Besluit van 9 augustus 2007 tot wijziging van het Besluit handel in emissierechten in verband met het opnemen van lachgas in het systeem van handel in broeikasgasemissierechten en het aanpassen van de reikwijdte van dat systeem (Aanpassingsbesluit handel in emissierechten II)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 mei 2007, nr. DJZ2007040734, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 24 van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) en de artikelen 16.1, tweede lid, en 16.6, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 2007, nr. W08.07.0130/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 juli 2007, nr. DJZ2007068259, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van CO2-installatie wordt «artikel 2, eerste lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onder a.

2. De punt aan het slot van de begripsbepaling van NOx-procesinstallatie wordt vervangen door een puntkomma.

3. In de alfabetische rangschikking worden de volgende twee begripsbepalingen ingevoegd:

N2O: distikstofoxide (lachgas);

verbrandingseenheid: eenheid als bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A, categorie 5.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Als categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, van de wet worden aangewezen:

    a. de categorieën van activiteiten die een emissie van CO2 in de lucht veroorzaken en die zijn genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A;

    b. met ingang van 1 januari 2008 of een bij koninklijk besluit te bepalen later tijdstip: de categorieën van activiteiten die een emissie van N2O in de lucht veroorzaken en die zijn genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder B.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, heeft met betrekking tot de tweede planperiode, welke loopt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012, tevens betrekking op verbrandingseenheden:

    a. waarvan, bij toepassing van de rekenregel, bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A, categorie 5, het gezamenlijke vermogen per inrichting minder dan 20 megawatt thermisch bedraagt,

    b. waarvan, indien die rekenregel buiten toepassing blijft, het gezamenlijke vermogen per inrichting meer dan 20 megawatt thermisch bedraagt, en

    c. ten aanzien waarvan Onze Minister een verzoek als bedoeld in artikel 3 om voor de tweede planperiode binnen de bedoelde aanwijzing te vallen heeft toegewezen.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft geen betrekking op activiteiten, indien:

    a. de betreffende drempelwaarde, genoemd in bijlage I, onder A, categorieën 2 tot en met 4, niet wordt overschreden;

    b. de CO2-installatie waarin de activiteiten worden verricht, zich bevindt in een inrichting bestemd voor het verbranden van gevaarlijke of huishoudelijke afvalstoffen of bestemd voor onderzoek, ontwikkeling of beproeving van nieuwe processen of producten;

    c. de CO2-installatie waarin de activiteiten worden verricht, bestemd is voor onderzoek, ontwikkeling of beproeving van nieuwe processen of producten.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, onder a.

C

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3

  • 1. Degene die de inrichting drijft, kan Onze Minister verzoeken om met betrekking tot de tweede planperiode binnen de aanwijzing, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, te vallen.

  • 2. Onze Minister wijst het verzoek toe indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, is voldaan.

Artikel 4

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3 wordt ingediend uiterlijk drie weken na de dag waarop het vastgestelde nationale toewijzingsplan met betrekking tot de tweede planperiode is bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b:

    a. een afschrift van de krachtens artikel 8.1 van de wet voor de betrokken inrichting verleende vergunning of van een deel daarvan,

    b. een ondertekende verklaring van het krachtens artikel 8.2 van de wet voor de betrokken inrichting bevoegde bestuursorgaan, of

    c. andere gegevens dan bedoeld onder a en b, vergezeld van een door de aanvrager ondertekende verklaring.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het tweede lid, aanhef en onder a en b, is van overeenkomstige toepassing op emissies van N2O in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die behoren tot de categorie genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder B.

E

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Raad van Accreditatie» vervangen door: Raad voor Accreditatie.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een dergelijke verklaring tevens worden afgegeven door een verificatie-instelling ten aanzien waarvan de Raad voor Accreditatie het vooronderzoek heeft afgerond, en ten aanzien waarvan het accreditatieproces nog niet is geëindigd.

F

Bijlage I komt te luiden:

Bijlage I. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot een van de volgende categorieën:

A

Activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot een of meer van de volgende categorieën:

Categorie 1. Energieactiviteiten

1.1. Installaties in aardolieraffinaderijen.

1.2. Installaties in cokesfabrieken.

Categorie 2. Productie en verwerking van ferrometalen

2.1. Installaties voor het roosteren of sinteren van metaalerts, waaronder sulfide-erts.

2.2. Installaties voor de vervaardiging van ruwijzer of staal, waaronder zowel primaire als secundaire smelting worden begrepen, met inbegrip van continu gieten, met een gezamenlijke capaciteit per inrichting van meer dan 2,5 ton per uur.

Categorie 3. Delfstoffenindustrie

3.1. Installaties, voorzover het draaiovens betreft, voor de vervaardiging van cementklinkers met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 500 ton per dag.

3.2. Installaties voor de bereiding van kalk met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 50 ton per dag.

3.3. Installaties voor de vervaardiging van glas, met inbegrip van glasvezel, met een gezamenlijke smeltcapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

3.4. Installaties voor de vervaardiging van keramische producten door vuren, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 75 ton per dag of een gezamenlijke ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

Categorie 4. Overige activiteiten

4.1. Installaties voor de vervaardiging van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen.

4.2. Installaties voor de vervaardiging van papier en karton met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

Categorie 5. Verbrandingseenheden

5.1. Verbrandingseenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch, behorende tot één of meer van de volgende categorieën:

a. eenheden waarbij één of meer brandstoffen worden omgezet in één of meer van de volgende secundaire energiedragers: elektriciteit, stoom of warm water;

b. eenheden binnen petrochemische krakers met een gezamenlijke productie van meer dan 50 kton propyleen of ethyleen per jaar;

c. eenheden die direct of indirect worden ingezet bij de vervaardiging van glaswol of steenwol binnen inrichtingen met een gezamenlijke smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag per inrichting.

5.2. Eenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch die direct of indirect worden ingezet voor de vervaardiging van carbon black door carbonisatie van organisch materiaal.

5.3. Fakkeleenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch voor de verbranding voor andere doeleinden dan energieproductie van koolwaterstoffen of andere organische verbindingen, die voortkomen uit offshore olie en gas, of uit de opslag van geïmporteerde olie en gas in offshore reservoirs, voorzover die verbranding plaatsvindt op onshore olie- en gasontvangststations of offshore olie- en gasfaciliteiten.

Rekenregel:

Voor het bepalen of het gezamenlijk vermogen van de in categorie 5 bedoelde verbrandingseenheden per inrichting meer dan 20 megawatt thermisch bedraagt, worden eenheden met een vermogen van 3 megawatt thermisch of minder buiten beschouwing gelaten.

B

Activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot de volgende categorie:

Salpeterzuurindustrie

Installaties voor de vervaardiging van salpeterzuur.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL III

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit handel in emissierechten II.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 9 augustus 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de eenentwintigste augustus 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Sinds 1 januari 2005 is het systeem van handel in broeikasgasemissierechten op grond van titel 16.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) in werking.1 Het Besluit handel in emissierechten (hierna: het Besluit) strekt tot uitvoering van titel 16.2 Wm.2 Voorts is ter uitvoering van de Wm en van het Besluit de Regeling monitoring handel in emissierechten opgesteld.3

Om een viertal redenen is het Besluit gewijzigd.

In de eerste plaats was wijziging noodzakelijk, omdat in de planperiode 2005–2007 binnen de Europese Unie verschillende definities werden gehanteerd van het begrip «verbrandingsinstallatie».4

In de tweede plaats was wijziging noodzakelijk vanwege de met ingang van de tweede planperiode geldende 3 MWth-regel, waarbij een deel van de kleine emittenten buiten het systeem komt te vallen.

Ten derde wordt met onderhavig wijzigingsbesluit, overeenkomstig het voornemen opgenomen in het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–20125, de uitbreiding van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten met distikstofoxide of lachgas (hierna: N2O) bewerkstelligd.

Ten vierde gold een overgangsbepaling die voor verificateurs was opgenomen alleen voor 2006. Deze bepaling voorzag erin dat een verificatie-instelling bevoegd was om vooruitlopend op een verleende accreditatie emissieverslagen te verifiëren, mits een ontvankelijk verzoek tot accreditatie was ingediend. Een tijdelijke regeling bleek echter niet toereikend om op tijd een accreditatie aan nieuwe verificateurs te kunnen verlenen. In het Besluit is daarom opgenomen dat ook niet geaccrediteerde verificateurs emissieverslagen kunnen verifiëren, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Het onderhavige wijzigingsbesluit volgt op het Aanpassingsbesluit handel in emissierechten I. Dat eerste wijzigingsbesluit betreft enkele verduidelijkingen en verbeteringen van het Besluit, die samenhangen met de Aanpassingswet handel in emissierechten.6 Oorspronkelijk bestond het voornemen om één enkel aanpassingsbesluit vast te stellen. In de loop van 2006 ontstond echter vertraging in het proces van toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2008–2012. De hiervoor genoemde aanpassing van de reikwijdte van het systeem van handel in CO2-emissierechten was een belangrijke factor in dit proces (zie voor een nader uitwerking paragraaf 2.2). Tot splitsing werd besloten om de inhoud van wat nu het eerste aanpassingsbesluit is, niet onnodig op te houden. Het Aanpassingsbesluit handel in emissierechten I betreft namelijk mede onderdelen van het systeem van handel in NOx-emissierechten, waarvoor de procedures van artikel 21.6, vierde en vijfde lid, Wm gelden (de zogenaamde «voorhang» en «nahang»). Deze uitgebreide procedure is niet van toepassing op onderhavig besluit. Uiteindelijk kunnen beide aanpassingsbesluiten, alsmede de Aanpassingswet handel in emissierechten, op een zelfde tijdstip in werking treden.

Het onderhavige besluit bevat geen technische voorschriften of regels betreffende elektronische diensten waarvoor een meldingsplicht bestaat op grond van richtlijn nr. 98/34/EG (PbEU L 204/37) betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en van regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG (PbEU L 217).

2. Inhoud van het besluit

2.1. Algemeen

Het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–2012 is op 26 september 2006 vastgesteld en overeenkomstig artikel 16.27 Wm toegezonden aan de Europese Commissie (hierna: Commissie).7 Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie in een beschikking geoordeeld dat het toewijzingsplan op een aantal punten moet worden aangepast.8 Na wijziging overeenkomstig het oordeel van de Commissie is het toewijzingsplan opnieuw vastgesteld en is daarvan een kennisgeving gedaan in de Staatscourant.9 Dit plan kondigt een verandering aan van de reikwijdte van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten op een drietal punten:

a. een deel van de verbrandingseenheden komt buiten de reikwijdte van het systeem te vallen (paragraaf 2.2);

b. voor de zogenaamde optelregel gaat gelden dat niet langer alle verbrandingseenheden meetellen om te bepalen of een inrichting onder het systeem valt (paragraaf 2.3);

c. het systeem gaat ook gelden voor N2O-emissies (paragraaf 2.4).

Het bepalen van de reikwijdte van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten is van groot belang voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten, maar ook voor de verlening of wijziging van emissievergunningen en voor de omvang van de verplichtingen om emissies te monitoren en emissierechten in te leveren.

2.2. Reikwijdte van het systeem voor handel in CO2-emissierechten

In de eerste planperiode (2005–2007) vallen alle verbrandingsemissies binnen de inrichting onder het systeem van handel in broeikasgasemissierechten (bijlage I, onder 1.1 bij het Besluit). Alle soorten eenheden waarin verbranding plaatsvindt, vallen in de eerste planperiode onder het systeem. In de tweede planperiode (2008–2012) verandert dit voor de niet aangewezen sectoren (verbrandingsactiviteiten): om harmonisatie met andere EU-lidstaten te bereiken, valt een deel van de verbrandingsemissies buiten het systeem. In de planperiode 2005–2007 blijken binnen de Europese Unie verschillende interpretaties te worden gehanteerd voor het Europese begrip verbrandingsinstallatie. Zowel de lidstaten als de Commissie zagen de noodzaak om te komen tot één interpretatie. De Commissie heeft de harmonisering bevorderd door vaststelling van nadere richtlijnen voor de nationale toewijzingsplannen.10 Verder heeft het Comité Klimaatverandering nadere uitleg gegeven over de interpretatie.11 Dit wijzigingsbesluit voegt aan bijlage I, onder A, categorie 5, bij het besluit een categorie verbrandingseenheden toe (de zogenaamde niet-aangewezen sectoren). Deze categorie dient ter uitwerking van de door het Comité Klimaatverandering vastgestelde geharmoniseerde definitie.

Indien de activiteiten binnen een inrichting vallen onder een van de aangewezen sectoren, genoemd in bijlage I, onder A, categorieën 1 tot en met 4, bij het Besluit, vallen alle CO2-proces- en verbrandingsemissies, die vrijkomen binnen de CO2-installatie die tot de inrichting behoort, onder het systeem van handel in broeikasgasemissierechten. Indien de activiteiten niet onder zo’n aangewezen sector vallen en de CO2-emissies afkomstig zijn van zogenaamde verbrandingseenheden, worden alleen deze verbrandingsemissies betrokken bij het systeem van handel in broeikasgasemissierechten.

2.3. 3-MWth-criterium en opt-in verbrandingseenheden

In de eerste planperiode moet het thermische vermogen (naamplaatvermogen) van alle verbrandingseenheden bij elkaar worden opgeteld om te bepalen of een inrichting onder het systeem valt. Als het totaal meer dan 20 MWth is, valt een inrichting onder het systeem. Vanaf de tweede planperiode tellen eenheden met een vermogen van 3 MWth of minder, niet mee bij de toepassing van deze zogenaamde rekenregel. Hierbij dient steeds naar de individuele eenheden te worden gekeken en niet naar de binnen een proces opgetelde eenheden, zoals bijvoorbeeld bij petrochemische krakers. Pas als de inrichting volgens dit criterium onder de handel in broeikasgasemissierechten valt, doen ook alle verbrandingseenheden met een thermisch vermogen van 3 MWth of minder mee. Voor categorie 5.1 geldt dat de eenheden genoemd onder a, b of c, bij elkaar opgeteld worden om te bepalen of de grens van meer dan 20 MWth wordt gepasseerd. Voor de eenheden genoemd in categorie 5.2. en 5.3. geldt dat een dergelijke eenheid pas als een verbrandingseenheid wordt aangemerkt, als het gezamenlijk vermogen meer is dan 20 MWth binnen dezelfde categorie. Valt een dergelijke inrichting onder het systeem, bijvoorbeeld doordat zich een stoomketel binnen de inrichting bevindt die niet wordt ingezet voor Carbon Black, dan tellen de eenheden van Carbon Black alleen mee, indien het gezamenlijk vermogen van deze eenheden meer bedraagt dan 20 MWth. Zo niet, dan is er dus geen sprake van een verbrandingseenheid in de zin van het Besluit. Ditzelfde geldt voor fakkeleenheden.

Als een inrichting volgens de nieuwe optelregel buiten het systeem van handel in broeikasgasemissierechten valt, maar het gezamenlijk vermogen, inclusief eenheden met een vermogen van 3 MWth of minder, van de verbrandingseenheden wel meer dan 20 MWth bedraagt, kan deze inrichting kiezen voor een zogenaamde opt-in voor verbrandingseenheden (artikel 2, tweede lid (nieuw) van het Besluit). Een opt-in voor verbrandingseenheden betekent dat een inrichting vrijwillig deelneemt aan het systeem. Een opt-in-verzoek moet worden ingediend uiterlijk drie weken nadat het vastgestelde nationale toewijzingsplan voor de tweede planperiode (2008–2012), overeenkomstig artikel 16.26, vierde lid, in verbinding met artikel 16.27 Wm, is bekendgemaakt door een kennisgeving in de Staatscourant. Inrichtingen waarvoor tijdig een verzoek wordt gedaan en die voldoen aan de gestelde criteria, komen in aanmerking voor toewijzing van broeikasgasemissierechten. Deze mogelijkheid van opt-in is beperkt tot de tweede planperiode. De situatie na 2012 is op dit moment onvoldoende duidelijk om nu al beslissingen voor de derde planperiode te kunnen nemen. Een belangrijk onderdeel van de verwachte wijzigingen van de richtlijn op basis van artikel 30 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten zal de reikwijdte van de richtlijn betreffen en daarmee specifiek de mogelijkheid tot deelname aan het systeem door kleine emittenten.

