Besluit van 31 oktober 2007, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet
op de jeugdzorg in verband met de termijn gedurende welke een aanspraak
op vervangende zorg geldt en een aanspraak op zorg tot gelding kan
worden gebracht
Wij Beatrix, bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van
Onze Minister voor Jeugd en Gezin van 17 juli 2007, kenmerk:
DJB/JZ-2753473, gedaan mede namens Onze Minister van
Justitie;
Gelet op
artikel 6, vijfde lid, van de Wet op de
jeugdzorg;
De
Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2007, nummer
W13.07.0160/I);
Gezien
het nader rapport van Onze Minister voor Jeugd en Gezin van
25 oktober 2007, kenmerk: DJB/JZ-2802097, uitgebracht mede
namens Onze Minister van
Justitie;
Hebben
goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het
Uitvoeringsbesluit Wet op de
jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:
A
De tweede volzin van artikel 15 komt te luiden:
Een cliënt heeft aanspraak op de vervangende zorg tot het moment
waarop hij zijn aanspraak op de eerst aangewezen zorg tot gelding heeft
gebracht, of de met betrekking tot de vervangende zorg genoemde
termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de wet, is
verstreken.
B
1. In
het opschrift van hoofdstuk 8 vervalt de
zinsnede:
en de termijn waarbinnen
een aanspraak tot gelding moet worden
gebracht.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in
werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin het wordt
geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 31
oktober
2007
Beatrix
De
Minister voor Jeugd en
Gezin,
A. Rouvoet
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
Uitgegeven de twintigste november 2007
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Met het
onderhavige besluit wordt een tweetal met elkaar samenhangende
wijzigingen aangebracht in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
Het betreft de termijn gedurende welke een aanspraak op vervangende
zorg geldt en het maximum van de termijn die in het indicatiebesluit
moet worden genoemd waarbinnen een aanspraak op jeugdzorg tot gelding
moet worden gebracht.
Het ontwerp van dit
besluit is ter uitvoering van artikel 109 van de Wet op de jeugdzorg
bekendgemaakt in de Staatscourant (26 juni 2007, nr. 120/pag. 20) en
voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Naar aanleiding
hiervan heeft de Eerste Kamer vragen gesteld (d.d. 11 juli 2007,
kenmerk EJ/BF/138427U). Deze vragen hebben niet geleid tot wijziging
van het besluit en zijn door mij per brief (d.d. 28 augustus 2007,
kenmerk DJB-CB-2788382)
beantwoord.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel
A
De regeling met betrekking
tot de termijn gedurende welke aanspraak bestaat op vervangende zorg,
voldeed niet voorzover zij een relatie legde met de termijn waarop de
aanspraak op de eerst aangewezen zorg tot gelding moest zijn gebracht.
Dit omdat na maximaal dertien weken (de maximale termijn binnen welke
een aanspraak tot gelding moest zijn gebracht) niet alleen de aanspraak
op de eerst aangewezen zorg verviel als deze niet tot gelding was
gebracht, maar ook die op vervangende zorg. Dit bracht mee dat altijd
herindicatie moest plaatsvinden als de termijn van dertien weken was
verstreken, ook als de vervangende zorg goede resutaten opleverde.
Gehandhaafd is de regeling dat de aanspraak op vervangende zorg
vervalt als de aanspraak op de eerst aangewezen zorg tot gelding is
gebracht. Verder vervalt de aanspraak op vervangende zorg als de
termijn die in het indicatiebesluit voor de vervangende zorg is
opgenomen is verstreken. Deze termijn is ingevolge artikel 23, eerste
lid, maximaal een jaar nadat de vervangende zorg is aangevangen.
Uiteraard vervalt de aanspraak ook als het indicatiebesluit wordt
ingetrokken omdat de cliënt niet meer op die zorg is aangewezen
(artikel 6, vierde lid van de Wet op de jeugdzorg).
Onderdeel B
Artikel 6, eerste lid, van de Wet op de
jeugdzorg bepaalt dat het bureau jeugdzorg in het indicatiebesluit een
termijn moet opnemen waarbinnen een aanspraak tot gelding moet worden
gebracht. Het bureau jeugdzorg zal van geval tot geval, op basis van
een inschatting op het moment waarop het indicatiebesluit wordt
genomen, moeten bekijken hoe lang het verantwoord is de aanspraak te
laten bestaan voordat hij tot gelding wordt gebracht. Artikel 24 van
het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg maximeerde de termijn op
dertien weken. Aan een maximum termijn bestaat geen behoefte
meer.
Het bureau jeugdzorg is goed in staat de
inschatting te maken wanneer het nodig is weer naar een
indicatiebesluit te kijken als de cliënt zonder hulp blijft. Het
handhaven van de wettelijke maximum termijn betekent slechts
onnodige bureaucratie. Ook het opschrift van hoodstuk 8 is in dit
verband aangepast.
De Minister voor
Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
XHistnoot
Het advies van de Raad
van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde
lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State,
omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat.