Besluit van 29 november 2007, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikelen en onderdelen van de wet van 13 september 2007 tot wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Stb. 349) en van onderdelen van de Wet op de archeologische monumentenzorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 november 2007, nr. DJZ2007111196, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel XI, tweede lid, van de wet van 13 september 2007 tot wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Stb. 349) en op artikel V van de Wet op de archeologische monumentenzorg;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Met ingang van 1 januari 2008 treden in werking:

a. de artikelen II, onderdelen A, onder 2, C, D, E en F, III, VI, onderdelen A tot en met E en J, en VIII tot en met XA van de wet van 13 september 2007 tot wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Stb. 349);

b. artikel III, onderdelen A, B en C, van de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Artikel 2

De artikelen IV en V van de wet van 13 september 2007 tot wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Stb. 349) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 29 november 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de negentiende december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I van de wet van 13 september 2007 tot wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Stb. 349; hierna reparatiewet) is ingevolge artikel XIB, eerste lid, reeds in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007.

Niet voorzien is in inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A, onder 1, B en D1 tot en met D5 van de reparatiewet. Deze bepalingen hebben in het bijzonder betrekking op de implementatie van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190). De inwerkingtreding van die bepalingen is als het ware ingehaald door de wet van 21 juni 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (Stb. 248).

Evenmin is voorzien in de inwerkingtreding van artikel XB. Dit artikel heeft betrekking op wijzigingen van de Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Nu deze wet, anders dan aanvankelijk was voorzien, in werking is getreden vóór de onderhavige reparatiewet, is die bepaling op wetstechnische gronden achterhaald.

Ook in de inwerkingtreding van artikel VI, onderdelen F tot en met I, is niet voorzien. Deze artikelonderdelen hebben betrekking op wijzigingen van de artikelen 46 en 49 van de Woningwet (onderdelen F en G) en op artikelen van die wet waarin naar de artikelen 46 en 49, voornoemd, wordt verwezen (onderdelen H en I). Deze artikelonderdelen zullen in een later stadium in enigszins gewijzigde vorm in werking treden.

Ten aanzien van de inwerkingtreding van de in artikel 1, onderdeel b, genoemde bepalingen (artikel III, onderdelen A, B en C van de Wet op de archeologische monumentenzorg) was al aangegeven in de nota van toelichting bij het besluit van 21 augustus 2007 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg en het Besluit archeologische monumentenzorg (Stb. 293) dat die inwerkingtreding afhankelijk was van de inwerkingtreding van artikel X van de reparatiewet. Met de inwerkingtreding van artikel X ingevolge onderhavig besluit, kan ook artikel III, onderdelen A, B en C van de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking treden. Onderdeel b voorziet hierin.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven