Besluit van 20 oktober 2007 tot verlenging van drie besluiten houdende vrijstellingen van het verbod op het maken van mededingingsbeperkende afspraken als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 21 september 2007, nr. WJZ 7109750;

Gelet op artikel 15, eerste lid, van de Mededingingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 oktober 2007, nr. W10.07.0339/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 16 oktober 2007, nr. WJZ 7119062;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In artikel 6 van het Besluit vrijstellingen samenwerkingsovereenkomsten detailhandel, artikel 3 van het Besluit vrijstelling branchebeschermingsovereenkomsten en artikel 4 van het Besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten wordt «1 januari 2008» vervangen door: 1 januari 2009.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 oktober 2007

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de zesde november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet bevat een verbod op het maken van mededingingsbeperkende afspraken. Artikel 15 van de Mededingingswet biedt de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een bepaalde categorie mededingingsafspraken vrij te stellen van dit verbod. Op dit moment gelden drie vrijstellingsbesluiten die op grond van artikel 15 zijn vastgesteld: het Besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten,1 het Besluit vrijstelling branchebeschermingsovereenkomsten2 en het Besluit vrijstellingen samenwerkingsovereenkomsten detailhandel.3 Deze vrijstellingsbesluiten zijn, tegelijk met de Mededingingswet, in werking getreden met ingang van 1 januari 1998.

De besluiten vervallen met ingang van 1 januari 2008. In verband hiermee wordt bezien of de situatie van de markt, na verloop van bijna tien jaar, het bestaan van deze besluiten nog rechtvaardigt. Voor een weloverwogen besluitvorming is het van belang alle argumenten voor en tegen continuering van de besluiten te verzamelen.

Allereerst is van belang te bezien in welke mate ondernemingen van de vrijstellingen gebruik maken. Daarnaast moet worden onderzocht of de met de vrijstellingen beoogde doelstellingen zijn bereikt. Ook moet worden bezien of een vrijstelling, als die zou worden gecontinueerd, op bepaalde punten moet worden aangepast.

Voor zover er ruimte moet blijven voor bepaalde categorieën afspraken, rijst de vraag of de vrijstelling van artikel 6, derde lid, van de Mededingingswet en de Europese vrijstellingen die via de artikelen 12 en 13 in deze wet doorwerken, die ruimte niet al bieden.

De opvattingen van het betrokken bedrijfsleven in deze zijn van groot belang, omdat bij de vrijstellingsbesluiten belangen van ondernemers in het geding kunnen zijn. Daarom wordt onder marktpartijen een consultatie gehouden, waarmee zij in de gelegenheid worden gesteld hun mening te geven over de werking van de vrijstellingen in de praktijk en over de wenselijkheid de besluiten wel of niet te handhaven.

Met de consultatie, de analyse van de uitkomsten daarvan en eventueel verder overleg met het bedrijfsleven is nog de nodige tijd gemoeid. Daarom bestaat het risico dat de besluitvorming niet voor 1 januari 2008 is afgerond. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid is het echter wel wenselijk de beslissing over al of niet continueren van de besluiten te nemen voor hun vervaldatum. Daarom wordt bij dit besluit de vervaldatum van de drie vrijstellingsbesluiten van 1 januari 2008 gewijzigd in 1 januari 2009.

De Raad van Bestuur van de NMa heeft in het kader van de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets het belang van de consultatie van marktpartijen onderschreven en aangegeven dat continuering van de drie vrijstellingsbesluiten voor één jaar geen wijziging van zijn taken met zich zal brengen.

Het besluit behelst slechts een continuering van de bestaande vrijstellingen voor een jaar ten behoeve van een weloverwogen besluitvorming. De bestaande vrijstellingen brengen geen administratieve lasten met zich. Derhalve levert ook een continuering van de vrijstellingen geen wijziging van de administratieve lasten op.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Stb. 1997, 592.

XNoot
2

Stb. 1997, 596.

XNoot
3

Stb. 1997, 704.

Naar boven