Besluit van 19 december 2006, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, inzake residuen van bestrijdingsmiddelen op of in levensmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 oktober 2006, VGP/VV 2723136, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, en van Justitie;

Gelet op verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 (PbEU L 70) tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, alsmede op de artikelen 4, eerste lid, 13, 14, en 32b, eerste lid, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 november 2006, no. W13.06.0462/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 2006, VGP/VV 2732571, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken en van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma worden aan artikel 1 twee onderdelen toegevoegd, luidende:

q. verordening (EG) 396/2005: verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 (PbEU L 70) tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad;

r. bestrijdingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel of biocide, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

B

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 13. Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de artikelen 18, eerste lid, 19 en 20, eerste lid, van verordening (EG) 396/2005.

C

Artikel 2a komt te luiden:

Artikel 2a

De Voedsel en Waren Autoriteit is:

a. bevoegde autoriteit, bedoeld in verordening (EG) 178/2002, wat betreft levensmiddelen;

b. bevoegde autoriteit, bedoeld in verordening (EG) 37/2005;

c. nationale autoriteit, bedoeld in artikel 38 van verordening (EG) 396/2005, wat betreft levensmiddelen.

D

De titel van § 4 komt te luiden:

§ 4. Verontreinigingen en residuen van bestrijdingsmiddelen

E

Aan paragraaf 4 wordt na artikel 13 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 13a

  • 1. In of op eet- en drinkwaren zijn slechts resten, bestanddelen of omzettingsproducten van bestrijdingsmiddelen aanwezig als gevolg van goed landbouwkundig gebruik van bestrijdingsmiddelen en in hoeveelheden die niet schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid.

  • 2. De aan Nederland opgedragen werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk V van verordening (EG) 396/2005, worden verricht door:

    a. de Voedsel en Waren Autoriteit; en

    b. de Algemene Inspectiedienst, voor zover het betreft het telen van plantaardige producten tot en met de oogst.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister en van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kunnen nadere regels worden gesteld:

    a. inzake het eerste lid;

    b. voor zover noodzakelijk voor de goede uitvoering van de bij of krachtens verordening (EG) 396/2005 gestelde voorschriften.

  • 4. De aanvrager, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) 396/2005, dient zijn aanvraag in bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

ARTIKEL II

De bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

In de rubriek D-63 Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen wordt een omschrijving met bijbehorende vermeldingen ingevoegd, luidende:

D-63.5.1

art. 2 lid 13

€ 450,–

€ 900,–.

ARTIKEL III

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen op artikel 13a, derde lid, onder a, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt ingetrokken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 19 december 2006

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de drieëntwintigste januari 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I

Op 16 maart 2005 is gepubliceerd verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 (PbEU L 70) tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, verder te noemen: verordening (EG) 396/2005.

Mede gezien de totstandkoming van verordening (EG) 396/2005 is besloten de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 binnen afzienbare termijn in te trekken en te vervangen door de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het voorstel daartoe is op 1 maart 2006 voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2005–2006, 30 474, nr. 1). Zodra die intrekking een feit is dienen regels inzake residuen van bestrijdingsmiddelen in of op diervoeders te worden vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Regels inzake residuen van bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen dienen vanaf dat tijdstip binnen het kader van de Warenwet te worden gebracht. Dat gebeurt bij dit besluit door een wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (BBL). In artikel IV van dit besluit is bepaald dat deze wijziging van het BBL in werking zal treden op het tijdstip waarop de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt ingetrokken.

Net als andere EG-verordeningen is verordening (EG) 396/2005 verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat van de Europese Unie. Het is daarom niet noodzakelijk en zelfs niet toegestaan deze verordening om te zetten in nationale wetgeving. Wel is het, om overtreding van die voorschriften uit de verordening te kunnen bestraffen, noodzakelijk om deze aan te wijzen als strafbaar of beboetbaar feit. Dat gebeurt bij artikel I, onder B.

Vooralsnog bevat verordening (EG) 396/2005 evenwel nog geen materiële normen (maximumresidugehalten, MRL’s) voor levensmiddelenbedrijven. Deze zullen worden vastgesteld door de toevoeging van een aantal bijlagen. Pas nadat ook deze bijlagen met MRL’s van toepassing zijn geworden is sprake van normen die in acht moeten worden genomen. De inwerkingtreding daarvan is geregeld in artikel 50, tweede alinea, van verordening (EG) 396/2005. Overtreding van die nieuwe normen zal strafbaar zijn op de voet van het nieuwe artikel 2, dertiende lid, van het BBL.

Naar verwachting zal de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 worden ingetrokken vóór de vaststelling van de in de vorige alinea bedoelde bijlagen bij verordening (EG) 396/2005. Indien die bijlagen desalniettemin toch worden vastgesteld vóór de intrekking van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 een feit is, dan zal het verbod op handelen in strijd met de artikelen 18, eerste lid, 19 en 20, eerste lid, van verordening (EG) 396/2005 tijdelijk worden toegevoegd aan het op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 gebaseerde Residubesluit. In dat geval zal daartoe een voorziening worden getroffen in het BBL.

Bij artikel I, onder D en E, wordt aan het BBL een nieuw artikel 13a inzake residuen van bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen toegevoegd. Bij de formulering van artikel 13a is aansluiting gezocht bij artikel 16 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 1 van het Residubesluit. Vanaf het tijdstip van intrekking van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zal de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen1 gebaseerd zijn op artikel 13a, vierde lid, onder a, van het BBL. Artikel III zorgt daarvoor. Deze, tot dat tijdstip op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 gebaseerde regeling geeft in de eerste plaats uitvoering aan de richtlijnen 76/895/EEG2, 86/362/EEG3, 86/363/EEG4 en 90/642/EEG5, en bevat daarnaast nationale normen.

De vier in de vorige alinea genoemde richtlijnen worden ingetrokken met ingang van zes maanden na de bekendmaking van de laatste verordening van de verordeningen tot vaststelling van de bijlagen I, II, III en IV van verordening (EG) 396/2005, aldus artikel 50 van die verordening. Per dat tijdstip zullen ook de krachtens artikel 13a, derde lid, onder a, van BBL vastgestelde nadere regels worden ingetrokken.

In het voorgestelde artikel 13a, eerste lid, wordt de term bestrijdingsmiddelen gebruikt. Daarvoor is gekozen om de aansluiting te verzekeren bij het in artikel 3, tweede lid, onder c, van verordening (EG) 396/2005 gebruikte begrip bestrijdingsmiddelenresiduen. Tot de bestrijdingsmiddelen worden zowel de gewasbeschermingsmiddelen als de biociden gerekend.

Het is de bedoeling dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTB) de aan Nederland opgedragen werkzaamheden gaat verrichten, bedoeld in hoofdstuk II van verordening (EG) 396/2005. Dat zal geregeld worden krachtens de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (zie artikel 2, onder e, van het ontwerp Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, bijlage bij kamerstukken II 2006/2007, 30 474, nr. 21). Aanvragen inzake een MRL, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) 396/2005, dienen daarom te worden ingediend bij het CTB.

Artikel II

In de bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten is omschreven voor welke overtredingen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een boete kan opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan welke die overtreding kan worden toegerekend. Die bijlage dient te worden gewijzigd in verband met het nieuwe artikel 2, dertiende lid, van het BBL. Artikel II zorgt daarvoor.

De in artikel II bedoelde overtreding wordt beboet met een bedrag van € 450,– voor de kleine bedrijven (50 of minder werknemers) en een boete van € 900,– voor de zogenaamde grote bedrijven (meer dan 50 werknemers). Overtredingen van de hier in het geding zijnde voorschriften vertonen, voor zover zij door een bestuurlijke boete kunnen worden afgedaan, een goed vergelijkbare mate van (geringe) ernst. Voor een verdere toelichting inzake de hoogte van deze bedragen zij verwezen naar de nota van toelichting bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

Overgangsmaatregelen

Bij dit besluit zijn geen overgangsmaatregelen vastgesteld aangezien artikel 49 van verordening (EG) 396/2005 daarin reeds voorziet.

Administratieve lasten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Onder de Warenwet zal de citeertitel van deze regeling gewijzigd worden in: Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen.

XNoot
2

Richtlijn nr. 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (PbEG L 340).

XNoot
3

Richtlijn nr. 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (PbEG L 221).

XNoot
4

Richtlijn nr. 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG L 221).

XNoot
5

Richtlijn nr. 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (PbEG L350).

Naar boven