2.4. Uitbreiding van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten met N2O

2.4.1. Inleiding

In de huidige planperiode (2005–2007) betreft het systeem van handel in broeikasgas-emissierechten alleen de emissie van CO2 in de lucht. Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt ertoe om voor de aanstaande planperiode (2008–2012) ook het broeikasgas N2O (lachgas) onder dat systeem te brengen, voor zover het betreft installaties voor de productie van salpeterzuur. Daartoe worden enerzijds de betreffende N2O-installaties aangewezen en anderzijds de uitvoeringsbepalingen over de emissievergunning voor inrichtingen met CO2-installaties van overeenkomstige toepassing verklaard. Het verzoek om een opt-in voor andere broeikasgassen dan CO2 is mogelijk op grond van artikel 24 van EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

Reductie van N2O-emissies wordt al geruime tijd beoogd. De Uitvoeringsnota Klimaatbeleid nam de reductie van de N2O-emissie van de salpeterzuurproductie als reservemaatregel op, omdat destijds nog niet duidelijk was of de reductie in die omvang en binnen de Kyoto-periode behaald zou worden.12 De op deze uitvoeringsnota aansluitende Evaluatienota Klimaatbeleid 2005 noemt de reductie van N2O-emissies door de salpeterzuurindustrie nog als additioneel beleidsvoornemen, zogenaamd pijplijnbeleid.13

Nederland heeft bij de indiening van het nationale toewijzingsplanbroeikasgasemissie-rechten 2008–2012 een verzoek ingediend bij de Commissie om in te stemmen met deze opt-in-regeling. De verwachting bestaat dat de Commissie dit verzoek zal goedkeuren. Naast Nederland heeft ook Frankrijk een dergelijk verzoek gedaan (zie verder paragraaf 2.4.6). De reikwijdte van de opt-in van N2O wordt toegelicht in paragraaf 2.4.3.

Het nationale toewijzingsplanbroeikasgasemissierechten 2008–2012 stelt criteria voor toewijzing voor de in dit wijzigingsbesluit aangewezen installaties die N2O-emissies veroorzaken.

In de Regeling monitoring handel in emissierechten zal de monitoring van N2O -emissies worden geregeld. Deze monitoringsregeling wordt in overleg met de belanghebbende inrichtingen voorbereid, zodat deze tijdig kunnen inspelen op de eisen die zullen worden gesteld aan de emissievergunning en de monitoring (zie verder paragraaf 2.4.6).

2.4.2. Aanleiding en doel van de opt-in voor N2O

In Nederland komt het overgrote deel van de N2O-uitstoot voor rekening van de producenten van salpeterzuur (HNO3), een grondstof voor met name kunstmest.

Een reden om de N2O-emissies in het systeem op te nemen, is het vergroten van de kans om de Kyoto-doelstelling te halen. Door voor N2O-emissies een plafond vast te stellen en de mogelijkheid te bieden om te handelen, kan in de jaren 2008–2012 een reductiedoelstelling gehaald worden, die bestaat uit het verschil tussen het huidige emissieniveau en het «plafond» in het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissie-rechten 2008–2012. Opt-in van N2O maakt deze reductie mogelijk op een kosteneffectieve en marktgerichte wijze. De salpeterzuurproducenten in Nederland, Yara Sluiskil B.V. (hierna: Yara) en DSM-Agro (hierna: DSM), hebben de Staatssecretaris van VROM verzocht om aansluiting bij het Europese systeem voor handel in broeikasgasemissierechten mogelijk te maken. Hiervan is reeds melding gemaakt in een brief van de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer van 13 april 2006.14

Net als voor de CO2-emissies geldt, brengt de opt-in van N2O mee dat geen emissiegrenswaarden voor N2O-emissies meer worden gesteld in de milieuvergunning (artikel 8.13a, tweede lid, Wm).

2.4.3. Reikwijdte van de opt-in voor N2O

Op grond van het onderhavige wijzigingsbesluit wordt aan het systeem van handel in broeikasgasemissierechten een nieuwe categorie installaties toegevoegd, waarvan de activiteiten een emissie van N2O in de lucht veroorzaken. Vooralsnog vallen slechts drie inrichtingen in Nederland, behorend tot de bedrijven Yara en DSM, onder het systeem. Overigens kunnen de installaties die onder bijlage I, onder A, bij het Besluit vallen ook N2O uitstoten. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt namelijk ook N2O vrij. Er wordt echter bewust voor gekozen om deze N2O-emissies niet mee te laten doen in het systeem, enerzijds omdat het hier om verwaarloosbaar kleine hoeveelheden gaat, anderzijds omdat de administratieve lasten van de monitoring van deze N2O-emissies buitenproportioneel hoog zouden zijn.

2.4.4. Handel in emissierechten voor N2O -emissies

Broeikasgasemissierechten, toegewezen voor N2O -emissies, verschillen in geen enkel opzicht van rechten die inrichtingen krijgen toegewezen voor CO2-emissies. Het systeem voor handel in broeikasgasemissierechten kent slechts één type emissierechten.

Voor de privaatrechtelijke en fiscale aspecten van emissierechten wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (hoofdstuk 14).15

2.4.5. Emissievergunning en de monitoring van N2O -emissies

Hoofdstuk 2 van het Besluit is van toepassing op alle broeikasgasemissies, veroorzaakt door de in artikel 2 van het Besluit aangewezen installaties. Door de onderhavige wijziging is titel 16.2 Wm voortaan ook van toepassing op inrichtingen met installaties die N2O-emissies veroorzaken. De artikelen 5 tot en met 12 van het Besluit gaan voor N2O gelden. De betreffende (in paragraaf 2.4.2 genoemde) inrichtingen moeten in het bezit zijn van een emissievergunning en een daarbij behorend monitoringsplan. Voor zover die inrichtingen al in het bezit zijn van een emissievergunning voor CO2- en NOx-emissies, moet de emissievergunning worden gewijzigd. De eerder genoemde wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten geeft uitwerking aan de monitoring en de rapportage van N2O-emissies. Voor de monitoring van N2O-emissies zal de jaarvracht van de installatie worden bepaald aan de hand van een massabalans, continue meting van de N2O-concentratie en de O2-concentratie in het afgas.

2.4.6. Afstemming Frankrijk in verband met opt-in voor N2O

De voorbereiding van de opt-in voor N2O is afgestemd met Frankrijk. Frankrijk heeft zich als eerste bereid getoond om mee te werken aan een opt-in voor N2O-emissies. In Frankrijk staan vijftien salpeterzuurfabrieken waarvan acht grote en zeven kleinere inrichtingen. Het ontwerp van het Franse nationale toewijzingsplan bevat eveneens regels voor toewijzing ten behoeve van N2O.16

3. Administratieve lasten en andere lasten voor het bedrijfsleven

De nieuwe definitie voor verbrandingseenheden heeft gevolgen voor de inrichtingen die nu onder het systeem van handel in emissierechten vallen. Door toepassing van de harmoniserende omschrijving van verbrandingseenheden (zie paragraaf 2.2) komen ongeveer tachtig inrichtingen buiten het systeem te vallen. Daarbij gaat het om ruwweg twintig laagcomplexe en zestig middelcomplexe inrichtingen. Een nadere inventarisatie van de betreffende inrichtingen vindt plaats ten behoeve van het nationale toewijzingsplan en het nationale toewijzingsbesluit 2008–2012. Bij de start van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten zijn reeds verscheidene Actal-studies verricht naar de omvang van de administratieve lasten.17 Hieruit bleek dat de gemiddelde administratieve lasten voor laagcomplexe inrichtingen zouden liggen op 7.900 euro per inrichting, voor middelcomplexe inrichtingen op 15.400 euro en voor hoogcomplexe inrichtingen 75.900 euro, exclusief de initiële kosten die deze inrichtingen reeds hebben gemaakt (met name voor het opstellen van het monitoringsprotocol). De uit onderhavig wijzigingsbesluit voortvloeiende besparing van administratieve lasten komt dan uit op 1.082.000 euro.

Daarnaast zullen voor enkele tientallen inrichtingen bepaalde eenheden buiten het systeem vallen (zoals in bepaalde gevallen drogers en ammoniakkrakers). Daarbij gaat het om circa tien hoogcomplexe en twintig middelcomplexe inrichtingen. Voor zover bepaalde eenheden buiten het systeem vallen, krijgen de betreffende inrichtingen daarvoor vervolgens geen emissierechten toegewezen en hoeven ze niet langer te monitoren of emissierechten in te leveren. Dit levert een zekere besparing op van administratieve lasten. Het wegvallen van bepaalde eenheden heeft gevolgen voor een beperkt deel van de bovengenoemde bedragen. De genoemde besparing betreft mogelijk enkele procenten. In totaal levert dit naar schatting een besparing op van 20.000 euro.

Totaal brengt dit een besparing mee van rond de 1.102.000 euro.

Voor inrichtingen die buiten het systeem komen te vallen, kan het bevoegd gezag wel weer eisen gaan opleggen in de milieuvergunning op grond van hoofdstuk 8 Wm. Het gaat dan om emissiegrenswaarden en voorschriften ter bevordering van een zuinig gebruik van energie. Wijziging van de milieuvergunning enkel om emissiegrenswaarden en energie-eisen op te leggen, ligt evenwel niet in de rede. In de praktijk vindt een dergelijke wijziging van de vergunning alleen plaats bij een verandering of uitbreiding van de inrichting, dus wanneer er aanvullende redenen zijn om tot wijziging van de vergunning over te gaan. Wijziging van de vergunning vindt dan plaats op verzoek van de inrichting zelf. Het bevoegd gezag heeft wel een actualiseringsplicht (artikel 8.22 Wm) en kan daarvoor gebruik maken van de mogelijkheid tot het ambtshalve wijzigen van de vergunning (artikel 8.23 Wm). Ook het bevoegd gezag zal tot het opleggen van emissie-grenswaarden of energie-eisen echter alleen overgaan in het kader van een bredere noodzaak tot wijziging van de geldende vergunning. Het opleggen van emissiegrens-waarden of energie-eisen is in de praktijk dus geen zelfstandige grond voor het opstarten van een procedure tot wijziging van een vergunning.

Afhankelijk van de interne werkwijze van de inrichting kan de toepassing van de nieuwe definitie van verbrandingseenheden tot andersoortige lasten leiden dan administratieve lasten. Dit kan het geval zijn wanneer een inrichting bijvoorbeeld slechts één gasmeter heeft, terwijl één of meer eenheden buiten het systeem vallen. Voor een dergelijke inrichting kan het noodzakelijk zijn om een extra meter te plaatsen, om zo het gasverbruik te kunnen monitoren van de eenheden die wel deelnemen. Plaatsing van dergelijke meters is naar schatting aan de orde bij veertig inrichtingen. Gemiddeld zullen per inrichting twee meters nodig zijn. De aanschaf- en installatiekosten per meter zullen ongeveer 5.000 euro bedragen. In totaal gaat het hier dus om een bedrag van 400.000 euro. Dergelijke kosten zullen waarschijnlijk alleen bij middel- en laagcomplexe inrichtingen optreden. Bij hoogcomplexe inrichtingen zal een dergelijke situatie zich niet voordoen. Ten slotte kunnen dergelijke meters ook een bedrijfseconomische functie hebben ter bevordering van de efficiëntie. De emissieautoriteit kan de inrichtingen zonodig informeren over de eisen waaraan de plaatsing van dergelijke meters moet voldoen.

Het onderhavige wijzigingsbesluit brengt als zodanig geen administratieve lasten mee voor de inrichtingen die onder de opt-in voor N2O vallen. De artikelen 5 tot en met 12 van het Besluit worden van toepassing op inrichtingen met installaties die N2O veroorzaken, maar brengen niet direct administratieve lasten met zich mee. De informatieverplichtingen bij het aanvragen van de emissievergunning en de meldingen worden namelijk bij de wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten geregeld. In de toelichting bij de betreffende regeling zal dan ook aandacht aan de administratieve lasten worden besteed. De opt-in voor N2O betreft zoals gezegd slechts twee industriële bedrijven in Nederland die salpeterzuur produceren, Yara en DSM. De productie van deze bedrijven is verdeeld over drie inrichtingen. Twee hiervan zijn reeds in het bezit van een emissievergunning en een toewijzing voor de eerste planperiode. Deze inrichtingen vallen overigens ook onder het systeem van handel in NOx-emissie-rechten. Alleen DSM Agro B.V. te Velsen-Noord valt nu nog onder geen van beide systemen. Ook los van de onderhavige opt-in zou deze inrichting met ingang van de tweede planperiode 2008–2012 voor CO2 onder het systeem van handel in broeikasgas-emissierechten komen te vallen.

4. Milieutoets

Een milieutoets is al uitgevoerd bij de voorbereiding van het oorspronkelijke Besluit en de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. Enerzijds komen een aantal eenheden en vooral kleine inrichtingen buiten het systeem te vallen. Anderzijds komen enkele inrichtingen voor de salpeterzuurproductie onder het systeem.

Geschat wordt dat door de wijzigingen in de reikwijdte voor de verbrandingsemissies minder dan 5 Megaton CO2-equivalenten (hierna: Mton) buiten het systeem van handel in broeikasgasemissierechten komt te vallen. In het proces van toewijzing wordt dit getal nader bepaald.

Voor inrichtingen waarvan een gedeelte van de CO2-emissies door de wijzigingen van de reikwijdte niet meer onder het systeem van handel in emissierechten valt, blijven wel het convenant Benchmarking Energie-efficiency en Meer Jaren Afspraken over energie-efficiency gelden.18 Immers, de inrichting als geheel blijft vallen onder het systeem van handel in emissierechten, alleen bepaalde CO2-emissies blijven daarbuiten. Voor alle inrichtingen die buiten het systeem gaan vallen, zullen de eisen gelden die op grond van hoofdstuk 8 Wm gesteld kunnen worden ter bevordering van een zuinig gebruik van energie in de inrichting.19

De totale lachgasemissies van de salpeterzuurfabrieken in Nederland wordt aan de hand van de opgave van historische emissies voor het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–2012 geschat op 5,5 Mton per jaar, als een gemiddelde over de jaren 2001–2005. Ten opzichte van dit gemiddelde is het beoogde effect van de opt-in voor N2O, op basis van het toewijzingsplan, een reductie van 4,1 Mton. Het reductie-effect van de opt-in hangt onder andere af van de hoogte van de toewijzing waarover in het kader van het opt-in verzoek wordt beslist. Hoewel de huidige ramingen aangeven dat Nederland met het huidige en voorgenomen beleid onder haar Kyoto-plafond zal blijven, vergroot de opt-in van N2O de kans dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren.

5. Handhaving en uitvoerbaarheid

Ook de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsen zijn al uitgevoerd bij de voorbereiding van het Besluit en de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. De wijzigingen in de reikwijdte met betrekking tot de verbrandingsemissies hebben geen gevolgen voor de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van het systeem. Deze wijzigingen brengen immers alleen mee dat bepaalde eenheden en inrichtingen buiten het systeem van handel in broeikasgasemissierechten komen te vallen. Voor de toepassing van de regelgeving op de eenheden en inrichtingen die in het systeem blijven, heeft dit verder geen effect.

De opt-in van N2O betreft de uitbreiding van een reeds sinds 1 januari 2005 operationeel systeem van handel in broeikasgasemissierechten. Voor een toelichting op de handhaving en de uitvoerbaarheid wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent is opgemerkt in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (respectievelijk de hoofdstukken 10 en 12).20 Inmiddels is met dit systeem bijna twee jaar ervaring opgedaan. Uit deze ervaring is vooralsnog niet gebleken van fundamentele problemen bij de uitvoerbaarheid of de handhaving.

Voor inrichtingen die onder de opt-in van N2O vallen, gelden dezelfde verplichtingen met bijbehorende strafbaarstellingen en sancties als voor inrichtingen met een emissie-vergunning voor de CO2-emissies. Zo hebben deze inrichtingen een vergunningplicht (artikel 16.5, eerste lid, Wm), de plicht een emissieverslag in te dienen (artikel 16.12, eerste lid, onder b, Wm), een inleverplicht (artikel 16.35, eerste lid, Wm).

Op overtreding van deze bepalingen staan de sancties van last onder dwangsom (artikel 18.6a, eerste lid, Wm), bestuurlijke boete (artikel 18.16a, eerste lid, Wm) en «naming and shaming» (artikel 18.16p, eerste lid, Wm). Verder geldt voor deze overtredingen de strafbaarstelling op grond van artikel 1a, onder 1o, van de Wet op de economische delicten.

De opt-in voor N2O heeft slechts betrekking op een zeer kleine sector die momenteel bestaat uit twee bedrijven met drie inrichtingen. Er bestaat overeenstemming met deze bedrijven en dus draagvlak over de keuzes die zijn gemaakt bij de invulling van de monitoring van het systeem. De emissieautoriteit zal toezicht houden op de regelgeving inzake de opt-in voor N2O. De Regeling monitoring handel in emissierechten werkt de monitorings- en rapportageverplichtingen uit. Inrichtingen zullen hun jaarlijks bij de emissieautoriteit in te leveren emissieverslag moeten laten verifiëren door geaccrediteerde verificateurs. Het Inspectoraat-Generaal VROM verricht het zogenoemde tweedelijnstoezicht.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A

Door de toevoeging van enkele bepalingen betreffende N2O in het Besluit, dient ook het begrip «N2O» te worden opgenomen in de begripsbepalingen. In directe samenhang daarmee is de definitie van CO2-installatie aangepast. Ook is een definitie opgenomen van het begrip «verbrandingseenheid».

Onderdeel B

Artikel 2

De reikwijdte van de aangewezen categorieën (categorieën 1 tot en met 4, onder A bij het besluit behorende bijlage I) is niet gewijzigd (eerste lid, onder a). De wijziging in de reikwijdte voor de verbrandingsemissies is geregeld door in bijlage I een nieuwe categorie «verbrandingseenheden» op te nemen die het begrip verbrandingseenheid nauwkeurig omschrijft en inperkt. Voor verdere toelichting op dit onderdeel verwijs ik naar de algemene toelichting, paragraaf 2.2 en 2.3. Nieuw in artikel 2 is de mogelijkheid voor een opt-in (tweede lid). Voor verdere toelichting verwijs ik naar paragraaf 2.3 van de algemene toelichting.

Het eerste lid, onder b, regelt de uitbreiding van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten met N2O. Dit lid wijst daartoe een nieuwe categorie van activiteiten aan als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, Wm. Het lid verwijst naar een nieuw toegevoegd onderdeel B in bijlage I behorende bij het Besluit. De opdeling in een onderdeel A en B verduidelijkt het onderscheid tussen CO2-installaties en N2O-installaties. Artikel 2, eerste lid, noemt de activiteiten die N2O-emissies veroorzaken afzonderlijk naast de CO2-emissies veroorzakende activiteiten. Dit is bewust gedaan, omdat de andere categorieën ook N2O kunnen uitstoten. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt namelijk naast CO2 ook N2O vrij. Deze emissies vallen echter niet onder de reikwijdte van het systeem, aangezien het verwaarloosbaar kleine hoeveelheden betreft. Dit betekent dus dat andere inrichtingen dan de salpeterzuurinrichtingen onder B van bijlage I bij het Besluit geen N2O-emissies hoeven te monitoren. De categorie activiteiten noemt geen ondergrens in productiecapaciteit. Elke inrichting met een installatie voor de vervaardiging van salpeterzuur valt dus onder de reikwijdte van het systeem. Overigens zij erop gewezen dat salpeterzuur onderdeel uitmaakt van de opsomming in de definitie van «product» van artikel 1, derde lid, van het Besluit. Deze definitie heeft echter alleen relevantie voor CO2- of NOx-procesinstallaties.

In artikel 2, derde lid (nieuw), onder a, is opgenomen dat inrichtingen buiten het systeem van handel in emissierechten vallen die wel onder een van de aangewezen categorieën vallen, maar die niet zo groot zijn dat ze de drempelwaarde van de betreffende activiteit overschrijden. De drempelwaarde betreft telkens de capaciteit, de productiecapaciteit of in het geval van categorie 3.3 mede de zetdichtheid. Inrichtingen waarin zich installaties bevinden voor de bereiding van kalk met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van 50 ton per dag of minder vallen dus niet onder het systeem. Voor dergelijke inrichtingen is categorie 5 van onderdeel A dan evenmin van toepassing. In artikel 2, derde lid (nieuw), onder b en c, is met een kleine redactionele aanpassing de tekst opgenomen, zoals het (tot derde lid vernummerde tweede) lid zou komen te luiden na de inwerkingtreding van het Aanpassingsbesluit handel in emissierechten I, artikel I, onderdeel B.21 Kortheidshalve wordt verwezen naar de Nota van toelichting met betrekking tot dat onderdeel. Onder b is aanvullend een uitzondering opgenomen voor het verbranden van gevaarlijke of huishoudelijke afvalstoffen. Deze uitzondering was eerder opgenomen in bijlage I, onder 1.1, bij het Besluit. Door deze verplaatsing is in het Besluit duidelijk gemaakt dat inrichtingen die bestemd zijn voor het verbranden van gevaarlijke en huishoudelijke afvalstoffen geheel buiten het systeem vallen. Met «bestemd» wordt aangegeven dat het om het primaire doel van de inrichting gaat. Als er bijvoorbeeld ook gedeeltelijk niet gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand, betekent dit niet automatisch dat de inrichting onder het systeem van handel in CO2-emissierechten valt. Voor de uitzondering voor onderzoek geldt hetzelfde. Als daarnaast incidenteel andere activiteiten worden verricht, heeft dit niet onmiddellijk tot gevolg dat de inrichting vergunningplichtig wordt. Er kan evenwel niet meer gesproken worden van een inrichting die bestemd is voor het verbranden van gevaarlijke of huishoudelijke afvalstoffen, wanneer gezien de feitelijke situatie het primaire doel energieopwekking is. Een inrichting zal dan alsnog een emissievergunning dienen aan te vragen. Precieze grenzen zijn niet aan te geven, een inrichting die twijfelt of nog wordt voldaan aan de uitzondering van artikel 2, derde lid, dient contact op te nemen met de emissieautoriteit.

