Wet van 21 juni 2007 tot wijziging van de Ontgrondingenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Ontgrondingenwet te wijzigen in verband met de voorgenomen afbouw van de regierol van het Rijk met betrekking tot de voorziening in bouwgrondstoffen door middel van ontgrondingen, alsmede in verband met de ervaringen die zijn opgedaan met de toepassing van de wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. planologisch medewerking verlenen: het nemen van een of meer besluiten krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening door de raad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het bestuur van een provincie waarin die gemeente is gelegen, waardoor een ontgronding kan plaatsvinden zonder strijd met het bepaalde bij of krachtens die wet;

c. zomerbed:

1°. oppervlakte tussen de denkbeeldige lijnen ter weerszijden van de stroomgeul bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed, die de as van de rivier volgen en de worteleinden van de kribben in de rivier met elkaar verbinden;

2°. voor zover geen kribben in de rivier aanwezig zijn: de oppervlakte tussen de oeverlijnen van de stroomgeul bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed, waarbij de oeverlijnen in een denkbeeldige lijn worden doorgetrokken op plaatsen waar water in de uiterwaard in open verbinding staat met de stroomgeul;

3°. nevengeulen in beheer bij het Rijk;

4°. bij het Rijk in beheer zijnde havens die in open verbinding staan met de stroomgeul.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 12 en 31» vervangen door: artikel 12.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.

3. In het derde lid vervallen de onderdelen g, h en i en wordt onderdeel j verletterd tot onderdeel g.

4. In het vierde lid wordt «derde lid, onder a en i» vervangen door: derde lid, onder a.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent ontgrondingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, moet geschieden en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

  • 2. Bij provinciale verordening worden omtrent ontgrondingen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, moet geschieden en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verbod van artikel 3, eerste lid, niet geldt voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen van beperkte betekenis voor de fysieke omgeving. Voor die categorieën kunnen bij of krachtens die maatregel regels worden gesteld.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij provinciale verordening kan voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen, wegens haar bijzondere aard of met het oog op bijzondere gewestelijke omstandigheden, worden bepaald dat het verbod van artikel 3, eerste lid, niet geldt. Voor die categorieën kunnen bij die verordening regels worden gesteld.

3. In het derde lid wordt «Een regeling als bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid,» vervangen door: Een regeling als bedoeld in het eerste of tweede lid.

4. Het vierde lid vervalt.

E

Artikel 7a vervalt.

F

Artikel 7b vervalt.

G

De artikelen 7c tot en met 7g vervallen.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister is bevoegd een vergunning als bedoeld in artikel 3 te verlenen, te wijzigen of in te trekken, indien zij een ontgronding betreft in bij ministeriële regeling aan te wijzen rijkswateren.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ten aanzien van ontgrondingen in een tot de rijkswateren behorende rivier heeft de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het zomerbed van de rivier. Voor het niet tot het zomerbed behorende gedeelte van de rivier tot aan de begrenzing van de rivier ingevolge artikel 1a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken oefenen gedeputeerde staten hun in het tweede lid bedoelde bevoegdheid uit in overeenstemming met Onze Minister.

3. Het vierde lid vervalt.

4. Het vijfde tot en met achtste lid vervalt.

I

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Op de voorbereiding van een beschikking als bedoeld in artikel 8 zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

2. In het tweede lid wordt «zes weken» vervangen door: acht weken.

3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid.

3a. In het vijfde lid (nieuw) wordt «alle in artikel 3» vervangen door: de in artikel 3.

4. Het negende lid vervalt.

J

Na artikel 10 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. Het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan bevordert een gecoördineerde voorbereiding van de voor de ontgronding benodigde besluiten wanneer de aanvrager daarom verzoekt. In dat geval is artikel 19ka van de Natuurbeschermingswet 1998 niet van toepassing.

  • 2. Indien een plaats die is bestemd voor de winning van vaste stoffen door middel van ontgronding is vastgesteld in een streekplan, onderscheidenlijk een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, heeft de coördinatie betrekking op alle verder voor de ontgronding benodigde besluiten. In de andere gevallen heeft de coördinatie geen betrekking op de in artikel 3 bedoelde vergunning, tenzij de aanvrager daarom verzoekt.

Artikel 10b

  • 1. Het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan kan van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

Artikel 10c

Op de voorbereiding van de in artikel 10a, eerste lid, bedoelde besluiten is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. de ontwerpen van de besluiten binnen een door het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan te bepalen termijn worden toegezonden aan het bestuursorgaan, dat zorg draagt voor de in artikel 3:13, eerste lid, van die wet bedoelde toezending;

b. het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing kan geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet;

c. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;

d. in afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van die wet de besluiten worden genomen binnen een door het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan te bepalen termijn;

e. de besluiten onverwijld worden gezonden aan het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 10d

  • 1. Indien het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, niet of niet tijdig op de aanvraag beslist, kan het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag nemen. In dat laatste geval treedt zijn besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan voornemens is zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, pleegt het overleg met het bestuursorgaan, dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ambtshalve te nemen besluiten.

  • 3. Indien ingevolge het eerste of tweede lid de beslissing op een aanvraag of het ambtshalve te nemen besluit wordt genomen door het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was, de ter zake ontvangen leges in de kas van dat bestuursorgaan.

Artikel 10e

De in artikel 10a, eerste lid, bedoelde besluiten worden, voor zover ten aanzien daarvan artikel 10c is toegepast, gelijktijdig door het ingevolge artikel 8 bevoegde bestuursorgaan bekendgemaakt.

K

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

L

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Tegen een beschikking op grond van Hoofdstuk II van deze wet of een ander in artikel 10a, eerste lid, bedoeld besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

M

Artikel 18 vervalt.

N

In artikel 20 vervalt de zinsnede «, indien het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend en door gedeputeerde staten, indien het beroep bij dat college is ingediend,».

O

De artikelen 21 tot en met 21b vervallen.

P

Artikel 21c komt te luiden:

Artikel 21c

Een beschikking, houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, maakt voor de toepassing van artikel 17 deel uit van de in dat artikel bedoelde beschikking.

Q

Artikel 21c vervalt.

R

In artikel 21d wordt «de artikelen 7d of 10, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 10, tweede en derde lid.

S

Artikel 21e vervalt.

T

Artikel 21f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b komt te luiden:

b. kosten van maatregelen, gericht op het bieden van compensatie in verband met de gevolgen van ingrijpende ontgrondingen ten behoeve van de grondstoffenvoorziening aan gebieden waar zodanige ontgrondingen plaatsvinden of plaatsgevonden hebben, voor zover het betreft ontgrondingen waarvoor een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 is ingediend voor 1 januari 2007;

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. kosten met betrekking tot het onderzoek naar het verband tussen een ontgronding en schade aan onroerende zaken en de bepaling van de omvang van de schade.

2. In het zevende lid wordt «eerste lid, onder a, b en c,» vervangen door: eerste lid, onder a, b, c en d,.

3. Na het elfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 12. Indien het eerste lid, onder d, wordt toegepast, worden bij provinciale verordening regels gesteld omtrent de procedure met betrekking tot de behandeling van de aanvraag om vergoeding van kosten als bedoeld in het eerste lid, onder d, en de advisering omtrent de aanvraag.

U

Artikel 21f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen a en b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot a en b.

2. In het zevende lid wordt «eerste lid, onder a, b, c en d» vervangen door: eerste lid, onder a en b.

3. Het achtste lid vervalt, onder vernummering van het negende tot en met twaalfde lid tot achtste tot en met elfde lid.

4. In het elfde lid (nieuw) wordt «het eerste lid, onder d» vervangen door: het eerste lid, onder b.

V

In artikel 26, eerste lid, wordt «indien het betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, eerste lid, door gedeputeerde staten ten laste van de provinciale kas, indien het betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, tweede lid, en door het bestuur van het waterschap ten laste van de kas van die instelling, indien het betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, vierde lid» vervangen door: indien het betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, eerste lid, en door gedeputeerde staten ten laste van de provinciale kas, indien het betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, tweede lid.

W

In artikel 29 vervalt het eerste lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

X

Hoofdstuk VI vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Met betrekking tot het nemen van besluiten op aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Ontgrondingenwet en van andere daarmee verband houdende beschikkingen ten aanzien waarvan paragraaf 14.1 van de Wet milieubeheer is toegepast, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 2. Met betrekking tot het ambtshalve nemen van besluiten tot wijziging of intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, ten aanzien waarvan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet mededeling is gedaan van het ontwerp van het besluit, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3. Met betrekking tot het beroep tegen een beschikking van het bestuur van een waterschap op grond van Hoofdstuk II bij gedeputeerde staten en tegen een beschikking van gedeputeerde staten op grond van artikel 17, eerste lid, zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL III

In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Ontgrondingenwet «de artikelen 3, eerste en tweede lid, 7, derde lid, 12, eerste en tweede lid, en 16, tweede lid» vervangen door: de artikelen 3, eerste en tweede lid, 7 en 12, eerste en tweede lid.

ARTIKEL IV

In artikel 56b, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt «artikel 26 van de Luchtvaartwet, artikel 15 van de Tracéwet of artikel 7e van de Ontgrondingenwet» vervangen door: artikel 26 van de Luchtvaartwet of artikel 15 van de Tracéwet.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 oktober 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg) (kamerstukken 29 259), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven, in werking is getreden of in werking treedt vóór of op het tijdstip waarop artikel I, onder B, van deze wet in werking treedt, wordt artikel I, onder B, van deze wet vervangen door twee nieuwe onderdelen, luidende:

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Met inachtneming van de krachtens artikel 5 gestelde nadere regelen kunnen aan een vergunning» vervangen door: Aan een vergunning kunnen.

2. In het derde lid vervallen de onderdelen g, h en i en worden de onderdelen j tot en met m verletterd tot de onderdelen g tot en met j.

3. In het vierde lid wordt «derde lid, onder a en i» vervangen door: derde lid, onder a.

BA

Artikel 3a vervalt.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, en H, onder 4, Q, S en U, die in werking treden met ingang van 1 januari 2009.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 21 juni 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de zeventiende juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 346

Naar boven