Besluit van 10 december 2007, houdende wijziging van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 5 november 2007, nr. FM 2007-02711 M;

Gelet op de artikelen 4:20, eerste, tweede en derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde en vijfde lid, 4:32, tweede lid, 4:34, derde lid, en 4:73, derde lid, aanhef en onderdelen a en c, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord, advies van 21 november 2007, nr. W06.07.0419/III;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 3 december 2007, nr. FM 2007-02878 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. afsluitprovisie:

1°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, die een bemiddelaar die rechtstreeks contact heeft met een consument ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst inzake een complex product tussen een aanbieder en die consument rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van het complexe product; of

2°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, die een bemiddelaar die rechtstreeks contact heeft met een consument en die een complex product als bedoeld in onderdeel d, onder 4°, samenstelt of in de markt verkrijgbaar stelt, ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst tussen een aanbieder en die consument inzake een financieel product dat onderdeel is van dat complexe product, rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van dat financiële product;

2. Onderdeel g komt te luiden:

g. doorlopende provisie:

1°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, niet zijnde afsluitprovisie, die een bemiddelaar die rechtstreeks contact heeft met een consument na de totstandkoming van een overeenkomst inzake een complex product tussen een aanbieder en die consument rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van het complexe product; of

2°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, niet zijnde afsluitprovisie, die een bemiddelaar die rechtstreeks contact heeft met een consument en die een complex product als bedoeld in onderdeel d, onder 4°, samenstelt of in de markt verkrijgbaar stelt, na de totstandkoming van een overeenkomst tussen een aanbieder en die consument inzake een financieel product dat onderdeel is van dat complexe product rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van dat financiële product;

3. Onderdeel w komt te luiden:

w. maandlast: bedrag dat een consument verschuldigd is aan betalingen ter zake van krediet, berekend voor één kalendermaand, waaronder in ieder geval betalingen aan rente en aflossing in verband met het krediet;

4. Onderdeel ff komt te luiden:

ff. totale prijs van het krediet: som van de door een consument te betalen maandlasten gedurende de looptijd van een kredietovereenkomst, of, indien het doorlopend krediet betreft, gedurende de theoretische looptijd van een kredietovereenkomst;

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «exameninstituut als bedoeld in artikel 9, eerste lid,» toegevoegd: of over een geldige erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «erkend exameninstituut» toegevoegd: of over een geldige erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «een diploma» toegevoegd: of een erkenning van beroepskwalificaties.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien een houder van een diploma of een erkenning van beroepskwalificaties niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn heeft voldaan aan de in zijn geval relevante toetstermen voor permanente educatie, is het diploma of de erkenning van beroepskwalificaties ongeldig vanaf het einde van die termijn tot hij alsnog daaraan voldoet.

D

Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het tweede lid vervalt de zinsnede «in combinatie met een kredietsom of kredietlimiet».

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een financiële onderneming betrekt in de berekening van de maandlast, bedoeld in het eerste of tweede lid, alle kosten die de consument verschuldigd is om voor het betreffende krediet in aanmerking te komen. De informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft alleen betrekking op kredieten die representatief zijn voor de kredieten die feitelijk door de financiële onderneming worden verstrekt.

3. Het zesde lid, onderdeel b komt te luiden:

b. verstrekt zij daarbij informatie over de hoogte van het effectief kredietvergoedingspercentage of de kredietvergoeding na afloop van deze periode dan wel, indien de hoogte van dat effectief kredietvergoedingspercentage of die kredietvergoeding variabel is of nog niet kan worden vastgesteld, over de op het tijdstip van het doen van de reclame-uiting geldende kredietvergoeding voor overeenkomsten over krediet van gelijke soort, omvang en duur en wijst zij op de mogelijkheid van een hoger effectief kredietvergoedingspercentage in de toekomst; en

4. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Als maandlast als bedoeld in dit artikel wordt in de reclame-uiting de gewogen gemiddelde maandlast die op het krediet van toepassing is genoemd. Indien het krediet geheel of gedeeltelijk aflossingsvrij is, worden, onverminderd het zesde lid, de gewogen gemiddelde maandlast in de aflossingsvrije periode en de bij de aflossing te betalen gewogen gemiddelde maandlast genoemd.

5. Het elfde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. neemt in een reclame-uiting over krediet geen mededelingen op die gericht zijn op het gemak of de snelheid waarmee het krediet wordt verstrekt;

6. In het twaalfde lid wordt na de zinsnede «Indien een financiële onderneming in een reclame-uiting informatie» ingevoegd: als bedoeld in het eerste of tweede lid of informatie over een specifiek product.

7. In het dertiende lid wordt de zinsnede «zijn het derde en vierde lid» vervangen door: is het vierde lid.

E

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «alsmede met betrekking tot» wordt vervangen door een komma.

2. Na de zinsnede «vijfde en zesde lid» wordt toegevoegd: , en de wijze van berekening van de kosten van verzekeringen en zekerheidsrechten als bedoeld in 53, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel b, onder 3°.

F

In artikel 58 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op bemiddelaars die complexe producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 4°, samenstellen of in de markt verkrijgbaar stellen en bemiddelen in de financiële producten die onderdeel zijn van die complexe producten. Indien een bemiddelaar als bedoeld in de vorige volzin niet kan voldoen aan het tweede lid, verstrekt hij aan de consument de in het derde lid bedoelde informatie.

G

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i komt te luiden:

i. de premie, verschuldigd voor de hoofddekking en, indien de overeenkomst voorziet in een of meer nevenuitkeringen, de premies die voor elk van de nevenuitkeringen zijn verschuldigd en, indien deze premies gedurende de looptijd fluctueren, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de wijze waarop ze worden berekend en van de factoren waardoor het beloop ervan wordt bepaald;

2. Het eerste lid, onderdeel l komt te luiden:

  • l. indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling:

    1°. de kosten die worden ingehouden op de premie, bedoeld in onderdeel i, onderverdeeld naar eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;

    2°. de kosten die worden ingehouden op de waarde van de rechten van deelneming, onderverdeeld naar eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;

    3°. de kosten die de beheerder van de beleggingsinstelling jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van de rechten van deelneming in die beleggingsinstelling;

    4°. de invloed van het gemiddelde jaarlijkse percentage van de kosten, bedoeld onder 1°, 2° en 3°, op het rendement en de uitkering, verbonden aan de overeenkomst;

    5°. de wijze waarop de kosten, bedoeld onder 1°, 2° en 3°, worden verdeeld over de looptijd van de overeenkomst met de cliënt;.

3. De onderdelen m tot en met p van het eerste lid worden geletterd n tot en met q.

4. Na het eerste lid, onderdeel l, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

m. een omschrijving van de gevolgen van een verhoging of verlaging van de premie, met inbegrip van premievrijmaken, en, indien de overeenkomst in die mogelijkheid voorziet, van afkoop, en een opgave van de afkoopwaarde gedurende ten minste de eerste tien jaren van de looptijd, onder vermelding van het voor de berekening gehanteerde rendementspercentage;

5. Het eerste lid, onderdeel q (oud) vervalt.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5 Het eerste lid, aanhef en onderdeel m, is niet van toepassing indien de cliënt een werkgever is die een overeenkomst afsluit ten behoeve van zijn werknemers in verband met een door hem toegezegd pensioen.

H

In artikel 68, eerste lid, vervalt de zinsnede «op het eerstvolgende rekeningafschrift».

I

Artikel 73 komt te luiden:

Artikel 73

  • 1. Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een levensverzekering verstrekt een levensverzekeraar de cliënt, voorzover van toepassing, ten minste de volgende informatie:

    a. iedere wijziging van zijn handelsnaam of handelsnamen, statutaire naam, rechtsvorm of adres;

    b. iedere wijziging van de polisvoorwaarden;

    c. voorzover zulks niet blijkt uit een wijziging van de polisvoorwaarden: iedere wijziging van de overeenkomst met betrekking tot de in de artikelen 57, eerste lid, onderdeel c, en artikel 60, eerste lid, onderdelen b tot en met m, en o tot en met s, bedoelde onderwerpen of van de op die onderdelen van toepassing zijnde regelgeving;

    d. de jaarlijkse winstdeling;

    e. indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling:

    een jaarlijkse opgave over het voorafgaande jaar van:

    1°. de waarde-ontwikkeling van het opgebouwde kapitaal;

    2°. de door de cliënt betaalde premies, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel i;

    3°. de met de cliënt verrekende kosten, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel l, onder 1°, 2° en 3°;

    4°. het op het opgebouwde kapitaal behaalde rendement;

    f. indien het een levensverzekering betreft die gekoppeld is aan hypothecair krediet en de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling: een jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op basis van een pessimistische voorspelling of het historisch rendement;

    g. indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling: het gevoerde beheer van de beleggingsinstelling;

    h. indien de cliënt daarom verzoekt: een opgave van de premievrije waarde op de einddatum van de verzekering, onder vermelding van het voor de berekening gehanteerde rendementspercentage, of een opgave van de wegens afkoop verschuldigde kosten en de actuele afkoopwaarde.

  • 2. Indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling verstrekt de levensverzekeraar, onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel h, aan de cliënt die verzoekt zijn premie te verhogen of te verlagen of zijn polis premievrij te maken: een aan de nieuwe premie aangepaste opgave overeenkomstig artikel 60, eerste lid, onderdeel l, onder 1°, 2° en 3°.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onderdelen e, f en h, en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de cliënt een werkgever is die de overeenkomst heeft afgesloten ten behoeve van zijn werknemers in verband met een door hem toegezegd pensioen.

J

In artikel 77, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 60, eerste lid, onderdelen h, i, l, m, n, o, r, s en t» vervangen door: artikel 60, eerste lid, onderdelen h, i, l, m, n, o, p, r, s en t.

K

In artikel 113, eerste lid wordt de zinsnede «ten minste» vervangen door meer dan.

L

Aan artikel 150 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op overeenkomsten inzake complexe producten voor zover tussen de desbetreffende aanbieder en de consument door tussenkomst van dezelfde bemiddelaar ten minste drie maanden voorafgaand aan het sluiten daarvan een overeenkomst is gesloten inzake een financieel product dat onderdeel is van het desbetreffende complexe product.

M

Artikel 151 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op overeenkomsten inzake complexe producten voor zover tussen de desbetreffende aanbieder en de consument door tussenkomst van dezelfde bemiddelaar ten minste drie maanden voorafgaand aan het sluiten daarvan een overeenkomst is gesloten inzake een financieel product dat onderdeel is van het desbetreffende complexe product.

N

In bijlage B, behorend bij artikel 5, wordt onderdeel 6.6 als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel f vervalt «en».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «; en» wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

h. kennis van beleggen.

ARTIKEL II

Artikel 73, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen komt als volgt te luiden:

f. indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling: een jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op basis van een pessimistische voorspelling of het historisch rendement;

ARTIKEL III

A

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008, met uitzondering van:

1. artikel I, onderdeel F, dat in werking treedt met ingang van 1 oktober 2009;

2. artikel II, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2009.

