Besluit van 13 december 2006 tot intrekking van het Kaderbesluit rechtspositie VO en tot wijziging van enkele besluiten in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 26 september 2006, nr. WJZ/2006/31737 (3806), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 38a, tweede en derde lid, en 53, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 19 oktober 2006, nr. W05.06.0418/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 7 december 2006, nr. WJZ/2006/38570 (3806), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. INTREKKING KADERBESLUIT RECHTSPOSITIE VO

Het Kaderbesluit rechtspositie VO wordt ingetrokken.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSREGELING VOOR ONDERWIJSPERSONEEL PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voorgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b, onder 3, vervalt.

2. In onderdeel h wordt in de eerste volzin «of bij» vervangen door een komma en wordt na «Uitvoeringsbesluit WEB» ingevoegd: of bij een school voor voortgezet onderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

In artikel 25 vervalt: en voortgezet.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT WERKLOOSHEID ONDERWIJS- EN ONDERZOEKSPERSONEEL

Artikel 1 van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b, onder 3, komt te luiden:

3. een personeelslid benoemd aan een instelling gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs, voor wie de salarissen en de toelagen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld;

2. Onderdeel b, onder 8, komt te luiden:

8. een personeelslid benoemd bij een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 69 van de Wet op de expertisecentra;

ARTIKEL IV. WIJZIGING BESLUIT ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID VOOR ONDERWIJSPERSONEEL PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b, onder 3, komt te luiden:

3. Een instelling gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs;.

2. Onderdeel b, onder 6, komt te luiden:

6. een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 69 van de Wet op de expertisecentra;

3. In onderdeel c, onder 3, vervalt: een personeelslid als bedoeld in de artikelen 39a en 53b van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel.

4. Onderdeel cc komt te luiden:

cc. BBWO: Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs.

B

In artikel 3 vervalt het zesde lid.

C

In artikel 44, eerste en tweede lid, vervalt: en voortgezet.

D

In artikel 50 vervalt: en voortgezet.

E

De artikelen II tot en met V vervallen.

ARTIKEL V. WIJZIGING OVERLEGBESLUIT ONDERWIJSPERSONEEL

Het Overlegbesluit Onderwijspersoneel wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel g, onder 2, vervalt.

B

In artikel 2, derde lid, aanhef, wordt «1, 2 en 4» vervangen door: 1 en 4..

C

Artikel 23, derde lid, komt te luiden als volgt:

  • 3. Met het Werkgeversoverleg wordt, voor zover de werkgeversorganisatie daarbij belang heeft, door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, overleg gepleegd over de onderwerpen genoemd in artikel 33, tweede en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 33, tweede en vierde lid, van de Wet op de expertisecentra.

D

Artikel 24 komt te luiden als volgt:

Artikel 24. Samenstelling van het Werkgeversoverleg

  • 1. Het Werkgeversoverleg bestaat uit vertegenwoordigers van de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs, die bevoegd is twee leden en twee plaatsvervangende leden aan te wijzen.

  • 2. Van een overeenkomstig het eerste lid gedane aanwijzing doet de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs mededeling aan Onze Minister en de voorzitter van het Werkgeversoverleg.

ARTIKEL VI. WIJZIGING RECHTSPOSITIEBESLUIT WPO/WEC

Het Rechtspositiebesluit WPO/WEC wordt gewijzigd als volgt:

Na artikel 252 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 252a. Commissies van beroep voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de commissies van beroep, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL VII. OVERGANGSBEPALING

  • 1. De regelingen voor uitkeringen wegens werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid die bij of krachtens dit besluit komen te vervallen, blijven voor de duur van de uitkering van toepassing op uitkeringen die zijn ingegaan of hadden moeten ingaan voordat het bevoegd gezag van de school op het desbetreffende gebied regels heeft vastgesteld en deze regels in werking treden.

  • 2. Het Kaderbesluit rechtspositie VO zoals dit luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing totdat het bevoegd gezag van de school op het desbetreffende gebied regels heeft vastgesteld en deze regels in werking treden.

  • 3. De aanspraken uit de regelingen die op grond van het eerste en tweede lid zijn gehandhaafd, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit of zoveel later als de aanspraak ontstaat, jegens het bevoegd gezag van de school.

  • 4. Aanspraken jegens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die bestaan op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, komen na inwerkingtreding van dit besluit ten laste van het bevoegd gezag of diens rechtsopvolger.

ARTIKEL VIII. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 14 december 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2006, 19) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 13 december 2006

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de dertiende februari 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inhoud en doel van het besluit

Dit besluit vloeit voort uit de Wet van 14 december 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2006, 19). Daarbij is geregeld dat het georganiseerd overleg op centraal niveau vervalt en dat het georganiseerd overleg op schoolniveau voortaan betrekking heeft op alle aangelegenheden die van belang zijn voor de rechtstoestand van het personeel. In samenhang daarmee zorgt dit besluit voor een vergaande vermindering van de overheidsregels met betrekking tot de primaire arbeidsvoorwaarden van het personeel van de scholen voor voortgezet onderwijs. Die regels – waaronder begrepen die over de algemene salarisontwikkeling, de ijkpunten voor de functiewaardering, de algemene arbeidsduur en de sociale zekerheid (uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid) – worden voortaan door de bevoegde gezagsorganen van de scholen vastgesteld.

2. Achtergronden van het besluit

De bovengenoemde wet en dit besluit zijn gebaseerd op het voornemen tot verdere decentralisatie van de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden zoals in Koers VO (Kamerstukken 2003/04, 29 200 VIII, nr. 151) is aangekondigd. Met de werkgeversorganisatie en de centrales van onderwijspersoneel is overleg gepleegd over de verdere uitwerking van de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden. Concrete afspraken over de invulling van de decentralisatie – zoals de vaststelling van de overheidsbijdrage in de arbeidskosten, het overleg tussen centrales en de VO-raad, de informatieuitwisseling tussen de VO-raad en OCW – worden vastgelegd in het Convenant decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming voortgezet onderwijs dat door alle betrokken partijen wordt ondertekend.

3. Aard van het besluit

Dit besluit laat de rechtspositionele voorschriften van het Kaderbesluit rechtspositie VO vervallen, met uitzondering van artikel 12 met betrekking tot de commissies van beroep. Voorts wordt met dit besluit bereikt dat het Overlegbesluit onderwijspersoneel, het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en niet meer van toepassing zijn op het personeel van de scholen voor voortgezet onderwijs.

4. Administratieve lasten

Dit besluit zorgt voor een verregaande vermindering van de overheidsregels met betrekking tot de primaire arbeidsvoorwaarden van het personeel van de scholen voor voortgezet onderwijs.

De in paragraaf 3 genoemde besluiten zijn niet meer van toepassing op het personeel in het voortgezet onderwijs. Sociale partners streven ernaar de CAO voor het voortgezet onderwijs een kaderstellend karakter te geven. Voor wat betreft de secundaire arbeidsvoorwaarden – die reeds in een eerdere fase zijn gedecentraliseerd – is in de CAO sector Onderwijs, PO en VO, 2005–2007 geconstateerd dat de sociale partners de regeldruk en de administratieve lasten die voortvloeien uit de rechtspositionele voorschriften hebben teruggebracht. Met de sociale partners is afgesproken dat zij zullen bezien of na decentralisatie van de primaire arbeidsvoorwaarden verdere stappen kunnen worden gezet.

5. Uitvoeringsgevolgen

De minister trekt zich geheel terug uit het overleg over de rechtspositie van het personeel in het voortgezet onderwijs. De VO-raad voert zelfstandig het overleg met de centrales van onderwijspersoneel over de arbeidsvoorwaarden van het onderwijspersoneel. Alleen de pensioenregeling is hiervan uitgezonderd. Het overleg over de pensioenregeling blijft op centraal niveau bij de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid. Voor de bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden direct betrokken partijen betekent dit wetsvoorstel een vermindering van de uitvoeringslasten omdat het overleg over de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden voortaan aan één CAO-tafel op decentraal niveau wordt gevoerd.

De centrales en de VO-raad hebben de ambitie uitgesproken dat de toekomstige CAO voor het voortgezet onderwijs, net als de huidige decentrale CAO voor het voortgezet onderwijs, kaderstellend zal zijn. Hiermee blijft er voldoende ruimte om op schoolniveau afspraken te maken. Daardoor wijzigen de uitvoeringslasten voor de scholen naar verwachting niet of nauwelijks als gevolg van de decentralisatie. Cfi heeft de uitvoerbaarheid van dit besluit getoetst en acht het uitvoerbaar.

6. Financiële gevolgen

De decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting. De kabinetsbijdrage in de arbeidskosten wordt één op één doorgegeven aan de instellingen.