Onderdeel E

In artikel 12 was een overgangsbepaling opgenomen om te verzekeren dat in het eerste jaar dat emissiehandel van start ging, te waarborgen dat er verificateurs waren om de emissieverslagen te verifiëren. Het risico was namelijk aanwezig dat de accreditatie van verificatie-instellingen door de Raad voor Accreditatie niet op tijd zou zijn voltooid, zodat onvoldoende verificateurs beschikbaar zouden zijn om alle inrichtingen te bedienen. Inmiddels is gebleken dat de Raad voor Accreditatie pas een accreditatie kan verlenen als door een verificateur zowel een systeemverificatie is gedaan, als een dataverificatie. Dit laatste vindt plaats bij de verificatie van het emissieverslag. Indien de verificatie van het emissieverslag alleen door reeds geaccrediteerde verificateurs kan worden verricht, wordt de «verificatiemarkt» geblokkeerd voor nieuwkomers. Om deze reden is de overgangsvoorziening omgezet in een permanente voorziening, zodat ook verificatie-instellingen waarvan de accreditatie nog in procedure is, kunnen participeren.

De accreditatieprocedure bestaat uit vier stappen: het vooronderzoek, het initiële onderzoek, het accreditatiebesluit en een jaarlijkse controle. Deze procedure wordt toegelicht op de website van de Raad voor Accreditatie (www.rva.nl). In de opdrachtverlening aan de Raad voor Accreditatie zijn eisen opgenomen waaraan het vooronderzoek moet voldoen.

Onderdeel F

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 valt een deel van de verbrandingseenheden met ingang van de tweede planperiode niet meer onder het systeem van emissiehandel. In Bijlage I, onder A, categorie 5, worden de eenheden aangewezen die wel onder het systeem van handel in CO2-emissierechten vallen. Verbrandingseenheden die niet zijn aangewezen, vallen dus buiten het systeem. In categorie 5.1 vallen door de harmonisering in ieder geval buiten het systeem heteolieketels en -fornuizen, gasturbine-compressorcombinaties en drogers. Verder maken de volgende eenheden in elk geval geen deel uit van een petrochemische kraker: ammoniakproductie, synthesegasproductie, methanolproductie, CO- en H2-productie en VCM-kraakfornuizen.

De nieuwe indeling van bijlage I bij het Besluit en de toevoeging van een nieuwe categorie hangen nauw samen met de wijziging van artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel B, artikel 2. Het nieuwe onderdeel B van de bijlage is uiteraard eerst van toepassing met ingang van 1 januari 2008. Volledigheidshalve is dit in de tekst van de bijlage uitdrukkelijk vermeld.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, Stb. 2004, 511.

XNoot
2

Stb. 2004, 737; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 april 2005 (Stb. 196).

XNoot
3

Stcrt. 2004, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 november 2005 (Stcrt. 229).

XNoot
4

Zie bijlage I bij richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) (hierna: EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten).

XNoot
5

Te raadplegen via www.co2-allocatie.nl

XNoot
6

Stb. 2006, 611.

XNoot
7

Overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

XNoot
8

(Nog niet gepubliceerde) Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 januari 2007 inzake het nationaal plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat door Nederland is aangemeld overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad.

XNoot
9

Stcrt. 2007, 94.

XNoot
10

Paragraaf 4 en Annex 8 van de Verdere richtsnoeren betreffende de toewijzingsplannen voor de handelsperiode 2008–2012 van het Europese systeem van verhandelbare emissierechten (COM (2005) 703 definitief).

XNoot
11

Het comité bedoeld in artikel 9, tweede lid, in verbinding met artikel 23 van de EG-richtlijn handel in emissierechten. Zie: Climate Change Committee, 12th Session, 31 May 2006, Table. Complete list of the harmonised definitions of combustion installations constituting the Commission's enforcement priorities for its assessment of national allocation plans for 2008–2012, as indicated in point 36 of the Commission's guidance for the second trading period of 22 December 2005 (COM (2005) 703 final).

XNoot
12

Kamerstukken II 1998/99, 26 603, nr. 2, blz. 56.

XNoot
13

Kamerstukken II 2005/06, 28 240, nr. 37, blz. 54.

XNoot
14

Brief inzake de nadere integrale afweging ten aanzien van het Nederlandse klimaatbeleid gericht op het halen van de doelstelling onder het Kyoto Protocol, Kamerstukken II 2005/06, 28 240, nr. 43, blz. 6.

XNoot
15

Kamerstukken II 2003/04, 29 565, nr. 3, blz. 71 e.v.

XNoot
16

Ministère de l’écologie et du developpement durable, Projet de plan national d’affectation des quotas d’emission de gaz à effet de serre (PNAQ II) (periode: 2008 à 2012), Soumis à la Commission d’examen du PNAQ du 23 juin 2006.

XNoot
17

Actal I, II en III: Effectmeting administratieve lasten; onderzoek naar de aanvullende administratieve lasten van het ontwerpbesluit NOx-handel in emissierechten, CapGemini Ernst & Young en Sira Consulting, juni 2003. Actal IV: Onderzoek naar de administratieve lasten van CO2- en NOx-emissiehandel, Sira Consulting, juni 2004.

XNoot
18

Kamerstukken II, 1998/99, 25 405, nr. 21; zie ook http://www.benchmarking-energie.nl/ Brief van 3 december 2001 van de Minister van Economsiche Zaken aan de Tweede Kamer, kenmerk: ME/EM/01057474; zie ook http://www.senternovem.nl/mja/

XNoot
19

Voor inrichtingen onder het systeem van handel in broeikasgasemissierechten geldt dit niet op grond van artikel 8.13a, tweede lid, onder b, Wm.

XNoot
20

Kamerstukken II 2003/04, 29 565, nr. 3, blz. 53 e.v. en 68 e.v.

XNoot
21

Stb. 2007, 139.

Naar boven