook als betrokkene op het moment van werkloos worden niet meer tot de doelgroep behoort. Dat is evenwel niet het geval.

Onderdeel I

Zoals aangekondigd in paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Kamerstukken II 2005/06, 30673, nr. 3) vervalt artikel 10 van het Besluit in verband met de nieuwe financieringssystematiek.

Onderdeel J

In subonderdeel 1 wordt in artikel 11, eerste lid, van het Besluit de term «college van burgemeester en wethouders» vervangen door de term «college» conform dezelfde wijziging in de wet.

Voor de toelichting op de subonderdelen 2 en 3 verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Met subonderdeel 4 komt het oude vierde lid van artikel 11 van het Besluit te vervallen. Een en ander wordt geregeld in artikel 7 van de wet. In het nieuwe vierde lid wordt geregeld dat indien het college er niet in is geslaagd binnen zes maanden na de mededeling aan de Wsw-geïndiceerde dat een begeleidingsorganisatie wordt ingeschakeld een dienstbetrekking in het kader van het begeleid werken tot stand te brengen, de geïndiceerde aan het college kan verzoeken om hiervoor een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie in te schakelen. Het college kan een dergelijk verzoek alleen afwijzen indien het verzoek kennelijk onredelijk is, zoals dat op grond van artikel 14, eerste lid, ook het geval is indien de geïndiceerde die begeleid werkt verzoekt om een wijziging van de begeleidingsorganisatie.

Onderdeel K

Artikel 12 van het Besluit is met de introductie van het persoonsgebonden budget in artikel 7, tweede lid, van de wet overbodig geworden en kan derhalve vervallen.

Onderdeel L

Artikel 13 vervalt omdat het onnodig wordt geacht om in de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken nadere regels te stellen omtrent het functioneren van een begeleidingsorganisatie en de deskundigen die de arbeidsinpassing en de begeleiding op de werkvloer verzorgen. Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor het realiseren van Wsw-plaatsen die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de eigen Wsw-geïndiceerden, is het ook de gemeente die verantwoordelijk is voor de waarborging van de kwaliteit van de begeleidingsorganisaties die wordt ingeschakeld door de gemeente of de Wsw-geïndiceerde zelf voor het zoeken naar een begeleid werkenplek en de begeleiding op de werkvloer.

Onderdeel M

In subonderdeel 2 wordt de term «college van burgemeester en wethouders» vervangen door de term «college» conform dezelfde wijziging in de wet.

Voorts vervalt de verwijzing naar artikel 11, derde lid, in verband met het vervallen van dat lid. Voor een toelichting op het nieuwe tweede lid verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel N

Voor een toelichting op dit onderdeel verwijs ik naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

In aanvulling daarop merk ik op dat in artikel 15 van het Besluit nadere invulling wordt gegeven aan de bepaling van de gerealiseerde arbeidsjaren. Onder een gerealiseerd arbeidsjaar wordt, op grond van artikel 1 van de wet, verstaan het equivalent van een dienstbetrekking op basis van een volledige werkweek die het gehele kalenderjaar is vervuld door een Wsw-geïndiceerde ingezetene of een gelijkgestelde, uitgedrukt als het gemiddelde van de twaalf eindemaandstanden. In artikel 15 wordt nader geduid wat wordt verstaan onder een gelijkgestelde en onder het vervullen van een dienstbetrekking. Voorts wordt geregeld dat een gerealiseerd arbeidsjaar voor een Wsw-geïndiceerde ingezetene ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig, dan wel een gelijkgestelde die laatstelijk in die categorie was ingedeeld, met 1,25 wordt vermenigvuldigd.

Onderdeel O

Hoofdstuk 4 van het Besluit kan vervallen. Een en ander is reeds geregeld in artikel 9 van de wet en hoofdstuk 3 van het Besluit.

Onderdeel P

In dit onderdeel wordt in artikel 28 van het Besluit de term «college van burgemeester en wethouders» vervangen door de term «college» conform dezelfde wijziging in de wet. Voorts wordt in het tweede lid de verwijzing naar artikel 9, derde lid, – gelet op de wijziging van dat artikel in onderdeel H – vervangen door een verwijzing naar artikel 9, eerste lid, en wordt het opschrift aangepast overeenkomstig de aanpassing van het opschrift van artikel 9.

Onderdeel Q

Voor een toelichting op dit onderdeel verwijs ik naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel R

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2008, nr. 5.

Naar boven