7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Bij de wet van 14 december 2005 (Stb. 2006, 19) is de verplichting tot het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van de in artikel 38a, tweede lid, onder a, en derde lid, bedoelde voorschriften vervallen. In het kader van de decentralisatie van de primaire arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderwijs geschiedt de vaststelling van de primaire arbeidsvoorwaarden niet meer bij algemene maatregel van bestuur, maar wordt deze overgelaten aan het bevoegd gezag.

Artikelen II, III en IV

Artikel 38a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dit luidde voor inwerkingtreding van de wet van 14 december 2005 (Stb. 2006, 19), bepaalde dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld betreffende rechten en plichten van het personeel en het bevoegd gezag bij ziekte, bevalling, zwangerschap, arbeidsongeschiktheid, ontslag en bedrijfsgezondheidskundige begeleiding, voorzover deze bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan. Ter uitvoering hiervan zijn drie besluiten vastgesteld: het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel, het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs.

Bij de wet van 14 december 2005 (Stb. 2006, 19) is de verplichting tot het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vaststellen van de in artikel 38a, tweede lid, onder b bedoelde voorschriften vervallen. De artikelen II, III en IV zorgen ervoor dat de drie genoemde besluiten niet langer van toepassing zijn op het personeel in het voortgezet onderwijs.

Artikel V

Artikel 40 van de Wet op het voortgezet onderwijs is bij de wet van 14 december 2005 (Stb. 2006, 19) vervallen. Dit artikel vormde de grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels betreffende het overleg over de rechtspositie van het personeel in het voortgezet onderwijs. Het Overlegbesluit Onderwijspersoneel gaf uitvoering aan artikel 40 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Artikel V, dat het Overlegbesluit Onderwijspersoneel wijzigt, zorgt ervoor dat de organisaties van schoolbesturen in het voortgezet onderwijs niet langer deelnemen aan het Werkgeversoverleg, en dat daarin geen overleg meer gevoerd wordt over de rechtspositie van het personeel in het voortgezet onderwijs. Op grond van artikel 37 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 37 van de Wet op de expertisecentra wordt het overleg voor het primair onderwijs nog wel geregeld.

Artikel VI

Artikel 12 van het Kaderbesluit rechtspositiebesluit VO, zoals dit luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, bepaalde dat hoofdstuk 3 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC over de commissies van beroep, van overeenkomstige toepassing was op het Kaderbesluit rechtspositie VO. Dit besluit trekt het Kaderbesluit rechtspositie VO in. Met artikel VI wordt geregeld dat de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC van overeenkomstige toepassing blijven op de commissies van beroep in het voortgezet onderwijs.

Artikel VII

Voor uitkeringen op het gebied van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekte die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van nieuwe regels op het desbetreffende gebied zijn ontstaan, worden de oude regelingen op grond van het eerste lid ook na dat tijdstip gehandhaafd en wel totdat de uitkering eindigt. Het gaat bij handhaving niet alleen om de regelingen in de algemene maatregelen van bestuur die op grond van het voorliggende besluit vervallen, maar ook om regelingen die krachtens deze algemene maatregelen van bestuur zijn vastgesteld.

Het tweede lid regelt dat de bepalingen van het Kaderbesluit rechtspositie VO zoals deze luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing blijven tot het tijdstip waarop de nieuwe regels zijn vastgesteld (door het bevoegd gezag van de school, na overleg door of namens het bevoegd gezag met de personeelsorganisaties) en in werking zijn getreden. Als voor een deel van de in het Kaderbesluit rechtspositie VO geregelde onderwerpen regels zijn vastgesteld en in werking zijn getreden, blijven voor de overige onderwerpen de bepalingen van bedoeld besluit op de desbetreffende school van toepassing.

Op grond van het derde lid gelden de aanspraken op grond van de gehandhaafde regelingen vanaf de inwerkingtreding van het besluit, of als dat later is, vanaf de datum waarop de aanspraak ontstaat, jegens het bevoegd gezag van de school. Het bevoegd gezag is gehouden deze aanspraken te honoreren. Materieel verandert er dus bij deze aanspraken niets. Bij eventuele geschillen over de toepassing van de regelingen kan wel een wijziging optreden in de mogelijke rechtsingangen. Immers, niet de minister maar het bevoegd gezag neemt voortaan een bepaald besluit en tegen dat besluit kan eventueel bij een andere rechterlijke instantie worden geopponeerd.

In het vierde lid is geregeld dat aanspraken die voorheen jegens de minister golden, nu ten laste komen van het bevoegd gezag of diens rechtsopvolger.

Deze nota van toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven