Besluit van 13 november 2007, houdende regels inzake een register met gegevens betreffende ruimtevoorwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 10 juli 2007, nr. WJZ 7080976;

Gelet op artikel 11, tweede en vierde lid, van de Wet ruimtevaartactiviteiten;

De Raad van State gehoord (advies van 1 augustus 2007, nr. W10.07.0224/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 7 november 2007, nr. WJZ 7130082;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. register: het register, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet ruimtevaartactiviteiten;

b. vergunninghouder: de houder van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten als bedoeld in artikel 3 van de Wet ruimtevaartactiviteiten.

§ 2. Register

Artikel 2

  • 1. Het register bestaat uit een Verenigde Naties-deel en een nationaal deel.

  • 2. Het Verenigde Naties-deel bevat gegevens betreffende ruimtevoorwerpen waarbij Nederland ten aanzien van het betreffende ruimtevoorwerp de staat van registratie is, bedoeld in artikel I, onderdeel c, van de op 14 januari 1975 te New York tot stand gekomen Overeenkomst inzake de registratie van de in de kosmische ruimte gebrachte voorwerpen (Trb. 1981, 39).

  • 3. Het nationaal deel bevat gegevens betreffende ruimtevoorwerpen die gebruikt worden in het kader van ruimtevaartactiviteiten als bedoeld in artikel 2 van de Wet ruimtevaartactiviteiten, niet zijnde ruimtevoorwerpen als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Onze Minister draagt zorg voor de verstrekking van de gegevens uit het Verenigde Naties-deel aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 3

Het register bevat gegevens van het ruimtevoorwerp ten aanzien van:

a. de omschrijving en functie;

b. de baanparameters;

c. land en plaats van lancering;

d. verwachte en werkelijke datum van lancering;

e. verwachte en werkelijke datum van uitdienstneming;

f. gegevens van de vergunninghouder;

g. overige met betrekking tot het ruimtevoorwerp bij ministeriële regeling vast te stellen gegevens.

§ 3. Verstrekking van gegevens voor het register

Artikel 4

  • 1. De vergunninghouder verstrekt aan Onze Minister tenminste zes maanden voor aanvang van het verrichten van ruimtevaartactiviteiten met behulp van een ruimtevoorwerp de gegevens, bedoeld in artikel 3.

  • 2. Indien het gegeven betrekking heeft op de werkelijke datum van lancering of uitdienstneming, verstrekt de vergunninghouder dit gegeven zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie weken na deze datum.

  • 3. De vergunninghouder verstrekt op verzoek van Onze Minister binnen drie weken nadere gegevens en bescheiden ter onderbouwing van de gegevens.

  • 4. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste en derde lid.

Artikel 5

  • 1. De vergunninghouder meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie weken wijzigingen van de gegevens, bedoeld in artikel 3.

  • 2. Artikel 4, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

Voor de verstrekking en wijziging van de gegevens wordt gebruik gemaakt van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

Artikel 7

Inschrijving in het register geschiedt voor onbepaalde tijd.

Artikel 8

Het register is openbaar.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 9

Onze Minister draagt zorg voor het opnemen in het register van gegevens van ruimtevoorwerpen waarmee op het moment van inwerkingtreding van dit besluit ruimtevaartactiviteiten worden verricht.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit register ruimtevoorwerpen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 november 2007

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de vierde december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

In dit besluit wordt de in artikel 11, tweede en vierde lid, van de Wet ruimtevaartactiviteiten (Staatsblad 2007, 80) opgenomen grondslag voor de instelling van een register van ruimtevoorwerpen nader uitgewerkt. Onderhavig besluit strekt onder meer tot onderverdeling van het register in twee delen, het vaststellen van de momenten waarop de vergunninghouder de voor het register noodzakelijke gegevens van ruimtevoorwerpen aan de Minister van Economische Zaken dient te verstrekken en de wijze waarop de gegevens voor inschrijving in het register dienen te worden aangeleverd.