B

In afwijking van onderdeel A treden, indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2007 ingediende voorstel van wet houdende Algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties) (Kamerstukken 2006/07, 31 059), tot wet is of wordt verheven en die wet nog niet in werking is getreden op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, de onderdelen B en C van artikel I in werking met ingang van het tijdstip waarop die wet in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 december 2007

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de negentiende december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) is aangepast om de volgende redenen:

– het vergroten van de transparantie van beleggingsverzekeringen (paragraaf 2);

– het verduidelijken van de regels over beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten (paragraaf 3);

– het aanscherpen van de regels over kredietreclame (paragraaf 4);

– het aanpassen van de eindtermen die gelden voor de vakbekwaamheid van personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) (paragraaf 5);

– het aanbrengen van enkele andere wenselijke verbeteringen/verduidelijkingen van technische aard.

2. Beleggingsverzekeringen

Een beleggingsverzekering is een samengesteld product dat verzekerings- en beleggingselementen bevat. Beleggingsverzekeringen zijn al geruime tijd in opspraak.In oktober 2006 kwam een oriënterend onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) in de openbaarheid, waaruit bleek dat de door de AFM bij enkele verzekeraars onderzochte producten complex, ondoorzichtig en relatief duur waren. Al eerder had het Verbond van Verzekeraars de commissie De Ruiter ingesteld, met de opdracht aanbevelingen te doen om de transparantie van beleggingsverzekeringen te vergroten. De commissie De Ruiter heeft in december 2006 haar eindrapport gepresenteerd.

Bij brief van 19 januari 20071 heeft de minister van Financiën het rapport, en zijn reactie daarop, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. In die brief merkte hij op dat het in de eerste plaats aan de verzekeraars zelf is om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de commissie De Ruiter, maar dat ook de wetgever hierin een verantwoordelijkheid heeft. «Aangezien de geconstateerde problemen rond beleggingsverzekeringen hebben kunnen optreden ondanks de in de loop der tijd geleidelijk aangescherpte regelgeving ligt het in de rede dat ook op dat vlak aanpassingen nodig zijn», zo stelde hij in zijn brief. Door deze wijziging van het Bgfo is dit voornemen uitgevoerd.

De aanpassingen hebben, zoals aangekondigd in de brief van 19 januari 2007, in het bijzonder betrekking op de volgende onderwerpen:

– meer inzicht in de diverse kostensoorten;

– jaarlijkse informatie over de ontwikkeling van de polis;

– meer duidelijkheid over de gevolgen van voortijdige beëindiging van de polis en van andere tussentijdse wijzigingen, zoals het premievrij maken van de polis en verhoging of verlaging van het verzekerd bedrag.

De aanscherpingen in de verplichte informatieverstrekking over beleggingsverzekeringen worden in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting nader toegelicht.

Informatiemodellen verzekeraars

Het Verbond van Verzekeraars heeft naar aanleiding van het rapport van de commissie De Ruiter het initiatief genomen om de door de commissie voorgestelde informatiemodellen verder uit te werken en te verfijnen. Dit heeft geresulteerd in vijf modellen. De eerste drie zijn gebaseerd op de drie modellen van de commissie De Ruiter:

1. Algemene informatie over beleggingsverzekeringen. Dit model legt uit wat een beleggingsverzekering is; het is bestemd voor de oriëntatiefase en te gebruiken naast bijvoorbeeld de financiële bijsluiter.

2. Specifieke productinformatie. Dit model laat zien welke uitkeringen zijn verzekerd en welke kosten op de premie en op de beleggingen worden ingehouden. Het is bestemd als bijlage bij de offerte.

3. Jaarlijkse informatie tijdens de looptijd. Met dit model wordt de polishouder periodiek (tenminste jaarlijks) geïnformeerd over de ontwikkeling van het opgebouwde kapitaal, inclusief een toelichting op de mutatie ten opzichte van het beginsaldo.

4. Informatie over de berekening van de afkoopwaarde als de klant daartoe wil overgaan.

5. Een variant op het derde model voor spaarkasovereenkomsten.

De bij het Verbond aangesloten verzekeraars passen de genoemde modellen met ingang van 1 januari 2008 toe. Belangrijk is uiteraard wel dat deze zelfregulering voldoet aan de aangescherpte regels in het Bgfo. Waar dat niet het geval mocht zijn, zullen verzekeraars niet zonder meer kunnen volstaan met hun eigen informatiemodellen.

«Level playing field»

Randvoorwaarde bij de voorgenomen wijzigingen is dat deze niet leiden tot een verstoring van het «level playing field». Uitgangspunt is en blijft dat voor vergelijkbare producten vergelijkbare verplichtingen gelden, en omgekeerd, dat verschillen in regels worden gerechtvaardigd door verschillen in productkenmerken. Dit leidt tot de vraag in hoeverre de wijzigingen alleen betrekking moeten hebben op beleggingsverzekeringen, of ook zouden moeten gelden voor andere financiële producten, in het bijzonder andere levensverzekeringen en deelnemingen in beleggingsinstellingen. Daarover het volgende.

De belangrijkste aanscherpingen in het Bgfo hebben tot doel ervoor te zorgen dat verzekeraars meer en beter inzicht bieden in de diverse kostensoorten bij beleggingsverzekeringen. Dat inzicht is van belang omdat de kosten die op de premie en op de beleggingen worden ingehouden mede bepalend zijn voor de opbouw van het verzekerd kapitaal en uiteindelijk voor de hoogte van de uitkering op de einddatum. Dat laatste is niet het geval als een vast kapitaal is verzekerd. De uitkering is dan niet afhankelijk van hogere of lagere kosten, zodat inzicht in de samenstelling van de premie weinig toegevoegde waarde heeft. Het is dan ook niet de bedoeling dat voor zulke verzekeringen eenzelfde specificatie van de premie wordt voorgeschreven als voor beleggingsverzekeringen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de regels inzake provisietransparantie ook bij (kapitaal)verzekeringen met een vaste uitkering onverkort van toepassing zijn.

Voor deelnemingen in beleggingsinstellingen geldt dat het prospectus uitgebreide informatie dient te bevatten over de kosten van de beleggingsinstelling die op welke wijze dan ook ten laste komen van de deelnemers. Voor aanscherping van deze regels bestaat in dit kader geen aanleiding. Op de wenselijkheid van een prospectusplicht voor beleggingsfondsen die uitsluitend dienen voor het onderbrengen van beleggingen uit beleggingsverzekeringen (unit-linked fondsen) wordt verderop in deze nota van toelichting ingegaan.

De regels over de informatieverschaffing bij levensverzekeringen tijdens de looptijd van de overeenkomst voorzagen niet in een jaarlijkse opgave van de waardeontwikkeling van de polis. Dit was met name een gemis bij beleggingsverzekeringen, gegeven het feit dat de waarde van deze producten de onzekere uitkomst is van diverse factoren. Bij levensverzekeringen met een vast eindkapitaal is dat laatste niet het geval. Voor de polishouder is dan van belang dat hij goed is geïnformeerd over de afkoopwaarde op verschillende momenten van de looptijd. Een jaarlijkse opgave van het opgebouwde kapitaal heeft bij deze producten minder toegevoegde waarde.

Het is niet nodig een jaarlijkse waardeopgave voor te schrijven ten aanzien van deelnemingen in beleggingsinstellingen. Alleen het aantal deelnemingsrechten dat iemand houdt is individueel bepaald. Het beleggingssaldo is daarmee steeds eenvoudig vast te stellen. De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat evenmin regels over periodieke overzichten van het saldo op betaal- en spaarrekeningen.

Afkoop van een levensverzekering dient te worden onderscheiden van het beëindigen van een deelneming in een beleggingsfonds door het verkopen van de deelnemingsrechten. In het eerste geval is sprake van het ontbinden van een overeenkomst vóór het verstrijken van de looptijd ervan. Dat heeft gevolgen voor de waarde van de polis op dat moment, met name vanwege nog openstaande kosten die niet meer kunnen worden verrekend met toekomstige premies. Dit laatste geldt voor alle levensverzekeringen met afkoopwaarde, zowel gewone als beleggingsverzekeringen. Het is belangrijk dat de polishouder hierover duidelijk wordt geïnformeerd.

Bij een deelnemingsrecht in een beleggingsinstelling ligt de situatie anders. Dit is een financieel instrument dat op elk moment verkocht kan worden tegen de dan geldende koers, verminderd met verkoopkosten. De waarde van een deelneming in een beleggingsinstelling is aldus op elk moment eenvoudig vast te stellen, terwijl het bepalen van de afkoopwaarde van een levensverzekering een actuariële berekening vergt. Er was derhalve geen behoefte aan regels, vergelijkbaar met die inzake afkoop, voor andere financiële producten dan levensverzekeringen.

De vraag kan worden gesteld of het niet in de rede had gelegen dat unit-linked fondsen net als andere beleggingsinstellingen verplicht moeten worden een prospectus beschikbaar te houden. Een dergelijke verplichting bestaat (nog) niet, omdat unit-linked fondsen, in elk geval in juridische zin, niet als collectieve belegging kwalificeren (de verzekeraar is de enige deelnemer, ook al is dat ten behoeve van de polishouders).2 Om de volgende redenen voorziet dit besluit niet in invoering van een prospectusplicht voor unit-linked fondsen.

In de brief van 19 januari 2007 werd het voornemen vermeld een einde te maken aan de ongelijke behandeling van unit-linked fondsen ten opzichte van andere beleggingsinstellingen, voor zover daar geen goede gronden meer voor bestaan. Een dergelijke aanpassing vergt een wijziging van de Wft. Dat geldt ook voor de (eventuele) invoering van een prospectusplicht voor unit-linked fondsen. Het ligt dan ook in de rede de wettelijke regels voor zulke fondsen in onderlinge samenhang te bezien. Daarbij is mede van belang dat het gebrek aan transparantie rond beleggingsverzekeringen zich vooral deed gelden ten aanzien van de diverse kostensoorten en de verschillende doeleinden waarvoor de premie wordt gebruikt en minder ten aanzien van het achterliggende unit-linked fonds.

Pensioenverzekeringen

De artikelen 60 en 73 regelen de informatieverplichtingen voor levensverzekeraars ten opzichte van hun cliënten. Onder cliënt wordt in dit verband mede verstaan de werkgever die een overeenkomst afsluit ten behoeve van zijn werknemers in verband met een door hem toegezegd pensioen. De reden daarvoor is dat het ook in dat geval van belang is dat de werkgever, als verzekeringnemer, goed wordt geïnformeerd over de inhoud van de overeenkomst. In het bijzonder is voor de werkgever de verplichte precontractuele informatie van belang, zodat hij bijvoorbeeld weet welke kosten op grond van de overeenkomst in rekening worden gebracht.

Er zijn echter ook verschillen ten opzichte van de situatie waarin de cliënt een consument is die voor zichzelf een levensverzekering afsluit, met name vanwege de toepasselijkheid van de Pensioenwet. De Pensioenwet bepaalt onder andere (in artikel 6) dat de Wft niet van toepassing is op de verhouding tussen een verzekeraar en een aanspraak- of pensioengerechtigde. De in de artikelen 60 en 73 bedoelde informatie is gericht aan de werkgever en dient voor hem relevant te zijn. De informatie richting de individuele werknemers/deelnemers is geregeld bij of krachtens de Pensioenwet. Zij worden ondermeer geïnformeerd door middel van het jaarlijkse uniform pensioenoverzicht.

Belangrijk is daarom dat de informatie aan de werkgever op grond van het Bgfo en de informatie aan de werknemer op grond van de Pensioenwet elkaar aanvullen en niet overlappen. Dit laatste noodzaakt tot enkele uitzonderingsbepalingen voor de hier bedoelde pensioenverzekeringen. In de toelichting bij de artikelen 60 en 73 wordt hier nader op ingegaan.

3. Beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten

Het onderhavige besluit wijzigt voorts de artikelen 1, 58, 150 en 151 van het Bgfo die betrekking hebben op beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten.3 Verduidelijkt wordt dat deze bepalingen eveneens van toepassing zijn op complexe producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 4°, van het Bgfo (d.w.z. complexe hypothecaire producten), die door bemiddelaars die rechtstreeks contact hebben met de consument, worden samengesteld of in de markt verkrijgbaar worden gesteld. Overigens kan hier opgemerkt worden dat artikel 58 op 1 oktober 2009 in werking zal treden.4

4. Kredietregels

Door dit besluit zijn enige regels die gelden voor kredietverstrekking aangepast. De meeste aanpassingen vloeien voort uit de resultaten van de flitsevaluatie naar de regels voor kredietreclame die de minister van Financiën op 12 januari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 37) naar de Tweede Kamer heeft gezonden. In de flitsevaluatie is onder andere bezien of onderdelen van de regels voor kredietreclame moeten worden aangescherpt. In het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting wordt ingegaan op de afzonderlijke aanscherpingen.

Naast aanpassing van de regels voor kredietreclame zijn redactionele wijzigingen van de artikelen 68 en 113 van het Bgfo doorgevoerd.

5. Vakbekwaamheid

In verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) met het voorstel van wet houdende Algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties) (Kamerstukken 2006/07, 31059), wordt het voor houders van een diploma voor financiële dienstverlening van een andere lidstaat ook mogelijk de vereiste vakbekwaamheid in Nederland aan te tonen. De aanpassingen van artikel 6 en 7 strekken daartoe.

In bijlage B bij het besluit is een beperkte wijziging doorgevoerd in de eindtermen die gelden voor de vakbekwaamheid van personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de Wft (waaronder medewerkers van een financiële dienstverlener). Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel N.

6. Administratieve lasten

Beleggingsverzekeringen

De aangescherpte eisen voor de informatieverstrekking over beleggingsverzekeringen en (ten dele) andere kapitaalverzekeringen brengen administratieve lasten met zich. Deze hangen samen met de volgende informatieverplichtingen:

• uitbreiding van de precontractuele informatie: meer informatie over de samenstelling van de premie (alleen beleggingsverzekeringen) en over de gevolgen van afkoop, premieverlaging en andere polismutaties (alle levensverzekeringen met afkoopwaarde);

• uitbreiding van de tijdens de looptijd te verstrekken informatie: jaarlijkse opgave van de waarde van het opgebouwde kapitaal (alleen beleggingsverzekeringen) en informatie aan polishouders die willen overgaan tot wijziging van de premie, premievrijmaken of afkoop (ook relevant voor andere dan beleggingsverzekeringen).

De administratieve lasten bestaan uit de eenmalige kosten als gevolg van de benodigde investeringen in software en administratieve processen, en de doorlopende kosten in verband met de nieuwe informatieverplichtingen bij het afsluiten van de polis en tijdens de looptijd.

De omvang van de administratieve lasten kan niet precies worden berekend, omdat er teveel onbekende parameters zijn, zoals de gemiddelde investeringen per verzekeraar en de gemiddelde kosten per rapportage. Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat het Centrum voor Verzekeringsstatistiek de nalevingslasten van de modellen De Ruiter zal gaan meten.

Een, weliswaar ruwe, benadering van de administratieve lasten is wel mogelijk. De informatie die verzekeraars bij het afsluiten van nieuwe beleggingsverzekeringen, in aanvulling op de offerte, zullen verstrekken over de samenstelling van de premie, vertoont qua inhoud en reikwijdte de nodige overeenkomsten met de oorspronkelijke financiële bijsluiter – dat wil zeggen voor de introductie van de maatmensmethode en de andere latere aanpassingen – zoals die medio 2002 voor complexe producten verplicht is gesteld. De destijds voor de financiële bijsluiter berekende administratieve lasten voor verzekeraars geven dan ook een redelijke benadering van de lasten die de rapportages op basis van het nieuwe onderdeel l van artikel 60, eerste lid, met zich brengen. Het gaat dan om een bedrag van € 25,55 mln voor het eerste jaar (in dit geval 2008) en van € 9,67 mln structureel voor de jaren daarna.5 In dit geval slaan de eenmalige lasten (€ 15,9 mln) neer in 2007; de structurele lasten doen zich voor vanaf 2008 (zie de tabel hierna).

Ook aan de jaarlijkse opgave van het opgebouwde kapitaal zijn administratieve lasten verbonden. Hierna wordt aangenomen dat deze lasten wat betreft de eenmalige kosten en de jaarlijkse vaste kosten vergelijkbaar zijn met die van de financiële bijsluiter. De variabele kosten, die overigens een relatief beperkt deel van het totaal uitmaken, zijn aanmerkelijk hoger omdat het bij dit onderdeel gaat om alle nog uitstaande beleggingsverzekeringen; volgens een ruwe schatting zo’n 4 miljoen. De berekening komt zo uit op een bedrag van € 15,9 mln voor de eenmalige lasten in 2007 en op € 11,9 mln structureel vanaf 2008.

De administratieve lasten die verbonden zijn aan de informatieverplichtingen bij polismutaties kunnen geacht worden begrepen te zijn in de lasten van de precontractuele informatie. Verzekeraars gebruiken het door hen ontwikkelde model 2 zowel voor nieuwe polissen als voor polismutaties (exclusief afkoop6). In de berekeningen voor de financiële bijsluiter is destijds uitgegaan van 800.000 documenten per jaar voor de verzekeringsector. In de actuele situatie gaat het om een jaarlijkse productie van ca. 400.000 nieuwe beleggingsverzekeringen en een aantal polismutaties in dezelfde orde van grootte.

Samengevat:

In mln euro

2007

2008 e.v.

Precontractuele informatie

15,9

9,7

Jaarlijkse waarde-opgave

15,9

11,9

Totaal

31,8

21,6

De berekeningen laten zien dat aan de maatregelen ter vergroting van de transparantie van beleggingsverzekeringen hoge administratieve lasten zijn verbonden. Dit doet niet af aan het belang van deze maatregelen. Opgemerkt zij voorts dat verzekeraars op dit vlak hun eigen verantwoordelijkheid hebben onderkend. Zij hebben zelf het initiatief genomen tot de instelling van de commissie De Ruiter en besloten gevolg te geven aan de aanbevelingen van die commissie.

Aanpassing kredietregels

De wijzigingen van artikel 68 en 113 van het Bgfo dienen ertoe twee verschrijvingen te corrigeren en hebben in die zin geen invloed op de administratieve lasten. De aanscherping van de reclameregels zal betekenen dat de inhoud van bepaalde reclameboodschappen moet worden aangepast. Hoewel dit in beginsel een stijging van administratieve lasten betekent, zal dit in de praktijk beperkt zijn, omdat kredietverstrekkers reclameboodschappen toch al regelmatig aanpassen. Het algemene beeld is dat de aanpassing van de kredietregels dus geen noemenswaardig effect heeft op de administratieve lasten.

Beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten

De aanpassingen van de artikelen inzake beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten brengen administratieve lasten en nalevingskosten mee. De administratieve lasten zijn een gevolg van de aanpassing van de artikelen 1 en 58 van het Bgfo en de nalevingskosten zijn een gevolg van de aanpassingen van de artikelen 1, 150 en 151 van het Bgfo. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het een verduidelijking van de regelgeving betreft. Met andere woorden, hetgeen via deze verduidelijking wordt bereikt, werd al beoogd met de maatregelen in het Bgfo die reeds golden. De bedrijfseffecten van de aanpassingen zullen dan ook beperkt zijn.

De aanpassingen van de artikelen 1 en 58 leiden tot administratieve lasten bij bemiddelaars die rechtstreeks contact hebben met klanten. De aanpassingen leiden ertoe dat bemiddelaars die rechtstreeks contact hebben met klanten, ook bij hypothecaire producten die door een ander dan de aanbieder worden gecombineerd tot een complex product, een kostenverklaring en provisietransparantie zullen moeten bieden. Deze lasten zullen vanaf oktober 2009 optreden aangezien beloningstransparantie vanaf dat moment vereist wordt. De eenmalige administratieve lasten van de maatregel zijn nihil. De vereiste kostenverklaring is namelijk al opgesteld ten behoeve van overeenkomsten inzake complexe producten die door een aanbieder zijn samengesteld.7 Deze verklaring wordt door bemiddelaars aangevuld met een standaardformulering waarin de transparantie van de provisie per overeenkomst zal worden opgenomen. Dezelfde verklaring kan worden gebruikt voor de producten waarop de aanpassing betrekking heeft.

De administratieve lasten van de maatregelen bedragen doorlopend € 0,1 miljoen. De berekening is als volgt: per overeenkomst zal de hoogte van de beloning met betrekking tot het specifieke product moeten worden ingevuld in de standaardformulering. De hoogte van de beloning zal daartoe moeten worden opgezocht in de beloningstabellen die worden gehanteerd door de betreffende marktpartij. Deze actie zal twee minuten in beslag nemen. Uitgaande van een uurloon van € 55 levert dit een lastendruk per overeenkomst op van € 1,83. Deze kosten per overeenkomst moeten worden vermenigvuldigd met het aantal overeenkomsten. Dit betreft voor het intermediair naar schatting jaarlijks 50.0008 adviezen. De totale doorlopende lasten van de aanpassing met betrekking tot beloningstransparantie bedragen aldus € 0,1 miljoen.

De nalevingskosten van de aanpassingen komen voort uit de aanpassing van de artikelen 1, 150 en 151 met betrekking tot het percentage van de totale provisie dat als afsluitprovisie mag worden uitgekeerd. Aanbieders zullen de ICT-systemen die worden gebruikt voor de betaling van afsluit- en doorlopende provisie aan het intermediair, zodanig moeten aanpassen dat zij voor producten die door een ander dan zij zelf worden samengevoegd tot complex hypothecair product, provisie uitbetalen overeenkomstig de balans van artikel 150. Het betreft maximaal 49 bancaire aanbieders. De nalevingskosten van de verduidelijking zullen namelijk enkel aanbieders van het hypothecaire kredietgedeelte van complexe hypothecaire productcombinaties betreffen. Dit komt doordat de onderdelen die met het kredietgedeelte worden gecombineerd voor het grootste gedeelte al als complex product worden aangemerkt en uit dien hoofde reeds onder de betreffende bepaling van het Bgfo vielen. De ICT-investering die wordt vereist zal naar verwachting € 50.000 bedragen. Deze investering zal niet alle bancaire aanbieders raken omdat een gedeelte van de aanbieders de huidige systemen al zodanig hebben ingericht dat aan de norm voldaan kan worden. De totale nalevingslasten van deze maatregelen bedragen daarom € 1 miljoen (20 aanbieders x € 50.000).

Advies Actal

Actal heeft een formeel advies uitgebracht over het conceptbesluit. Het college kwam tot de volgende conclusies:

– De gevolgen van het besluit voor de administratieve lasten voor bedrijven en burgers zijn zowel kwalitatief als kwantitatief in beeld gebracht.

– Het besluit draagt niet bij aan de kabinetsdoelstelling om de administratieve lasten nog eens met 25 % te verminderen. Actal adviseerde de berekende stijging van de administratieve lasten voor bedrijven te compenseren en de compenserende maatregelen in de nota van toelichting te vermelden.

– In het besluit is gekozen voor aansluiting bij de door de sector gehanteerde zelfregulering, die op zichzelf niet afdoende is om het doel van het besluit te bereiken. Actal stelde vast dat daarmee is gekozen voor het minst belastende alternatief.

– Het eindoordeel van Actal luidde: Actal adviseert het besluit in te dienen.

Ten aanzien van het advies de stijging van de administratieve lasten te compenseren zij opgemerkt dat de doelstelling om in deze kabinetsperiode een verdere vermindering te bereiken uiteraard leidraad blijft bij nieuwe regelgeving. Nog bezien zal worden op welke wijze de nu berekende stijging kan worden gecompenseerd.

7. Ontvangen commentaren

Een ontwerp van het onderhavige besluit is op 28 juni 2007 ter consultatie voorgelegd aan representatieve organisaties van marktpartijen en consumentenorganisaties. Er was gelegenheid tot reageren tot 31 augustus 2007. Er zijn reacties ontvangen van de Consumentenbond, Federatie Koepel Organisaties in de financiële dienstverlening (FKO), Vereniging van onafhankelijke financiële en assurantieadviseurs (NBVA), Nederlandse Vereniging van Assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (NVA), Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Nederlandse Vereniging van Financieringsadviseurs (NVF), Vereniging van Hypotheekadviseurs in Nederland (VvHN) en het Verbond van Verzekeraars. De AFM heeft over het ontwerp geadviseerd. De ontvangen commentaren waren aanleiding de tekst op verschillende plaatsen nog eens te bezien en waar nodig aan te passen of te verduidelijken. De belangrijkste inhoudelijke punten worden hierna, per onderwerp, kort besproken. Met de meer technische opmerkingen is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Beleggingsverzekeringen

In enkele commentaren is aandacht gevraagd voor de verhouding tussen de wettelijke regels in dit besluit en de zelfregulering van verzekeraars. Voor de duidelijkheid wordt daarover het volgende opgemerkt.

Het is een goede zaak dat verzekeraars in de discussie over de transparantie van beleggingsverzekeringen hun eigen verantwoordelijkheid hebben genomen. De overheid kan hierin evenwel niet afzijdig blijven. Een aanscherping van de wettelijke regels is nodig om zeker te stellen dat alle verzekeraars op wie het Bgfo van toepassing is (mogelijke) afnemers van beleggingsverzekeringen en bestaande polishouders op een juiste en heldere manier informeren over alle relevante productkenmerken. In het besluit is bewust gekozen voor principle-based geformuleerde voorschriften om de sector ruimte te geven zelf daaraan technische invulling te geven, zoals verzekeraars hebben gedaan met de modellen De Ruiter.

Dit besluit heeft niet als doel en evenmin als strekking goedkeuring te geven aan de door verzekeraars ontwikkelde modellen. De wettelijke regels zoals neergelegd in het Bgfo zijn leidend en moeten door alle verzekeraars worden nageleefd. In de praktijk zal blijken of de modellen van De Ruiter geheel aan hun doelstellingen voldoen. Als zij op onderdelen te weinig informatie bieden, onvoldoende duidelijk zijn of anderszins tekort schieten, zullen zij moeten worden aangepast. Het ligt in de rede de modellen nu de kans te geven hun waarde in de praktijk te bewijzen.

De AFM wees terecht op het belang van consistentie in de informatie die verzekeraars, verplicht en onverplicht, aan hun klanten verstrekken. Artikel 4:19, eerste lid, van de Wft bepaalt dat de rapportages op grond van (onder andere) de artikelen 60 en 73 geen afbreuk mogen doen aan bijvoorbeeld de informatie in de financiële bijsluiter. Dit betekent dat daarin dezelfde definities en methodes gebruikt moeten worden.9 Een afzonderlijke bepaling in het Bgfo is daar niet voor nodig. Ook de in artikel 4:19, tweede lid, en artikel 4:20, van de wet neergelegde uitgangspunten zijn onverkort van toepassing. Alle informatie moet feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend zijn, en de te verstrekken precontractuele informatie moet de consument in staat stellen tot een adequate beoordeling van de dienst of het product.

Het Verbond van Verzekeraars constateerde dat de door verzekeraars ontwikkelde modellen voor het merendeel passen binnen de bepalingen van het Bgfo, maar constateerde ook enkele afwijkingen en onduidelijkheden.

Het Verbond pleitte ervoor de jaarlijkse opgave van het opgebouwde kapitaal te beperken tot beleggingsverzekeringen. Het achtte een dergelijke opgave voor andere vormen van levensverzekering niet zinvol en uitvoeringstechnisch lastig. Het Verbond gaf verder aan voorstander te zijn van de verplichting om voor alle beleggingsverzekeringen jaarlijks een prognose van het eindkapitaal te geven, maar verzocht deze bepaling voor niet-hypotheekgebonden beleggingsverzekeringen in te laten gaan per 1 januari 2009, aangezien invoering per 1 januari 2008 niet haalbaar was.

Het Verbond merkte op dat het uitgangspunt «level playing field» consistent door EU-richtlijnen heen moet worden gehandhaafd in de nationale regelgeving. Voor vergelijkbare producten moeten vergelijkbare verplichtingen gelden, ook als deze onder verschillende richtlijnen vallen, aldus het Verbond.

Een jaarlijkse opgave van het opgebouwde kapitaal kan bij andere dan beleggingsverzekeringen bij nader inzien achterwege blijven. Het verzekerde eindkapitaal staat in die situatie behoudens eventuele winstdeling vast, en is dus niet afhankelijk van tussentijdse ontwikkelingen. Bij deze producten is wel van belang dat de polishouder ook gedurende de looptijd op de hoogte is van de afkoopwaarde van de polis en goed wordt geïnformeerd over de eventueel toepasselijke winstdeling. Het eerste wordt geregeld in de aangescherpte tekst van artikel 60, eerste lid, onderdeel m (nieuw) (zie hierna), het laatste was al geregeld in onderdeel g.

Aan het verzoek van het Verbond om de verplichting van artikel 73, eerste lid, onderdeel f (nieuw), voor niet-hypotheekgebonden beleggingsverzekeringen in te laten gaan op 1 januari 2009 is gevolg gegeven (zie artikel II en artikel III, onder A). Daarbij is overwogen dat het met name bij beleggingsverzekeringen die aan een hypotheek gebonden zijn belangrijk is te weten of het doelkapitaal zal worden gerealiseerd. Bij andere beleggingsverzekeringen kan de polishouder uiteraard op basis van de jaaropgave nadere informatie vragen en zich laten adviseren over de consequenties ervan voor zijn eindkapitaal. Vanaf 2009 zal de jaaropgave standaard een hernieuwde prognose van het eindkapitaal bevatten.

Het handhaven van een level playing field is en blijft een belangrijk uitgangspunt bij alle nationale regelgeving.

De NVA en de VvHN hebben een gezamenlijke reactie gegeven. Zij waren van mening dat de voorgestelde wijzigingen er niet volledig toe leiden dat de consument volledig, juist en toereikend wordt geïnformeerd. Meer informatie is volgens hen nodig over de gestapelde kostenstructuur bij zogenaamde fonds-in-fondsbeleggingen; over de risicopremies gedurende de looptijd van het contract; over de kosten bij premievrijmaken en afkoop; en over de jaarlijkse vooruitzichten ten aanzien van de toekomstige waardeontwikkeling. Daarnaast pleitten de NVA en de VvHN voor een verbod op (te ruime) en-bloc clausules.

De NBVA wenste meer waarborgen voor een volledige weergave van de kosten van de interne beleggingsfondsen van verzekeraars via invoering van een prospectusplicht, en betere en uitgebreidere informatie over de afkoopwaarde. De NBvA had bezwaar tegen de uitwerking die verzekeraars in hun modellen geven aan de kosten bemiddelaar, aangezien die volgens de NBvA een scheef beeld geeft van de werkelijk ontvangen provisie.

De Consumentenbond vond de regels over de gevolgen van afkoop en premievrijmaken te vaag. Verzekeraars zouden verplicht opgave moeten doen, in bedragen en grafisch, van de afkoop- en premievrije waarden in de eerste vijf of tien jaar van de looptijd. De Consumentenbond wilde daarnaast dat de informatie die op grond van artikel 60 wordt voorgeschreven, gepresenteerd moet worden in een overzichtelijk en samenhangend kernpuntendocument. De Consumentenbond was het er niet mee eens om invoering van een prospectusplicht op een later moment te bezien. Er moeten volgens hem nu stappen worden ondernomen om de informatie over de beleggingsfondsen van verzekeraars te verbeteren.

In paragraaf 2 van deze toelichting is uiteengezet dat het invoeren van een prospectusplicht voor unit-linked fondsen aan de orde komt in het kader van een wetswijziging om de behandeling van deze fondsen meer in lijn te brengen met die van andere beleggingsinstellingen. Het is niet gewenst daar nu op vooruit te lopen. Daarbij zij opgemerkt dat verzekeraars in het kader van de modellen De Ruiter hebben besloten ook zonder wettelijke verplichting een prospectus, of een fact sheet met de meest relevante gegevens daaruit, op te zullen stellen. De aldus opgedane ervaringen kunnen worden meegenomen bij de eerdere bedoelde wetswijziging.

De kosten die op grond van het onderhavige besluit vermeld moeten worden omvatten alle kosten die de verzekeraar en de fondsbeheerder in rekening brengen voor het beheer van het achterliggende beleggingsfonds en voor de aan- en verkoop van eenheden in dat fonds. Dit is niet anders als het fonds op zijn beurt in andere fondsen belegt. Informatie over de total expense ratio van het fonds (de exploitatiekosten die tot uitdrukking komen in het fondsresultaat) is te vinden in het prospectus of de zojuist genoemde fact sheet die verzekeraars met ingang van 2008 verstrekken.

Naar aanleiding van de diverse reacties is artikel 60, eerste lid, onderdeel m (nieuw), aangescherpt. Voor het afsluiten van de overeenkomst moet kwantitatieve informatie worden verstrekt over de gevolgen van afkoop en premievrijmaken. De vereiste informatie houdt in dat een overzicht wordt gegeven van de afkoop- en premievrije waarden gedurende ten minste de eerste tien jaren van de looptijd, onder vermelding van het voor de berekening gebruikte rendementspercentage. Overeenkomstig hetgeen hierboven is opgemerkt met betrekking tot de consistentie van de diverse informatiebronnen moet het rendementspercentage aansluiten bij het opbrengstscenario dat wordt gebruikt voor de financiële bijsluiter.

Naar aanleiding van de opmerking van de NVA en de VvHN over de soms sterk fluctuerende risicopremies is artikel 60, eerste lid, onderdeel i, van het Bgfo aangepast. Wanneer de risicopremies gedurende de looptijd fluctueren, zal een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving moeten worden gegeven van de wijze waarop deze premies worden berekend en van de factoren die het beloop ervan bepalen. Nu reeds is gebruikelijk, mede gelet op artikel 2:2 van de Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft10, dat in de offerte een dergelijke beschrijving wordt gegeven. De aanpassing van onderdeel i sluit hierbij aan.

In een verplichte weergave van de toekomstige waardeontwikkeling van levensverzekeringspolissen, conform de wens van NVA en VvHN, is reeds voorzien. De opmerking van deze organisaties over toepassing van de en-bloc clausule betreft een algemene kwestie van verzekeringsrecht. De discussie daarover hoort niet thuis in het onderhavige besluit, net zo min als het Bgfo de plaats is om terzake eventuele regels te stellen.

De opmerking van de NBVA over de weergave van provisiekosten heeft niet zozeer betrekking op dit besluit als wel op de uitwerking door verzekeraars. Op deze plaats zij nog eens opgemerkt dat het besluit niet tot doel heeft, en ook niet tot gevolg, dat de afspraken over provisietransparantie worden doorkruist.

Aan de wens van de Consumentenbond om een kernpuntendocument voor te schrijven dat alle informatie op basis van artikel 60 zou moeten omvatten, is geen gevolg gegeven. De consument heeft reeds te maken met de offerte, het door verzekeraars ontwikkelde model 2 en de Financiële Bijsluiter. Een kernpuntendocument zou eerder tot verwarring dan tot duidelijkheid leiden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de regels in artikel 73 die betrekking hebben op verhoging of verlaging van de premie, premievrijmaken en afkoop, te verduidelijken (zie het eerste lid, onderdeel h, en het toegevoegde tweede lid). In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 73 wordt hier nader op ingegaan.

Beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten

Met enkele wettechnische kanttekeningen van de AFM is rekening gehouden.

FKO achtte de zinsnede «vergoeding of beloning in welke vorm dan ook» in onderdeel A onder 1 en 2, niet duidelijk. FKO pleitte voor een nadere uitwerking hiervan. Deze suggestie is niet overgenomen. Deze definities zijn juist op deze wijze vormgegeven om te voorkomen dat door gebruik te maken van beloningswijzen die niet worden omschreven, de wettelijke normen niet van toepassing zouden zijn.

De NVA en de VvHN hebben met instemming gereageerd op het voorstel. Deze organisaties stelden voor om de beloningsregels ook van toepassing te verklaren op situaties waarin overeenkomsten inzake twee producten, die wanneer zij gecombineerd zouden zijn zouden leiden tot een complex product, via verschillende bemiddelaars tot stand komen. Deze suggestie is niet overgenomen. Deze normen zijn juist bedoeld om inzicht te verschaffen in het belang dat een bemiddelaar heeft bij bemiddeling in een complex product. Indien twee overeenkomsten via verschillende bemiddelaars tot stand komen, bestaat er geen risico voor beloningsgedreven misselling ten aanzien van de combinatie van de twee overeenkomsten. Deze organisaties stelden voorts dat de periode van 3 maanden waarbinnen, ingevolge de onderdelen L en M, de totstandkoming van twee overeenkomsten geacht worden deel uit te maken van hetzelfde advies inzake een complex product, te kort is. Dit omdat het passeren van een hypotheek meer tijd kan kosten, Ook het Verbond van Verzekeraars en de NVB hebben een opmerking gemaakt die hier betrekking op heeft. Zij vroegen zich af welke peildata gelden. In het besluit is aangegeven dat het gaat om het moment van totstandkoming van de overeenkomst. Dit is het moment waarop een aanbod wordt aanvaard, het moment van wilsovereenstemming tussen partijen. De NBVA merkte ten aanzien van ditzelfde punt op dat er geen vaste termijn moet worden gesteld maar dat er een flexibele formulering zou moeten gelden. Deze suggestie is niet overgenomen omdat deze zou leiden tot rechtsonzekerheid.

De Consumentenbond ondersteunde de verduidelijking. Wel stelde de Consumentenbond een vraag met betrekking tot de betekenis van het woord verstrekken in laatste volzin van onderdeel F. Verstrekken betekent een actieve plicht voor de bemiddelaar. De interpretatie van de Consumentenbond dat het hierbij niet kan gaan om verstrekking op verzoek van de consument is derhalve juist.

De NVB heeft terecht opgemerkt dat paragraaf 3 van de nota van toelichting niet juist uitdrukte welke verduidelijkingen beoogd worden. De tekst van deze paragraaf is dientengevolge aangepast. Voorts heeft de NVB een opmerking gemaakt over de behandeling van complexe hypothecaire producten met meerdere leningdelen. Deze opmerking gaf geen aanleiding om de tekst van het besluit aan te passen aangezien dit betrekking heeft op de (ongewijzigde) definitie van complexe producten.

Het Verbond van Verzekeraars stelde voor om de tekst van onderdeel A, onder 1 en 2, aan te laten sluiten bij artikel 1, onderdeel y, van het Bgfo. Deze suggestie is overgenomen.

Kredietregels

Ten aanzien van de maandlast hebben de consultatiereacties op artikel 1, onderdeel w en artikel 53, derde lid, geen aanleidingen gegeven tot inhoudelijke wijzigingen, maar wel tot aanscherpingen. Hierdoor wordt duidelijker weergegeven welke kosten al dan niet in de berekening van de maandlast dienen te worden meegenomen. Inhoudelijke wijzigingen waartoe de consultatie aanleiding heeft gegeven betreffen nieuwe derde lid dat met dit besluit zal gelden en dat geheel naar aanleiding van consultatiereacties van NVB en NVF tot stand is gekomen. Op advies van de AFM is de verplichting van artikel 53, twaalfde lid, ook van toepassing op reclame-uitingen waarin specifieke kredietproducten worden genoemd. De aanpassingen in de toelichting bij de wijzigingen in artikel 53 waartoe de consultatiereacties aanleiding hebben gegeven, betreffen louter verduidelijkingen. Diverse inhoudelijke opmerkingen over de aanpassingen van de kredietregels zijn niet overgenomen, omdat ze mede onderdeel uitmaken van de brede evaluatie van de kredietregels die in 2007 wordt uitgevoerd. Er wordt niet uitgesloten dat er in later stadium alsnog gevolg aan die opmerkingen wordt gegeven.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1, onderdelen a en g

De definities van afsluitprovisie en doorlopende provisie zijn gewijzigd. Hierdoor wordt verduidelijkt dat het bij afsluitprovisie en doorlopende provisie gaat om de bemiddelaar die rechtstreeks contact heeft met de consument. De artikelen 58, 150 en 151 van het Bgfo hebben tot doel de consument waarmee de bemiddelaar rechtstreeks contact onderhoudt, te informeren over de beloning van de desbetreffende bemiddelaar indien de consument in kwestie een overeenkomst via deze bemiddelaar afsluit. Opgemerkt wordt dat het woord «middellijk» in de beide definities de situatie betreft waarin de partij die het complexe hypothecaire product heeft samengesteld hiervoor betalingen ontvangt van de aanbieder en deze als provisie door- of uitbetaalt aan de bemiddelaar die het rechtstreekse contact met de consument heeft. De bemiddelaar die het rechtstreekse contact met de consument heeft, ontvangt de provisie in deze situatie dus niet rechtstreeks van de aanbieder.

Daarnaast is aan artikel 1, aan de onderdelen a en g, een tweede onderdeel toegevoegd. Het gevolg van deze toevoegingen is dat de artikelen 58, 150 en 151 van het Bgfo van toepassing zijn op hypothecaire productcombinaties bestaande uit hypothecair krediet en een spaarrekening dan wel levensverzekering, die een bemiddelaar samenstelt of in de markt verkrijgbaar stelt aan consumenten. Voor de goede orde wordt er op gewezen dat de beloningstransparantieregels en provisiebetalingsregels ook gelden voor combinaties van producten die op incidentele basis worden samengesteld. In die zin wijken deze regels af van de verplichting tot het beschikbaar houden van een financiële bijsluiter voor door anderen dan de aanbieders gecombineerde complexe producten die op grond van artikel 65, vierde lid, van het Bgfo alleen geldt voor structureel (nl. algemeen in de markt) verkrijgbaar gestelde combinaties.

Op deze wijze wordt beoogd te waarborgen dat de consument ook voor complexe hypothecaire producten die worden samengesteld door een bemiddelaar goed geïnformeerd wordt over de prikkel die een bemiddelaar heeft om een specifiek product voor te stellen. Tevens zijn de regels over de verhouding tussen afsluit- en doorlopende provisie van toepassing, waardoor het moment van de beloning voor de bemiddelaar aansluit bij de werkzaamheden die hij verricht.

Er kunnen minimaal drie situaties worden onderscheiden waarbij een complex hypothecair product wordt samengesteld en in de markt algemeen verkrijgbaar wordt gesteld aan consumenten. Ten eerste de situatie van de bemiddelaar die een complex hypothecair product dat is samengesteld door een aanbieder, in de markt verkrijgbaar stelt aan consumenten. Ten tweede de situatie waarbij de bemiddelaar een complex hypothecair product samenstelt uit twee of meer financiële producten en dit complexe product in de markt verkrijgbaar stelt aan consumenten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om bemiddelaars die bij de bemiddeling een hypothecair krediet combineren met een financieel product dat dient ter aflossing van dat krediet, zoals een levensverzekering. Ten derde de situatie waarbij een complex hypothecair product wordt samengesteld door een andere partij dan de aanbieder of bemiddelaar die het complexe product in de markt verkrijgbaar stelt aan consumenten. Deze andere partij kan bijvoorbeeld een inkoopcombinatie zijn, maar ook een bemiddelaar in de zin van de Wft. Uitsluitend op de bemiddelaar die het complexe product in de markt verkrijgbaar stelt en die rechtstreeks contact heeft met een consument, zijn de bepalingen met betrekking tot beloningstransparantie en provisiebetaling bij complexe producten van toepassing.

Artikel 1, onderdeel w

Door de wijziging van de definitie van «maandlast» is verduidelijkt dat alle betalingen ter zake van het krediet in de berekening van de maandlast dienen te worden meegenomen. Hierbij zijn niet-limitatief een aantal betalingen genoemd die daar in ieder geval onder vallen. De kosten van verzekeringen worden niet meer als vast onderdeel van de maandlast genoemd. In artikel 53, derde lid, is vastgelegd in welk geval een verzekering hier wel deel van uitmaakt.

Artikel 1, onderdeel ff

In de voorheen geformuleerde definitie van «totale prijs van het krediet» leek het alsof er altijd sprake is van een gelijke maandlast. Veelal is dit niet de praktijk. Met de nieuwe definitie is verduidelijkt dat ook rekening moet worden gehouden met de situatie waarin de hoogte van de maandlast varieert, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een aflossingsvrije periode. Het is uiteraard verplicht om bij een (deels) aflossingsvrij krediet ook de uiteindelijke aflossing van het krediet in de totaalprijs mee te rekenen. Dit betekent bijvoorbeeld voor aflossingsvrije doorlopende kredieten dat van een theoretische looptijd moet worden uitgegaan, waarbij met de laatste maandlast wordt afgelost (zie artikel 53, zevende lid).

Onderdelen B en C

De wijzigingen in de artikelen 6 en 7 houden verband met het voorstel van wet houdende Algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties) (Kamerstukken 2006/07, 31059). Op basis van dit wetsvoorstel dient de minister die het aangaat voor de uitoefening van een in Nederland gereglementeerd beroep met inachtneming van de in het wetsvoorstel gestelde regels erkenning te verlenen aan beroepskwalificaties die in een andere lidstaat verplicht zijn gesteld voor de toegang tot of uitoefening van dat beroep. Indien het betreffende beroep niet gereguleerd is in de betreffende lidstaat kan het diploma (van vergelijkbare kwaliteit) worden erkend als de betreffende persoon twee jaar werkervaring heeft in dat beroep.

Concreet betekent dit dat de minister van Financiën erkenning verleent aan beroepskwalificaties die in andere EU-lidstaten zijn vereist voor werknemers die rechtstreeks financiële dienstverlening willen verrichten (en de feitelijk leidinggevenden van die werknemers) en die van vergelijkbaar niveau zijn. Vereist is dan wel dat het deze personen zonder een dergelijke erkenning niet zou zijn toegestaan het beroep in Nederland uit te oefenen. Aan personen die voor ondernemingen willen werken die een vakbekwame financiële dienstverlening via de bedrijfsvoering hebben gewaarborgd overeenkomstig artikel 6, eerste lid, onderdeel b en tweede lid, onderdeel b, wordt geen erkenning verleend, omdat hiertoe ook geen noodzaak is.

Onderdeel D

Artikel 53, tweede lid

Met de aanpassing in artikel 53, tweede lid, wordt bereikt dat de in onderdelen a en b van dat lid genoemde informatie altijd moet worden genoemd bij vermelding van een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast en niet alleen als daarbij ook een kredietsom of kredietlimiet worden genoemd.

Artikel 53, derde lid

Met het nieuwe derde lid komt de verplichting van het oorspronkelijke derde lid, om bij consumptief krediet de maandlast niet lager weer te geven dan 2% van de betrokken kredietlimiet, te vervallen. Achtergrond van de oorspronkelijke bepaling was dat moet worden voorkomen dat consumenten worden gelokt met zeer lage maandlasten. Nadelen van die bepaling zijn dat consumenten geen realistisch beeld van de maandlast krijgen en dat kredietverstrekkers worden aangezet tot het adverteren met kredieten met een kortere looptijd die wellicht feitelijk niet vaak worden verleend. Ook zonder deze bepaling kunnen consumenten aan de hand van de looptijd en de totale prijs van het krediet bepalen of een krediet met lage maandlasten ook daadwerkelijk aantrekkelijk is.

In het nieuwe derde lid wordt thans wel vastgelegd dat de (voorbeelden van) kredieten waarmee wordt geadverteerd representatief moeten zijn voor de kredieten die normaal door de betreffende financiële onderneming worden verstrekt. Hiermee wordt voorkomen dat consumenten met aantrekkelijke rentepercentages en maandlasten worden gelokt, terwijl die percentages en bedragen alleen gelden voor kredieten die niet of nauwelijks door consumenten worden afgenomen. Ten tweede is het in het nieuwe derde lid vastgelegd dat verzekeringen in de maandlast moeten worden betrokken indien zij verplicht zijn om voor het krediet in aanmerking te komen.

Artikel 53, zesde lid, onderdeel b

Het zesde lid heeft betrekking op situaties waarin wordt geadverteerd met een effectief kredietvergoedingspercentage dat slechts voor beperkte duur geldt. Consumenten zullen ook moeten worden geïnformeerd over het na die periode geldende effectief kredietvergoedingspercentage. Dit is niet altijd mogelijk, vooral in gevallen waarin dit percentage afhankelijk is van tussentijdse fluctuaties op de geld- of kapitaalmarkt. Onderdeel b van het zesde lid schrijft daarom voor dat de op het moment van de reclame-uiting geldende kredietvergoeding moet worden genoemd die geldt voor overeenkomsten over krediet van gelijke soort, omvang en duur. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op de volgende situaties.

• In het kader van een actie van de kredietgever wordt een krediet verstrekt waarbij een kredietnemer die voor het eerst het krediet aangaat gedurende de eerste periode een lagere variabele kredietvergoeding betaalt dan overige kredietnemers die al langer een krediet van gelijke soort, omvang en duur hebben lopen. Omdat nog niet bekend is hoe hoog de variabele kredietvergoeding zal zijn na de actieperiode, moet uit worden gegaan van de variabele kredietvergoeding die de overige kredietnemers op het moment van de reclame-uiting voor kredieten van gelijke soort, omvang en duur betalen.

• In het kader van een hypothecair krediet wordt de rente voor de eerste 10 jaar van de looptijd vastgezet. Aangezien niet bekend is hoe hoog de rente na die 10 jaar is en voor hoe lang de consument de rente daarna zal vastzetten, moet met diezelfde rente in de reclame over de hele looptijd van de overeenkomst worden doorgerekend. Er kan immers niet worden gesteld dat de tijdelijke rente afwijkt van de rente die daarna zal gelden. Aangezien er in de reclame-uiting in dit geval geen verschil is tussen de rentevaste periode en de daarna geldende periode, hoeven in de reclame-uiting ook niet twee maandlasten te worden vermeld. De andere informatieverplichtingen van het zesde lid blijven wel van toepassing.

• Een hypothecairkredietgever geeft het eerste jaar van de looptijd een korting op de kredietvergoeding. Er moet dan in de kredietreclame worden doorgerekend met het rentepercentage dat zonder die korting zou gelden.

Het is mogelijk dat kredietnemers uiteindelijk met een (veel) hogere rente worden geconfronteerd dan oorspronkelijk in de reclame stond vermeld. Om die reden is toegevoegd dat consumenten voor dit mogelijk hogere effectief kredietvergoedingspercentage moeten worden gewaarschuwd. Op basis van artikel 54 van het Bgfo kan de AFM nader bepalen welke vorm deze waarschuwing moet krijgen.

Artikel 53, zevende lid

Het gewijzigde zevende lid geeft een regel voor situaties waarin de maandlast niet elke maand gelijk is. Hierbij moet de gemiddelde gewogen maandlast worden vermeld om te voorkomen dat in een reclame van alle bij het krediet behorende maandlasten (bijvoorbeeld bij een lineaire aflossing) een lage maandlast wordt uitgekozen voor de reclame. Indien maandlasten zeer uiteenlopen, omdat er in één periode niet of weinig wordt afgelost en in een andere periode juist veel wordt afgelost (of wellicht de gehele aflossing in de laatste maand plaatsvindt) moeten twee maandlasten in de kredietreclame worden gemeld. Ook hier gaat het weer om de gemiddelde maandlast over de betreffende perioden. Uiteraard moet in de reclame ook worden vermeld op welk deel van de looptijd de betreffende perioden betrekking hebben.

De gewogen gemiddelde maandlast over een bepaalde periode moet worden berekend door alle maandlasten in die periode bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal maanden waarop die periode betrekking heeft.

Indien er sprake is van een variabele rente, zal er waarschijnlijk ook sprake zijn van verschillende maandlasten. Aangezien de ontwikkeling daarvan vooraf niet is te bepalen, zal bij het berekenen van de gewogen gemiddelde maandlast uit moeten worden gegaan van de variabele rente op het moment van de reclame-uiting.

Het zevende lid geldt onverminderd het zesde lid. Dit betekent dat in bepaalde gevallen drie maandlasten in de reclame moeten worden genoemd, bijvoorbeeld de bij de actierente geldende maandlast, de daarna geldende aflossingvrije maandlast en de bij de aflossing te betalen maandlast.

Artikel 53, elfde lid

In artikel 53, elfde lid, onderdeel a, was een verbod opgenomen om in de kredietreclame mededelingen te doen aangaande de termijn waarbinnen of het tijdstip waarop over een kredietaanvraag wordt beslist, de overeenkomst inzake krediet tot stand kan komen of de consument over het krediet kan beschikken. Doel hiervan was te voorkomen dat reclames aanzetten tot het in een opwelling aanschaffen van krediet door te adverteren dat het krediet gemakkelijk verkrijgbaar is. In het gewijzigde onderdeel a is dit uitgangspunt in algemene zin verwoord en wordt niet langer verwezen naar specifieke soorten mededelingen. Hierdoor vallen ook andersoortige reclames die aanzetten tot impulsaankopen onder het verbod.

Artikel 53, twaalfde lid

De aanpassing van dit lid betreft een verscherping. Door specifiek te verwijzen naar de informatie in het eerste en tweede lid, wordt duidelijk dat het bij het noemen van één van die elementen van de kredietvergoeding verplicht is om te wijzen op de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus.

Artikel 53, dertiende lid

In het dertiende lid is de verplichting vervallen om ook bij informatieverstrekking over de kenmerken van het krediet bij andere vormen van informatie dan reclames, zoals offertes, het derde lid in acht te nemen. Het gewijzigde derde lid is hiervoor niet meer relevant.

Onderdeel E

Artikel 54

Door de verwijzing naar artikel 53, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel b, onder 30, krijgt de AFM de bevoegdheid regels te stellen met betrekking tot de wijze van berekening van kosten van verzekeringen in kredietreclames. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid een representatieve premie te hanteren voor die verzekeringen. Beoogd wordt hiermee de vergelijkbaarheid tussen kredietreclames te vergroten.

Onderdeel F

Artikel 58

Het nieuwe vierde lid van artikel 58 bepaalt dat de beloningstransparantie ook geldt voor bemiddelaars die een hypothecair complex product samenstellen of in de markt verkrijgbaar stellen aan consumenten. Zie de toelichting bij onderdeel A (artikel 1, onderdelen a en g) voor de drie te onderscheiden situaties.

Wanneer een bemiddelaar een hypothecair complex product samenstelt of in de markt verkrijgbaar stelt aan consumenten, kan het zo zijn dat de bemiddelaar niet in staat is om te voldoen aan de verplichting van artikel 58, tweede lid, onderdeel a, om informatie te verstrekken over de afsluitprovisie en de doorlopende provisie die hij ontvangt van de aanbieder, berekend op grond van de uitgangspunten die worden gehanteerd voor het opstellen van de financiële bijsluiter. Het berekenen van deze zogenaamde «maatmensprovisie» kan namelijk moeilijk zijn bij een incidentele samenstelling van een financieel product. In dit geval kan de bemiddelaar volstaan met het verstrekken van de werkelijke hoogte van de afsluitprovisie en de doorlopende provisie zoals hij reeds op grond van het derde lid verplicht is te doen op verzoek van de consument.

Indien de aanbieder van het hypothecair krediet een zekerheid vereist in de vorm van een product dat dient ter aflossing van het hypothecair krediet, is deze aanbieder reeds op de hoogte van het feit dat er een complex product tot stand zal komen. Indien de aanbieder van het hypothecaire krediet een dergelijke zekerheid niet vereist, kan het zo zijn dat hij niet weet of er een complex product tot stand komt. Ook in de laatstgenoemde situatie dient de aanbieder te voldoen aan de artikelen 150 en 151 van het Bgfo. Indien de aanbieder niet weet dat een financieel product dat hij aanbiedt, onderdeel uitmaakt van een complex product, zal de bemiddelaar ingevolge artikel 4:99 van de Wft de aanbieder hiervan op de hoogte moeten stellen. Het ligt in de rede dat indien er combinaties worden samengesteld door een ander dan de aanbieder of de bemiddelaar met het rechtstreekse klantcontact, de aanbieder ervoor zorg draagt dat er aan de bemiddelaar met het rechtstreekse klantcontact geen provisie wordt betaald anders dan de wijze als bedoeld in artikel 150.

Onderdeel G

Artikel 60

De wijzigingen van artikel 60, eerste lid, van het Bgfo hebben betrekking op de informatie die een levensverzekeraar voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst van levensverzekering dient te verstrekken, in het bijzonder ten aanzien van beleggingsverzekeringen. Bijlage 1 bij deze nota van toelichting bevat een overzicht van deze wijzigingen.

Artikel 60, eerste lid, onderdeel i

Onderdeel i van artikel 60, eerste lid, is aangepast om te bewerkstelligen dat een levensverzekeraar, in het geval de risicopremies niet gedurende de hele looptijd bekend zijn, toch een zo nauwkeurig mogelijke indicatie moet geven van het toekomstig beloop ervan. Hij kan dus niet volstaan met de mededeling dat de desbetreffende premie fluctueert, maar zal dit nader moeten preciseren, bijvoorbeeld door vermelding van de geschatte premiesom over de hele looptijd of door het aangeven van een bandbreedte.

Als de cliënt een werkgever is die een pensioenverzekering afsluit voor zijn werknemers wordt de wijze waarop de premie wordt vastgesteld geregeld in de tussen de werkgever en de verzekeraar/pensioenuitvoerder te sluiten uitvoeringsovereenkomst (artikel 25, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet). Daarmee is in die situatie tevens voldaan aan het in dit onderdeel bepaalde.

Artikel 60, eerste lid, onderdeel l

Onderdeel l beoogt inzicht te geven in de diverse kosten die van invloed zijn op het rendement en de uitkering verbonden aan de beleggingsverzekering. Er kunnen drie soorten kosten worden onderscheiden.

In de eerste plaats (artikel 60, onderdeel l, onder 1°) de kosten die worden ingehouden op de premie (zie onderdeel i). Het gaat hierbij om kosten die worden gemaakt door de levensverzekeraar en door de bemiddelaar of verzekeringsadviseur. Laatstgenoemde ontvangt in het algemeen van de levensverzekeraar een vergoeding voor het adviseren en verkopen van de verzekering (provisie). De kosten kunnen worden onderverdeeld naar eerste kosten, doorlopende kosten en aankoopkosten. Onder eerste kosten worden verstaan de kosten voor het adviseren en verkopen van de verzekering, het invoeren van de verzekering in de administratie en het verstrekken van de polis. De eerste kosten worden vaak tijdens de eerste paar jaar van de looptijd in rekening gebracht. De cliënt betaalt dan tijdens de eerste periode meer kosten dan daarna. Hierdoor is er in die periode minder geld beschikbaar om te beleggen. Doorlopende kosten zijn bijvoorbeeld de kosten voor de jaarlijkse administratie, de incasso van de premie en het verstrekken van informatie tijdens de looptijd. Doorlopende kosten worden gedurende de gehele looptijd in rekening gebracht. Aankoopkosten zijn de kosten die de levensverzekeraar in rekening brengt om de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling (units/eenheden/participaties/fracties) te kopen.

In de tweede plaats (artikel 60, onderdeel l, onder 2°) de kosten die, na verkoop, worden ingehouden op de waarde van de rechten van deelneming. Ook hierbij gaat het om kosten die worden gemaakt door de levensverzekeraar en door de bemiddelaar of verzekeringsadviseur. Verkoopkosten zijn de kosten die de levensverzekeraar in rekening brengt bij het te gelde maken van de rechten van deelneming in een beleggingsinstelling (units/eenheden/participatie/fracties).

In de derde plaats (artikel 60, onderdeel l, onder 3°) de kosten die de beheerder van een beleggingsinstelling jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van de rechten van deelneming in die beleggingsinstelling. De beheervergoeding is een percentage van de belegde waarde en wordt veelal verrekend in de koers van de rechten van deelneming.

Artikel 60, onderdeel l, onder 4°, bevat informatie over het totale kostenpercentage. Dit percentage laat zien wat de invloed is van de kosten op het rendement van de beleggingsverzekering. Het geeft aan hoeveel het bruto beleggingsrendement (overeenkomstig de berekening van de kosten in de financiële bijsluiter dient gerekend te worden met een rendement van 4%) wordt verminderd door de inhouding van kosten in de verzekering. Het gaat hierbij om de totale kosten over de gehele looptijd van de verzekering. Uitgaande van een constant beleggingsrendement gedurende de gehele looptijd van de verzekering, gaat het om een gemiddeld percentage.

Ingevolge artikel 60, onderdeel l, onder 5°, dient een levensverzekeraar aan te geven hoe de kosten worden verdeeld over de looptijd van de overeenkomst.

Dit onderdeel is ook van toepassing op een pensioenverzekering die door een werkgever wordt afgesloten ten behoeve van zijn werknemers (en waarbij de hoogte van de pensioenaanspraak mede afhankelijk is van de op de ingelegde gelden behaalde rendementen). Zoals in paragraaf 2 van deze nota van toelichting is vermeld is het van belang dat de werkgever goed wordt geïnformeerd over de kenmerken van de overeenkomst die hij voornemens is te sluiten. De in dit onderdeel bedoelde kosten hebben in dat geval betrekking op de kosten van de overeenkomst als geheel, eventueel per (categorie) werknemer, en niet op de individuele kosten van elk van de betrokken werknemers. De informatie zal in de praktijk ook waarschijnlijk in een andere vorm worden verstrekt dan via de door het Verbond van Verzekeraars ontwikkelde modellen. Voorop staat dat de werkgever zijn beslissing kan baseren op een transparante offerte die duidelijkheid biedt over zaken als kosteninhoudingen en -opslagen.

Artikel 60, eerste lid, onderdeel m

Onderdeel m bepaalt dat in de informatie die voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst moet worden verstrekt, wordt vermeld wat de gevolgen zijn van een verhoging of verlaging van de premie en van afkoop en premievrijmaken. Het is belangrijk dat daarover al voor het sluiten van de overeenkomst duidelijkheid wordt geboden. Dat geldt zowel bij beleggingsverzekeringen als bij andere levensverzekeringen die in de genoemde mogelijkheden voorzien. Elk van deze handelingen zal immers gevolgen hebben voor de te verwachten eindwaarde van het product. Met name bij afkoop of verlaging van de premie in de periode dat de kosten, provisies en premies nog niet volledig zijn verrekend, kan die invloed groot zijn. Dit komt doordat de eerste kosten in de eerste jaren hoger zijn dan in de latere jaren en als de eerste kosten, die nog niet volledig zijn betaald, bij afkoop in één keer in rekening worden gebracht. Als een beleggingsverzekering kort na het begin wordt beëindigd, kan de uitkering dus extra laag zijn. Daarnaast kan de levensverzekeraar kosten in rekening brengen voor de administratieve verwerking van de afkoop.

Op grond van onderdeel m dient een overzicht te worden gegeven van de afkoopwaarde gedurende ten minste de eerste tien jaren van de looptijd. De berekening zal uiteraard consistent moeten zijn met die volgens de financiële bijsluiter. Het bij de offerte verstrekken van tabellen met afkoopwaardes is in de markt al gebruikelijk, zij het dat sommige verzekeraars die afkoopwaardes niet voor elk van de eerste tien jaar vermelden, maar voor enkele van die jaren (bijvoorbeeld 1, 3, 5 en 10). Als de software nog niet voorziet in een opgave voor alle jaren, kan zolang gebruik worden gemaakt van een benadering, bijvoorbeeld door middel van interpolatie.

Artikel 60, vijfde lid (nieuw)

Het toegevoegde vijfde lid bepaalt dat het eerste lid, aanhef en onderdeel m, niet van toepassing is op pensioenverzekeringen. De Pensioenwet bevat reeds regels ten aanzien van de wijze waarop de premie wordt vastgesteld (artikel 25, eerste lid, onderdeel a) en ten aanzien van de voorwaarden die gelden bij beëindiging van de met een verzekeraar gesloten uitvoeringsovereenkomst (artikel 25, eerste lid, onderdeel h).

Onderdeel H

Artikel 68

De verplichting om bij een variabele kredietvergoeding de consument te informeren over wijzigingen in het rentepercentage bij het eerstvolgende rekeningafschrift, is vervallen. Deze verplichting was abusievelijk in het Bgfo opgenomen, terwijl er in de voorloper van deze bepaling in het Besluit financiële dienstverlening al voor gekozen was de verplichting te laten vervallen.

Onderdeel I

Artikel 73

De wijzigingen van artikel 73 hebben betrekking op de informatie die de levensverzekeraar gedurende de looptijd van een overeenkomst aan de cliënt dient te verstrekken. Ter wille van de duidelijkheid is ervoor gekozen artikel 73 in zijn geheel opnieuw vast te stellen.

Eerste lid, onderdelen a-d

De onderdelen a-d van het eerste lid komen nagenoeg overeen met de onderdelen a-d van het oude artikel 73. De enige wijziging betreft de verwijzing naar artikel 60 (de oude tekst verwees overigens abusievelijk naar artikel 61) in onderdeel c, die is aangepast aan de nieuwe indeling van dat artikel.

Eerste lid, onderdeel e

Met betrekking tot beleggingsverzekeringen zal een levensverzekeraar jaarlijks een opgave moeten doen van de waarde van het opgebouwde kapitaal, de betaalde premie (inleg), de ingehouden risicopremies en kosten, en het rendement op de beleggingen. De polishouder kan de jaarlijkse opgave telkens vergelijken met de opgave van het voorgaande jaar. Hij kan dan zien hoe het opgebouwde kapitaal zich heeft ontwikkeld en wat de invloed daarbij is geweest van bijvoorbeeld de in rekening gebrachte kosten en van het beleggingsrendement. Dat laatste bestaat onder andere uit de componenten koersresultaat, uitgekeerd dividend en overige beleggingsopbrengsten. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de onderverdeling van de kosten zoals voorgeschreven volgens artikel 60, onderdeel l, hier achterwege kan blijven.

Eerste lid, onderdeel f

Met betrekking tot beleggingsverzekeringen zal een levensverzekeraar een jaarlijkse prognose moeten geven van de hoogte van het eindkapitaal op basis van een pessimistische voorspelling of het historisch rendement. Het rendement dat wordt gebruikt in de precontractuele informatie zal veelal het historisch rendement zijn. De rendementsberekeningen dienen aan te sluiten bij die volgens de financiële bijsluiter.

Eerste lid, onderdeel g

Dit is het oude onderdeel f (ongewijzigd).

Eerste lid, onderdeel h

Onderdeel h ziet op de situatie waarin de cliënt om een opgave verzoekt van de premievrije waarde of de afkoopwaarde. Dit onderdeel komt overeen met het oude onderdeel e, met dien verstande dat thans een nadere specificatie wordt voorgeschreven. In het geval van premievrijmaken dient te worden vermeld welk rendementspercentage is gehanteerd om de premievrije waarde op de einddatum van de verzekering te berekenen. In het geval van afkoop dienen de afkoopkosten te worden vermeld.

Tweede lid

Het tweede lid bevat ten opzichte van het eerste lid, onderdeel h, enkele aanvullende informatieverplichtingen met betrekking tot beleggingsverzekeringen. In het geval van verhoging of verlaging van de premie dient de verzekeraar te laten zien wat dat betekent voor de onttrekkingen aan de premie en andere kosten, op dezelfde wijze als bij het opstellen van de offerte is gebeurd (vergelijk model 2 van de Commissie De Ruiter). Voor premievrijmaken geldt hetzelfde; in de voorgeschreven opgave zal de premie in dat geval op € 0 dienen te worden gesteld.

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat het eerste lid, aanhef en onderdelen e, f en h, en het tweede lid niet van toepassing zijn op pensioenverzekeringen. Onderdeel e van het eerste lid voorziet in een jaarlijkse opgave van de waardeontwikkeling van de polis. Deelnemers aan een pensioenregeling ontvangen dergelijke informatie al in de vorm van het uniform pensioenoverzicht. Een afzonderlijke opgave aan de werkgever van het geaggregeerde opgebouwde kapitaal zou weinig toegevoegde waarde hebben. Hetzelfde geldt voor de jaarlijkse prognose van het eindkapitaal zoals voorgeschreven in onderdeel f.

Het eerste lid, onderdeel h, en het tweede lid zijn niet van toepassing op pensioenverzekeringen om de reden die al bij artikel 60, eerste lid, onderdeel m, is aangehaald: de wijze van vaststelling van de premie en de voorwaarden bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst zijn reeds geregeld in artikel 25 van de Pensioenwet.

Onderdeel K

Artikel 113

Artikel 113 van het Bgfo was zodanig geformuleerd dat in geval van kredieten van € 1000 of hoger de aanbieder dit krediet niet mag verstrekken, tenzij hij beschikt over voldoende schriftelijke of op een andere duurzame drager vastgelegde informatie aangaande de financiële positie van de consument om te kunnen beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Dit is thans gewijzigd door «minstens € 1000» te vervangen door «meer dan € 1000». Deze formulering werd ook gebruikt in artikel 59 van het Besluit financiële dienstverlening.

Onderdelen L en M

De artikelen 150 en 151 van het Bgfo zijn uitsluitend van toepassing op nieuw af te sluiten overeenkomsten inzake complexe producten die bestaan uit combinaties van hypothecaire kredieten met levensverzekeringen of spaarrekeningen. Het kan voorkomen dat er complexe producten worden samengesteld door een bemiddelaar waarbij een van de samenstellende onderdelen bestaat uit een financieel product waarvoor geruime tijd daarvoor tussen dezelfde partijen een overeenkomst is afgesloten. Te denken valt aan de situatie waarbij een hypothecair krediet wordt gecombineerd met een levensverzekering die enkele jaren daarvoor is afgesloten en die na de samenstelling door de bemiddelaar dient als onderpand van het hypothecaire krediet. In dit geval zou toepassing van de artikelen 150 en 151 niet proportioneel zijn. Doordat de aanbieder reeds enkele jaren provisie over een van de samenstellende onderdelen of zelfs de totale provisie over dat onderdeel heeft uitgekeerd aan de bemiddelaar (de provisie voor de levensverzekering in het bovengenoemde voorbeeld), is het voor de aanbieder lastig het bepaalde in artikel 150, eerste lid, over de verhouding tussen afsluitprovisie en doorlopende provisie, toe te passen op het gehele complexe product. De provisie op een van de samenstellende onderdelen is al geheel of gedeeltelijk uitgekeerd op het moment van totstandkoming van de overeenkomst inzake het complexe product. Dit betekent dat er vermoedelijk teveel afsluitprovisie ten opzichte van doorlopende provisie is uitbetaald waardoor een deel van de reeds betaalde provisie waarschijnlijk zou moeten worden teruggevorderd en vervolgens worden uitgekeerd als doorlopende provisie, om te voldoen aan de verhouding tussen afsluit- en doorlopende provisie als bedoeld in artikel 150, eerste lid.

De artikelen 150 en 151 van het Bgfo zijn daarom zodanig gewijzigd dat zij niet van toepassing zijn op samenstellingen waarbij een overeenkomst betreffende een van de samenstellende onderdelen minimaal drie maanden voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake het complexe product is afgesloten bij dezelfde bemiddelaar. Binnen een periode van drie maanden worden beide overeenkomsten geacht deel uit te maken van één advies over een complex product waardoor de artikelen 150, eerste en tweede lid en 151, eerste lid wel van toepassing dienen te zijn. De periode van drie maanden is opgenomen teneinde te voorkomen dat overeenkomsten inzake samenstellende onderdelen van het complexe product doelbewust op verschillende tijdstippen worden afgesloten waardoor toepassing van de regelgeving zou kunnen worden omzeild.

Onderdeel N

Bijlage B

Met de inwerkingtreding van het Bgfo zijn de eindtermen van de voormalige Wfd-module «beleggen a» geïntegreerd in de Bgfo-module «hypotheken en levensverzekeringen». In de module «volmacht» is kennis van levensverzekeringen vereist. Door de toevoeging van de nieuwe eindterm «kennis van beleggen» aan de module volmacht dienen de betreffende personen met betrekking tot levensverzekeringen als aspect van volmacht (onderdeel 6.6) ook te beschikken over kennis van beleggen.

Artikel II

Dit artikel, in combinatie met artikel III, onderdeel A, voorziet erin dat de in artikel 73, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen geregelde verplichting, die aanvankelijk slechts geldt voor hypotheekgebonden beleggingsverzekeringen, vanaf 1 januari 2009 zal gelden voor alle beleggingsverzekeringen. Voor een toelichting hierop zij verwezen naar de reactie op een opmerking van het Verbond van Verzekeraars in paragraaf 7, onderdeel beleggingsverzekeringen.

Artikel III

Onderdeel A

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008, met twee uitzonderingen. Artikel I, onderdeel F, dat een wijziging inhoudt van artikel 58 van het Bgfo, treedt in werking op 1 oktober 2009, aangezien artikel 58 zelf op die datum in werking treedt.11 Artikel II treedt, zoals hiervoor is toegelicht, in werking op 1 januari 2009.

Onderdeel B

Artikel I, onderdelen B en C, beoogt het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen aan te passen aan het systeem van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Aangezien niet kon worden uitgesloten dat die nieuwe wet, waarvoor het voorstel van wet bij koninklijke boodschap van 31 mei 2007 is ingediend, op 1 januari 2008 nog niet in werking zou zijn getreden, voorziet onderdeel B van dit artikel in een uitgestelde inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en C, indien die situatie zich voordoet.

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Bijlage 1 Overzicht van de wijzigingen in artikel 60, eerste lid, van het Bgfo

Oud

Nieuw

Onderdeel

Onderwerp

Onderdeel

Onderwerp

a-h

diverse onderwerpen

a-h

ongewijzigd

i

premie hoofddekking en premies nevenuitkeringen

i

aanpassing/aanvulling: bij fluctuerende premies indicatie van het toekomstig premiebeloop

j

koopsom of periodieke premie

j

ongewijzigd

k

duur van de premiebetaling

k

ongewijzigd

  

l

uitsplitsing premie

l

opgave afkoop- of premievrije waarde (nieuw: zie onderdeel m)

m

informatie over de gevolgen van afkoop, premievrijmaken, etc; opgave afkoopwaarde gedurende de eerste tien jaren van de looptijd

m-p

diverse onderwerpen

n-q

vernummerd, maar ongewijzigd

q

invloed van kosten op rendement

--

vervallen i.v.m. nieuwe onderdeel l

r-t

diverse onderwerpen

r-t

ongewijzigd


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 29 507, nr. 39.

XNoot
2

Kamerstukken II 2006/07, 29 507, nr. 39 onder het kopje Unit-linked fondsen (blz. 4/5).

XNoot
3

Zie ook de toelichting op het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, (Stb. 2006, 520, blz. 120 tot en met 123).

XNoot
4

Zie artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 december 2006, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht, twee andere wetten en diverse besluiten, Stb 2006, 664.

XNoot
5

Zie de nota van toelichting bij het Besluit financiële bijsluiter (Stb. 2001, 670, blz. 14).

XNoot
6

De informatie die moet worden verstrekt in geval van afkoop brengt nauwelijks of geen extra administratieve lasten mee. Nieuw is alleen dat de polishouder behalve over de afkoopwaarde ook, bij wijze van toelichting op de berekening daarvan, over de kosten van de afkoop wordt geïnformeerd.

XNoot
7

Zie de nota van toelichting bij het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen, Stb 2006, 520.

XNoot
8

in de berekening van de bedrijfseffecten van het Bgfo is overwogen dat er in totaal 1,26 miljoen adviezen inzake complexe producten worden gegeven door het intermediair.

XNoot
9

Zie ook artikel 52, vijfde lid, van het Bgfo, en artikel 2:2 van de Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen.

XNoot
10

Stcrt. 2006, 233.

XNoot
11

Zie artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 december 2006, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht, twee andere wetten en diverse besluiten (Stb. 664).

Naar boven