Besluit van 31 augustus 2007 tot wijziging van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 (perfluoroctaansulfonaten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 juli 2007, nr. DJZ2007071556, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 2006/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 tot dertigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (perfluoroctaansulfonaten) (PbEU L 372) en artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 16 augustus 2007, nr. W08.07.0297/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 augustus 2007, nr. DJZ2007082906, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt na het vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:

6. In dit besluit wordt onder perfluoroctaansulfonaten (PFOS) verstaan: stoffen met de moleculeformule C8F17SO2X, waarbij X staat voor OH, metaalzout (O–M+), halogenide, amide of andere derivaten waaronder polymeren.

B

In de artikelen 7a, eerste lid, en 15g, eerste lid, wordt de zinsnede «in te voeren, toe te passen, aan een ander ter beschikking te stellen of voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben» vervangen door: in Nederland in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen, voorhanden te hebben in handelsvoorraden of toe te passen.

C

Na artikel 15g wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6g. Perfluoroctaansulfonaten

Artikel 15h
  • 1. Het is verboden perfluoroctaansulfonaten (PFOS) als stof of als bestanddeel van preparaten in een concentratie van 0,005 massaprocent of meer in Nederland in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen, voorhanden te hebben in handelsvoorraden of toe te passen.

  • 2. Het is verboden perfluoroctaansulfonaten (PFOS) in Nederland in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen of voorhanden te hebben in handelsvoorraden:

    a. in halffabrikaten of producten of delen daarvan, indien de concentratie perfluoroctaansulfonaten (PFOS) 0,1 massaprocent of meer bedraagt, berekend naar de massa van structureel of microstructureel afzonderlijke delen die perfluoroctaansulfonaten (PFOS) bevatten, of

    b. in textiel of andere gecoate materialen, indien de hoeveelheid perfluoroctaansulfonaten (PFOS) gelijk is aan of meer bedraagt dan 1 μg/m2 van het gecoate materiaal.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de volgende producten, of de stoffen en preparaten die voor de productie daarvan benodigd zijn:

    a. lichtgevoelige of antireflecterende coatings voor fotolithografische procédés;

    b. fotografische coatings voor films, papier of drukplaten;

    c. nevelonderdrukkers voor niet-decoratieve harde verchroming (VI) en bevochtigingsmiddelen voor gebruik bij gecontroleerde galvanisatie waarbij de hoeveelheid vrijkomende perfluoroctaansulfonaten (PFOS) tot een minimum beperkt blijft door volledige aanwending van de beste beschikbare technieken, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, en

    d. hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart.

  • 4. In afwijking van het eerste lid mag blusschuim dat vóór 27 december 2006 in Nederland is ingevoerd, aan een ander ter beschikking is gesteld of in handelsvoorraden voorhanden is, worden gebruikt tot 27 juni 2011.

  • 5. Het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, geldt onverminderd het bepaalde in verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende detergentia (PbEU L 104).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 27 juni 2008 met uitzondering van artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 augustus 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de dertiende september 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

§ 1. Inleiding

Dit besluit dient ter implementatie van richtlijn 2006/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 houdende de dertigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (perfluoroctaansulfonaten) (PbEU L 372) (hierna: richtlijn 2006/122/EG).

§ 2. Achtergrond van richtlijn 2006/122/EG

Perfluoroctaansulfonaten (PFOS) zijn stoffen (anionen) die in de handel verkrijgbaar zijn in de vorm van zouten, derivaten en polymeren. PFOS werden vooral toegepast om materialen zoals textiel, kleding en papier en coatings water- en vetafstotend te maken. PFOS wordt op kleinere schaal nog wel toegepast bij verchroming, fotografie, fotolithografie, blusschuim en hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart.

De risico’s van PFOS zijn onderzocht op basis van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen (PbEG L 84). Het Wetenschappelijk Comité voor giftigheid, milieugiftigheid en het milieu concludeert dat PFOS zeer persistent, zeer bioaccumulerend en toxisch voor zoogdiersoorten zijn. PFOS geven daarom aanleiding tot bezorgdheid. PFOS hebben potentie tot verspreiding in het milieu over grote afstand en kunnen nadelige gevolgen hebben. Zij voldoen daarmee aan de criteria voor «persistente organische verontreinigde stoffen» (POP) in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (Trb. 2001, 132 en 171; Besluit 2006/507/EG van de Raad van de Europese Unie van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigde stoffen (PbEG L 209)). Om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen is het daarom noodzakelijk om het op de markt brengen en het gebruik van PFOS te beperken.

Richtlijn 2006/122/EG heeft tot doel het grootste deel van de blootstellingsrisico’s te dekken. Om die reden worden ook het op de markt brengen en het gebruik van halffabrikaten en artikelen (producten) die PFOS bevatten, beperkt. Een aantal toepassingen wordt vooralsnog uitgezonderd van het verbod vanwege het beperkte risico van de toepassing en het ontbreken van geschikte alternatieven. Deze uitzonderingen betreffen kritische toepassingen in de luchtvaartindustrie en de fotografische industrie. Tevens is het gebruik van PFOS toegestaan bij niet-decoratieve harde verchroming (VI) en bevochtingsmiddelen bij galvanisatie, mits de emissies bij die procédés tot een minimum worden teruggebracht door toepassing van de beste beschikbare technieken. Bestaande voorraden blusschuim die PFOS bevatten, moeten worden geïdentificeerd en mogen nog slechts gedurende een beperkte tijd (drie jaren) worden gebruikt om mogelijke verdere emissie vanuit deze producten te voorkomen.

Zodra nieuwe informatie beschikbaar komt met nadere bijzonderheden over gebruik en veiliger alternatieve stoffen of technologieën voor verschillende gebruiksvormen, gaat de Commissie van de Europese Gemeenschappen over tot herziening van de respectieve uitzonderingen.

§ 3. Omzetting in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998

Door middel van het onderhavige besluit wordt richtlijn 2006/122/EG geïmplementeerd in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998. Voor implementatie in dat besluit is gekozen omdat in dat besluit geharmoniseerde Europese wetgeving betreffende beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten is geïmplementeerd. Aangezien ook deze richtlijn daartoe strekt, sluit implementatie daarvan aan bij de inhoud van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998.

Bij de implementatie van richtlijn 2006/122/EG is ervoor gekozen om de betreffende bepalingen op te nemen in een nieuwe paragraaf van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998. Aangezien in dat besluit geen regelgeving is opgenomen inzake direct verwante stoffen is opname van een nieuwe paragraaf in dat besluit aangewezen. Het onderhavige besluit strekt uitsluitend tot implementatie van richtlijn 2006/122/EG.

§ 4. Bedrijfseffecten

Het verbod op PFOS zal beperkte gevolgen hebben voor het bedrijfsleven. De industrie heeft verschillende toepassingen van PFOS reeds vervangen door andere stoffen of processen. Het verbod is niet van toepassing op artikelen (producten), stoffen of preparaten waarvoor op dit moment geen geschikte alternatieven aanwezig zijn.

§ 5. Handhaving

Gegeven het feit dat het onderhavige besluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: Wms), is de grondslag voor (de bevoegdheid tot) bestuurlijk handhaven in die wet terug te vinden. Ingevolge artikel 64, tweede lid, van die wet heeft het vergunningverlenende gezag op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op de grond van de Wms voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften. Indien het niet gaat om regels ten aanzien van de drijver van de betrokken inrichting is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) bevoegd tot handhaving op grond van artikel 64, derde lid, van de Wms in verbinding met artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer. Een en ander betekent dat het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de richtlijn wordt uitgeoefend door (onder andere) de VROM-Inspectie. Voor zover de activiteiten waarop de richtlijn betrekking heeft, worden verricht in een inrichting in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, is ook het ten aanzien van die inrichting bevoegde gezag gehouden toezicht uit te oefenen op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de richtlijn. In het merendeel van die gevallen zijn burgermeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gelegen het bevoegde gezag.

Overtreding van een voorschrift van het onderhavige besluit is in artikel 1a, onder ten eerste, van de Wet op de economische delicten aangemerkt als een economisch delict. Immers, in dat artikelonderdeel is verwezen naar voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onder meer artikel 24 van de Wms zijn gegeven. Daarmee zijn passende strafrechtelijke maatregelen van toepassing op het overtreden van de in het onderhavige besluit genoemde voorschriften.

De Arbeidsinspectie is op grond van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit besluit. De Arbeidsinspectie zal in het kader van haar reguliere toezicht op de arbeidsomstandigheden ook de uit dit besluit voortvloeiende regels inzake PFOS bij dat toezicht betrekken. Vanwege de betrokkenheid van verschillende handhavende instanties bij dit besluit zullen zij hun handhavende activiteiten op elkaar afstemmen.

§ 6. Procedure

Het besluit is niet in ontwerp overgelegd aan de Staten-Generaal noch in de Staatscourant gepubliceerd, zoals artikel 61, eerste lid, van de Wms bepaalt. De reden hiervoor is dat artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing is. Dit artikel houdt in dat een verplichting als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wms, niet geldt indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het onderhavige ontwerpbesluit strekt uitsluitend tot uitvoering van richtlijn 2006/122/EG.

§ 7. Administratieve lasten

Het onderhavige besluit is in ontwerp niet voor een toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten aangezien uit dit besluit geen administratieve lasten voortvloeien. De voor de inventaris, bedoeld in het zesde onderdeel van punt 52 van bijlage I bij de Richtlijn, benodigde informatie zal worden verkregen door een onderzoeksopdracht aan een onafhankelijke instelling, en niet door een meldingsplicht voor het bedrijfsleven.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel I, onderdeel C, creëert een nieuwe paragraaf 6g in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998, waarbij rekening is gehouden met het Besluit van 20 oktober 2006 tot wijziging van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 (tolueen en trichloorbenzeen) dat op 15 juni 2007 in werking treedt.

De tekst van punt 52 van Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB L 262) is zo nauwkeurig mogelijk omgezet in artikel 15h. Een enkele afwijkende formulering wordt kort toegelicht.

In het eerste en tweede lid, is de term «op de markt brengen», zoals gebruikelijk in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998, geïmplementeerd met de formule «in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen, voor handen te hebben in handelsvoorraden». Met het oog op de consistentie is in Onderdeel B in de nieuwe artikelen 7a en 15g van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 19981 de formulering dienovereenkomstig aangepast.

Het werkwoord «gebruiken» is, zoals gangbaar in dit Besluit, vertaald met «toepassen», behalve in het vierde lid. In het vierde lid verdient de term «gebruiken» de voorkeur boven toepassen, aangezien niet enkel de toepassing van PFOS in brandblusschuim, maar ook het daadwerkelijk gebruik van dergelijk brandblusschuim tijdens bluswerkzaamheden met ingang van 27 juni 2011 is verboden.

In het derde lid, onderdeel c, is de term «producten» gekozen als alternatief voor de in de richtlijn gebruikte term «artikelen», aangezien de zinsnede «niet van toepassing op de volgende artikelen» een dubbelzinnige betekenis zou krijgen. Voorts wordt voor de term «de beste bestaande technieken» om wetstechnische redenen niet verwezen naar Richtlijn 96/61/EG, maar naar de implementatie van de bedoelde richtlijntekst in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. De Europese en nationale omschrijving van het begrip «de beste bestaande technieken» komen volledig met elkaar overeen.

De onderdelen 6, 7 en 8 van punt 52 van de Bijlage behoeven geen implementatie. Onderdeel 6 betreft een verplichting voor de lidstaten. De Nederlandse overheid zal uiterlijk 27 december 2008 de Commissie de door hun opgestelde inventaris doen toe komen. De ervaring leert dat bedrijven de hiervoor benodigde gegevens op vrijwillige basis beschikbaar stellen. De onderdelen 7 en 8 zijn verplichtingen voor de Europese Commissie.

De richtlijn zou blijkens overweging 5 uit de preambule niet van toepassing moeten zijn op reeds in gebruik zijnde producten en of producten op de tweedehandsmarkt. Opmerkelijk is dat deze overweging niet is geconcretiseerd in de wijziging van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG. Om die reden bevat ook dit besluit geen overgangsrechtelijke bepaling of uitzondering van de verbodsbepalingen in het eerste en tweede lid met betrekking tot reeds in gebruik zijnde producten en of producten op de tweedehandsmarkt.

Artikel II

De onderdelen A en C van artikel I zullen in werking treden met ingang van de dag waarop richtlijn 2006/122/EG moet worden toegepast, namelijk 27 juni 2008.

Artikel I, onderdeel B, zal zo spoedig mogelijk na 15 juni 2007 in werking treden, aangezien dit een redactionele correctie betreft van een tweetal nieuwe bepalingen, die op 15 juni 2007 in werking zijn getreden. Vanwege het experiment met vaste inwerkingstredingsdata en invoeringstermijnen2 betekent dit dat dit onderdeel op 1 januari 2008 in werking treedt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Transponeringstabel

Bepalingen in richtlijn nr. 2006/122/EG

Bepalingen in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998

Artikel 1

Behoeft geen implementatie

Artikel 2, eerste lid

Artikel II van dit besluit

Artikel 2, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 3

Behoeft geen implementatie

Artikel 4

Behoeft geen implementatie

Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG, punt 52

Onderdelen

Artikelen

onderdeel 1

artikel 15h, eerste lid

onderdeel 2

artikel 15h, tweede lid

onderdeel 3

artikel 15h, derde lid

onderdeel 4

artikel 15h, vierde lid

onderdeel 5

artikel 15h, vijfde lid

onderdeel 6

Behoeft geen implementatie

onderdeel 7

Behoeft geen implementatie

onderdeel 8

Behoeft geen implementatie


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Besluit van 20 oktober 2006 tot wijziging van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 (tolueen trichloorbenzeen), Stb. 2006, 543. Datum i.w.tr. 15 juni 2007.

XNoot
2

Kamerstukken II 2006/07, 29 515, nr. 181.

Naar boven