Besluit van 26 november 2007, houdende wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (zeer laag radioactief afval)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 juni 2007, nr. DJZ2007059582, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.44, eerste, vierde en zesde lid, van de Wet milieubeheer en 32, eerste lid, van de Kernenergiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 11 juli 2007, nr. W08.07.0181/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 november 2007, nr. DJZ2007110701, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van paragraaf 3 tot paragraaf 4 wordt na paragraaf 2 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Uitbreiding werkingssfeer

Artikel 11f
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder radioactieve afvalstof, natuurlijke bron, activiteit en activiteitsconcentratie verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.

  • 2. Dit besluit is met uitzondering van paragraaf 1 van overeenkomstige toepassing op radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin:

    a. de activiteit van de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde, en

    b. de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan tien maal deze waarde.

  • 3. Voor zover ingevolge het tweede lid dit besluit van overeenkomstige toepassing is op de in dat lid bedoelde afvalstoffen, worden die afvalstoffen, in afwijking van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen mede aangemerkt als afvalstoffen in de zin van die wet.

  • 4. Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het tweede lid te vermengen met of te voegen bij een afvalstof waarvoor ingevolge paragraaf 1 een stortverbod geldt, teneinde die afvalstof te storten.

B

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Dit besluit berust mede op artikel 32, eerste lid, van de Kernenergiewet.

ARTIKEL II

Indien artikel VIII van de wet van 22 november 2006, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere daarmee verband houdende wetten (modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen) (Stb. 606), eerder in werking treedt dan dit besluit, berust dit besluit op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42 en 8.42a van de Wet milieubeheer en artikel 32 van de Kernenergiewet.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 november 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de vierde december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: BSSA).

In het BSSA zijn twee artikelen ingevoegd, waarmee het zogenoemde zeer laag radioactief afval, afkomstig van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, ook wel aangeduid als ZELA, mede onder het stortplaatsregime van de Wet milieubeheer wordt gebracht.

Artikel I, onderdeel A, artikel 11f van het BSSA, regelt dat het BSSA met uitzondering van paragraaf 1 van overeenkomstige toepassing is op dit zeer laag radioactief afval.

Artikel I, onderdeel B, artikel 12a van het BSSA, regelt dat het BSSA voortaan ook is gebaseerd op de Kernenergiewet.

De van overeenkomstigetoepassingverklaring van het BSSA, met uitzondering van paragraaf 1, heeft tot gevolg dat de eisen van paragraaf 2 van het BSSA (inclusief de bijlagen I en II), waarin met name eisen worden gesteld aan de te storten afvalstoffen, ook gelden voor ZELA.

De aanleiding voor deze wijziging is de volgende. Sinds 1 maart 2002 is het Besluit stralingsbescherming van kracht. In dit op de Kernenergiewet gebaseerde besluit zijn twee Euratom-richtlijnen geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving. Het Besluit stralingsbescherming bevat voor het eerst aparte regelgeving voor natuurlijke bronnen van straling.

In de op 26 september 2004 van kracht geworden Regeling natuurlijke bronnen van ioniserende straling (hierna: NABIS) is nader geregeld op welk moment moet worden voldaan aan bepaalde verplichtingen bij werkzaamheden met natuurlijke bronnen. Als gevolg van NABIS worden bepaalde afvalstoffen, anders dan voorheen, aangemerkt als radioactieve afvalstoffen. Vóór inwerkingtreding van NABIS werden dezelfde stoffen beschouwd als «gewone» afvalstoffen, waarvoor regelgeving op grond van de Wet milieubeheer gold. Deze afvalstoffen werden met inachtneming van de regels op grond van de Wet milieubeheer (waaronder het BSSA) gestort op stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer.

Artikel 22.1 van de Wet milieubeheer regelt de verhouding tussen de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Bepaald is dat hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is op gedragingen voor zover daaromtrent voorschriften gelden die zijn gesteld bij of krachtens de Kernenergiewet, behoudens voor zover uit de bepalingen van die wet of van de Wet milieubeheer anders blijkt.

Voor (werkzaamheden met) ZELA gelden zonder nadere voorziening het Besluit stralingsbescherming en NABIS, gebaseerd op de Kernenergiewet, en dus zijn de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving niet van toepassing als het gaat om het storten van ZELA.

In artikel 7, eerste lid, van NABIS is aangegeven dat het verboden is om radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen als eindbestemming op te slaan anders dan in daartoe door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan te wijzen instellingen conform artikel 37, achtste lid, van het Besluit stralingsbescherming.

Bij Regeling van de Staatssecretaris van VROM en de Staatssecretaris van SZW van 9 juni 2005, nr. SAS200509776 inzake de aanwijzing van inrichtingen voor het storten van gevaarlijke afvalstoffen als instelling voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen (Stcrt. 111), zijn de stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen aangewezen als instellingen voor de ontvangst van ZELA. Omdat de aanleg en inrichting van dergelijke stortplaatsen op basis van de regels van het Stortbesluit bodembescherming en de daarbij behorende uitvoeringsregeling dient plaats te vinden, is met die aanwijzing tevens (indirect) verzekerd dat ZELA wordt ondergebracht binnen een inrichting die aan bepaalde milieuhygiënische – anders dan stralingshygiënische – eisen voldoet.

In tegenstelling tot andere afvalstoffen zou echter bij het storten van ZELA niet behoeven te worden voldaan aan de in het BSSA vastgelegde eisen. Dit zou betekenen dat voor ZELA nooit zou behoeven te worden voldaan aan de acceptatiecriteria, waaronder de eisen met betrekking tot behandeling van afvalstoffen alvorens ze worden gestort, eisen met betrekking tot registratie en eisen met betrekking tot bemonsteren, controleren en testen, die voor andere afvalstoffen wel gelden. Dit zou een, uit milieuhygiënisch oogpunt gezien, ongewenste situatie opleveren. Door het BSSA tevens op de Kernenergiewet te baseren en het BSSA deels van overeenkomstige toepassing te verklaren op ZELA wordt met dit besluit deze ongewenste situatie opgeheven.

Het besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Tot voor kort werden de afvalstoffen die nu onder de noemer ZELA vallen, in overeenstemming met de bepalingen van het BSSA gestort. Feitelijk wijzigt er dus niets. Daarom is het ontwerpbesluit ook niet voor een toetsing ter zake voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL). Ook voor burgers zijn aan het besluit geen administratieve lasten verbonden.

Het besluit brengt ook geen andere nalevingskosten voor bedrijven met zich mee. De milieueffecten blijven ongewijzigd.

Het ontwerpbesluit is op 20 juli 2007 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2007/0417/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van de notificatie van dit ontwerpbesluit zijn geen reacties ontvangen.

Het ontwerpbesluit is op grond van artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer en op grond van artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en voor inspraak in de Staatscourant van 6 februari 2007 (Stcrt. nr. 26) geplaatst, opdat een ieder zijn zienswijze daarover kenbaar kon maken. Daarop zijn geen reacties binnengekomen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Artikel 11f

Voor de inhoudelijke aanduiding van zeer laag radioactief afval, afkomstig van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, is aangesloten bij de beschrijving daarvan in artikel 1 van de hiervoor al genoemde ministeriële regeling van 9 juni 2005 (Stcrt. 111).

Opgemerkt wordt dat de voorschriften die het bevoegd gezag ingevolge de artikelen 11b tot en met 11e van het BSSA aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een stortplaats kan verbinden, geen betrekking kunnen hebben op de radioactiviteit van dit zeer laag radioactief afval. Die bevoegdheid is ingevolge de Kernenergiewet immers voorbehouden aan het ingevolge die wet bevoegde gezag. De in bijlage 3 bij NABIS opgenomen voorschriften voor meldingsplichtige werkzaamheden met betrekking tot deskundigheid en registratie blijven dan ook onverkort op ZELA van toepassing.

Het derde lid is nodig omdat de definitie van «afvalstoffen» in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer radioactieve afvalstoffen uitsluit. Zonder dit lid zou de van overeenkomstige toepassing verklaring van het tweede lid zinledig zijn.

Om te voorkomen dat het in paragraaf 1 van het BSSA opgenomen stortverbod wordt omzeild, is in het vierde lid een verbod opgenomen om ZELA te mengen met of toe te voegen aan een afvalstof waarvoor een dergelijk stortverbod geldt.

B

Artikel 12a

In artikel 22.1, eerste en achtste lid, van de Wet milieubeheer is o.a. bepaald dat de hoofdstukken 8 en 10 van die wet niet van toepassing zijn op inrichtingen respectievelijk gedragingen, voorzover daaromtrent voorschriften gelden, die zijn gesteld bij of krachtens de Kernenergiewet, behoudens voorzover uit de bepalingen van die wet of van de Wet milieubeheer anders blijkt. Gelet op het slot van artikel 22.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dat op inrichtingen betrekking heeft («behoudens voor zover uit de bij of krachtens die wet gestelde bepalingen anders blijkt») moet het slot van het achtste lid («behoudens voor zover uit de bepalingen van die wetten of van deze wet anders blijkt») zo worden gelezen dat ook krachtens de Kernenergiewet of de Wet milieubeheer van het bepaalde in artikel 22.1, achtste lid, kan worden afgeweken. In artikel 12a en in het hierboven toegelichte artikel 11f, tweede lid, is van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik gemaakt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven