Besluit van 28 november 2007, inzake de waardevaststelling van dieren, producten en voorwerpen die worden vernietigd of onschadelijk gemaakt ter bestrijding van een besmettelijke dierziekte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 juli 2007, no. TRCJZ/2007/2208, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 87a en 87b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2007, nummer W11.07.0209/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 november 2007, no. TRCJZ/2007/3355 Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

– wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

– bestrijdingsmaatregel: maatregel als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel f of g, of tweede lid, onderdeel f of g, van de wet;

– waardetabel: tabel waarin voor een bepaald dier of product, afhankelijk van gebruiksdoel, aanwending en leeftijd, waarden zijn opgenomen;

– waardevaststelling: waardevaststelling als bedoeld in artikel 87 van de wet;

– deskundige: deskundige als bedoeld in artikel 87a van de wet.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing op de uitvoering door een deskundige van de waardevaststelling van dieren, producten en voorwerpen met betrekking waartoe een bestrijdingsmaatregel is toegepast.

§ 2. Vakbekwaamheidseisen deskundigen

Artikel 3

De vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 87a, eerste lid, van de wet, zijn per relevante diersoort de volgende:

a. theoretische kennis over:

1°. marktontwikkelingen en marktprijzen;

2°. productiekengetallen;

3°. administratieve processen;

4°. dierenrassen, hun eigenschappen en productiekenmerken; en

5°. bedrijfskolommen;

b. aantoonbare werkervaring met onder meer de volgende waardebepalende elementen:

1°. het bepalen van het ras of de kruising, de leeftijd, de lichamelijke conditie en het gewicht van dieren;

2°. het beoordelen van het exterieur en de productiviteit van dieren;

3°. het vaststellen van de waarde van dieren, producten en voorwerpen in bijzondere gevallen; en

4°. het beoordelen van het gebruiksdoel van dieren;

c. een goede beheersing van de Nederlandse taal.

Artikel 4

  • 1. Degene die een bij ministeriële regeling aangewezen kwalificatie, vastgesteld krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs, heeft behaald of een aangewezen combinatie van deelkwalificaties heeft behaald die recht geeft op de desbetreffende kwalificatie, voldoet aan de vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, onderdeel a.

  • 2. Een kwalificatie of een combinatie van deelkwalificaties wordt op grond van het eerste lid aangewezen indien zij deelkwalificaties omvatten die betrekking hebben op de onderwerpen, bedoeld in artikel 3, onderdeel a.

  • 3. Degene aan wie ten aanzien van zijn beroepswerkzaamheden als deskundige erkenning van beroepskwalificaties is verleend als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voldoet aan de vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, onderdelen a en b.

§ 3. Wijze van waardevaststelling

Artikel 5

  • 1. De waardevaststelling op grond van de artikelen 6, 7, 8 en 9 geschiedt op basis van:

    a. het op grond van artikel 24 van de wet vastgestelde aantal aanwezige dieren dat op het moment waarop de verdenking is ontstaan ziek is door, of verdacht wordt van besmetting met de ziekte ter bestrijding waarvan de bestrijdingsmaatregel wordt toegepast;

    b. de waarde die het dier, product of voorwerp had op het moment waarop aan de desbetreffende houder is medegedeeld dat ten aanzien van zijn dier, product of voorwerp een bestrijdingsmaatregel wordt of is toegepast; en

    c. de bij ministeriële regeling vast te stellen indeling van dieren, producten en voorwerpen in soorten, categorieën of andere onderverdelingen en de daarbij horende beschrijvingen.

  • 2. Bij de vaststelling van het aantal dieren dat ziek of verdacht is, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden dieren die zijn geboren tussen het moment waarop de verdenking is ontstaan en het moment waarop aan de desbetreffende houder is medegedeeld dat ten aanzien van zijn dier, product of voorwerp een bestrijdingsmaatregel wordt of is toegepast, door de deskundige beschouwd als verdachte dieren.

  • 3. Eieren gelegd tussen het moment waarop de verdenking is ontstaan en het moment waarop aan de desbetreffende houder is medegedeeld dat ten aanzien van zijn dier, product of voorwerp een bestrijdingsmaatregel wordt of is toegepast, worden meegenomen in de waardevaststelling op grond van de artikelen 6 en 7.

Artikel 6

  • 1. De waarde van een verdacht dier of van een product is het bedrag dat de eigenaar voor het dier of het product onder normale omstandigheden, al naar gelang de conditie, de kwaliteit, het gewicht, het ras, de leeftijd, onderscheidenlijk de ouderdom, had kunnen ontvangen op de markt.

  • 2. Ingeval een verdacht dier of een product zich bevindt in een levensfase, onderscheidenlijk in een fase van het productieproces, waarin het onder normale omstandigheden niet verhandelbaar is, dan is de waarde, in afwijking van het eerste lid,

    a. de waarde die ten aanzien van het dier of het product, al naar gelang het gebruiksdoel, de aanwending, de leeftijd, onderscheidenlijk de ouderdom, is opgenomen in een door Onze Minister vastgestelde waardetabel; of

    b. de door een deskundige vastgestelde waarde, indien voor het desbetreffende dier of product geen waardetabel, als bedoeld in onderdeel a., geldt.

Artikel 7

  • 1. Een deskundige mag in bijzondere omstandigheden afwijken van artikel 6.

  • 2. Bijzondere omstandigheden kunnen onder meer gelegen zijn in:

    a. de mate van specialisatie van het bedrijf;

    b. de genetische eigenschappen van het dier;

    c. de uitzonderlijke conditie van het dier;

    d. de bijzondere productiemethode van een product.

  • 3. De deskundige, bedoeld in het eerste lid, vermeldt op het formulier, bedoeld in artikel 87c van de wet, zijn motivering om af te wijken.

Artikel 8

  • 1. De waarde van een ziek dier is 50% van de overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 7 bepaalde waarde van een verdacht dier.

  • 2. De waarde van een dood dier is nihil.

Artikel 9

De waarde van een voorwerp is de vervangingswaarde.

Artikel 10

  • 1. In de vastgestelde waarde is, voor de eigenaar die de in artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen landbouwregeling toepast, begrepen de compensatie voor de niet door hem in aftrek te brengen omzetbelasting.

  • 2. Indien een eigenaar geen gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde landbouwregeling wordt de waarde verminderd met de omzetbelasting.

Artikel 11

  • 1. Ingeval Onze Minister of de betrokken eigenaar zich niet kan verenigen met de waardevaststelling, dan vervalt zij en vindt een herwaardering plaats.

  • 2. Bij de herwaardering wordt de waarde vastgesteld overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 door de volgende personen:

    a. de deskundige die de waarde heeft vastgesteld;

    b. een andere deskundige, aangedragen door Onze Minister; en

    c. een andere deskundige, aangedragen door de eigenaar.

  • 3. Ingeval de drie personen, bedoeld in het tweede lid, geen overeenstemming bereiken over de waarde, dan wordt zij vastgesteld door de som van de door deze drie personen voorgestelde waarden te delen door drie.

Artikel 12

De deskundige, of ingeval van herwaardering ieder van de deskundigen, vult het formulier, bedoeld in artikel 87c, eerste lid, van de wet in.

Artikel 13

De deskundige is verplicht de waardevaststelling onpartijdig en naar beste weten uit te voeren. In ieder geval voert de deskundige geen waardevaststelling uit met betrekking tot een bedrijf waarbij deze deskundige een belang heeft, of waarbij degenen tot wie deze persoon in de verhouding staat van echtgenoten, geregistreerde partners, of bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad een belang hebben.

§ 4. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 14

Het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten wordt ingetrokken.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit waardevaststelling bij dierziektebestrijding.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 november 2007

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de twintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

§1. Inleiding

Dit besluit voorziet in regels over de vaststelling van de waarden van dieren, producten en voorwerpen die worden vernietigd of onschadelijk gemaakt bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: wet). Waardevaststelling is nodig met het oog op de tegemoetkoming in de schade die door de overheid aan de betrokken eigenaren wordt uitgekeerd.

In deze toelichting wordt ingegaan op de achtergrond van dit besluit, waarna de inhoud van de regels aan de orde komt. Vervolgens worden de administratieve en de bedrijfseconomische lasten behandeld, en komen de in de commentaarronde ontvangen reacties van diverse organisaties aan de orde.

§2. Achtergrond

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kent regels over de tegemoetkoming in de schade die het gevolg is van de door de overheid getroffen maatregelen ter bestrijding van besmettelijke dierziekten (artikelen 85 tot en met 91 van de wet). Het doel van deze voorziening is te bevorderen dat veehouders zo snel mogelijk melding doen van waargenomen verschijnselen bij dieren die kunnen duiden op de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten. Wordt met de melding te lang gewacht, dan bestaat er een reële kans dat de ziekte zich snel verspreidt, hetgeen de bestrijding van de ziekte moeilijker en langduriger maakt, en mede daardoor duurder. De hoogte van de te ontvangen tegemoetkoming in de schade dient zodanig te zijn dat deze het tijdig melden niet negatief beïnvloedt. De tegemoetkoming moet derhalve zodanig vastgesteld worden dat zij recht doet aan de waarde van de gedode of te doden dieren en vernietigde producten en voorwerpen. Artikel 3, onder a, van verordening (EG) nr. 349/20051, spreekt in dit verband ook over een passende schadeloosstelling voor de eigenaar wiens dieren zijn gedood en producten en voorwerpen onschadelijk zijn gemaakt. Tegelijkertijd kan het echter niet zo zijn dat de tegemoetkoming in de schade een volledige schadevergoeding is. Aan het houden van vee zijn immers bedrijfsrisico’s verbonden, waaronder het risico dat bij verdenking van een besmettelijke dierziekte moet worden overgegaan tot het treffen van belastende maatregelen, zoals het ruimen van dieren en het verbieden van het vervoer van dieren en producten.

Op grond van artikel 86, eerste lid, van de wet wordt aan de eigenaren van dieren, producten en voorwerpen die in opdracht van de minister worden gedood of onschadelijk gemaakt, een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd. Voor verdachte dieren die gezond zijn of waarvan niet is vastgesteld of niet zichtbaar is dat ze ziek zijn en die uit het oogpunt van effectieve bestrijding gedood moeten worden, gaat het om de waarde van de dieren in gezonde toestand in normale omstandigheden. Voor zieke dieren wordt de helft van de waarde vergoed en voor dode dieren wordt geen vergoeding gegeven. Halvering van de vergoeding is beperkt tot dieren die zijn aangetast door de ziekte ter bestrijding waarvan de bestrijdingsmaatregel wordt toegepast. Een dier dat is aangetast door een andere ziekte wordt bij de waardebepaling alleen aangemerkt als verdacht en dus volledig vergoed. Voor producten en voorwerpen wordt de waarde vergoed zoals deze was op het moment dat de bestrijdingsmaatregel werd getroffen.

Naar aanleiding van recente ervaringen met het bestrijden van dierziekten en bijbehorende waardevaststelling, zijn de wettelijke bepalingen over de waardevaststelling onder meer aangevuld met een basis om regels te stellen over de uitvoering van de waardevaststelling, en over vakbekwaamheidseisen voor deskundigen (Stb. 2002, 88), dit met het oog op een nadere objectivering bij de taxatie van dieren, producten en voorwerpen. Deze algemene maatregel van bestuur geeft hier uitvoering aan.

§3. Inhoud

3.1. Reikwijdte

Het besluit biedt een integraal kader voor de wijze waarop de waarde van dieren, producten en voorwerpen wordt vastgesteld (artikel 2). Dat maakt dat de artikelen 86, tweede lid, en 88 van de wet, die voorzien in regels over de hoogte van de tegemoetkoming in de schade en in een procedure voor waardevaststelling voor gevallen waarvoor geen specifieke regels zijn gesteld bij algemene maatregel van bestuur, geen toepassing vinden.

3.2. Vakbekwaamheidseisen deskundigen

Op grond van artikel 87a, eerste lid, van de wet geschiedt een waardevaststelling door een deskundige die door de minister is aangewezen. Om te kunnen worden aangewezen dient de deskundige aan vakbekwaamheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn neergelegd in §2 van het onderhavige besluit. Zoals is voorgeschreven in artikel 87a, tweede lid, van de wet zijn in dit besluit eisen gesteld die betrekking hebben op de theoretische kennis op het gebied van waardevaststellingen en op praktijkvaardigheden. De theoretische en praktische kennis die nodig zijn voor de waardevaststelling verschillen per diersoort en zullen dan ook per diersoort moeten worden aangetoond.

De onderwerpen waarop de theoretische kennis betrekking heeft zijn kennis van de markt, om de marktprijs van individuele dieren en producten te kunnen bepalen, alsmede vaardigheden die meer specifiek samenhangen met de uitvoering van de waardevaststelling van dieren en producten. Zo zal de deskundige onder meer moeten beschikken over kennis van diverse productiekenmerken, rassen en hun eigenschappen. Ook moet hij kennis hebben van administratieve processen, zodat hij in staat is relevante boekhoudingen, marktnoteringen en waardetabellen te lezen en te interpreteren (artikel 3, onderdeel a).

Praktische vaardigheden bestaan in aantoonbare werkervaring in het bepalen van leeftijd, lichamelijke conditie, gewicht en de beoordeling van het exterieur van dieren, alsmede het vaststellen van de waarde van dieren, producten en voorwerpen, waarbij de deskundige ook in staat is om de waarde te bepalen in bijzondere gevallen (artikel 3, onderdeel b).

Tot slot dient de deskundige een goede beheersing te hebben van de Nederlandse taal, dit omdat de situaties waarin deskundigen hun werk doen op bedrijven vaak in meer dan een opzicht moeilijk voor de betrokken eigenaren zijn. Een goede communicatie tussen deskundige en eigenaren is dan vereist. Daarbij komt dat de te bestuderen marktnoteringen, waardetabellen, en boekhoudingen in de Nederlandse taal zijn gesteld (artikel 3, onderdeel c).

De beoordeling of een persoon voldoet aan de vakbekwaamheidseisen zoals neergelegd in het besluit berust bij de minister. Indien gebleken is dat een persoon voldoet aan de vakbekwaamheidseisen, kan hij als deskundige worden aangewezen. Dit betekent ook dat de minister, indien blijkt dat de deskundige niet meer voldoet aan de vakbekwaamheidseisen, de aanwijzing kan intrekken.

Op dit moment bestaan er geen specifieke opleidingen tot taxateur van dieren, producten en voorwerpen. Mocht er in de toekomst op het niveau van middelbaar beroepsonderwijs een opleiding tot stand komen die voorziet in de vereiste theoretische kennis, dan kan hier op grond van dit besluit rekening mee worden gehouden. Degene die deze opleiding met goed gevolg heeft afgerond en derhalve een bij die opleiding horende kwalificatie heeft verworven, voldoet aan de theoretische vakbekwaamheidseisen van dit besluit. Het hoeft hier overigens niet alleen te gaan om één specifieke opleiding, maar het kan ook gaan om een combinatie van verschillende deelopleidingen. Bij ministeriële regeling worden de kwalificaties en combinaties van deelkwalificaties aangewezen die aan de eisen van dit besluit voldoen. Wie een bij die regeling aangewezen kwalificatie heeft verworven wordt geacht te voldoen aan de in dit besluit gestelde eisen ten aanzien van theoretische kennis. Gewezen zij in dit verband op richtlijn nr. 2005/36/EG2 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties welke richtlijn wordt geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat een EU-onderdaan die geschikt is om een beroep uit te oefenen in de lidstaat waar hij zijn beroepskwalificaties heeft verkregen, ook geschikt is om hetzelfde beroep uit te oefenen in een andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van het ontvangende land vergelijkt de beroepskwalificaties van de migrerende beroepsbeoefenaar en verleent, wanneer die kwalificaties vergelijkbaar zijn met die in het ontvangende land, erkenning. Wie kan aantonen dat hij in een andere lidstaat gekwalificeerd is om de werkzaamheden van deskundige bedoeld in dit besluit uit te oefenen, kan als deskundige erkend worden en voldoet daarmee aan de vereisten van artikel 3, onderdelen a en b. (artikel 4). Naast de vereisten van theoretische kennis en praktijkervaring geldt ingevolge onderhavig besluit dat de deskundige de Nederlandse taal goed beheerst.

3.3. Wijze van waardevaststelling

Bij de uitvoering van de waardevaststelling volgt de deskundige de regels, opgenomen in §3 van het besluit.

Voor inzicht in het proces van waardevaststelling is een goed begrip van het bestrijdingsproces van belang. Dit bestrijdingsproces bestaat in het algemeen uit vijf verschillende handelingen:

(1) een klinische inspectie op een bedrijf die kan leiden tot, dan wel in een bestrijdingssituatie het gevolg kan zijn van,

(2) de beslissing op grond van artikel 24 van de wet om de op een bedrijf aanwezige dieren verdacht te verklaren,

(3) de mededeling dat een bestrijdingsmaatregel zal worden toegepast,

(4) de waardevaststelling, en

(5) de uitvoering van de bestrijdingsmaatregel.

Deze vijf handelingen vinden in de regel niet op hetzelfde moment plaats. De momenten in tijd dat de verdenking is ontstaan (2) en dat wordt medegedeeld dat een bestrijdingsmaatregel wordt toegepast (3) zijn, zoals uit het navolgende zal blijken, bepalend voor de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming in de schade.

a. Referentiemoment aantal dieren en hun gezondheidsstatus

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming voor een dier waarop een bestrijdingsmaatregel wordt toegepast is de gezondheidsstatus van dat dier van belang. Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder f, van de wet mogen alleen zieke en verdachte dieren worden gedood. Een ziek dier is al besmet met de besmettelijke dierziekte ter bestrijding waarvan de bestrijdingsmaatregel wordt toegepast. De vaststelling dat een dier ziek is wordt in de praktijk gedaan op basis van de uiterlijke kenmerken van het dier. Deze vaststelling vindt immers in een zeer vroeg stadium van een mogelijk bestrijdingsproces plaats en in dat stadium zijn nog geen gegevens van bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek beschikbaar. Een ziek dier hoeft echter nog niet alle uiterlijke kenmerken te vertonen van de desbetreffende ziekte. Bij een verdacht dier bestaat de verdenking dat het dier een gevaar oplevert voor de verspreiding van de ziekte. In het Besluit verdachte dieren is dit nader uitgewerkt. Een dier dat een stal deelt met een ziek dier maar zelf niet, of nog niet ziek is, is bijvoorbeeld een verdacht dier. Maar ook een dier dat zich op een bedrijf bevindt dat gelegen is nabij een bedrijf waar een besmetting is geconstateerd kan, doordat het zich op dat naburige bedrijf bevindt, worden aangemerkt als verdacht. Het is dus niet uitgesloten dat een mogelijk gezond dier als verdacht in de zin van de wet wordt aangemerkt.

Is een dier ziek door besmetting met de besmettelijke dierziekte ter bestrijding waarvan de bestrijdingsmaatregel wordt toegepast, dan is de hoogte van de tegemoetkoming slechts de helft van wat voor een verdacht dier zou zijn ontvangen (artikel 8) en voor een dier dat al is bezweken aan deze ziekte, wordt niets vergoed. Bij een zeer besmettelijke en dodelijke ziekte heeft een veehouder er derhalve belang bij om in een zo vroeg mogelijk stadium, wanneer nog weinig dieren ziek of dood zijn, melding te doen van ziekteverschijnselen bij zijn dieren.

Op grond van artikel 24 van de wet stelt de minister het precieze moment vast waarop de verdenking is ontstaan dat een dier lijdt aan een besmettelijke dierziekte. Men spreekt in dat verband ook wel over het verdacht verklaren van dieren of over een verdacht bedrijf. De minister stelt op dat moment tevens het aantal dieren op het bedrijf vast alsmede welke van die dieren ziek, en welke verdacht zijn. De status van een dier op het moment van verdenking is bepalend voor de hoogte van de vergoeding (artikel 5, eerste lid, onderdeel a). Door te werken met dit objectieve referentiemoment voor vaststelling van het aantal dieren en hun status wordt willekeur en ongelijke behandeling voorkomen. Een verandering in de status van een dier (een verdacht dier wordt ziek of een ziek dier overlijdt) ná het moment van verdacht verklaren is niet meer van invloed op de waardebepaling. Dieren die geboren worden na het moment van verdacht verklaring en voor het moment van waardevaststelling door de deskundige, worden beschouwd als verdachte dieren (artikel 5, tweede lid).

b. Referentiemoment voor waardevaststelling

Het referentiemoment dat als uitgangspunt geldt voor de vaststelling van de waarde van een dier, product of voorwerp is het moment waarop aan de betrokken houder wordt meegedeeld dat een bestrijdingsmaatregel wordt of is toegepast (artikel 5, eerste lid, onderdeel b). Indien deze mededeling om reden van spoedeisendheid mondeling wordt gedaan is de datum van die mondelinge mededeling bepalend. Overigens wordt zo een mondelinge mededeling nadien nog wel schriftelijk bevestigd en bekend gemaakt (artikel 21, derde lid, van de wet). Door dit objectieve referentiemoment voor waardevaststelling te hanteren wordt willekeur en ongelijke behandeling voorkomen. Bedacht moet worden dat de ene veehouder baat heeft bij een waardevaststelling vlak bij het moment van doden van de dieren terwijl de andere veehouder juist baat heeft bij een waardevaststelling die ver vóór het moment van doden ligt. Dit omdat opfokdieren en dieren voor de vleesproductie over het algemeen met het verstrijken van de tijd meer waard worden terwijl andere productiedieren in het algemeen juist minder waard worden. Ook is in dit verband bepaald dat eieren gelegd na het moment van verdacht verklaring en voor het moment van mededeling dat een bestrijdingsmaatregel wordt toegepast, worden meegenomen in de waardebepaling (artikel 5, derde lid).

c. Kwalificatie dieren, producten en voorwerpen

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is het van belang te weten om wat voor dier, product of voorwerp het gaat, zonodig onderscheiden in nadere categorieën of subcategorieën. Om een gelijke behandeling te garanderen is het zaak dat deskundigen bij het vaststellen van waarden precies dezelfde uitgangspunten hanteren. In het besluit is voorzien in een basis om bij ministeriële regeling voor te schrijven hoe dieren, producten en voorwerpen moeten worden gekwalificeerd met het oog op de taxatie (artikel 5, eerste lid, onderdeel c).

d. Criteria waardebepaling

De criteria aan de hand waarvan de waarde wordt bepaald, zijn neergelegd in de artikelen 5 tot en met 9. Een onderscheid wordt gemaakt tussen verdachte en zieke dieren, producten en voorwerpen. Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk recht doet aan de waarde die het dier, product of voorwerp normaliter zou hebben gehad.

Voor verdachte dieren en producten komt dit neer op de marktwaarde (artikel 6, eerste lid). Tegelijkertijd moet worden gerealiseerd dat niet in alle gevallen kan worden nagegaan wat voor een dier of product op de markt voor opbrengst zou zijn gekregen, als dit in de praktijk nooit of zelden voorkomt. Voor die gevallen zal de waarde forfaitair worden bepaald door de minister, via vooraf vast te stellen waardetabellen (artikel 6, tweede lid, onderdeel a). Bij de vaststelling van deze waardetabellen wordt de sector in de regel geraadpleegd. In die gevallen waarin niet kan worden nagegaan wat voor een dier of product op de markt voor opbrengst zou zijn gekregen en ook de waardetabellen niet voorzien in een waarde, is het aan de deskundige zelf om de waarde te bepalen (artikel 6, tweede lid, onderdeel b).

Rekening is gehouden met de mogelijkheid dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, die maakt dat de marktwaarde, of de forfaitaire waarde uit de tabel, toch geen recht doet aan de werkelijke waarde, dit zowel ten voordele als ten nadele van de eigenaar. In dat geval heeft de taxateur de vrijheid om af te wijken (artikel 7, eerste lid), en een waarde vast te stellen die de werkelijke waarde zoveel mogelijk benadert. Dit wel onder de voorwaarde dat hij dit gemotiveerd doet (artikel 7, derde lid). Gedacht kan in elk geval worden aan de mate van specialisatie van het betrokken bedrijf of bijzondere eigenschappen van het dier (artikel 7, tweede lid).

Duidelijk is dat de waarde van een ziek dier lager is dan van een verdacht dier. Het is dus ook reëel dat de waarde van zieke dieren op een lager bedrag wordt vastgesteld. Dit was ook onder het oude regime van waardevaststelling het geval. Op grond van artikel 86, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 2 van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten gold een percentage van 50% voor zieke dieren en 0% voor dode dieren. Dit wordt in het nieuwe regime gecontinueerd (artikel 8). Deze lagere bedragen voor zieke en dode dieren is bedoeld om een tijdige melding door de houder te stimuleren.

Voor voorwerpen vindt de waardevaststelling plaats op basis van de vervangingswaarde (artikel 9). Dat komt neer op het bedrag dat nodig is om in de plaats van het onschadelijk gemaakte voorwerp een ander voorwerp te verkrijgen of te vervaardigen dat voor de bedrijfsuitoefening een in economisch opzicht gelijke betekenis heeft.

e. Deelnemers landbouwregeling omzetbelasting

Voor een eigenaar die gebruik maakt van de zogenoemde landbouwregeling, bedoeld in artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt de waarde vastgesteld inclusief compensatie voor de omzetbelasting (BTW). Wie deelneemt aan die regeling, kan de omzetbelasting op de aangekochte dieren, veevoer en dergelijke namelijk niet terugkrijgen van de fiscus. Bij verkoop van hun dieren, producten en voorwerpen, worden zij hiervoor gecompenseerd via het zogenoemde BTW-landbouwforfait. Die compensatie lopen zij mis wanneer de dieren, producten en voorwerpen worden vernietigd of onschadelijk gemaakt bij de bestrijding van een dierziekte. Weliswaar worden ze door het Rijk tegemoetgekomen in de schade, maar dat is geen verkoop die recht geeft op het BTW-landbouwforfait. Ondernemers die geen gebruik maken van de landbouwregeling, hebben bij inkoop de BTW wel teruggekregen. Om deze ongelijkheid weg te nemen voorziet dit besluit erin dat voor deelnemers aan de landbouwregeling de waardevaststelling plaatsvindt inclusief een compensatie voor de omzetbelasting. Bij diegenen die niet deelnemen aan de landbouwregeling wordt deze waarde zonder het BTW bedrag vastgesteld (artikel 10).

f. Herwaardering

Indien de minister of de eigenaar van de dieren geen genoegen neemt met de waardevaststelling, kan een herwaardering verzocht worden (artikel 11). De procedure tot herwaardering die in dit besluit is opgenomen, is vereenvoudigd ten opzichte van de procedure die tot dusverre gold. De reden hiervoor is dat de oude procedure tijdrovend was, onder meer ten gevolge van de benodigde benoeming van deskundigen door de kantonrechter. De procedure is thans zo ingericht dat het proces sneller kan verlopen.

De herwaardering wordt verricht door drie deskundigen. Naast de oorspronkelijke deskundige zijn dit een door de minister aangedragen deskundige en een door de eigenaar of diens gemachtigde aangedragen deskundige. Uiteraard dienen deze deskundigen te voldoen aan de vakbekwaamheidseisen en dienen zij te zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 87a van de wet.

De drie deskundigen proberen gezamenlijk overeenstemming te bereiken over de waardevaststelling. Slagen ze daar niet in dan wordt het gemiddelde bedrag van de drie voorgestelde waarderingen als waarde vastgesteld.

Hoewel het de deskundigen zijn die de waarde vaststellen, is het de minister die uiteindelijk de eigenaar tegemoet komt in de schade, en dus een besluit neemt hierover, op basis van de vastgestelde waarde. Mocht vaststelling van de waarde door de deskundigen, door haar inhoud of door de wijze van totstandkoming, ingaan tegen hetgeen redelijk en billijk is, dan kan de minister besluiten om de waardevaststelling die voortvloeit uit de herwaardering niet ten grondslag te leggen aan het besluit tot tegemoetkoming in de schade, en zal hij besluiten tot een andere tegemoetkoming. Zie in dit verband onder meer de uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 17 juli 2001 (LJN AB2988) en 31 januari 2006 (LJN AV2686). Een beslissing tot vaststelling van een andere tegemoetkoming vindt plaats zonder de herwaarderingsprocedure opnieuw te starten.

g. Formulier waardevaststelling

Artikel 87c van de wet draagt de minister op om een formulier vast te stellen waarop de onderbouwing van de waardevaststelling wordt vastgelegd. Dit besluit verplicht de deskundige die de waardevaststelling uitvoert, het formulier in te vullen. Ingeval van herwaardering vult ieder van de drie deskundigen een formulier in (artikel 12).

h. Onpartijdigheid

Met het oog op een objectieve vaststelling van de waarde door een deskundige is het zaak dat de deskundige zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten uitvoert. Dat betekent in ieder geval dat de deskundige op geen enkele wijze een belang, in financieel-economische zin of in emotionele zin, heeft bij het bedrijf waar de waardevaststelling betrekking op heeft. Dat geldt evenwel niet voor deze persoon alleen, maar ook voor degene waarmee tot in de derde graad een familiebetrekking bestaat. Dat brengt mee dat ook de echtgenoot of geregistreerde partner, alsook onder meer ouders, kinderen, kleinkinderen, broers, zussen, ooms en tantes, geen belangen in het betrokken bedrijf mogen hebben (artikel 13). Wanneer een deskundige, in strijd met het in artikel 13 gestelde, toch de waardevaststelling doet bij een bedrijf waarbij de deskundige of waarbij iemand tot wie de deskundige een familiebetrekking heeft tot in de derde graad, een belang heeft, dan kan dit een reden zijn voor de Minister om een herwaardering te verzoeken.

§4. Bedrijfseconomische effecten

Met het onderhavige besluit zijn geen extra administratieve lasten en nalevingskosten gemoeid. Het bezoek van de deskundige die de waardevaststelling uitvoert brengt weliswaar een administratieve last met zich, maar deze bezoeken werden ook afgelegd in het kader van de waardevaststelling onder het oude regime op grond van artikel 88 van de wet.

De omvang van de overige bedrijfseconomische effecten is op voorhand niet vast te stellen. Het is op voorhand niet mogelijk om te weten of een besmettelijke dierziekte uitbreekt en waar een ziekte uitbreekt. Evenmin is het mogelijk om thans al te weten hoeveel van de Nederlandse veehouderijbedrijven worden getroffen door de ziekte, wat de grootte is van die bedrijven en op hoeveel van die bedrijven bestrijdingsmaatregelen worden toegepast. Daardoor is het ook niet mogelijk om op voorhand te specificeren voor welke bedrijven dit besluit bedrijfseffecten kan hebben, hoeveel bedrijven dit zijn en wat voor mogelijk betrokken bedrijven de aard en omvang is van de kosten en baten voortvloeiend uit dit besluit.

Het besluit voorziet in regels voor de waardevaststelling, op basis waarvan de tegemoetkoming in de schade die door de overheid aan de betrokken eigenaren wordt uitgekeerd. Om die reden is het waarschijnlijk dat de baten die voortvloeien uit het besluit groter zullen zijn dan de lasten.

§5. Ontvangen commentaren

Het besluit is in concept toegezonden aan een groot aantal brancheorganisaties. De Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de Vereniging van de Nederlandse pluimveeverwerkende industrie en DLV Intensief Advies B.V. hebben commentaar gegeven op het concept.

De commentaren van de organisaties zijn overwegend instemmend. Sommige commentaren hebben betrekking op onderwerpen die worden geregeld bij ministeriële regeling. Deze worden bij het vaststellen van de ministeriële regeling betrokken. Voorstellen van de brancheorganisaties om de aanwijzing van deskundigen anders te regelen, zijn niet overgenomen. Wel is een voorstel voor een duidelijker definitie van de onpartijdigheid van deskundigen overgenomen. Voor de duidelijkheid is ook in de toelichting vastgelegd dat de sector wordt geraadpleegd bij de vaststelling van waardetabellen. De suggestie van een van de organisaties om het gebruiksdoel van dieren als apart waardebepalend element op te nemen, is overgenomen. Ook is ter verduidelijking toegevoegd dat eieren gelegd na het moment van verdacht verklaring en voor het moment van waardevaststelling, worden meegenomen in de waardebepaling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2008, nr. 5.

XNoot
1

Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van de Europese Unie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (PbEU L 55).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

Naar boven