Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2007, 278 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2007, 278 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 april 2007, CZW/ WVOB nr. 2007-0000145996;
Gelet op artikel 190 van de Provinciewet en artikel 186 van de Gemeentewet;
De Raad van State gehoord (advies van 23 mei 2007, nr. W04.07.0123/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 juli 2007, CZW/WVOB 2007-0000201964;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, onderdeel i, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd: luidende:
j. EMU-saldo: het vorderingsaldo van de sector overheid op transactiebasis. Het EMU-saldo wordt berekend overeenkomstig het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de gemeenschap, ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap.
Artikel 2, vierde lid, komt te luiden:
4. Onder de baten en lasten worden ook begrepen de over het eigen vermogen en de voorzieningen berekende bespaarde rente.
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 19, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de berekening van het aandeel van de gemeente, de provincie of de gemeenschappelijke regeling in het EMU-saldo, over het vorig begrotingsjaar, de berekening van het geraamde bedrag over het begrotingsjaar en de berekening van het geraamde bedrag over het jaar volgend op het begrotingsjaar.
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 28, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de informatie, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.
Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd luidende:
In de balans worden onder de overlopende activa afzonderlijk opgenomen:
a. de van Europese en Nederlandse overheidslichamen nog te ontvangen voorschotbedragen die ontstaan door voorfinanciering op uitkeringen met een specifiek bestedingsdoel;
b. overige nog te ontvangen bedragen en de vooruitbetaalde bedragen die ten laste van volgende begrotingsjaren komen.
Artikel 43, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c vervallen.
2. Er wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de bestemmingsreserves.
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 44, tweede lid, door een komma, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b.
Artikel 49 komt te luiden:
In de balans worden onder de overlopende passiva afzonderlijk opgenomen:
a. verplichtingen die in het begrotingsjaar zijn opgebouwd en die in een volgend begrotingsjaar tot betaling komen, met uitzondering van jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume;
b. de van de Europese en Nederlandse overheidslichamen ontvangen voorschotbedragen voor uitkeringen met een specifiek bestedingsdoel die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren;
c. overige vooruit ontvangen bedragen die ten bate van volgende begrotingsjaren komen.
Na artikel 52 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiek bestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:
a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;
b. de toevoegingen;
c. de vrijgevallen bedragen;
d. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.
2. In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiek bestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de nog te ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 40a, onderdeel a, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:
a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;
b. de toevoegingen;
c. de ontvangen bedragen;
d. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.
De aard en omvang van de aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen van de leningen en vorderingen, bedoeld in artikel 63, achtste lid, van de vaste activa, bedoeld in artikel 65, eerste lid, en van de deelnemingen en voorraden, bedoeld in artikel 65, tweede lid, worden in de toelichting op de balans opgenomen.
In artikel 55, eerste lid, wordt: «elke voorziening» vervangen door: de voorzieningen, bedoeld in artikel 44.
In artikel 64, derde lid, wordt na de zinsnede «Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur» ingevoegd :, waaronder begrepen de financiële vaste activa, bedoeld in artikel 36, onderdeel e,.
Artikel 75, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel g wordt geletterd onderdeel h.
2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. de Vereniging van Griffiers voor het lid, bedoeld in het derde lid, onderdeel j;
Na artikel 76 wordt artikel 76a ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 40a, 52a en 52b zijn niet van toepassing op de begrotingswijzigingen, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen voor het begrotingsjaar 2007.
2. Op de begrotingswijzigingen, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen voor het begrotingsjaar 2007, zijn de artikelen 2, vierde lid, 19, 43, 44, tweede lid, 49, 55, eerste lid, 63, achtste lid, 64, derde lid, van toepassing zoals deze golden op 9 juli 2007.
3. Gemeenten die meerjarige specifieke uitkeringen ontvangen, waarvan de meerjarige uitkeringsperiode vóór 1-1-2007 aanving, kunnen hierover verantwoording afleggen op grond van de artikelen 44, tweede lid, 49 en 55, eerste lid zoals deze golden op 9 juli 2007.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Uitgegeven de zestiende augustus 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Vanaf het begrotingsjaar 2004 gelden voor de begroting en verantwoording van gemeenten, provincies en hun publieke samenwerkingsverbanden de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De commissie BBV, die tot doel heeft zorg te dragen voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, heeft veel vragen en reacties ontvangen van provincies en gemeenten waaronder die over de toepassing van artikel 44, tweede lid, BBV. Deze bepaling schrijft voor dat de middelen van derden waarvan de bestemming gebonden is onder de voorzieningen worden geclassificeerd. De toepassing van deze bepaling blijkt lastig te zijn bij vooral de specifieke uitkeringen. De commissie BBV heeft mij geadviseerd om op dit punt een door provincies en gemeenten gewenste wijziging door te voeren. Dat gebeurt met deze wijziging van het BBV. Op de wijziging van artikel 44, tweede lid, wordt hieronder in paragraaf 1.1 afzonderlijk ingegaan. Tevens wordt een aantal wijzigingen aangebracht die volgen uit nieuwe wetgeving en uit gemaakte afspraken in het bestuurlijk overleg «financiële verhouding» dat periodiek plaatsvindt tussen het kabinet en VNG/IPO. Het betreft dan respectievelijk een wijziging van het BBV in verband met de invoering van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT), en een wijziging in verband met bestuurlijke afspraken over het opnemen van informatie over het EMU-saldo1. Ook op deze wijzigingen wordt hieronder afzonderlijk ingegaan in respectievelijk paragraaf 1.2 en 1.3.
Tot slot adviseerde genoemde commissie om enkele meer technische wijzigingen op te nemen. Deze worden in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.
1.1 Wijziging van artikel 44, tweede lid, van het BBV
De wijziging van artikel 44, tweede lid, houdt in dat de niet bestede middelen van uitkeringen van Europese en Nederlandse overheidslichamen met een specifiek bestedingsdoel als «vooruitontvangen middelen» op de balans komen, onder de overlopende passiva. Deze wijziging blijft recht doen aan de bedoeling van het BBV om dergelijke middelen niet onder het eigen vermogen van de gemeente of provincie op te nemen. Als in latere begrotingsjaren de bestedingen alsnog worden gerealiseerd kunnen deze als last in het overzicht van baten en lasten worden geraamd en verantwoord. Vanuit de eerder gevormde balanspost «vooruitontvangsten» worden daar baten tegenover geplaatst.
Bovenstaande werkwijze heeft als voordeel dat het budgetrecht onverkort van toepassing blijft, en heeft als voordeel dat het inzichtelijker is. Beide voordelen ontstaan omdat alle ramingen en verantwoordingen van prestaties en daaraan gekoppelde lasten en baten via het overzicht van baten en lasten lopen en niet langer deels via de omweg van een voorziening.
Voordat dit artikel met dit besluit werd gewijzigd, schreef artikel 44, tweede lid, BBV voor dat de van derden verkregen middelen met een specifieke bestedingsrichting (bijvoorbeeld specifieke uitkeringen) die aan het eind van het jaar nog niet waren besteed en die meerjarig aangewend kunnen worden, aan een voorziening moeten worden toegevoegd. Wanneer in een later begrotingsjaar de middelen alsnog werden aangewend werd de besteding rechtstreeks ten laste van de voorziening gebracht.
Deze bepaling van het BBV heeft geleid tot veel vragen en reacties bij de commissie BBV. Het ging dan vooral om de toepassing van dit artikel voor specifieke uitkeringen van het Rijk aan gemeenten en provincies. De vragen en reacties hingen deels samen met de ontwikkeling van specifieke uitkeringen naar brede doeluitkeringen (BDU’s). Dergelijke BDU’s kenmerken zich door meer bestedingsvrijheid en afrekening op basis van gemaakte prestatie-afspraken voor een meerjarige periode.
BDU’s hebben als consequentie dat gemeenten en provincies steeds vaker en grotere toevoegingen aan voorzieningen op grond van artikel 44, tweede lid, BBV moeten doen of dat juist een «vorderingspositie» op het Rijk ontstaat en voorfinanciering nodig is. De bevoorschotting door het Rijk verloopt immers niet altijd synchroon met de gemeentelijke planning. De bevoorschotting door het Rijk kent een van te voren bekend gemaakt vast kasritme, en de gemeentelijke activiteiten die worden bekostigd uit BDU-middelen zijn vaak onderdeel van grote projecten met een dynamische planning.
De specifieke uitkering is van oorsprong veelal een uitkering waarvoor door het Rijk éénduidige bestedingsvoorwaarden worden gesteld en die op jaarbasis worden afgerekend. Bij dergelijke specifieke uitkeringen waren geen voorzieningen op grond van artikel 44, tweede lid, BBV (oud ) nodig.
De hierboven geschetste ontwikkeling naar brede doeluitkeringen leidde dus tot meer en grotere voorzieningen op grond van artikel 44, tweede lid, BBV. De toevoeging aan een voorziening was boekhoudkundig gezien een last, terwijl de feitelijke besteding in een later jaar direct ten laste van de voorziening werd gebracht en dan dus niet meer als last werd verwerkt. Voor specifieke uitkeringen kwam daarmee de goede toepassing van het toerekeningprincipe in het gedrang.
Daarbij kwam nog het bezwaar dat het budgetrecht door deze handelwijze minder goed gewaarborgd was, en de inzichtelijkheid werd bemoeilijkt. De autorisatie tot het doen van uitgaven is gekoppeld aan het lastenniveau van de begroting. Bestedingen die ten laste van voorzieningen worden gebracht en niet meer als last worden verwerkt vallen hierbuiten.
1.2 Wijziging in verband met de invoering van de WOPT
Met ingang van 1 maart 2006 is de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT, Stb. 2006, 95) van kracht. Deze wet regelt dat elke instelling die overwegend uit publieke middelen is gefinancierd, jaarlijks het belastbaar jaarloon per individuele functionaris met wie zij een arbeidsrelatie heeft op functienaam zal publiceren, indien dit belastbaar jaarloon uitgaat boven dat van de minister.
Het voorschrift in de WOPT houdt voor provincies en gemeenten in dat de informatie over topinkomens moet worden opgenomen in de jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet en artikel 197 van de Gemeentewet. De wijziging in artikel I, onderdeel D, strekt ertoe dat deze informatie wordt opgenomen in de toelichting op de programmarekening, die daarvoor een logische plaats is.
1.3 Wijziging in verband met het opnemen van informatie over het EMU-saldo
De Nederlandse overheid moet voldoen aan Europese begrotingsregels en in dat kader dient het EMU-saldo (EMU: Economische en Monetaire Unie) van de Nederlandse overheid binnen de grenswaarde als overeengekomen in het Verdrag van Maastricht te blijven. Het EMU-saldo van de decentrale overheden telt mee voor het EMU-saldo van de totale Nederlandse overheid.
In het bestuurlijk overleg «financiële verhouding» dat periodiek plaatsvindt tussen het kabinet en VNG/IPO is afgesproken dat in de begroting en uitvoeringsstukken van provincies en gemeenten informatie wordt opgenomen over het (geraamde) EMU-saldo. Het gaat dan om het opnemen van de berekening van het EMU-saldo over de jaren t-1, t en t+1 in de begroting van jaar t, zodat de besturen van gemeenschappelijke regelingen, gemeenteraden en provinciale staten inzicht hebben in de ontwikkeling van het EMU-saldo.
De berekening volgt de invultabel die met toelichting te vinden is op www.CBS.nl/kredo. De invultabel wordt tevens digitaal bij het CBS aangeleverd vóór 15 november voorafgaand aan het begrotingsjaar. Deze informatie maakt onderdeel uit van de informatie voor derden die op grond van artikel 71, derde lid, van onderhavig besluit aan het CBS wordt gezonden.
Deze gegevens worden door het CBS verwerkt in de monitoring van het verloop van het EMU-saldo. In het bestuurlijk overleg «financiële verhouding» met VNG en IPO wordt jaarlijks besproken of de kwaliteit en de tijdigheid van de in de begroting en uitvoeringsstukken van provincies en gemeenten opgenomen EMU-informatie adequaat is. Bij dreigende overschrijding van de grenswaarde van het EMU-saldo kunnen in het genoemde bestuurlijk overleg beheersingsmaatregelen worden genomen, zoals een andere fasering van investeringen en bij wijze van ultimum remedium heeft de minister van Financiën een mogelijkheid van regres van een dan nog vast te stellen deel van een eventuele Europese boete. Hiervoor wordt artikel 3 van de Wet financiering decentrale overheden gewijzigd.
Het IPO geeft aan in te stemmen met de wijzigingen. De VNG geeft het advies om op een drietal punten wijzigingen te brengen:
Verder adviseert VNG om met betrekking tot de wijziging van artikel 44, tweede lid, een adequaat invoeringsregime in te voeren. Artikel 76a, derde lid, geeft nu aan dat gemeenten voor meerjarige specifieke uitkeringen de verantwoordingssystematiek gedurende de gehele periode ongewijzigd kunnen blijven toepassen.
1. de VNG adviseert om in het BBV te bepalen dat gemeenten en provincies alleen het eigen EMU-saldo moeten opnemen, en niet ook de berekening ervan.
Het advies is niet gevolgd omdat de berekening van het eigen EMU-saldo de relatie laat zien met het saldo van de baten en lasten van de gemeente.
2. de VNG adviseert tot niet opnemen van de WOPT-wijziging, of deze anders in een apart hoofdstuk «inrichtingsvereisten in andere wettelijke voorschriften» op te nemen. De VNG geeft aan dat het opnemen van artikel 28, onderdeel d, in het BBV zal leiden tot een bevinding in de accountantsverklaring onder de paragraaf «verklaring betreffende de jaarrekening» als de gemeente een topinkomen over het hoofd ziet, en niet onder de paragraaf «verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties» zoals gold vóór aanpassing van het BBV. De verwachte consequentie daarvan voor de aard van de afgegeven verklaring vindt de VNG onevenredig.
Het advies is niet gevolgd omdat de WOPT al in werking is en het opnemen in het BBV daar geen nieuwe verantwoordingsvereisten aan toevoegt. Het Interdepartementaal Overlegorgaan Departementale AuditDiensten (IODAD) heeft zich over de vraag gebogen of de gevolgen voor niet-naleving van de WOPT voor de accountantsverklaring bij de jaarrekening van de provincies en gemeenten mogelijk zwaarder uitvallen dan bij de Rijksoverheid. Dit blijkt niet het geval te zijn. Een belangrijke reden voor opnemen van de WOPT-bepaling is voorts dat het BBV nu alle inrichtingsvereisten voor de jaarrekening bevat.
3. de VNG adviseert om in de tekst van de artikelen 40a en 49 «EU, Rijk of provincies» te vervangen door «Europese en Nederlandse overheidslichamen».
Dit advies is gevolgd.
Verder adviseert VNG om met betrekking tot de wijziging van artikel 44, tweede lid, een adequaat invoeringsregime in te voeren. Artikel 76a, derde lid, geeft nu aan dat gemeenten voor meerjarige specifieke uitkeringen de verantwoordingssystematiek gedurende de gehele periode ongewijzigd kunnen blijven toepassen.
Aan artikel 1 van het besluit wordt een definitiebepaling met betrekking tot het EMU-saldo toegevoegd. Het vorderingssaldo van de sector Rijk betreft vorderingssaldi van de totale collectieve sector, dat wil zeggen van het Rijk, sociale fondsen en de decentrale overheden. De regels omtrent het berekenen van het EMU-saldo zijn vastgelegd in de het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR’95) (EG) nr. 2223/96.
De berekening van de bespaarde rente vindt plaats over het eigen vermogen én over de voorzieningen. De huidige bepaling in het BBV noemt alleen de berekening over het eigen vermogen. Dit wordt bij deze wijziging van artikel 2gecorrigeerd.
Aan artikel 19 is in onderdeel d een nieuwe verplichting voor gemeenten, provincies of gemeenschappelijke regelingen voor de toelichting op de begroting toegevoegd. In de toelichting op de begroting moet het aandeel van de gemeente, de provincie of de gemeenschappelijke regeling in het EMU-saldo van het vorig, het huidig en het volgend begrotingsjaar (geraamd) opgenomen worden. Het EMU-saldo betreft de vorderingensaldi van de totale collectieve sector, dat wil zeggen van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid. De regels omtrent het berekenen van het EMU-saldo zijn vastgelegd in het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (EG) nr. 2223/96. Voor de berekening van het EMU-saldo heeft het CBS op zijn website www.cbs.nl, een invultabel met toelichting geplaatst. Zie overigens het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Voor de wijziging in artikel 28, wordt verwezen naar paragraaf 1.2 van de algemeen deel van deze nota van toelichting.
Artikel I, onderdelen E, G, H en I
Artikel 40a, de wijziging van artikel 49, en artikel 52a hangen samen met de wijziging van artikel 44, tweede lid. Deze laatste wijziging houdt in dat de van Europese en Nederlandse overheidslichamen verkregen middelen met een specifieke bestemming die aan het eind van het jaar nog niet zijn besteed niet langer aan een voorziening mogen worden toegevoegd. Zij komen als transitorische balanspost «vooruitontvangsten» op de balans te staan. In paragraaf 1.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting wordt deze wijziging nader toegelicht.
Met de wijziging van artikel 49 wordt de nieuwe balanspost als afzonderlijke balanspost voorgeschreven. Omdat gemeenten of provincies met hun bestedingen ook kunnen voorlopen op de ontvangsten is tevens een balanspost «nog te ontvangen» nodig. Dit wordt met de wijziging van artikel 40a gerealiseerd. Artikel 52a geeft voorschriften met betrekking tot de toelichting op de beide nieuwe balansposten.
Artikel 52b schrijft voor dat waardecorrecties op activa vanwege aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen naar aard en omvang toegelicht moeten worden.
Voordat artikel 43, eerste lid, onderdeel b en c, werd gewijzigd werden er twee typen bestemmingsreserves onderscheiden. De wijziging in artikel 43, eerste lid, onderdelen b en c, houdt in dat het onderscheid tussen twee typen bestemmingsreserves verdwijnt omdat er feitelijk geen verschil is tussen deze bestemmingsreserves. Voor alle bestemmingsreserves geldt dat de raad over aard en omvang kan beslissen. Via naamgeving en toelichting kan een en ander worden verduidelijkt. Het onderscheid tussen de algemene reserve en de bestemmingsreserves blijft bestaan.
Artikel 55 verduidelijkt dat de voorzieningen zoals die beschreven staan in artikel 44, en die onder de passiva op de balans worden opgenomen, moeten worden toegelicht. Een voorziening als bedoeld in artikel 63, achtste lid, wordt hiermee uitgesloten. Hiervoor is artikel 52b opgenomen.
In artikel 63, achtste lid, wordt het begrip nominale waarde vervangen door de boekwaarde. Het gaat hier om een mogelijke waardecorrectie op de boekwaarde van leningen en vorderingen vanwege geraamde waardevermindering. De boekwaarde kan afwijken van de nominale waarde. Het verdient de voorkeur om hier de term boekwaarde te gebruiken.
Op financiële vaste activa wordt normaal gesproken niet afgeschreven, er is geen beperkte gebruiksduur. Er is één uitzondering: er moet wel worden afgeschreven op bijdragen aan activa in eigendom van derden. De wijziging in artikel 64, derde lid, maakt dit expliciet.
De wijziging van het artikel 75, zesde lid, is nodig omdat de Vereniging van Griffiers ten tijde van het opstellen van het Besluit begroting en verantwoording nog niet bestond.
In een nieuw artikel 76a, eerste lid, is bepaald dat voor de begrotingscyclus voor het jaar 2007, die nog niet is afgerond bij de inwerkingtreding van dit besluit de nieuwe artikelen 40a, 52a en 52b niet van toepassing zijn. Evenmin zijn de nieuwe voorschriften uit de artikelen 2, 19, 43, 44, 49, 55, 63 en 64 van toepassing op die begrotingscyclus. Dit is geregeld in het tweede lid: voor de lopende begrotingscyclus van 2007 blijven deze artikelen zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing.
Er zijn gemeenten die meerjarige specifieke uitkeringen ontvangen. Het betreft bijvoorbeeld GSB-gemeenten voor de subsidieperiode 2005-2009. Het derde lid maakt het mogelijk voor deze gemeenten om de verantwoordingssystematiek gedurende deze gehele periode ongewijzigd te kunnen toepassen. Artikel 76a, derde lid, voorziet daarin. Artikel 40a kan in dat geval ook buiten toepassing gelaten worden.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt gepubliceerd. De begrotingscyclus voor het jaar 2008 zal vanaf het begin volgens de nieuwe regels uitgevoerd kunnen worden.
Gemeenten en provincies zijn op grond van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) al sinds 1 maart 2006 verplicht in hun financieel verslagleggingsdocument informatie te verstrekken over de beloningen die het loon van de ministers te boven gaan. In dit besluit is nader vastgelegd dat deze informatie in de toelichting op de programmarekening dient te worden opgenomen. Ook voor dit onderdeel geldt dat dit voorschrift geldt met ingang van de begrotingscyclus voor het jaar 2008.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Bestuurlijk overleg van 27 september 2004, bekrachtigd na ledenraadpleging van VNG, IPO en Unie van waterschappen 27 oktober 2004. Zie ook Kamerstukken II, 05/06, 30300IIB, nr. 2.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-278.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.