Besluit van 11 december 2007, houdende regels met betrekking tot dierlijke bijproducten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 juli 2007, TRCJZ/2007/2271, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 81f, vierde en vijfde lid, en 81i van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 1 augustus 2007, no. W11.07.0208/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 december 2007, TRCJZ/2007/2750, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Paragraaf 2. Werkgebieden

Artikel 2

  • 1. Ingeval Onze Minister een werkgebied of soorten categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal die in een werkgebied worden verwerkt, als bedoeld in artikel 81f van de wet, wijzigt, stelt hij, nadat hij de betrokken ondernemers heeft gehoord, vast:

    a. een aan de ondernemer naar de mate van zijn nadeel als gevolg van de wijziging door de staat toe te kennen schadeloosstelling;

    b. een door de ondernemer naar de mate van zijn voordeel als gevolg van de wijziging aan de staat te betalen bedrag.

  • 2. Ten behoeve van de vaststelling van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt de ondernemer aan Onze Minister alle door deze verlangde gegevens. De ondernemer staat inzage van boeken en bescheiden door of vanwege Onze Minister toe.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte, de vaststelling, en de betaling van de schadeloosstelling of het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3

  • 1. Ingeval van overmacht als bedoeld in artikel 81f, vijfde lid, van de wet, kan Onze Minister op verzoek van de ondernemer voor wie een werkgebied is vastgesteld, een of meerdere andere ondernemers toestaan het in dat werkgebied aanwezige categorie 1- materiaal of categorie 2-materiaal geheel of gedeeltelijk te verwerken.

  • 2. Ingeval van overmacht als bedoeld in artikel 81f, vijfde lid, van de wet, kan Onze Minister een of meerdere ondernemers aanwijzen om het in een werkgebied aanwezige categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, geheel of gedeeltelijk te verwerken. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de ondernemer voor wie het desbetreffende werkgebied is vastgesteld en tegen wie wegens handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens hoofdstuk VIIA van de wet bepaalde de bijkomende straf, bedoeld in artikel 7, onder c, van de Wet op de economische delicten, is uitgesproken, tijdens de duur van deze straf geen schadeloosstelling wordt toegekend.

Artikel 4

Van een beschikking ingevolge artikel 2, eerste lid, en artikel 3 wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Paragraaf 3. Financiële bepalingen

Artikel 5

  • 1. De totale opbrengst van de vergoeding, bedoeld in artikel 81i, eerste lid, van de wet, overschrijdt de werkelijke kosten die de ondernemer maakt in het kader van het ophalen, vervoeren, verwerken, of verwijderen van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, niet.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de werkelijke kosten, bedoeld in het eerste lid, de hoogte van de vergoeding en de wijze waarop deze worden berekend.

Artikel 6

  • 1. Het tarief van de vergoeding, bedoeld artikel 81i, eerste lid, van de wet, alsmede wijzigingen daarvan behoeven de jaarlijkse goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. De ondernemer verschaft desgevraagd alle noodzakelijke informatie aan Onze Minister ten behoeve van de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid. Deze informatie gaat vergezeld van een verklaring omtrent de betrouwbaarheid van de informatie, opgesteld door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 7

  • 1. Indien categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal zodanig is verpakt of is vermengd met ander materiaal dat het desbetreffende categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal niet zonder aanmerkelijke kosten is te verwerken, kan de ondernemer voor deze extra kosten een vergoeding in rekening brengen aan de natuurlijke of rechtspersoon van wie het categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal afkomstig is.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1. De ondernemer betaalt aan de eigenaar of houder, die de huiden van eenhoevige en herkauwende dieren aanbiedt, een vergoeding.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop deze wordt berekend en de gevallen waarin, in afwijking van het eerste lid, geen vergoeding verschuldigd is.

Paragraaf 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Een werkgebied dat is vastgesteld op grond van artikel 10, eerste lid, van de Destructiewet wordt geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 81f, eerste lid, van de wet.

Artikel 10

Het Destructiebesluit wordt ingetrokken.

Artikel 11

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

  • 2. Artikel 3 vervalt drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • 3. Drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding komt artikel 4 te luiden:

Artikel 4

Van een beschikking ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit dierlijke bijproducten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 december 2007

Beatrix

De MInister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de twintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Bij Wet van 11 mei 2007 zijn de voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten van de Destructiewet overgeheveld naar hoofdstuk VIIA van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: wet). De Destructiewet is ingetrokken. De wet biedt de basis om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de toepassing, vaststelling of wijziging van werkgebieden, overmacht, de vergoeding die een ondernemer in rekening brengt voor het ophalen, vervoeren, verwerken of verwijderen van categorie 1 en categorie 2-materiaal en de vergoeding die de ondernemer moet betalen voor de huiden van eenhoevige en herkauwende dieren.

Gelet op het kabinetsstandpunt inzake de implementatie van Europese voorschriften is in artikel 81c van de wet bepaald dat regels ter implementatie van EG-richtlijnen en overeenkomsten tussen de EG en een of meer derde landen of internationale organisaties bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld. Aangezien er op dit moment geen EG-richtlijn of EG-overeenkomst op het gebied van dierlijke bijproducten van toepassing is, is daaraan geen uitvoering gegeven in dit besluit.

Voorschriften ter uitvoering van EG-verordeningen en EG-beschikkingen worden ingevolge artikel 81c van de wet bij ministeriële regeling vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de bepalingen uit het ingetrokken Destructiebesluit die ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1774/2002 waren vastgesteld, zullen worden opgenomen in een ministeriële regeling.

Het verplaatsen van voorschriften uit de Destructiewet en het Destructiebesluit naar het onderhavige besluit betreft een grotendeels technische exercitie. Inhoudelijk worden geen wijzigingen aangebracht in de voorschriften inzake dierlijke bijproducten. Hieronder wordt kort aangegeven in welke artikelen van de Destructiewet en het Destructiebesluit hetgeen dat in het onderhavige besluit is opgenomen, was opgenomen.

De voorschriften met betrekking tot de werkgebieden en de schadeloosstelling die zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van dit besluit, waren oorspronkelijk vastgelegd in artikel 10 van de Destructiewet en artikel 34 van het Destructiebesluit. Voor wat betreft de vergoeding aan de ondernemer waren de voorschriften die thans zijn opgenomen in artikel 5 en 6 van dit besluit vastgelegd in artikel 21 van de Destructiewet. De voorschriften met betrekking tot de vergoeding die de ondernemer moet betalen voor de huiden van eenhoevige en herkauwende dieren waren oorspronkelijk vastgelegd in artikel 14 van de Destructiewet en zijn thans opgenomen in artikel 7 van dit besluit. Tot slot is artikel 7 van de Destructiewet inzake de extra kosten die de ondernemer kan verhalen, verplaatst naar artikel 8 van dit besluit.

2. Overmacht

In artikel 81f, vijfde lid, van de wet is abusievelijk opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur tijdelijk regels kunnen worden gesteld met betrekking tot situaties waarin een ondernemer door overmacht niet aan zijn verwerkingsverplichtingen kan voldoen. Gelet op de formulering van het wetsartikel is ingevolge artikel 11, tweede lid, de werkingsduur van artikel 3 beperkt tot drie jaar na inwerkingtreding van het onderhavige besluit. De bedoeling was echter om structurele regels te kunnen stellen voor tijdelijke overmachtsituaties voor de duur van de overmacht. De wet zal derhalve op dit onderdeel worden aangepast.

3. Administratieve lasten

Omdat dit besluit een grotendeels technische wijziging behelst, brengt het geen verhoging of verlaging van administratieve lasten met zich mee. Het besluit is derhalve niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven