Besluit van 4 september 2007 tot wijziging van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak in verband met de regeling van de rechtspositie van de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten in geval van niet-herbenoeming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 augustus 2007, nr. 5496414/07/6;

Gelet op artikel 16, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2007, nr. W03.07.0302/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 augustus 2007, nr. 5502826/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak wordt na artikel 9b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9c

  • 1. Te rekenen vanaf de datum waarop de benoeming van de directeur bedrijfsvoering, die op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in vaste dienst is aangesteld, op grond van het verstrijken van de benoemingsduur van zes jaar en het achterwege blijven van een herbenoeming, is geëindigd, worden door het bestuur van het gerecht waarbij hij benoemd was als directeur bedrijfsvoering, gedurende een periode van achttien maanden inspanningen verricht om te komen tot plaatsing van hem in een andere passende functie.

  • 2. De directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende de periode dat hij nog niet is geplaatst in een andere passende functie in het genot van het bij zijn benoeming als directeur bedrijfsvoering behorende salaris.

  • 3. Onverminderd het eerste lid is de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden. Hij is bovendien verplicht een hem aangeboden passende functie te aanvaarden. Indien nog geen passende functie is gevonden, kunnen aan hem door het bestuur van het gerecht, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk andere werkzaamheden worden opgedragen. Hij is verplicht deze werkzaamheden te verrichten.

  • 4. Aan de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslag worden verleend indien hij heeft geweigerd te voldoen aan een in het derde lid bedoelde verplichting. Ontslag als bedoeld in de eerste volzin wordt verleend met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. Artikel 16, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van toepassing.

  • 5. Het bestuur van het gerecht, bedoeld in het eerste lid, kan de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding toekennen ter grootte van maximaal drie maandsalarissen, indien aan hem binnen de in het eerste lid bedoelde periode van achttien maanden op zijn verzoek ontslag wordt verleend.

  • 6. Aan de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslag verleend, indien hij niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van achttien maanden is geplaatst in een nieuwe functie. Artikel 16, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van toepassing.

  • 7. In geval van ontslag als bedoeld in het zesde lid wordt aan de directeur bedrijfsvoering een uitkering ten laste van het bestuur van het gerecht, bedoeld in het eerste lid, toegekend. Deze uitkering bedraagt 110% van het voor hem geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de Werkloosheidswet. Op deze uitkering zijn de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk van overeenkomstige toepassing. Indien de directeur bedrijfsvoering tevens recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, wordt de in de eerste volzin bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.

  • 8. Onder passende functie wordt in dit artikel verstaan: een functie ten aanzien waarvan de directeur bedrijfsvoering beschikt over de voor het naar behoren vervullen hiervan noodzakelijk geachte kennis en kunde dan wel waarvoor hij binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en die hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 september 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertiende september 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot aanvulling van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak met enige bepalingen over de rechtspositie van de directeur bedrijfsvoering bij een gerecht, die na het verstrijken van de benoemingstermijn van zes jaar niet wordt herbenoemd maar nog wel in algemene dienst van het Rijk is aangesteld. Een directeur bedrijfsvoering wordt, net als de overige leden van een gerechtsbestuur, bij koninklijk besluit op voordracht van de minister benoemd voor een periode van zes jaar, met de mogelijkheid van herbenoeming. Daarnaast kan gelden dat de directeur bedrijfsvoering op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) tevens in vaste dienst, en daarmee in algemene dienst van het Rijk, is aangesteld. Thans ontbreekt nog een regeling die specifiek betrekking heeft op de rechtspositie van degenen die na afloop van hun benoeming als directeur bedrijfsvoering bij een gerechtshof of rechtbank nog wel in algemene dienst van het Rijk zijn aangesteld, maar voor wie niet direct tot plaatsing in een andere functie kan worden gekomen. Met het nieuwe artikel 9c van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak, dat met dit besluit wordt ingevoegd, wordt alsnog in deze leemte voorzien. Dit artikel is krachtens artikel 3 van de Beroepswet en artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie van overeenkomstige toepassing op de directeuren bedrijfsvoering bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Het eerste lid van het nieuwe artikel 9c bepaalt dat het bestuur van het betrokken gerecht gedurende een periode van achttien maanden na afloop van de benoeming van de directeur bedrijfsvoering zal zoeken naar mogelijkheden om voor hem een andere passende functie te vinden. Daarbij kan het gaan om functies binnen een van de overheidssectoren, maar ook om functies die daarbuiten worden vervuld. Indien hem een andere passende functie wordt aangeboden, is de (voormalige) directeur bedrijfsvoering verplicht deze functie te aanvaarden (derde lid). Daarnaast wordt van hem verwacht dat hij zich er zelf ook voor inspant om een nieuwe passende functie te vinden (derde lid). Met het begrip passende functie wordt in dit verband op hetzelfde gedoeld als in artikel 49h, eerste lid, van het ARAR (achtste lid). In afwachting van plaatsing in een passende functie blijft de directeur bedrijfsvoering in het genot van zijn oorspronkelijke salaris (tweede lid) en kan hij door het gerechtsbestuur tijdelijk met andere werkzaamheden worden belast (derde lid). Weigert de directeur bedrijfsvoering om aan een van de in het derde lid vermelde verplichtingen te voldoen, dan kan hij op deze grond worden ontslagen (vierde lid). Indien aan de directeur bedrijfsvoering op zijn verzoek vóór afloop van bovenbedoelde periode van achttien maanden al ontslag wordt verleend, kan hem door het betrokken gerechtsbestuur in verband hiermee een bedrag ter grootte van maximaal drie maandsalarissen worden toegekend (vijfde lid). Voor de regeling in het vierde en vijfde lid is aansluiting gezocht bij het bepaalde in de artikelen 49l en 49o van het ARAR. Indien plaatsing in een passende functie binnen de zoekperiode van achtien maanden niet mogelijk blijkt, wordt aan de directeur bedrijfsvoering op deze grond ontslag verleend (zesde lid). In geval van een dergelijk ontslag wordt een uitkering toegekend die gelijk is aan 110% van het bedrag dat ten minste wordt toegekend bij ontslag op basis van artikel 99 van het ARAR, verminderd met eventuele uitkeringen krachtens de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. Hiermee wordt aangesloten bij datgene wat geldt voor ambtenaren die lid zijn van de zogeheten topmanagementgroep en aan wie op dezelfde grond ontslag wordt verleend; zie artikel 3, derde lid, van de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stcrt. 2001, nr. 112). Ontslagverlening op basis van het vierde of zesde lid geschiedt, gelet op artikel 16, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij koninklijk besluit op voordracht van de minister.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de regeling van de rechtspositie van de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten.

De aan dit besluit verbonden kosten komen ten laste van de voor de gerechten beschikbare reguliere financiële middelen.

Over de inhoud van dit besluit is in het overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren de in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement bedoelde overeenstemming bereikt.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven