Besluit van 27 juli 2007, houdende regels inzake de bekostiging, het financiële beheer en het toezicht met betrekking tot het landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (Besluit LSOP)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 april 2007, nr. 2007-0000128616;

Gelet op de artikelen 22, eerste en tweede lid, 27, zesde en zevende lid, en 29, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 1 mei 2007, No. W04.07.0103/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2007, nr. 2007-0000251171;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Onze Minister verstrekt aan het LSOP jaarlijks een algemene bijdrage voor de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

  • 2. De algemene bijdrage is opgebouwd uit:

    a. een budget voor initiële opleidingen, dat bestaat uit vergoedingen voor het ontwikkelen en verzorgen van initieel onderwijs, examenkosten, landelijke wervingsactiviteiten en selectieprocedures, waaronder begrepen de toets van eerder verworven competenties, en een vergoe-ding voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten;

    b. een budget voor postinitiële opleidingen, dat bestaat uit een vergoe-ding voor het ontwikkelen en verzorgen van postinitieel onderwijs en een vergoeding van examenkosten;

    c. bijdragen voor onderzoek naar de uitoefening van de politietaak, voor de onderwijskundige ontwikkeling en voor de kennisoverdracht aan de politie.

  • 3. Onze Minister stelt een bekostigingsmodel vast voor de berekening van het budget voor initieel onderwijs, bedoeld in het tweede lid, onder a.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister stelt vóór 1 juli de algemene bijdrage voor het eerstvolgende jaar voorlopig vast en geeft daarbij een indicatie van de algemene bijdrage voor de daarop volgende drie jaren.

  • 2. Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage wijzigen tot 1 december van het jaar waarop de voorlopige vaststelling betrekking heeft.

  • 3. Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage verminderen, indien op grond van de meerjarenraming blijkt dat de solvabiliteitsratio structureel hoger is dan het krachtens artikel 10, derde lid, vastgestelde getal.

  • 4. Onze Minister stelt het college van bestuur zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 5. De voorlopig vastgestelde algemene bijdrage wordt in vier termijnen betaalbaar gesteld op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van het begrotingsjaar.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister kan aan het LSOP een bijzondere bijdrage verstrekken.

  • 2. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 1. Op aanvraag van het college van bestuur kan Onze Minister aan het LSOP een aanvullende bijdrage verstrekken, indien in het jaar waarvoor de algemene bijdrage voorlopig is vastgesteld en enkele daarop volgende jaren begrotingstekorten worden verwacht die de continuïteit van het LSOP bedreigen.

  • 2. Het college van bestuur verstrekt aan Onze Minister alle informatie die hij nodig acht om de oorzaken van de verwachte tekorten te kunnen vaststellen.

  • 3. Onze Minister kan aan het college van bestuur voorschriften geven met betrekking tot het te voeren financiële beleid gedurende de begro-tingsjaren waarvoor hij de aanvullende bijdrage verstrekt.

  • 4. Onze Minister kan de aanvullende bijdrage wijzigen, indien de ontwikkeling van de financiële positie van het LSOP daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5

  • 1. De begroting is gebaseerd op het stelsel van baten en lasten.

  • 2. De begroting geeft een duidelijk en stelselmatig inzicht in ontwikkeling van baten en lasten, de investeringen en de vermogens- en de liquiditeitspositie van het LSOP.

  • 3. De begroting vormt een betrouwbare weergave van de financiële gevolgen van het te voeren beleid.

  • 4. De begroting omvat de meerjarenraming en vormt daarvan de uitgewerkte eerste jaarschijf.

Artikel 6

  • 1. De begroting bestaat uit:

    a. een balans (na resultaatbestemming);

    b. een staat van baten en lasten;

    c. een overzicht van de vaste activa;

    d. een kasstroomoverzicht;

    e. een kostenverdeelstaat;

    f. de productiecijfers;

    g. een overzicht van de omvang en samenstelling van de formatie, de verwachte feitelijke bezetting en het aantal postactieve ambtenaren. Dit overzicht betreft het eigen personeel en het gedetacheerde personeel en wordt opgemaakt naar de stand aan het eind van het begrotingsjaar en gemiddeld over het begrotingsjaar.

    h. een dekkingsplan in het geval er een begrotingstekort is;

    i. een risicoparagraaf.