De registratieprocedure omvat geen inhoudelijke beoordeling van de (voorgenomen) ruimtevaartactiviteiten ter zake van het te registreren ruimtevoorwerp. Dat vindt immers plaats in het kader van de vergunningverlening. Uitsluitend wordt bezien of het ruimtevoorwerp voor registratie in aanmerking komt. Door het opnemen van de gegevens in het register en het openstellen daarvan door middel van digitale ontsluiting (toegang via internet), kan door eenieder inzage worden verkregen van de gegevens van ruimtevoorwerpen die door een vergunninghouder ten behoeve van zijn ruimtevaartactiviteiten worden gebruikt.

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU van 27 december 2006, nr. L 376, blz. 36 e.v.; hierna: de Dienstenrichtlijn) is op 28 december 2006 in werking getreden. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn van de lidstaten wordt gevraagd met betrekking tot het vaststellen van wet- en regelgeving, moet in de eerste plaats worden nagegaan of de bepalingen in de Wet ruimtevaartactiviteiten en het daarin opgenomen vergunningsstelsel onder het bereik van de Dienstenrichtlijn valt. Dat is het geval. Dit betekent dat deze bepalingen dienen te voldoen aan artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Daartoe kan in de eerste plaats worden opgemerkt dat deze bepalingen geen discriminerende werking hebben ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van de ruimtevaartactiviteiten. In de tweede plaats is het vergunningsstelsel noodzakelijk om dwingende redenen van algemeen belang, te weten ter bescherming van de in artikel 3, derde lid, van de Wet ruimtevaartactiviteiten genoemde belangen, zoals het waarborgen van de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van de openbare orde en het kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen van de staat. En in de derde plaats kan dit nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn. In dit kader zijn ook de in het onderhavige besluit opgenomen bepalingen welke zien op de verplichtingen van de vergunninghouder proportioneel. De vastgestelde indieningstermijnen alsmede de soorten gegevens die door de vergunninghouder moeten worden verstrekt, worden als redelijk beschouwd. Voorts is de mogelijkheid tot ontheffing van de indieningstermijnen opgenomen.

2. Inhoud van het besluit

Het register bestaat uit twee delen. Het eerste deel van het register, het zogenoemde Verenigde Naties-deel, hangt samen met de internationale verplichtingen op basis van de Overeenkomst inzake de registratie van de in de kosmische ruimte gebrachte voorwerpen (Trb. 1981, 39; hierna te noemen: het Registratieverdrag). Wanneer een ruimtevoorwerp gelanceerd wordt in een baan om de aarde of hoger, registreert de lanceerstaat ingevolge artikel II van het Registratieverdrag het betreffende ruimtevoorwerp door middel van een inschrijving in een register. Wanneer ten aanzien van het ruimtevoorwerp twee of meer staten als lanceerstaat kunnen worden aangemerkt, bepalen de staten onderling welke enige staat voor registratie zorg draagt. Voorts is de registrerende staat – die tevens als lanceerstaat moet worden aangemerkt – aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dit ruimtevoorwerp. Zie de artikelen VII en VIII van het Ruimteverdrag (Trb. 1967, 31). Voor een verdere uitleg van het begrip lanceerstaat wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, 30609, nr. 3, p. 5–7). Daarbij is ook aangegeven dat Nederland – gelet op de gehanteerde definities en de huidige praktijk – niet snel als lanceerstaat kan worden gekwalificeerd.

In de artikelen III en IV van het Registratieverdrag wordt vervolgens bepaald dat conform artikel II geregistreerde ruimtevoorwerpen eveneens zo spoedig als praktisch mogelijk verstrekt dienen te worden aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ten behoeve van het opnemen daarvan in een internationaal register onder de verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor doorzending van de gegevens uit dit Verenigde Naties-deel van het register aan de Verenigde Naties.

In het tweede deel van het register, het zogenoemde nationaal deel, worden gegevens opgenomen ten aanzien van die ruimtevoorwerpen die worden gebruikt in het kader van nationale ruimtevaartactiviteiten waarover de Nederlandse staat weliswaar jurisdictie en controle wenst uit te oefenen, maar ten aanzien waarvan de Nederlandse staat niet als lanceerstaat kan worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij satellieten die door een onder Nederlands recht en binnen de Nederlandse rechtsorde opererend bedrijf worden beheerd. Deze satellieten worden doorgaans pas nadat ze zijn gelanceerd en op hun definitieve positie zijn gebracht, in eigendom en beheer overgedragen aan de Nederlandse partij. Nederland is in deze gevallen niet de lanceerstaat, maar draagt voor deze ruimtevoorwerpen internationale verantwoordelijkheid en maakt dit kenbaar door het opnemen in het nationaal deel van het register. Voor een verdere uitleg en achtergronden hiervan wordt verwezen naar pagina 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, 30609, nr. 3). De gegevens uit het nationaal deel zullen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties overigens wel worden toegezonden. De rechtsgrondslag van deze toezending is niet het Registratieverdrag, maar artikel 11 van het op 27 januari te Londen/Moskou/Washington tot stand gekomen Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en het gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen (Trb. 1967, 31).

In het register worden verschillende soorten gegevens opgenomen. Beide delen van het register bevatten in principe dezelfde soorten gegevens. Tot deze gegevens behoren in ieder geval de gegevens die ingevolge artikel IV van het Registratieverdrag aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties moeten worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld de omschrijving en de functie van het ruimtevoorwerp, de baanparameters en de datum en plaats van de lancering van het betreffende ruimtevoorwerp. Voorts wordt in het register een aantal basisgegevens opgenomen ten aanzien van de vergunninghouder alsmede gegevens met betrekking tot de (verwachte) uitdienstneming van het ruimtevoorwerp. Bij ministeriële regeling worden de overige in het register op te nemen gegevens vastgesteld. Daarbij zal rekening worden gehouden met de laatste ontwikkelingen op het gebied van registratie in het kader van de VN Committee on Peaceful Uses of Outer Space (UN COPUOS).

De vergunninghouder is verplicht om tenminste zes maanden voordat hij met zijn ruimtevoorwerp de vergunde ruimtevaartactiviteiten verricht, ten behoeve van de vulling van het register de noodzakelijke gegevens met betrekking tot het betreffende ruimtevoorwerp aan de Minister van Economische Zaken te verstrekken. Deze termijn van zes maanden is nodig om de gegevens na ontvangst op volledigheid en juistheid te kunnen beoordelen en om deze vervolgens tijdig in het register te kunnen opnemen. Tevens stelt de tijdige overlegging van de gegevens de regering in staat te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Hague Code of Conduct against Ballistic Missile Proliferation van 2002. Hoewel deze code niet juridisch verbindend is, verschaffen de Wet ruimtevaartactiviteiten en dit besluit de regering het kader om te voldoen aan de verplichting van de code om internnationaal kennis te geven van de lancering van een ruimtevoorwerp voor de daadwerkelijke lancering daarvan. In sommige gevallen beschikt de Minister van Economische Zaken al over enkele gegevens, aangezien ook in het kader van de vergunningverlening door de aanvrager gegevens moeten worden verstrekt ter beoordeling van de aard van de ruimtevaartactiviteiten.

Ter beoordeling van de juistheid van de verstrekte gegevens kan de vergunninghouder worden verzocht om nadere gegevens en bescheiden te overleggen. De vergunninghouder dient deze informatie binnen drie weken na het verzoek in te dienen.

De vergunninghouder zal niet in staat zijn om alle gegevens een half jaar voorafgaande aan de ruimtevaartactiviteit te kunnen leveren. Zo is het in de regel bijvoorbeeld wel mogelijk om de verwachte datum van lancering te kunnen aangeven, maar kan de datum waarop het ruimtevoorwerp daadwerkelijk is gelanceerd uiteraard pas na de lancering worden verstrekt. Dit geldt eveneens ten aanzien van bijvoorbeeld de verwachte datum van uitdienstneming. In dergelijke gevallen, waarbij de vergunninghouder wordt geacht de werkelijke datum aan te geven, dient de vergunninghouder zo spoedig mogelijk na deze datum, maar in ieder geval binnen drie weken, dit gegeven aan de Minister van Economische Zaken te verstrekken.

In bijzondere gevallen kan ontheffing worden verleend van de indieningstermijnen voor de verstrekking en wijziging van de gegevens. Van een bijzonder geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een reeds werkzame satelliet op korte termijn in eigendom en beheer wordt overgedragen aan een Nederlandse vergunninghouder of een situatie waarbij de vergunninghouder voor de overlegging van informatie afhankelijk is van derden. Het is voorts mogelijk om een ontheffing van de zes-maandentermijn te verkrijgen indien de vergunninghouder binnen zes maanden na afgifte van de vergunning ruimtevaartactiviteiten wil verrichten met behulp van een ruimtevoorwerp. In een dergelijk geval zullen de gegevens met betrekking tot het ruimtevoorwerp in het kader van de aanvraagprocedure voor de vergunning moeten worden meegeleverd. Met de afgifte van de vergunning zal dan tevens formeel ontheffing worden verleend van de indieningstermijn voor de verstrekking van de registergegevens.

Na ontvangst van de gegevens zal het ruimtevoorwerp en de daarop betrekking hebbende gegevens, afhankelijk van de vraag of Nederland ten aanzien van het ruimtevoorwerp als lanceerstaat moet worden gekwalificeerd, in het Verenigde Naties-deel dan wel in het nationaal deel van het register worden ingeschreven.

Uiteraard is het noodzakelijk om het register actueel en volledig te houden. Derhalve wordt de vergunninghouder geacht om elke wijziging van de gegevens zo spoedig mogelijk te melden. Het doorgeven van een wijziging van een in het register opgenomen gegeven is in beginsel een eenvoudige administratieve procedure, dus van de vergunninghouder mag in de regel verwacht worden dat deze het gewijzigde gegeven binnen enkele dagen meldt. De wijzigingen dienen in ieder geval binnen drie weken te zijn gemeld. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen is het toegestaan om in geval van wijziging van meerdere gegevens in enkele dagen, deze gebundeld te melden. Het is voorts mogelijk dat bijvoorbeeld de daadwerkelijke lancering van een ruimtevoorwerp met een dag of enkele dagen wordt uitgesteld. In een dergelijk geval kan de vergunninghouder volstaan met een gebundelde melding van de wijziging en zal hij in ieder geval zo spoedig mogelijk na de daadwerkelijke lancering deze lanceerdatum dienen door te geven.

Zowel voor de verstrekking als voor de wijziging van de gegevens zal door de vergunninghouder gebruik moeten worden gemaakt van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier. Het formulier is digitaal en kosteloos verkrijgbaar bij de Minister van Economische Zaken. De verstrekking alsmede de wijziging van de gegevens vindt schriftelijk plaats.

De gegevens worden voor onbepaalde tijd in het register ingeschreven. Ook nadat door de vergunninghouder geen gebruik meer wordt gemaakt van het betreffende ruimtevoorwerp (bijvoorbeeld bij verkoop van een satelliet aan een andere onderneming of nadat de satelliet na buitenwerkingstelling is verplaatst naar de zogenaamde decommissioning orbit), blijven de gegevens van het desbetreffende ruimtevoorwerp geregistreerd. Op deze wijze zal ook na enkele tientallen jaren nog kunnen worden achterhaald onder wiens verantwoordelijkheid het ruimtevoorwerp heeft gefunctioneerd, bijvoorbeeld in geval van vaststelling van de aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade aan andere ruimtevoorwerpen of anderszins.

Het register is openbaar. Dit betekent dat ook de gegevens, na in het register te zijn opgenomen, openbaar zijn. Daartoe zal het register via internet voor eenieder toegankelijk worden gemaakt. Voor zover door de vergunninghouder ook gegevens en bescheiden ingevolge artikel 4, derde lid, zijn verstrekt, worden deze slechts openbaar gemaakt met inachtneming van de daarvoor geldende openbaarmakingsregels van de Wet openbaarheid van bestuur.

Behoudens de registratie van de door de vergunninghouders verstrekte gegevens, heeft de Minister van Economische Zaken ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet ruimtevaartactiviteiten tevens tot taak om ruimtevoorwerpen te registreren die gebruikt worden in het kader van ruimtevaartactiviteiten die worden verricht onder de verantwoordelijkheid van één of meerdere ministers. Ten behoeve van de registratie van dergelijke ruimtevoorwerpen zullen dezelfde gegevens in het register worden opgenomen als vastgesteld ten aanzien van vergunninghouders en tevens een soortgelijke (interne) registratieprocedure worden gevolgd.

3. Administratieve lasten

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetvoorstel is aangegeven (zie Kamerstukken 2005/06, 30 609, nr. 3, p. 13/14), raakt de wet en dus ook dit besluit maar een beperkt aantal bedrijven. Voor een overzicht van de kosten ten behoeve van de registratie, verwijs ik naar het hiervoor aangehaalde kamerstuk.

4. Uitvoering en handhaving

Agentschap Telecom zal namens de Minister van Economische Zaken het register beheren. Daarnaast is Agentschap Telecom verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de wet vastgestelde regels. Voor zover overtreding van bij dit besluit vastgestelde regels aan de orde is, zal overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de wet, een bestuurlijke boete kunnen worden opgelegd van ten hoogste € 100 000. De hoogte van de bestuurlijke boete zal afhangen van de ernst van de overtreding. Zo zal bijvoorbeeld de boete maximaal kunnen zijn indien door de vergunninghouder in het geheel geen gegevens zijn verstrekt.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

Het register bestaat uit twee delen. Artikel 2 is de grondslag hiervoor. Ingevolge het tweede lid worden in het Verenigde Naties-deel gegevens geregistreerd met betrekking tot ruimtevoorwerpen ten aanzien waarvan de Nederlandse staat verantwoordelijk is voor registratie in een nationaal register op grond van artikel II van het Registratieverdrag. Hiervan is slechts sprake als de Nederlandse staat ten aanzien van het betreffende ruimtevoorwerp ook als lanceerstaat moet worden aangemerkt. De gegevens uit dit deel worden doorgestuurd naar de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

In het in het derde lid genoemde nationale deel van het register worden gegevens opgenomen van ruimtevoorwerpen ten aanzien waarvan de Nederlandse staat niet als lanceerstaat moet worden aangemerkt. In de praktijk zal met name dit deel met gegevens van ruimtevoorwerpen worden gevuld. Zoals eerder aangegeven zullen ook de gegevens uit het nationaal deel aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties worden toegezonden.

Artikel 4

Dit artikel bevat de grondslag voor de verstrekking van de gegevens door de vergunninghouder. De vergunninghouder dient ingevolge het eerste lid binnen zes maanden, behoudens van deze termijn ontheffing te hebben gekregen, de in artikel 3 genoemde gegevens aan de Minister van Economische Zaken te verstrekken. Ingevolge het tweede lid kan voor bepaalde gegevens van deze termijn worden afgeweken, bijvoorbeeld in het geval dat wordt gevraagd om de werkelijke datum van lancering of de werkelijke datum van uitdienstneming. De vergunninghouder kan blijkens het derde lid worden gevraagd om de door hem verstrekte gegevens nader te onderbouwen.

Artikel 5

Zodra zich een wijziging van de geregistreerde gegevens voordoet, dient de vergunninghouder blijkens het eerste lid dit zo spoedig mogelijk te melden. Evenals bij de eerste inschrijving in het register, kan de vergunninghouder worden verzocht om binnen drie weken aanvullende gegevens en bescheiden aan te leveren ter onderbouwing van de gewijzigde gegevens. In bijzondere gevallen kan ontheffing worden verleend van deze termijn. Het register zal na ontvangst van deze gewijzigde gegevens worden aangepast.

Artikel 6

Dit artikel bevat de grondslag voor het verplichte gebruik van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier voor de verstrekking en wijziging van de gegevens door de vergunninghouder.

Artikel 9

Ingevolge artikel 25 van de Wet ruimtevaartactiviteiten kunnen ruimtevaartactiviteiten die op het moment van inwerkingtreding van de wet reeds plaatsvinden, voor een periode van twaalf maanden zonder vergunning worden voortgezet. Om redenen van actualiteit en volledigheid van het register zullen voor zover bij deze activiteiten ook ruimtevoorwerpen worden gebruikt, de gegevens van deze voorwerpen zo spoedig mogelijk in het register moeten worden opgenomen. Dit artikel voorziet daarin.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven