Besluit van 10 juli 2007, houdende wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in verband met de wenselijkheid om de groep van personen die met Nederlanders gelijkgesteld worden uit te breiden en de invoering van het collegegeldkrediet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 4 mei 2007, nr. WJZ/2007/15488 (1747), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 en artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

De Raad van State gehoord (advies van 4 juni 2007, nr. W05.07.0122/I);

Gezien het nader rapport van Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 5 juli 2007, nr. WJZ/2007/17814 (1747), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling van aflosfase vervalt «en».

2. In alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

familielid: familielid als bedoeld in richtlijn 2004/38/EG,

richtlijn 2004/38/EG: richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158), en.

3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

  • 3. Een wijziging van richtlijn 2004/38/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw), onderdeel a, komt te luiden:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, van de Vreemdelingenwet 2000, onder de beperking:

1°. verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als bedoeld in de onderdelen a of b van dit artikel of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

2°. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

3°. verblijf ter adoptie of als pleegkind of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

4°. verband houdende met de vervolging van mensenhandel of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

5°. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

6°. anders dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000, als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 of hiermee verband houdend voortgezet verblijf, of

7°. verband houdende met afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

C

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 3a. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling deelnemer

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan

    a. werknemers,

    b. zelfstandigen, of

    c. personen die de status van werknemer of zelfstandige hebben behouden, en

    d. familieleden van de personen bedoeld in onderdeel a tot en met c,

    die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

3. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden: De tegemoetkoming op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een gift en bestaat uit het bedrag van de basisbeurs, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de wet, voor een thuiswonende deelnemer.

D

Na artikel 3a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling student

  • 1. Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan

    a. werknemers,

    b. zelfstandigen, of

    c. personen die de status van werknemer of zelfstandige hebben behouden, en

    d. familieleden van de personen bedoeld in onderdeel a tot en met c,

    die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

  • 2. De tegemoetkoming op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van aanspraak op het collegegeldkrediet, bedoeld in artikel 3.16a, van de wet.

  • 3. In afwijking van artikel 3.21, tweede lid, van de wet, kan een aanvraag op grond van artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, betrekking hebben op een periode die uiterlijk aanvangt op de eerste dag van de vierde maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt ingediend.

E

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33. Afwijking van artikel 3b

Op een student die voor 1 september 2007 op grond van artikel 3a studiefinanciering ontving, blijft artikel 3a, zoals dat luidde op 31 augustus 2007, van toepassing zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering op grond van dat artikel geniet.

ARTIKEL II

Het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die tegemoetkoming op grond van de hoofdstukken 4 of 5 van de wet aanvraagt, met dien verstande dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verleend is onder de beperking:

    a. verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b, c of d, of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

    b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

    c. verblijf ter adoptie of als pleegkind of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

    d. verband houdende met de vervolging van mensenhandel of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

    e. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of hiermee verband houdend voortgezet verblijf,

    f. verblijf op grond van een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000, als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 of hiermee verband houdend voortgezet verblijf, of

    g. verband houdende met afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 of hiermee verband houdend voortgezet verblijf.

B

Artikel 3a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan

    a. werknemers,

    b. zelfstandigen, of

    c. personen die de status van werknemer of zelfstandige hebben behouden, en

    d. familieleden van de personen bedoeld in onderdeel a tot en met c,

    die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, derde lid, van de wet, een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van het studiejaar, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000, 2007–2008.

  • 2. Artikel II treedt voor leerlingen in werking met ingang van 1 augustus 2007 en voor studenten in werking met ingang van 1 september 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 juli 2007

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de negentiende juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Vooraf

Met het onderhavige besluit worden het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF2000) en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS) gewijzigd.

Dit gebeurt om twee redenen. De eerste is om een aantal categorieën vreemdelingen op te nemen die in aanmerking komen voor gehele gelijkstelling met Nederlanders voor wat betreft hun aanspraak op studiefinanciering en tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 1.2 van deze toelichting.

De tweede reden is de noodzaak tot aanpassing van het BSF 2000 aan de Wet tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (Stb. 2007, 200 ). Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 1.3 van deze toelichting.

1.2 Uitbreiding categorieën gelijkgestelde vreemdelingen

1.2.1 Inleiding

Om aanspraak te kunnen maken op studiefinanciering (Wet studiefinanciering 2000, WSF2000) of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en of schoolkosten (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, WTOS) moeten vreemdelingen, niet zijnde EU/EER-burgers, voldoen aan bepaalde criteria. In het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF2000) en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS) is opgenomen wanneer een studerende met een niet-Nederlandse nationaliteit in aanmerking komt voor studiefinanciering c.q. tegemoetkoming. Studerenden die beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd komen altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of het een verblijfsvergunning «asiel» betreft dan wel een reguliere verblijfsvergunning. Studerenden die over een tijdelijke verblijfsvergunning asiel beschikken komen eveneens altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming. Voor de tijdelijke verblijfsvergunningen regulier ligt dit anders.1 In een aantal gevallen is het evident dat het verblijf van kortstondige tijdelijke aard zal zijn, bijvoorbeeld voor het verblijf tijdens een medische behandeling of voor familiebezoek. Ondersteuning uit publieke middelen ligt dan niet voor de hand. In een aantal gevallen is de tijdelijke verblijfsvergunning – over het algemeen – de opmaat naar een verblijf voor onbepaalde tijd. Bijvoorbeeld als het gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Dan is ondersteuning wel aan de orde. De betreffende groepen personen zijn opgenomen in het BSF 2000 en het BTOS. Inmiddels is gebleken dat een aantal groepen personen die houder zijn van een tijdelijke verblijfsvergunning onbedoeld niet zijn opgenomen in het BSF 2000 en het BTOS. Houders van vier soorten tijdelijke verblijfsvergunningen worden nu opgenomen in het BSF 2000 en het BTOS zodat zij voortaan ook in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering en tegemoetkoming. Op deze vier soorten vergunningen wordt hierna ingegaan.

1.2.2 Discretionaire bevoegdheid op grond van de Vreemdelingenwetgeving

De eerste groep die op dit moment niet is opgenomen in het BSF2000 en het BTOS bestaat uit personen die een verblijfsvergunning hebben op grond van de discretionaire bevoegdheid die is opgenomen in het Vreemdelingenbesluit. Vreemdelingen die in het kader van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II een verblijfsvergunning hebben ontvangen op basis van de eenmalige regeling voor asielzoekers hebben een dergelijke vergunning. Maar ook vreemdelingen in wiens verblijf wordt berust vanwege bijzondere, schrijnende omstandigheden of vanwege het (langdurige) tijdsverloop in de asielprocedure. Deze personen ontvangen op dit moment al studiefinanciering c.q. tegemoetkoming op basis van de hardheidsclausule die de IB-Groep mag toepassen. Deze personen komen qua achtergrond veelal overeen met houders van een verblijfsvergunning asiel, die in alle gevallen aanspraak op ondersteuning kunnen maken. Gelet op het bestendige beleid is het wenselijk om deze groep op te nemen in het BSF2000 c.q. het BTOS. Op deze manier worden deze personen formeel gelijkgeschakeld met andere asielzoekers die een gelijkwaardige verblijfsvergunning hebben (en in principe doorstromen naar een vergunning van onbepaalde tijd).

1.2.3 Personen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

De tweede groep bestaat uit personen die een verblijfsvergunning hebben gekregen omdat zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Ook deze personen ontvangen op dit moment al studiefinanciering c.q. tegemoetkoming op basis van de hardheidsclausule die de IB-Groep mag toepassen. Het is wenselijk om deze groep op te nemen in het BSF2000 c.q. het BTOS. Op deze manier worden deze personen formeel gelijkgeschakeld met andere asielzoekers die een gelijkwaardige verblijfsvergunning hebben (en in principe doorstromen naar een vergunning van onbepaalde tijd).

1.2.4 Slachtoffers van mensenhandel

De derde groep, die nog niet is opgenomen in het BSF2000 c.q. het BTOS, bestaat uit slachtoffers van mensenhandel. Deze personen zijn vaak illegale vreemdelingen die in principe het land dienen te verlaten, maar die, indien zij aangifte doen van mensenhandel, een verblijfsvergunning krijgen voor de duur van de opsporing en vervolging van de dader. Zeker in het geval er beroep wordt ingesteld kan het enkele jaren duren voordat er een onherroepelijke uitspraak tegen de verdachte is gedaan. Per 14 augustus 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de voorwaarden om voortgezet verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen na afronding van het proces versoepeld.2 Dit betekent dat, naast het feit dat slachtoffers van mensenhandel noodgedwongen jarenlang in Nederland verblijven, zij vervolgens ook steeds vaker een permanente verblijfsvergunning zullen verkrijgen. De personen in kwestie zijn doorgaans jonge vrouwen (maar soms ook jonge mannen) die aan hun toekomst willen werken. Onderwijs maakt hen zelfredzaam en uiteindelijk economisch zelfstandig waardoor het risico weer verhandeld te worden afneemt. Deze groep mag betaalde arbeid verrichten en komt reeds in aanmerking voor andere sociale voorzieningen, zoals WWB, huurtoeslag, etc. Gelet hierop is het gewenst deze kleine groep op te nemen in het BSF 2000 en het BTOS.

1.2.5 Afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet

In het Coalitieakkoord van 7 februari 2007 is neergelegd dat de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet wordt afgewikkeld. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder bepaalde voorwaarden aan vreemdelingen, die onder de oude vreemdelingenwet een asielaanvraag hebben ingediend en nog steeds in Nederland zijn, een verblijfsvergunning wordt verleend.3

De verblijfsvergunning op grond van de regeling zal ambtshalve worden verleend. Op grond van artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit 2000 kan een verblijfsvergunning alleen ambtshalve worden verleend onder de beperkingen die in het eerste lid van die bepaling worden genoemd, dan wel onder een in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 aan te wijzen beperking.

In het Voorschrift Vreemdelingen 2000 zijn in verband met de regeling twee beperkingen aangewezen waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan worden verleend4.

Het betreft ten eerste, in artikel 3.17a, onder b, de vergunning die in eerste instantie wordt verleend als is gebleken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van de regeling. De verblijfsvergunning onder deze beperking wordt verleend voor een jaar.

Ten tweede is, in artikel 3.17a, onder c, opgenomen de vergunning die op grond van de regeling wordt verleend voor voortgezet verblijf. In verband met het bijzondere karakter van de regeling is besloten dat aan de houder van een verblijfsvergunning op grond van de regeling ten tijde van de eerste verlenging ambtshalve een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf wordt verleend.

In beide gevallen ligt het in de rede dat de houders van deze vergunningen in aanmerking worden gebracht voor gehele gelijkstelling met Nederlanders voor wat betreft de aanspraak op studiefinanciering en tegemoetkoming.

1.2.6 Relatie met beleidsregel Buiteninvorderingstelling lesgeld

Voor een aantal categorieën vreemdelingen die geen aanspraak hebben op studiefinanciering c.q. tegemoetkoming, maar die wel lesgeldplichtig zijn, bestaat er de beleidsregel «Buiteninvorderingstelling lesgeld»5. Deze beleidsregel houdt in dat het lesgeld voor deze groep niet wordt geïnd. Wanneer slachtoffers van mensenhandel worden opgenomen in het BSF2000 cq. het BTOS, zal deze groep niet langer aanspraak kunnen maken op de buiteninvorderingstelling van het lesgeld. In de studiefinanciering cq. tegemoetkoming zit immers een component voor het lesgeld cq. collegegeld. Hierin is voorzien in artikel 5 van genoemde beleidsregel.

1.2.7 Financiële gevolgen

De categorieën vreemdelingen die nu in aanmerking komen voor studiefinanciering en tegemoetkoming zijn niet omvangrijk. Begin 2007 waren ruim 3000 personen in het bezit van een verblijfsvergunning toegekend op grond van de discretionaire bevoegd van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 99 personen hadden een vergunning omdat zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken en 164 personen hadden een vergunning als slachtoffer van mensenhandel. Uiteraard voldoen lang niet al deze personen aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering of tegemoetkoming (o.a. leeftijd) noch zullen zij allen daarop aanspraak maken.

De financiële gevolgen van de extra aanspraken als gevolg van de onderhavige wijziging zullen meelopen in de reguliere afhandeling van de uitgaven aan studiefinanciering. De studiefinanciering heeft immers het karakter van een openeinderegeling. Dit geldt ook voor de tegemoetkomingen op grond van de WTOS.

Voor wat betreft de eerste twee categorieën wordt de wijziging reeds middels de hardheidsclausule van de IB-Groep toegepast. Voor wat betreft de slachtoffers van mensenhandel kunnen de jaarlijkse extra studiefinancieringskosten maximaal uitkomen op € 0,3 mln. De financiële gevolgen voor de uitvoering door de IB-Groep zijn vooralsnog zeer beperkt en zijn meegenomen bij het Prestatiecontract 2007.

Studiefinanciering en tegemoetkoming beschikbaar stellen voor degenen die in verband met de afwikkeling van de oude Vreemdelingwet een verblijfsvergunning krijgen, brengt extra uitgaven met zich mee.

Voor wat betreft de studiefinanciering zijn de extra relevante uitgaven in eerste instantie beperkt tot de groep die een (MBO-)opleiding in de beroepsopleidende leerweg volgt op niveau 1 en 2 en de uitgaven aan aanvullende beurs voor enerzijds de eerstejaars die een (MBO-)opleiding in de beroepsopleidende leerweg volgen op niveau 3 en 4 en anderzijds de eerstejaars studenten in het hoger onderwijs.

Voor de overige extra uitgaven geldt dat deze in eerste instantie onder de prestatiebeurssystematiek vallen (voor de begroting niet-relevante uitgaven). De relevante effecten hiervan doen zich in latere begrotingsjaren voor, wanneer na het behalen van het diploma de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift. Daarnaast ontstaan extra niet-relevante uitgaven door een verwachte toename van de leningen. De extra uitgaven (relevant en niet- relevant) in het begrotingsjaar 2007 zullen aan de begroting van OCW worden toegevoegd. De extra uitgaven in de daarop volgende begrotingsjaren zullen op basis van de referentieraming worden geraamd en in de latere begrotingen autonoom worden verwerkt.

1.2.8 Uitvoeringsgevolgen

De IB-Groep heeft een concept van de onderhavige wijziging getoetst op haar uitvoerbaarheid en geconcludeerd dat dit het geval is.

1.3 Wijziging WSF 2000 in verband met invoering collegegeldkrediet

Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, die niet «economisch actief» zijn en die nog niet in Nederland het duurzaam verblijfsrecht hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, alleen de tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs. Tot het studiejaar 2007–2008 zat deze tegemoetkoming versleuteld in de studiefinanciering. De betreffende EER-studenten hadden aanspraak op de zogenoemde Raulinvergoeding en sinds de wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG (Stb. 2006, 374) op beperkte studiefinanciering.

Ingevolge de Wet tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (Stb. 2007, 200) bestaat de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs die aan studenten in het hoger onderwijs met aanspraak op studiefinanciering wordt verstrekt, uit het collegegeldkrediet. In het onderhavige besluit wordt het collegegeldkrediet dan ook aangewezen als de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs die aan de betreffende EER-studenten wordt verstrekt.

Studenten die vóór het studiejaar 2007–2008 een Raulinvergoeding dan wel beperkte studiefinanciering hebben ontvangen krijgen cohortgarantie: zij houden hun aanspraak (op een tegemoetkoming in de vorm van een gift) zolang zij studiefinanciering blijven genieten. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar Kamerstukken II, 2005–2006, 30 387, nr. 84, kamerstukken II, 30 933, nrs. 1-3, en de beleidsregel van de IB-Groep «Intrekking beleidsregels Bidar en Raulin, alsmede uitstel invoering negatieve consequenties van implementatie van de Richtlijn 2004/38/EG» (Stcrt. 2006, nr. 223).

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

De begrippen «familielid» en «richtlijn 2004/38/EG» zijn opgenomen in de begripsbepalingen. Daarnaast is een derde lid toegevoegd zodat duidelijk is vanaf welk tijdstip wijzigingen van richtlijn 2004/38/EG doorwerken in dit besluit.

Onderdeel B en artikel II, onderdeel A

In artikel 3, onderdeel a, BSF2000 en artikel 3, eerste lid, BTOS worden een aantal categorieën vreemdelingen aangewezen die gelijk worden gesteld met Nederlanders. Het betreft de houders van een verblijfsvergunning met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, onder a, x of b, Vreemdelingenbesluit 2000).

Toegevoegd aan bovengenoemde categorieën zijn vier categorieën vreemdelingen, die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die ook gelijk worden gesteld met Nederlanders, te weten:

– slachtoffers van mensenhandel die een verblijfsvergunning hebben gekregen voor de duur van de opsporing en vervolging van de dader (een verblijfsvergunning met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, onder s, Vreemdelingenbesluit 2000)

– vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken (een verblijfsvergunning met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, onder w, Vreemdelingenbesluit 2000)

– vreemdelingen met een verblijfsvergunning met een beperking op grond van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (betreft onder andere vreemdelingen die in het kader van het Hoofdlijnenakkoord van Kabinet-Balkenende II een verblijfsvergunning hebben ontvangen op basis van de eenmalige regeling voor asielzoekers (Staatscourant 3 oktober 2003, nr. 191/pag.11)

– vreemdelingen met een verblijfsvergunning met een beperking verband houdende met de afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (een verblijfsvergunning met een beperking als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000).

Daarnaast is aan alle onderdelen toegevoegd «of hiermee verband houdend voortgezet verblijf», een dergelijke toevoeging stond al in artikel 3, onderdeel a, sub 3, BSF2000 en artikel 3, eerste lid, onder b en c en geldt nu voor alle onderdelen aangezien voor alle onderdelen kan gelden dat er voortgezet verblijf uit voortvloeit.

Onderdeel C en D

In verband met de invoering van het collegegeldkrediet6 is artikel 3a opgedeeld in twee artikelen, artikel 3a voor deelnemers en artikel 3b voor studenten. Voor deelnemers blijft de tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs een gift. Studenten krijgen aanspraak op het collegegeldkrediet, een lening voor betaling van het collegegeld in het hoger onderwijs. Om wetgevingstechnische redenen is het eerste lid aangepast. Ter verduidelijking van de tekst is een opsomming in onderdelen opgenomen. Daarnaast is het woord «slechts» komen te vervallen, dit woord was een overbodige toevoeging in dit artikel.

Onderdeel E

Om studenten die voor 1 september 2007 reeds gedeeltelijke studiefinanciering in de vorm van een gift ontvingen in de gelegenheid te stellen onder de destijds geldende voorwaarden door te studeren is in dit artikel de in de studiefinancieringsregelgeving gebruikelijke cohortgarantie geregeld.

Artikel II

Onderdeel B

Om wetgevingstechnische redenen is het eerste lid aangepast. Ter verduidelijking van de tekst is een opsomming in onderdelen opgenomen. Daarnaast is het woord «slechts» komen te vervallen, dit woord was een overbodige toevoeging in dit artikel.

Artikel III

Artikel I treedt in werking met ingang van het studiejaar 2007–2008. Voor deelnemers in het beroepsonderwijs start het studiejaar op 1 augustus 2007 en voor studenten in het hoger onderwijs op 1 september 2007.

Artikel II treedt voor leerlingen in werking met ingang van 1 augustus 2007 en voor studenten met ingang van 1 september 2007.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2007, nr. 155.

XNoot
1

Met uitzondering van de tegemoetkoming voor ouders van minderjarige kinderen op grond van hoofdstuk 3 van de WTOS. Houders van alle soorten tijdelijke verblijfsvergunningen komen hiervoor in aanmerking.

XNoot
2

Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/36A), Stcrt. 2006, nr. 225.

XNoot
3

Zie hieromtrent de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 mei 2007, kamerstukken 2006/2007, 31 018, nr. 2.

XNoot
4

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 5489175/07, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (drieënzestigste wijziging), Stcrt. 2007, nr. 111.

XNoot
5

Beleidsregel van de IB-Groep van 6 oktober 2004, Gele katern, 2004, nr. 17, d.d. 27 oktober 2004.

XNoot
6

Staatsblad 2007, 200, kamerstukken 2006/07, nr. 30 933, zie ook kamerstukken 2005/06, 30 387.

Naar boven