  • 2. De toelichting op de begroting bevat:

    a. een uiteenzetting over de financiële positie van het LSOP;

    b. een uiteenzetting over de uitgangspunten van beleid die aan de begroting ten grondslag liggen;

    c. een uiteenzetting over de gronden waarop de ramingen zijn gebaseerd en, in geval van aanmerkelijk verschil met de raming respectievelijk de realisatie van het vorige respectievelijk het voorvorige begrotingsjaar, de oorzaken van het verschil;

    d. een uiteenzetting over de wijze waarop de baten en lasten zijn toegerekend aan de activiteiten

Artikel 7

  • 1. Het college van bestuur stelt regels vast met betrekking tot de administratieve organisatie.

  • 2. Het college van bestuur stelt een treasurystatuut vast, waarin de algemene doelstellingen en de richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie zijn vastgelegd.

Artikel 8

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel ontvangsten en uitgaven, doet het college van bestuur daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 9

  • 1. De jaarrekening geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over:

    a. de financiële gevolgen van de uitvoering van de begroting in het afgelopen begrotingsjaar;

    b. de gerealiseerde productiecijfers ten opzichte van de productiecijfers waarop de begroting is gebaseerd;

    c. de verkrijging en aanwending van de financiële middelen en de daaruit voortvloeiende balansposities in activa en passiva.

  • 2. De jaarrekening heeft dezelfde indeling als de begroting.

  • 3. De jaarrekening bevat geen vorderingen ten aanzien van rijksbijdragen zonder schriftelijke instemming van Onze Minister.

Artikel 10

  • 1. De jaarrekening biedt inzicht in de verhouding tussen de omvang van het eigen vermogen en het totaalbedrag van de balans.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden de functies van het vermogen van het LSOP vastgesteld.

  • 3. Onze Minister stelt voor de in het eerste lid genoemde verhouding een getal vast, dat hij hanteert als maatstaf voor de financiële weerbaarheid van het LSOP.

Artikel 11

  • 1. Uit de begroting en de jaarrekening blijkt welke posten betrekking hebben op de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, en welke posten betrekking hebben op werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen modellen worden vastgesteld voor de begroting en de jaarrekening.

Artikel 12

Het college van bestuur stelt de jaarrekening vast met inachtneming van wat is gebleken tussen het opmaken van de jaarrekening en de vergadering van het college van bestuur waarin de jaarrekening wordt vastgesteld.

Artikel 13

Onze Minister stelt de rijksbijdragen definitief vast binnen drie maanden nadat hij de in artikel 29 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs genoemde jaarstukken heeft ontvangen.

Artikel 14

Bij de toepassing van de artikelen 203 en 205 tot en met 211 van de Gemeentewet wordt gelezen voor:

a. het gemeentebestuur en het college van burgemeester en wethouders: het college van bestuur;

b. de raad en de gemeenteraad: de raad van toezicht;

c. de gemeente: het LSOP;

d. gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning: Onze Minister.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit LSOP.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 27 juli 2007

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de dertigste augustus 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In dit besluit zijn de hoofdregels van de bekostiging, het financiële beheer en het toezicht ten aanzien van het landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (LSOP), thans Politieacademie geheten, opgenomen. Daarbij is uitwerking gegeven aan het Convenant 2003–2007 [Convenant LSOP], dat de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie op 17 december 2003 hebben gesloten met het college van bestuur.

Daarin zijn onder meer regels overeengekomen over de governance, de inrichting en bekostiging van het nieuwe politieonderwijs. Tevens is naar analogie van de politiekorpsen een informatiestatuut met het LSOP afgesloten.

Het informatiestatuut beoogt een nadere stroomlijning van de informatie Rijk – LSOP te bewerkstelligen.

In 2002 is het nieuwe politieonderwijs is van start gegaan. Voor dit onderwijs is een nieuw bekostigingssysteem opgezet. Dit systeem beoogt op een eenvoudige en transparante wijze te komen tot een doelmatige bekostiging van de wettelijke taken.

In verband met de invoering van dit systeem heeft het LSOP in de afgelopen jaren hard gewerkt aan de transformatie van de organisatie, de processen, de opleidingen, de huisvesting en de informatievoorziening. Het eind van al deze veranderingen komt in zicht. Het jaar 2006 is het eerste jaar van de volledige uitstroom van de eerste vierjarige opleiding die in 2002 is begonnen.

Het vernieuwde politieonderwijs kent een landelijke kwalificatiestructuur met vijf niveaus welke aansluit bij het reguliere beroepsonderwijs. Het nieuwe bekostigingstelsel sluit aan op deze kwalificatieniveaus, waarbij het uitgangspunt is een transparant stelsel dat de uitvoering van de wettelijke taken ondersteunt en een heldere verdeling verschaft van middelen op het terrein van werving, selectie, politieonderwijs en kennis & onderzoek. Het bekostigingsstelsel bevordert hiermee een doelmatiger bedrijfsvoering van het LSOP. De bekostiging is gebaseerd op een vaste instroom in het initiële onderwijs. Zonodig wordt aanvullend bekostigd tot een hogere instroom in het initiële onderwijs. De bekostigingsduur is gemaximeerd tot de nominale studieduur.

Het postinitieel onderwijs wordt bekostigd met een taakstellend budget dat een verdeling kent over domeinen. Door tussenkomst van de Politieonderwijsraad wordt dit budget jaarlijks verdeeld over de verschillende domeinen en korpsen.

Jaarlijks worden door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bijdragen aan het LSOP verstrekt. Naast de algemene bijdrage kan er – beperkt – sprake zijn van bijzondere bijdragen, en in bepaalde situaties van een aanvullende bijdrage. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting worden de verschillende rijksbijdragen uiteengezet.

Alle bijdragen worden op voorschotbasis betaalbaar gesteld. In de zogenoemde juni- en decembercirculaires wordt door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede gedeeld welke bedragen als voorschot zullen worden betaald. De betaling vindt eenmaal per kwartaal plaats, te weten op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober. Na ontvangst en beoordeling van de verantwoordingsinformatie (bestaande uit jaarverslag, jaarrekening, etc.) stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de rijksbijdragen definitief vast. Hiertoe ontvangt het LSOP de zogenoemde vaststellingsbrief.

Bij de regels in dit besluit is rekening gehouden met bovenstaande veranderingen en is waar mogelijk aangesloten bij de ontwikkelingen die zich bij de regiokorpsen hebben voorgedaan. In 2005 zijn voor de regiokorpsen nieuwe modellen voor de begroting en de jaarrekening van kracht geworden. Hierbij is het aantal voorgeschreven modellen teruggebracht en zijn de modellen vereenvoudigd. Daarnaast is berekeningswijze van de solvabiliteitsratio gewijzigd en zijn van de solvabiliteitsratio de boven- en ondergrens aangepast. Ingevolge artikel 11, tweede lid, zal een ministeriele regeling voor de modellen van het LSOP worden vastgesteld. Naast de algemene modellen voor de regiokorpsen zullen met het oog op de aard van het LSOP enkele aanvullende modellen voor de begroting en jaarrekening worden vastgesteld.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt jaarlijks een algemene bijdrage. De omvang van de algemene bijdrage is onderwerp van periodiek overleg tussen de minister en het college van bestuur. Het berekenen van de algemene bijdrage voor het initiële onderwijs vindt plaats door het vermenigvuldigen van de volumemaatstaven met de tarieven en hierbij de taakstellende (lumpsum)bijdragen voor het initiële onderwijs op te tellen. De overige bijdragen voor werving, postinitieel onderwijs en onderzoek en ontwikkeling zijn over het algemeen lumpsum bijdragen.

De specifieke berekeningswijze voor werving, selectie en initiële onderwijs zal in een ministeriële regeling worden uiteengezet. De uitgangspunten van de bekostiging van de Politieacademie zijn – beknopt weergegeven – de volgende:

De algemene bijdrage voor werving, selectie en initiële onderwijs kent:

1. Volumemaatstaven (aantal selecties, voorbereidende en ondersteunende activiteiten, aantal ingestroomde vrijwillige ambtenaren van politie en aantal ingestroomde aspiranten),

2. Tarieven (tarief per selectie, tarieven per aspirant-jaar voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten, voor ingestroomde vrijwillige ambtenaren van politie en voor aspiranten per kwalificatieniveau),

3. Verhoudingsmaatstaven (bekostigde selectiefactor, aandeel EVC-selecties, instroomverhouding initieel onderwijs, examenbijdrage als percentage van de berekende onderwijsvergoeding en uitvalpercentages tijdens de opleiding),

4. bijdragen voor onderzoek naar de uitoefening van de politietaak, voor de onderwijskundige ontwikkeling en voor de kennisoverdracht aan de politie.

De volumemaatstaven worden opgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg met het LSOP. De tarieven en de verhoudingsmaatstaven zijn gebaseerd op het onderzoek van het Instituut voor onderzoek overheidsuitgaven (IOO) genaamd «Kosten en bekostiging LSOP» en de tarieven worden jaarlijks op basis van kabinetsbeleid geïndexeerd voor loon- en prijseffecten. De verhoudingsmaatstaven kunnen alleen na overleg worden gewijzigd.

Voor de bekostiging van het postinitieel onderwijs stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks een budget vast. Dit budget maakt onderdeel uit van de algemene bijdrage aan de Politieacademie. Het is, evenals het onderzoeksbudget, al jaren een vast bedrag dat uitsluitend wordt aangepast aan veranderingen in het loon- en prijspeil. Het budget voor postinitieel onderwijs wordt virtueel verdeeld over de 26 korpsen en de Politieacademie, waarmee korpsen trekkingsrechten verkrijgen. Matching van de opleidingsvraag en het aanbod leidt vervolgens tot verzilvering van deze trekkingsrechten. Jaarlijks zal voorafgaand aan het kalenderjaar voor zowel korpsen als het LSOP door het ministerie, op basis van het advies van de Politieonderwijsraad, bekend worden gemaakt welke opleidingen voor welke korpsen door het LSOP worden aangeboden.

In de gebruikersregeling opleidingsplaatsen LSOP wordt vastgelegd hoe wordt omgegaan met de inschrijving, het ruilen of annuleren of de geldende termijnen. De gebruikersregeling zal op basis van artikel 27, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs in een ministeriële regeling worden opgenomen,

Artikel 2

Jaarlijks worden in de junicirculaire door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de deelbudgetten voor de algemene bijdrage voor het komende jaar voorlopig vastgesteld en wordt een indicatie gegeven voor de bijdragen van de daarop volgende drie jaren. De bijdragen kunnen worden bijgesteld in de daarop volgende decembercirculaire en in de juni- en decembercirculaire van het jaar van uitvoering.

Indien uit de meerjarenraming blijkt, dat de solvabiliteitsratio structureel hoger is dan het in artikel 10 vastgestelde verhoudingsgetal, is het LSOP gehouden een tienjarenplan op te maken. Het LSOP legt dit plan gelijktijdig met de begroting ter goedkeuring aan de minister voor. Uit dit plan blijkt hoe de solvabiliteitsratio binnen deze tien jaarstermijn weer structureel onder het in artikel 10 vastgestelde verhoudingsgetal wordt gebracht. De minister kan besluiten om de algemene bijdrage te verminderen met het berekende overschot. De vermindering zal plaatsvinden als sprake blijft van een meerjarig structureel overschot. Een besluit tot vermindering van de algemene bijdrage wordt in overleg met het LSOP voorbereid. De regels voor de vaststelling van dit overschot worden opgenomen in de ministeriële regeling die op basis van artikel 10 wordt vastgesteld.

Artikel 3

In een beperkt aantal situaties is er aanleiding voor het verstrekken van bijzondere bijdragen aan de Politieacademie. Een bijzondere bijdrage heeft een tijdelijk karakter. Hierbij gaat het om de volgende situaties:

• er is nog onvoldoende inzicht in de uitkomsten van de met de bijzondere bijdrage gefinancierde taken/activiteiten;

• er is sprake van onzekerheid over de hoogte van de bijdrage;

• er is sprake van tijdelijke kosten.

