Besluit van 11 december 2007, houdende wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning in verband met het verstrekken van stimuleringsuitkeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 november 2007, kenmerk DJB 2809291;

Gelet op artikel 21, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

De Raad van State gehoord (advies van 29 november 2007, nummer W13.07.0423/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 december 2007, DJB 2818239;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, vervalt.

B

Hoofdstuk III, paragraaf 1, komt te luiden:

§ 1. Het aanvragen of ambtshalve toekennen van een stimuleringsuitkering

Artikel 3.1.1
  • 1. Een stimuleringsuitkering wordt op aanvraag verleend.

  • 2. Onze Minister kan stimuleringsuitkeringen verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar.

  • 3. De aanvraag van de stimuleringsuitkering wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van de periode waarop deze betrekking heeft, ingediend.

  • 4. Bij de aanvraag wordt aangegeven welke activiteiten met behulp van de stimuleringsuitkering zullen worden gesubsidieerd, welke doelen daarmee worden nagestreefd en welke kosten met de activiteiten zullen zijn gemoeid.

  • 5. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het derde lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 3.1.2

Indien het bedrag van een stimuleringsuitkering wordt bepaald door het voor het verstrekken van stimuleringsuitkeringen in een bepaald tijdvak beschikbare bedrag onder gemeenten te verdelen op grond van een verdeelmaatstaf als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit financiële verhouding 2001 kan de stimuleringsuitkering in afwijking van artikel 3.1.1 zonder voorafgaande aanvraag worden verleend. Bij ministeriële regeling wordt als dan bepaald voor welke activiteiten de stimuleringsuitkering is bestemd.

C

Na artikel 3.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.1a

  • 1. Indien de stimuleringsuitkering zonder voorafgaande aanvraag wordt verleend, wordt in de beschikking tot verlening van de stimuleringsuitkering het bedrag van de stimuleringsuitkering vermeld dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald en welk bedrag ten hoogste zal worden verleend.

  • 2. De artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel 3.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.2a

  • 1. Indien de stimuleringsuitkering zonder voorafgaande aanvraag wordt verleend, kan Onze Minister voorschotten verlenen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bevoorschotting.

E

In artikel 3.4.1 wordt «volgend op het jaar waarin de uitkeringsperiode afloopt» vervangen door: volgend op het jaar waarin een stimuleringsuitkering is verstrekt.

F

In artikel 3.4.2 wordt «na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording,» vervangen door: na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording, volgend op het jaar waarin de uitkeringsperiode afloopt.

G

In artikel 3.5.1, tweede lid, vervalt «, het projectplan».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 december 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Uitgegeven de twintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kan aan gemeenten een uitkering verstrekt worden ten behoeve van de stimulering van de maatschappelijke ondersteuning. Op basis van artikel 21, tweede lid, j° 20, derde lid, zijn in Hoofdstuk III van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) regels gesteld over de verstrekking van stimuleringsuitkeringen. De bepalingen in dat hoofdstuk waren geënt op het inmiddels ingetrokken Besluit volksgezondheidssubsidies en het vervallen Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. Laatstgenoemde besluiten kenden vier typen uitkeringen: 1) uitkeringen per kalenderjaar, 2) uitkeringen voor meerdere kalenderjaren, 3) uitkeringen voor projecten die binnen de grenzen van een kalenderjaar vallen en 4) uitkeringen voor projecten die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar. De uitkeringen verbonden aan kalenderjaren waren gericht op structurele activiteiten, terwijl de uitkeringen voor projecten gericht waren op incidentele activiteiten. In het Bmo is de meerjarige uitkering niet opgenomen (type 2). Aan de mogelijkheid van een meerjarige uitkering blijkt nu, bij de voorbereidingen voor een specifieke uitkering ten behoeve van centra voor jeugd en gezin (Kamerstukken II 2006/07, 29 815, nr. 91), wel behoefte te bestaan. Met het onderhavige besluit wordt hierin voorzien en is tegelijkertijd een vereenvoudiging aangebracht door het onderscheid tussen uitkeringen voor structurele activiteiten en voor incidentele activiteiten te laten vervallen (artikel 3.1.1 en 3.5.1). Aan dat onderscheid is geen behoefte: het verstrekken van een stimuleringsuitkering is naar haar aard en gelet op het karakter van de Wmo veelal tijdelijk. Het gaat vooral om het bevorderen van de totstandkoming van nieuwe voorzieningen of van een nieuwe samenhang tussen voorzieningen. Dergelijke vernieuwingen vergen incidentele activiteiten in een aanloopfase en structurele activiteiten voor het bestendigen. Wanneer de vernieuwingen aldus zijn ingebed in het beleid dat gemeenten voor de maatschappelijke ondersteuning voeren, is een stimuleringsuitkering die vooruitlopend op dat beleid is toegekend, niet langer nodig.

In verband met dit laatste punt is voorts met de artikelen 3.1.2, 3.2.1a en 3.2.2a de mogelijkheid geschapen om stimuleringsuitkeringen ambtshalve toe te kennen en te bevoorschotten. Van deze mogelijkheid zal waarschijnlijk voor het eerst gebruik worden gemaakt bij de specifieke uitkering voor de centra voor jeugd en gezin. Indien een blijvende rijksbijdrage verlangd is voor het bestendigen van vernieuwingen die met een tijdelijke stimuleringsuitkering bevorderd worden, is een toevoeging van de middelen aan het gemeentefonds de aangewezen weg. De middelen in het gemeentefonds worden verdeeld aan de hand van een aantal objectieve, statistische maatstaven. Het ligt dan voor de hand bij het toekennen van stimuleringsuitkeringen te anticiperen op de verdeling van de middelen zoals dat in het gemeentefonds geschiedt. In dat geval is het indienen en beoordelen van een aanvraag overbodig, mits aan de uitkering de verplichting verbonden wordt deze te bestemmen voor bepaalde activiteiten.

Naar aanleiding van het rapport «Anders gestuurd, beter bestuurd: De specifieke uitkeringen doorgelicht» van de stuurgroep Brinkman heeft het kabinet het principe van single information en single audit (sisa) ingevoerd door zo veel mogelijk aan te sluiten bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf. Dit betekent dat het Rijk voor informatie over de aanwending van specifieke uitkeringen in beginsel voldoende heeft aan het jaarverslag en de jaarrekening van de gemeente of provincie. Bij meerjarige uitkeringen gaat het om de jaarverslagen en de jaarrekeningen over elk kalenderjaar van de uitkeringsperiode (artikel 3.4.1). De meerjarige uitkering wordt één keer, na ontvangst van de jaarstukken over het laatste kalenderjaar van de uitkeringsperiode, vastgesteld (artikel 3.4.2).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2008, nr. 5.

Naar boven