Besluit van 20 november 2007 tot wijziging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met de invoering van een landelijk insigne en enkele andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 17 oktober 2007, nummer 5511132/07/6;

Gelet op artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 17, derde lid, Wet op de economische delicten;

De Raad van State gehoord (advies van 1 november 2007, nr. W03.07.0383/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 13 november 2007, nummer 5515314/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. insigne: het onderscheidingsteken, bedoeld in artikel 26a, eerste lid.

B

In artikel 11, eerste lid, wordt «arrondissementsparket» vervangen door: parket.

C

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan ten aanzien van categorieën buitengewoon opsporingsambtenaren aanvullende bekwaamheidseisen stellen, waaraan een persoon dient te voldoen alvorens hij de akte van opsporingsbevoegdheid verkrijgt. Het voldoen aan de aanvullende bekwaamheidseisen blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

2. In het derde lid wordt «van het in het eerste lid genoemde examen» vervangen door: van de in het eerste en tweede lid genoemde examens.

D

In artikel 21, eerste lid, tweede volzin, wordt «De procureur-generaal» vervangen door: Onze Minister.

E

Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

  • 1. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar een uniform of bedrijfskleding draagt, wordt dat uniform of die bedrijfskleding op een duidelijk zichtbare plaats voorzien van een insigne, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij een politiekorps, de Koninklijke marechaussee of de Belastingdienst/Douane.

F

Bijlage A komt als volgt te luiden:

Bijlage A

Bij aanvaarding van de aanwijzing tot buitengewoon opsporingsambtenaar legt de desbetreffende persoon de navolgende eden (verklaringen en beloften) af:

1. De eed (verklaring en belofte) van zuivering:

«Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling of beëdiging als buitengewoon opsporingsambtenaar aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking als buitengewoon opsporingsambtenaar te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!»

2. De ambtseed of ambtsbelofte:

«Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed buitengewoon opsporingsambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»

G

Bijlage B vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 november 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zevenentwintigste november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar op een aantal punten gewijzigd. In de eerste plaats is met dit besluit het insigne ingevoerd. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om aan bepaalde (categorieën) buitengewoon opsporingsambtenaren hogere opleidingseisen te stellen. Ten slotte bevat het besluit nog enkele technische wijzigingen.

Het insigne

In de praktijk is gebleken dat de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam in het publieke domein onvoldoende herkenbaar is. Die herkenbaarheid is echter van groot belang. Voor de burger moet immers het helder zijn dat een buitengewoon opsporingsambtenaar iemand niet alleen mag aanspreken op zijn gedrag, maar dat deze ook – een vaak beperkte – opsporingsbevoegdheid heeft. Er is daarom bezien of het mogelijk en wenselijk is om de buitengewoon opsporingsambtenaren uit te rusten met een standaard uniform. Gelet op de verscheidenheid aan werkgevers die buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst hebben en de verscheidenheid aan uniformen die de onderscheiden buitengewoon opsporingsambtenaren dragen, bleek het vaststellen van een standaard uniform niet haalbaar. Wel is het mogelijk gebleken om een insigne te ontwikkelen voor de buitengewoon opsporingsambtenaren.

Dit insigne beoogt de herkenbaarheid van buitengewoon opsporingsambtenaren die veelvuldig met publiek in aanraking komen, te vergroten. Voor de buitengewoon opsporingsambtenaren heeft het insigne als voordeel dat zij direct als buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen worden herkend en minder dan nu het geval is tekst en uitleg hoeven te geven omtrent hun positie en bevoegdheden. Dit insigne kan dan ook tevens worden gezien als een uiting van de vakbekwaamheid en betrouwbaarheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Het uitgangspunt is dat alle buitengewoon opsporingsambtenaren het insigne zullen dragen. Er zijn wel enkele uitzonderingen. Het betreft in de eerste plaats buitengewoon opsporingsambtenaren die het uniform van de politie, de Koninklijke marechaussee of de Douane dragen en daarom reeds als opsporingsambtenaar herkenbaar zijn.