De tijdelijkheid van de bijdrage kan samenhangen met de onzekerheid over het behalen van de effecten die met de bijdrage worden beoogd of over de hoogte van de kosten om het gewenste effect te bereiken. Daarnaast kunnen er tijdelijke eenmalige trajecten in gang worden gezet die qua financiële beheersbaarheid een bijzondere bijdrage vereisen. Na verkrijging van inzicht in de uitkomsten en de besteding van de bijdrage is het mogelijk de bijzondere bijdrage te verwerken in de algemene bijdrage. Aan de bijzondere bijdragen zijn specifieke bestedingsverplichtingen verbonden.

Artikel 4

Indien blijkt dat de continuïteit van het LSOP vanwege aanzienlijke structurele tekorten in gevaar komt, kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvullende bijdrage verstrekken. De minister zal bij de bepaling van de bijdrage rekening houden met het eigen vermogen van het LSOP en de duur en de oorzaak van de tekorten. De minister kan voorschriften geven om deze tekorten terug te brengen door het LSOP te verplichten maatregelen te nemen in de bedrijfsvoering. Het LSOP stelt de minister in staat om op basis van gedegen informatie concrete voorstellen te doen tot terugdringen van de tekorten. Het LSOP is als gevolg van artikel 34 van de wet verplicht daartoe volledige opening van zaken te geven. De minister zal slechts aanvullende bijdragen geven als andere middelen om deze tekorten terug te dringen niet meer voorhanden zijn of gepaard gaan met onacceptabele gevolgen voor de taakuitvoering.

Artikel 5

De begroting is het startpunt van de financiële cyclus. De begroting en de meerjarenraming worden opgesteld op basis van het stelsel van baten en lasten. De begroting wordt zodanig opgesteld dat bij de afsluiting van het begrotingsjaar in de jaarrekening een analyse van de verschillen tussen de begroting en realisatie op heldere wijze mogelijk is. De bevindingen uit deze analyse worden gehanteerd bij de opstelling van tussentijdse rapportages en de volgende begroting.

De begroting geeft duidelijk en stelselmatig inzicht. Deze punten zijn belangrijk voor de bedrijfseconomische beoordeling van de organisatie. De bedrijfseconomische criteria voor deze organisatie zijn gelijk aan de criteria die gelden voor het bedrijfsleven Zo wordt beoordeeld op:

– Exploitatieresultaat;

– Eigen vermogen (solvabiliteitsratio: verhouding eigen vermogen/balanstotaal);

– Financieringsfactor (verhouding: langlopende leningen/huisvestings-actief )

– Liquiditeitpositie.

De begroting [het eerste jaar] en de meerjarenraming [de op het begrotingsjaar volgende drie jaren] vormen een financiële vertaling van het als gevolg van artikel 26 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs op te stellen beleidsplan. Bij het opstellen van dit beleidsplan wordt rekening gehouden met de meerjarige kaders, die in de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de Politieacademie beschikbaar zijn.

Artikel 6

De begroting bestaat uit een achttal overzichten. De eerste vier overzichten a tot en met d zijn de algemene bedrijfseconomische overzichten. Deze overzichten geven het gewenste inzicht in bedrijfseconomische continuïteit van het LSOP.

Van de volgende twee overzichten geeft de kostenverdeelstaat toerekening van de kosten en bijdragen aan de hoofdproductgroepen weer. Uit dit overzicht blijkt ook duidelijk de omzet en de toegerekende kosten aan de bovenwettelijke taken. Het overzicht van de productiecijfers geeft de volumemaatstaven, tarieven en verhoudingsmaatstaven weer die bij het opmaken van de begroting zijn gehanteerd.

Voor de beoordeling van de personeelskosten wordt een overzicht opgenomen van de verwachte personeelsontwikkeling.

Indien in enig jaar een tekort optreedt wordt aangegeven hoe het tekort wordt gedekt. Daarnaast is een risicoparagraaf opgenomen waarin de risico’s worden toegelicht die een bedreiging vormen voor de financiële weerbaarheid van het LSOP en die nog niet in de balans of de staat van baten en lasten zijn verwerkt.

In de begroting wordt door het LSOP een adequate analyse in de toelichting opgenomen. Naast het gebruikelijke inzicht in vermogen en resultaat wordt inzicht gegeven in de structurele en incidentele ontwikkelingen die leiden tot verschillen tussen de jaren onderling. De resultaten van het afgelopen jaar, het lopende jaar en de vier begrotingsjaren als een te beoordelen eenheid beschouwd. De analyse en de toelichting van de resultaatsontwikkeling hebben betrekking op die periode van zes jaar.

Artikel 7

Het college van bestuur stelt regels vast voor het beheer van het LSOP. Daarbij zijn maatregelen van interne controle, die zijn verankerd in de administratieve organisatie de eerste voorwaarde voor het college om de beheersverantwoordelijkheid te kunnen dragen. Het college ziet er ook op toe dat de maatregelen worden toegepast als bedoeld en zal voor een deel van deze werkzaamheden gebruik maken van de externe accountant. Dit neemt niet weg dat de interne controle een sluitend pakket van maatregelen is, waarvan de opzet binnen het LSOP is verankerd. De externe accountant zal de opzet en werking van dit pakket maatregelen moeten toetsen en hierover rapporteren in zijn accountantsverslag. Het treasurystatuut maakt onderdeel uit van de administratieve organisatie. Bij het vormgeven en vaststellen van het treasurystatuut houdt het college van bestuur rekening met de bepalingen betreffende het schatkistbankieren en de leenfaciliteit in de Comptabiliteitswet 2001 en in het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie (Staatsblad. 2004, 427), die op het LSOP van toepassing zijn.

Artikel 8

Het college van bestuur is belast met het beheer van de financiële huishouding van het LSOP. Indien tijdens het boekjaar mocht blijken dat de resultaten zodanig materieel worden beïnvloed door onverwachte gebeurtenissen dan is het college van bestuur verplicht hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen aan de minister. De minister houdt toezicht op het LSOP. Bij het toezicht op de financiële cyclus zijn de begroting en de jaarrekening ijkpunten. Uitdrukkelijk is afgezien van een verplichting tot de beschikbaarstelling van tussentijdse financiële verslagen. Vanuit de taakuitvoering van het LSOP kunnen echter onverwachte gebeurtenissen zodanig materiele gevolgen voor die financiële cyclus hebben dat tussentijdse herijking nodig is. De minister heeft gezien zijn toezichthoudende taak de behoefte om over materiele afwijkingen op het begrotingsresultaat tijdig geïnformeerd te worden.

Artikel 9

De jaarrekening moet aan een groot aantal eisen voldoen. Getrouwheid, stelselmatigheid en duidelijkheid zijn voorwaarden voor het goed kunnen lezen en beoordelen van jaarrekeningen en begrotingen. Er is in dit artikel voor gekozen om aan te geven welke eisen worden gesteld aan de voornaamste overzichten uit de jaarrekening. Het LSOP neemt alleen vorderingen betreffende de rijksbijdrage van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar jaarrekening op als daarover schriftelijk toezeggingen zijn gedaan door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 10

De minister stelt regels aan de omvang en de samenstelling van het eigen vermogen. De omvang en de samenstelling van dit vermogen worden ingegeven door de functies die aan het vermogen zijn toe te kennen.

Voor het eigen vermogen worden twee functies onderkend. De eerste functie is de bufferfunctie. De bufferfunctie dient om tekorten in enig jaar te dekken of om normaal te achten schommelingen in de bedrijfsvoering te kunnen opvangen. De tweede functie is de financieringsfunctie. Het eigen vermogen dient ter financiering van de vaste activa. Hiervan is huisvesting een aanzienlijk onderdeel. Financiering met eigen vermogen leidt niet tot rentekosten, maar het is niet doelmatig om alle vaste activa geheel met eigen vermogen te financieren. Een te structureel te hoge solvabiliteitsratio kan leiden tot het aanhouden van overtollige liquiditeiten. In het convenant tussen het LSOP en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is afgesproken om zowel met eigen als vreemd vermogen te financieren en wel in een zodanige verhouding dat dit niet tot te onaanvaardbare rentekosten leidt. Een nadere uitwerking van de regels voor het vermogensbeheer voor het LSOP wordt gevonden in een ministeriële regeling.

Artikel 11

De minister zal een ministeriële regeling opstellen voor de modellen voor begroting en jaarrekening als mede voor de toelichting hierop. Deze zijn, met uitzondering van een aantal, dat nodig zijn vanwege de aard van het LSOP, identiek aan de modellen voor de regiokorpsen. In de regeling wordt tevens verwezen naar bestaande regelgeving, zoals de regeling harmonisatie afschrijvingssystematiek politie (HAP).

Artikel 12

De jaarrekening moet worden opgemaakt naar de situatie van 31 december van enig boekjaar. Er kunnen zich echter belangrijke ontwikkelingen tussen de datum van het opmaken van de jaarrekening en de datum van het vaststellen van de jaarrekening voordoen. Die ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op het vast te stellen vermogen ultimo boekjaar en het resultaat over het afgelopen boekjaar. Belangrijke financiële ontwikkelingen tussen die data, die onontbeerlijk zijn voor het inzicht, moeten in de jaarrekening worden verwerkt. Dit kan er toe leiden dat het bestuur de jaarrekening vaststelt rekening houdende met de financiële gevolgen van deze ontwikkelingen. Dit leidt er toe dat de eerder opgemaakte jaarrekening wordt aangepast en voorzien wordt van een nieuwe accountantsverklaring. De oude accountantsverklaring wordt ingetrokken.

Op het peilmoment dat de jaarrekening is vastgesteld en de accountantsverklaring is afgegeven, moet de financiële situatie van het LSOP zodanig in de jaarrekening zijn opgenomen dat achteraf geen twijfel mag rijzen over de juistheid van de gepresenteerde cijfers ultimo boekjaar.

Artikel 13

Na ontvangst en beoordeling van de verantwoordingsinformatie (bestaande uit jaarverslag, jaarrekening en accountantsverslag) van het LSOP worden de rijksbijdragen binnen drie maanden definitief vastgesteld.

Artikel 14

Het preventieve toezicht op de begroting moet gebonden zijn aan toetsingsnormen. Onthouding van goedkeuring is slechts mogelijk wegens strijd met het recht of wegens strijd met het algemene financiële belang. Overigens is gedeeltelijke goedkeuring onderscheidenlijk gedeeltelijke onthouding van de goedkeuring mogelijk, mits de aard en de inhoud van het besluit zich daartegen niet verzet.

Aan de begroting kan alleen goedkeuring worden onthouden indien gevreesd moet worden dat de ramingen of de verplichtingen die worden aangegaan dusdanig zijn dat zij de draagkracht van het LSOP te boven gaan, waardoor de bedrijfsvoering in gevaar komt en een reële kans bestaat dat extra beroep gedaan zal moeten worden op rijksmiddelen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist omtrent een besluit dat aan zijn goedkeuring is onderworpen binnen dertien weken na de verzending ter goedkeuring, aldus artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien op de dag waarop een besluit tot wijziging van de begroting aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangeboden nog niet is goedgekeurd, vangt de termijn van dertien weken aan op de dag van de goedkeuring van de begroting.

Indien het LSOP onder preventief begrotingstoezicht staat is het van belang dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoveel en zo tijdig mogelijk inzicht kan krijgen in de financiële problematiek en de te verwachten financiële ontwikkelingen van het LSOP. Om deze reden is aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de mogelijkheid gegeven te bepalen dat de door hem aan te wijzen beslissingen, met (mogelijke) financiële gevolgen, aan hem wordt toegezonden. Het gaat om een facultatieve bepaling: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de door hem aan te wijzen soorten beslissingen afstemmen op de specifieke financiële problematiek van het LSOP.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 september 2007, nr. 175.

Naar boven