Besluit van 6 december 2007 tot wijziging van het Besluit van 6 december 2006,
tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van
20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van
de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet
arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006) (Stb. 647)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma,
van 4 december 2007, nr. WJZ/2007/50487 (6233), directie
Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op
artikel XII, eerste lid, van de Wet van
20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van
de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet
arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006) (Stb.
647);
Hebben
goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In
het enig artikel van het Besluit van 6
december 2006, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een aantal
wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt
(Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006) (Stb.
647) vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede
lid, het tweede
lid.
Artikel 2
Het
koninklijk besluit van 29 november 2007,
nr. 06.001468 wordt
ingetrokken.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de
uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
's-Gravenhage, 6
december
2007
Beatrix
De
Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
S. A.
M. Dijksma
Uitgegeven de twintigste december 2007
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
NOTA VAN TOELICHTING
Bij Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een
aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de
arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006)
(Stb. 647) is in artikel 6 van de Wet kinderopvang – dat bepaalt
wie in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag – een
(nieuw) tweede lid ingevoegd. Het nieuwe lid regelt, dat een (werkende)
ouder die werkloos wordt en een bijstands- of WW-uitkering ontvangt of
als niet-uitkeringsgerechtigde is ingeschreven bij de Centrale
organisatie werk en inkomen (CWI), gedurende zes maanden zijn aanspraak
op een kinderopvangtoeslag als bijdrage van de overheid in de kosten
van kinderopvang behoudt. Het doel van de regeling is om deze ouders in
de gelegenheid te stellen actief op zoek te gaan naar werk teneinde de
kans op een snelle en hernieuwde intrede op de arbeidsmarkt te
vergroten, zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken over de kosten
van kinderopvang. Het artikellid treedt op grond van het
inwerkingtredingbesluit van 6 december 2006 (Stb. 648) in werking op
1 januari 2008.
Begin 2007 werd
geconstateerd dat in de bovenomschreven
«werklozenregeling» als gevolg van een omissie
is nagelaten om óók het behoud van de (verplichte)
werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang te regelen, waardoor
de ouder die in enig jaar werkloos wordt, in die periode slechts een
deel van de kosten van kinderopvang ontvangt als gevolg waarvan een
deel van de financiële zorgen over de kosten van kinderopvang
voor die ouder blijft bestaan.
In het thans bij de Tweede
Kamer aanhangige voorstel van wet houdende wijziging van de Wet
kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van
enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een
klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met
de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken II 2006/07, nr.
31 134), is die onvolledigheid dan ook hersteld. De
inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel is – op
grond van de inwerkingtredingbepaling van dat voorstel –
eveneens bepaald op 1 januari 2008.
Eerst nu is gebleken dat door problemen bij de
Belastingdienst/Toeslagen met de uitvoering van de Wet administratieve
lastenverlichting in sociale verzekeringswetten (Walvis), de uitvoering
van de «werklozenregeling» door deze dienst ook
problematisch wordt. De regeling blijkt uitvoeringstechnisch namelijk
vooralsnog niet controleerbaar, hetgeen niet verantwoord wordt
geacht.
Voorgesteld wordt dan ook om de inwerkingtreding van
de regeling uit te stellen tot een nader – bij koninklijk
besluit – te bepalen tijdstip. Het onderhavige besluit strekt
daartoe.
De
Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
S. A.
M. Dijksma