Daarnaast zijn er buitengewoon opsporingsambtenaren die hun taak «in burger» uitoefenen, ofwel omdat zij geen contact hebben met het publiek ofwel omdat zij niet als buitengewoon opsporingsambtenaar herkenbaar willen zijn. Dat laatste geldt bijvoorbeeld de sociaal rechercheurs.

Over de invoering van het insigne, alsmede het ontwerp ervan en de kosten is overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de werkgevers van de buitengewoon opsporingsambtenaren. De kosten van het ontwerp van het insigne worden betaald uit de Justitie-begroting. De werkgevers dragen de kosten van de aanschaf van het insigne. Uiteraard worden de kosten zo laag mogelijk gehouden.

De overige wijzigingen worden in het artikelsgewijze deel van deze toelichting besproken.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B (artikel 11)

Door de instelling van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket behoeft het eerste lid van dit artikel wijziging. Niet alleen een hoofdofficier van justitie van een arrondissementsparket kan een aanvraag indienen tot het verlenen van een akte, maar ook de hoofdofficieren van eerdergenoemde parketten.

Onderdeel C (artikel 16)

In beginsel dienen alle buitengewoon opsporingsambtenaren te voldoen aan de door de Minister van Justitie vastgestelde bekwaamheidseisen. Het kan evenwel wenselijk zijn dat buitengewoon opsporingsambtenaren voldoen aan hogere opleidingseisen. Hierbij kan worden gedacht aan buitengewoon opsporingsambtenaren die werk uitvoeren, dat specialistische kennis vereist, dan wel aan groepen van buitengewoon opsporingsambtenaren voor wie een specifiek opleidingstraject is vastgesteld. In de praktijk wordt reeds door verschillende werkgevers op eigen initiatief en dus vrijwillig een specifieke opleiding aan hun buitengewoon opsporingsambtenaren aangeboden, bijvoorbeeld in de openbaar vervoersector en de sociale zekerheid (deze opleiding wordt wel aangeduid met de term boa-plus opleiding).

Het kan voorkomen dat de Minister van Justitie het wenselijk acht dat een bepaalde groep buitengewoon opsporingsambtenaren voldoet aan extra opleidingseisen. Met de wijziging van artikel 16 heeft de Minister van Justitie de mogelijkheid om - onder meer in verband met de kwaliteit van de opsporing – aanvullende opleidingseisen aan (een) bepaalde groep(en) buitengewoon opsporingsambtenaren op te leggen. Over de noodzaak hiertoe treedt de Minister van Justitie uiteraard eerst in overleg met de toezichthouder.

Onderdeel D (artikel 21)

Met deze wijziging wordt een onvolkomenheid als gevolg van een eerdere wijziging van het besluit (Stb 2002, 495) rechtgezet. Indertijd is abusievelijk nagelaten in de tweede volzin «de procureur-generaal» te wijzigen in «Onze Minister».

Onderdeel E (artikel 26a)

Met dit artikel wordt voorzien in de juridische grondslag voor de invoering van een landelijk insigne voor de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Ingevolge het eerste lid wordt het uniform of de bedrijfskleding van de buitengewoon opsporingsambtenaar voorzien van een insigne. Het model van het insigne wordt door Onze Minister vastgesteld.

Uit deze constructie (op grond waarvan het uniform of de bedrijfskleding wordt voorzien van een insigne) volgt dat het insigne niet wordt gedragen indien de buitengewoon opsporingsambtenaar geen uniform of bedrijfskleding draagt. Hierop is in het algemene deel van de toelichting ingegaan.

Ingevolge het tweede lid geldt een uitzondering voor het uniform of de bedrijfskleding van de buitengewoon opsporingsambtenaren bij de politie, de Koninklijke marechausse en de Douane. Ook hierop is in het algemene deel van de toelichting ingegaan.

Onderdelen F en G (bijlagen A en B)

Bijlage A (het afleggen van de eed of belofte) is aangepast aan artikel 9 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Stb. 2006, 129).

Bijlage B komt te vervallen. Artikel 44, waarop deze bijlage berust, was namelijk reeds vervallen (Stb 2002, 495).

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven