Besluit van 21 augustus 2007 tot vaststelling van het tijdstip van
inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg en het
Besluit archeologische monumentenzorg
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 augustus 2007, nr.
WJZ/2007/25021 (6222), directie Wetgeving en Juridische
Zaken;
Gelet op
artikel V van de Wet op de archeologische
monumentenzorg en artikel 28 van
het Besluit archeologische
monumentenzorg;
Hebben goedgevonden en
verstaan:
Artikel 1
1. De Wet op de archeologische monumentenzorg
treedt met uitzondering van de artikelen I, onderdeel E, en III,
onderdelen A, B en C, in werking met ingang van 1 september
2007.
2. Artikel I, onderdeel E, van
de Wet op de archeologische monumentenzorg treedt in werking met ingang
van 1 januari 2008.
Artikel 2
1. Het Besluit archeologische monumentenzorg
treedt met uitzondering van hoofdstuk 2 in werking met ingang van
1 september 2007.
2. Hoofdstuk
2 van het Besluit archeologische monumentenzorg treedt in werking met
ingang van 1 januari
2008.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de
uitvoering van dit besluit dat met de nota van toelichting in het
Staatsblad zal worden
geplaatst.
's-Gravenhage, 21
augustus
2007
Beatrix
De
Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
R. H.
A. Plasterk
Uitgegeven de achtentwintigste augustus 2007
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
NOTA VAN TOELICHTING
Dit besluit voorziet in de inwerkingtreding van de
Wet op de archeologische monumentenzorg (Stb. 2007, 42) en het Besluit
archeologische monumentenzorg (Stb. 2007, 292) met ingang van
1 september 2007, met dien verstande dat één
onderdeel van genoemde wet en een daarmee samenhangend hoofdstuk van
genoemd besluit met ingang van 1 januari 2008 in werking treden
en enkele andere onderdelen van genoemde wet op een bij een nader
besluit te bepalen tijdstip.
Op 1 januari 2008
treedt artikel I, onderdeel E, van de Wet op de archeologische
monumentenzorg in werking. Dat artikel strekt tot opneming van een
nieuw artikel 34a in de Monumentenwet 1988. Artikel 34a bepaalt dat de
minister volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels
provincies en gemeenten een uitkering kan toekennen ter bestrijding van
excessieve kosten als gevolg van archeologisch onderzoek. Een
soortgelijke regeling bestaat nu reeds, te weten de Regeling specifieke
uitkeringen excessieve opgravingskosten (Stcrt. 2006, 186). Ter
voorkoming van verwarring bij de aanvragers van een uitkering en ter
voorbereiding op het andere wettelijk regime heb ik besloten de huidige
regeling door te laten lopen tot en met 31 december 2007 en te
bevorderen dat artikel 34a van de Monumentenwet 1988 per
1 januari 2008 in werking treedt. Dientengevolge zal hoofdstuk 2
van het Besluit archeologische monumentenzorg, dat nadere regels bevat
over de toe te kennen uitkering door het Rijk, eveneens per
1 januari 2008 in werking treden.
Op
een nader te bepalen tijdstip zal artikel III, onderdelen A, B en C,
van de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking treden. Dat
artikel bevat enkele wijzigingen van technische aard in de Wet
milieubeheer. De in de Wet milieubeheer vervatte wijzigingsopdrachten
kunnen nog niet volledig worden uitgevoerd. Derhalve zijn enkele
wijzigingsopdrachten van die wet opnieuw geredigeerd en opgenomen in
artikel X van het voorstel van wet houdende wijzigingen van
wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen
in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (Kamerstukken I
2006–2007, 30 848, A). Het tijdstip van
inwerkingtreding van genoemde bepaling is in elk geval gelegen na het
tijdstip waarop dat wetsvoorstel in werking is
getreden.
De Minister
van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
R. H.
A. Plasterk